Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Hoofdbestemming
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. de agrarische bedrijfsvoering, waarbij: uitsluitend agrarische bedrijven zijn toegestaan als bedoeld in artikel 1, lid 1.6.2 (veehouderij);
-
b. uitsluitend ter plaatse van de (functie)aanduiding "tuinbouw" (tb), een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, lid 1.6.1 (akkerbouw of tuinbouw op open grond);
-
c. uitsluitend ter plaatse van de (functie)aanduiding "agrarisch loonbedrijf", voor zover binnen de bestemming is gegeven, zijn de gronden mede bestemd voor een agrarisch loonbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken.
met de daarbij behorende bouwwerken, bedrijfspercelen, erven, tuinen en open terreinen, toegangs-/ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen voor de binnen de bestemming gelegen percelen en water.
3.1.2 Medebestemming
Voor zover aan de gronden tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is gegeven zijn deze gronden tevens bestemd voor het behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden en is daarbij in de eerste plaats het bepaalde in artikel 10 van toepassing (zie ook lid 12.1 van artikel 12 Algemene Bouwregels) .
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de aldaar genoemde bestemming(en) worden gebouwd, met dien verstande, dat:
-
a. de gebouwen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd;
-
b. het bouwvlak geheel mag worden bebouwd;
-
c. ten behoeve van de in lid 3.1.1 onder c bedoelde loonbedrijf ten hoogste 50% van het onder c bedoelde bouwvlak worden gebouwd;
-
d. ten aanzien van de bedrijfswoning:
-
1. per bedrijf c.q. per agrarisch bouwperceel c.q. agrarisch bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning met bijgebouwen mag worden gebouwd, tenzij op het tijdstip van inwerkingtreding reeds meerdere woningen aanwezig waren waarbij het aantal bestaande woningen niet mag worden vergoot;
-
2. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet zijnde bedrijfsgebouwen maximaal 750 m2 mag bedragen;
-
3. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
-
4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;
-
e. de goot- en bouwhoogte van overige bijgebouwen en overkappingen mogen ten hoogste 3 m respectievelijk 5,5 m bedragen;
-
f. ten aanzien van overige bedrijfsbebouwing:
-
1. de goothoogte ten hoogste 6 m en de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;
-
2. de bouwhoogte van voedersilo's en hooibergen ten hoogste 15 m mag bedragen;
-
3. van kassen de goothoogte ten hoogste 5 m en de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;
-
g. per bedrijf c.q. per agrarisch bouwperceel c.q. agrarisch bouwvlak maximaal 300 m2aan kassen mag worden gebouwd behoudens:
-
1. bij melkveehouderijbedrijven;
-
2. bij paardenfokkerijen;
-
h. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste mag bedragen;
-
1. erfafscheidingen geplaatst vóór een naar de weg toegekeerde gevel: 1 m;
-
2. overige erfafscheidingen: 2 m;
-
3. binnen de bouwvlakken: 5 m;
-
4. buiten de bouwvlakken: 1,5 m;
-
i. paardenbakken/tredmolens uitsluitend zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij:
-
1. per bouwvlak ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
-
2. de gezamenlijke oppervlakte van een paardenbak en tredmolen ten hoogste 800 m2mag bedragen;
-
3. bij de paardenbakken en tredmolens geen lichtmasten zijn toegestaan.
-
j. bij het oprichten van bebouwing dient het bepaalde in artikel 12 (Algemene bouwregels) in acht te worden genomen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 voor de bouw van sanitaire voorzieningen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie als bedoeld in lid 3.1 onder b, waarbij:
-
a. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
-
b. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
-
c. de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen.
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen waarbij het bepaalde in artikel 16 (Nadere eisen) van toepassing is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verbod
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 13(Algemene gebruiksregels) van toepassing.
3.5.2 Uitzonderingen
Onverminderd het bepaalde in lid 3.5.1 is binnen de agrarische bouwpercelen c.q. de agrarische bouwvlakken het gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan, indien het betreft:
-
a. verkoop aan huis van agrarische producten die binnen het bedrijf zijn voortgebracht, op voorwaarde, dat parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
-
b. kleinschalige verblijfsrecreatie, waarbij:
-
1. het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
-
2. het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
-
3. het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd;
een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de landschapsdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder 3 wordt voldaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken voor het gebruik van de gronden als bedoeld in lid 3.1.1 voor agrarisch aanverwante gebruiksvormen, geen volkstuinen zijnde, zoals het beweiden van dieren anders dan in het kader van de agrarische bedrijfsvoering.
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in lid 3.7.2, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de volgende onderwerpen:
-
a. Functiewisselingen
-
1. het wijzigen van de bestemming van een agrarisch bouwvlak, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf, ten behoeve van de volgende functies:
- wonen al dan niet in combinatie met:
- veearts, veehandelsbedrijf ;
- ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk);
- opslag/stalling van niet-agrarische goederen (zoals boten, caravans) in de bestaande bebouwing;
- paardenstalling, paardenpension;
- kampeerboerderij;
- bed en breakfast/ recreatief nachtverblijf;
- sociale functie/ zorgboerderij (zoals resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang);
-
2. Ingeval van wijziging ten behoeve van de woonfunctie als aangegeven onder a sub 1 is wijziging alleen toegestaan met inachtneming van het volgende:
- de bestemming van het gehele bouwvlak mag gewijzigd worden in de bestemming "Wonen" in combinatie met een aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf" of een bestemming "Wonen" in combinatie met "Agrarisch - Waarde";
- er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, de aanwezige gebouwen mogen niet worden uitgebreid of volledig worden herbouwd en het aantal woningen mag niet toenemen;
- de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het hier gestelde wordt voldaan.
-
3. Ingeval van wijziging ten behoeve van onder a sub 1 genoemde functies is de wijziging alleen toegestaan als de activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden en met inachtneming van het volgende:
- bij de beoordeling van een verzoek om wijziging worden de verkeersaantrekkende werking en de verkeersontsluiting mede in beschouwing genomen;
- de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het hier gestelde wordt voldaan.
-
b. Saneringsregeling gebouwen
Van het bepaalde in lid 3.7.1 sub a, onder 2, tweede bullit, kan ontheffing worden verleend ten behoeve van het oprichten van nieuwe bebouwing indien de aanwezige bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd of van de aanwezige bebouwing geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt en met inachtneming van het volgende:
-
1. nieuwbouw dient gepaard te gaan met afbraak van bestaande bebouwing;
-
2. sanering van als zodanig aangeduide cultuurhistorische waardevolle bebouwing is niet toegestaan, tenzij de bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd;
-
3. de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing mag ten hoogste 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken, met een maximum van 250 m²;
-
4. het totale aantal woningen mag niet toenemen;
voor op oprichten van de nieuwe bebouwing dient de initiatiefnemer een inrichtingsplan te overleggen, ten einde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt.
3.7.2 Procedure
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te verlenen aan het bepaalde in lid 3.7.1 dient de procedure te worden gevolgd als bedoeld artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.