direct naar inhoud van 4.4 Natuur
Plan: Maatregelen Kierbesluit en Deltanatuur Bernisse
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9928.DOSx2009x0001785IP-OW01

4.4 Natuur

Zoetwaterkanaal
Het zoetwaterkanaal krijgt uitsluitend een waterhuishoudkundige functie. In de toekomst zijn geen bijzondere natuurwaarden te verwachten.

Deltanatuur
Inrichtingsplan
Het inrichtingsplan richt zich op de ontwikkeling van getijdenlandschap, waarbij de volgende ecotopen worden gerealiseerd:

  • overwegend droge delen (zone boven Gemiddelde Hoogwaterstand);
  • intergetijdenzone (zone tussen Gemiddelde Laagste Waterstand en Gemiddelde Hoogste Waterstand);
  • ondiep zoet getijdenwater (< 1,5 meter ten opzichte van Gemiddelde Laagste Waterstand);
  • diep water (>1,5 meter ten opzichte van Gemiddelde Laagste Waterstand).


De te realiseren natuurdoeltypen zijn afhankelijk van het beheerregime van de sluizen. Onder het huidige regime is er sprake van natuurontwikkeling in een zoetwateromgeving. Na toepassing van het Kierbesluit, waarbij de Haringvlietsluizen op een kier worden gezet, zal zout water het Haringvliet binnendringen. De invloed van het zoute water in het plangebied zal echter geen effecten hebben op de te realiseren natuurdoeltypen, aangezien in het plangebied de concentraties zout laag blijven.

In Spuimonding-West zal naar verwachting het natuurdoeltype "zoet getijde water" ontstaan. Dit type wordt aangetroffen op plaatsen waar de rivier invloed ondergaat van de getijdenwerking van eb en vloed. Als gevolg van de dynamische omstandigheden zullen naar verwachting slechts weinig ondergedoken waterplanten aanwezig zijn. Kenmerkende plantensoorten zijn onder meer: driekantige bies, klein glaskroos en spindotterbloem. Verder bevat de macrofaunagemeenschap een aantal kenmerkende soorten, waarvan de groep zoetwatermosselen de bekendste is. Verder is dit type natuur belangrijk voor trekvissen zoals fint, rivierprik, zeeprik, winde en zalm.

Op langere termijn zal het natuurdoeltype "zoetwatergetijdenlandschap" ontstaan, dat bestaat uit een afwisseling van zoete getijdenwateren, biezen- en rietmoerassen, wilgenvloedstruwelen en -bossen. Soorten als glanzige hoornbloem en noordse walstro, steur, kwak en bever kunnen zich dan wellicht ook vestigen.

In Spuimonding-West is op termijn ook ontwikkeling van rietmoeras, natte strooiselruigte , nat, matig voedselrijk grasland en bloemrijk grasland van het rivieren- en zeekleigebied te verwachten.

Door het grote aandeel ondiep water en intergetijdengebied in Spuimonding-West, zijn alleen de droge stukken geschikt als broedgebied of opgroeigebied voor ganzen. Aangezien het oppervlakte aan droge stukken beperkt is, zal het aantal broedparen ook beperkt blijven. Het plangebied is wel geschikt als drink- en foerageergebied voor ganzen in de ruiperiode, trektijd en winterperiode.

Voortoets
De Voortoets Spuimonding West is uitgevoerd door Grontmij Nederland op 30 juni 2008. De conclusies uit het onderzoek zijn dat er geen significante effecten te verwachten zijn op de instandhouding van kwalificerende soorten of habitattypen in het Haringvliet.

Er is wel sprake van afname van foerageergebied van een aantal vogelsoorten die gebruikmaken van de akkers in het projectgebied. Het gaat hierbij vooral om de brandgans en de kolgans. Verder is er sprake van een beperkte afname aan potentieel leefgebied van de bittervoorn.

Aangezien er effecten zijn te verwachten op enkele kwalificerende soorten van het vogelrichtlijngebied Haringvliet en mogelijk ook op een Habitatrichtlijnsoort is een Natuurbeschermingswet vergunning noodzakelijk om het inrichtingsplan Spuimonding West uit te voeren. De provincie Zuid-Holland is bevoegd gezag voor de afgifte van deze vergunning.

Aangezien er geen significante effecten op de instanhoudingsdoelstellingen van de speciale beschermingszones in het Haringvliet zijn te verwachten kan deze vergunningaanvraag worden onderbouwd met een zogenaamde verstorings- of verslechteringstoets. Een passende beoordeling is niet nodig.

Daarnaast zijn mogelijk zijn ook ontheffingen nodig ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet voor het aantasten en verstoren van verblijfplaatsen van de bittervoorn. Deze ontheffingen zouden moeten worden aangevraagd bij Dienst regelingen van LNV. De noodzaak hiertoe staat op dit moment echter nog niet vast.

In het kader van de verstorings- en verslechteringstoets dient het effect van het inrichtingsplan op kwalificerende soorten en habitattypen nader gekwantificeerd te worden. Deze toets kan pas worden gedaan als in meer detail bekend is hoe het plan zal worden uitgevoerd. Verder is gedetailleerde en actuele informatie benodigd van het gebruik van het onderzoeksgebied door vogels. Deels is deze informatie te halen uit actuele vogeltelgegevens van het projectgebied en omgeving. De gehanteerde telgebieden zijn echter groter dan het projectgebied en omvatten niet Polder Zuidoort en Polder Beningerwaard. Daarom is het aan te raden om nadere vogeltellingen uit te voeren binnen het plangebied van de Spuimonding West, zowel in de zomer als in de winter.

Daarnaast dient het mogelijke effect van de inrichting op de bittervoorn nader geanalyseerd te worden. Hiervoor is een veldinventarisatie van de sloten in het plangebied noodzakelijk. Dit onderzoek is ook van belang voor eventuele ontheffingen van de Flora- en faunawet. Voor dit doel dient behalve naar vissen ook naar amfibieƫn gekeken te worden. Dit onderzoek kan daarom het beste plaatsvinden in de periode van half maart tot mei (bron: Voortoets Spuimonding West).