Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
14.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
-
a. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
-
b. een afwijking ten aanzien van bouwgrenzen, bouwhoogtescheidingslijnen en ter plaatse van overige aanduidingen in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 m bedraagt;
-
c. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte van gebouwen, bouwhoogtescheidingslijnen, bouwhoogte van andere bouwwerken, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bedraagt dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
-
d. het bouwen onder peil buiten de aangegeven bouwvlakken;
-
e. de bouw van geluidwerende of geluidafschermende voorzieningen.
14.2 Beoordeling
Bij de het verlenen van de vergunning zullen de afwegingsaspecten als bedoeld in lid 17.2 van artikel 17 (Toetsingskader ontwikkelingen) in de belangenafweging worden betrokken.
14.3 Procedure
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken als bedoeld in 14.1 is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.