Visie op Zuid-Holland - verordening Ruimte, actualisering 2012 | |
Status | vastgesteld |
IDN | NL.IMRO.9928.DOSx2011x0012858VO-VA01 |
Plantype | provinciale verordening |
Plandatum | 30-01-2013 |
Toelichting artikel 6 Bescherming veenweideverkavelingspatroon en graslanden
De provinciale Woonvisie 2011-2020 bevat onder andere het provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. De verdeling van het programma over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regio's. De regio coördineert de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma en maakt daarover verstedelijkingsafspraken met de provincie. Deze afspraken landen in de verstedelijkstrategie Zuidvleugel en de strategieën voor Groene Hart en Delta.
Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie noodzakelijk. De inzet van de provincie daarbij is dat regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd. De provincie wil graag samen met de regio's de inhoudsopgaven van de regionale woonvisies opstellen. In het kader van het opstellen van deze visies wordt in ieder geval overeenstemming bereikt over:
Behalve op de relatie met de regionale woonvisie wordt in de toelichting eveneens ingegaan op de locatiekeuze voor de beoogde nieuwe woningen (SER-ladder). Hierbij dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Het veenweidelandschap in Zuid-Holland is uniek en van internationale betekenis. Kenmerkend voor het veenweidegebied is het open karakter, de grote dichtheid aan sloten en de vaak langgerekte en smalle kavels. De verhouding land-water is niet alleen erg bepalend voor het beeld van het landschap, maar laat ook zien dat water in deze gebieden onmisbaar is voor de instandhouding van het veen. Het slotenpatroon is niet in het hele veenweidegebied gelijk en weerspiegelt op elke plek de ontginningsgeschiedenis van die specifieke plek. De verschillende veenweidegebieden kennen daardoor weliswaar een overeenkomst in ondergrond en waterhuishouding maar er is sprake van grote verschillen in verschijningsvorm (strokenverkaveling, gerende verkaveling, dan wel blokverkaveling).
De provincie wil deze unieke veenweideverkavelingspatronen instandhouden. Dit betekent dat in de gebieden waar de lengtesloten beeldbepalend zijn en in de gebieden met een blokverkaveling de demping van sloten alleen mogelijk is bij ontwikkelingen van groot maatschappelijk belang. Daarbij kan worden gedacht aan de aanleg van een weg, kavelruil, waterhuishoudkundige maatregelen door waterschappen, natuurherstelmaatregelen of aanpassingen noodzakelijk in het kader van een milieu-investering of andere situaties waarbij over het algemeen meer dan één grondeigenaar is betrokken. In die gevallen kan het zijn dat het dempen van sloten aan de orde is mits het niet leidt tot onevenredig aantasten van het verkavelingspatroon ter plaatse. Aangezien dit verkavelingspatroon per plek specifiek is zal de gemeente voor deze situaties op gebiedsniveau een afwegingskader moeten ontwikkelen. Slootdempingen door individuele grondeigenaren vallen nadrukkelijk niet onder groot maatschappelijk belang, behalve als het gaat om de aanleg van een dam over een slootlengte van maximaal 8 meter (gemeten aan het maaiveld) mits het verkavelingspatroon hierdoor niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Graslanden Bollenstreek
De graslanden in de Bollenstreek zijn waardevol en hebben, vanwege hun open karakter, een belangrijk structurerend effect op het landschap in de Bollenstreek. De graslanden zijn bovendien belangrijk voor de weidevogels.
Vanuit historisch perspectief weerspiegelen de graslanden de combinatie van bodemgesteldheid en landgebruik die hier van oudsher was. In de vlaktes tussen de strandwallen, waar een laag veen op het zand aanwezig was, was het land in gebruik als grasland. Daarnaast zijn er graslanden aanwezig in het mondingsgebied van de Oude Rijn, waar door de aanwezigheid van klei de grond minder geschikt is als bollengrond.
De druk op de grond in de Bollenstreek en dus ook op de graslanden is hoog. Dit betekent dat ook graslanden in het verleden zijn omgezet naar bollengrond of een andere functie hebben gekregen. De provincie wil het contrast tussen de nog gave open strandvlakte en de voor de bollenteelt in cultuurgebrachte (afgezande) oude duinen en strandwallen in stand houden door het handhaven van de relatieve openheid en het gebruik als grasland. Zij richt daarbij op de grote oppervlaktes en samenhangende structuren. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als er een aantoonbare meerwaarde is voor de ruimtelijke kwaliteit van de graslanden zelf. Dit betekent dat bij ontwikkelingen in deze gebieden goed gekeken moet worden of zij niet leiden tot een verlies aan openheid en een substantiële verandering van het grondgebruik. De aanleg van een wandelpad zou bijvoorbeeld een meerwaarde kunnen hebben, mits dit niet wordt gecombineerd met een bomenrij of opgaande beplanting.
De provinciale Woonvisie 2011-2020 bevat onder andere het provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. De verdeling van het programma over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regio's. De regio coördineert de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma en maakt daarover verstedelijkingsafspraken met de provincie. Deze afspraken landen in de verstedelijkstrategie Zuidvleugel en de strategieën voor Groene Hart en Delta.
Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie noodzakelijk. De inzet van de provincie daarbij is dat regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd. De provincie wil graag samen met de regio's de inhoudsopgaven van de regionale woonvisies opstellen. In het kader van het opstellen van deze visies wordt in ieder geval overeenstemming bereikt over:
- het te bouwen percentage sociale woningbouw;
- het aantal te bouwen woningen;
- een aanpak om de bestaande woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag;
- toepassing van de SER-ladder woningbouw.
Behalve op de relatie met de regionale woonvisie wordt in de toelichting eveneens ingegaan op de locatiekeuze voor de beoogde nieuwe woningen (SER-ladder). Hierbij dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
- In eerste instantie wordt gekeken of de woningbouwopgave binnen het bestaand stads- en dorpsgebied 2010 (zoals aangeduid op kaart 4a bij deze verordening) kan worden gerealiseerd, door middel van transformatie of herstructurering van locaties en/of gebouwen. Bij transformatie van gebouwen kan onder andere worden gedacht aan het omvormen van kantoorgebouwen tot woningen.
- Indien het transformeren of herstructureren geen of onvoldoende soelaas biedt, wordt de woningbouwopgave direct aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied 2010 gerealiseerd. Voor deze locaties geldt dat ze goed ontsloten moeten zijn, waarbij gebruik kan worden gemaakt van verschillende middelen van vervoer.
Het veenweidelandschap in Zuid-Holland is uniek en van internationale betekenis. Kenmerkend voor het veenweidegebied is het open karakter, de grote dichtheid aan sloten en de vaak langgerekte en smalle kavels. De verhouding land-water is niet alleen erg bepalend voor het beeld van het landschap, maar laat ook zien dat water in deze gebieden onmisbaar is voor de instandhouding van het veen. Het slotenpatroon is niet in het hele veenweidegebied gelijk en weerspiegelt op elke plek de ontginningsgeschiedenis van die specifieke plek. De verschillende veenweidegebieden kennen daardoor weliswaar een overeenkomst in ondergrond en waterhuishouding maar er is sprake van grote verschillen in verschijningsvorm (strokenverkaveling, gerende verkaveling, dan wel blokverkaveling).
De provincie wil deze unieke veenweideverkavelingspatronen instandhouden. Dit betekent dat in de gebieden waar de lengtesloten beeldbepalend zijn en in de gebieden met een blokverkaveling de demping van sloten alleen mogelijk is bij ontwikkelingen van groot maatschappelijk belang. Daarbij kan worden gedacht aan de aanleg van een weg, kavelruil, waterhuishoudkundige maatregelen door waterschappen, natuurherstelmaatregelen of aanpassingen noodzakelijk in het kader van een milieu-investering of andere situaties waarbij over het algemeen meer dan één grondeigenaar is betrokken. In die gevallen kan het zijn dat het dempen van sloten aan de orde is mits het niet leidt tot onevenredig aantasten van het verkavelingspatroon ter plaatse. Aangezien dit verkavelingspatroon per plek specifiek is zal de gemeente voor deze situaties op gebiedsniveau een afwegingskader moeten ontwikkelen. Slootdempingen door individuele grondeigenaren vallen nadrukkelijk niet onder groot maatschappelijk belang, behalve als het gaat om de aanleg van een dam over een slootlengte van maximaal 8 meter (gemeten aan het maaiveld) mits het verkavelingspatroon hierdoor niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Graslanden Bollenstreek
De graslanden in de Bollenstreek zijn waardevol en hebben, vanwege hun open karakter, een belangrijk structurerend effect op het landschap in de Bollenstreek. De graslanden zijn bovendien belangrijk voor de weidevogels.
Vanuit historisch perspectief weerspiegelen de graslanden de combinatie van bodemgesteldheid en landgebruik die hier van oudsher was. In de vlaktes tussen de strandwallen, waar een laag veen op het zand aanwezig was, was het land in gebruik als grasland. Daarnaast zijn er graslanden aanwezig in het mondingsgebied van de Oude Rijn, waar door de aanwezigheid van klei de grond minder geschikt is als bollengrond.
De druk op de grond in de Bollenstreek en dus ook op de graslanden is hoog. Dit betekent dat ook graslanden in het verleden zijn omgezet naar bollengrond of een andere functie hebben gekregen. De provincie wil het contrast tussen de nog gave open strandvlakte en de voor de bollenteelt in cultuurgebrachte (afgezande) oude duinen en strandwallen in stand houden door het handhaven van de relatieve openheid en het gebruik als grasland. Zij richt daarbij op de grote oppervlaktes en samenhangende structuren. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als er een aantoonbare meerwaarde is voor de ruimtelijke kwaliteit van de graslanden zelf. Dit betekent dat bij ontwikkelingen in deze gebieden goed gekeken moet worden of zij niet leiden tot een verlies aan openheid en een substantiële verandering van het grondgebruik. De aanleg van een wandelpad zou bijvoorbeeld een meerwaarde kunnen hebben, mits dit niet wordt gecombineerd met een bomenrij of opgaande beplanting.