Herziening 2011

0 leeswijzer, opzet van het ontwerp

Dit ontwerp is per onderwerp opgedeeld in hoofdstukken. Eerst worden de onderwerpen uit de startnotitie van deze herziening behandeld. Daarna de onderwerpen vanuit gemeenten en regio’s. Het laatste hoofdstuk betreft de herziening van het hoofdstuk 5 uit de structuurvisie.
Ieder hoofdstuk kent een vaste opbouw. In paragraaf 1 is de inleiding opgenomen waarom het onderwerp onderdeel uitmaakt van de Actualisering 2011. In de daarop volgende paragrafen worden al naar gelang van de reikwijdte van het betreffende onderwerp, de wijzigingen in de structuurvisie, verordening, kaarten en/of beleids-/onderzoeksagenda aangegeven.

De tekstwijzigingen zijn aangegeven in een terug te vinden deel van de oorspronkelijke tekst. De wijzigingen zelf zijn geel gemarkeerd. Als service gaat dit ontwerp vergezeld van de nieuwe complete ontwerpteksten van de structuurvisie en van de verordening. Deze stukken zijn ook op het net in te zien. De verwijzingen in de teksten naar paragrafen verwijzen naar het servicedocument; de totale structuurvisie met daarin verwerkt de Eerste herziening van 23 februari 2011 en de ontwerpteksten uit dit ontwerp van de actualisering 2011.

Hoofdstuk 5 “Uitvoeringsstrategie" van de structuurvisie is op enkele onderdelen geactualiseerd. Het hoofdstuk uit de versie 2 juli 2010 is in zijn geheel vervangen.

De teksten voor de actualisering van de beleids- en onderzoeksagenda als mede voor de uitvoeringsagenda volgen een eigen spoor en zijn niet in deze tekst van dit ontwerp verwerkt.

Kaartmateriaal
In bijlage 1 zijn twee overzichtskaarten opgenomen: een voor wijzigingen van de structuurvisie (bijlage 1a) en een voor wijzigingen van de verordening (bijlage 1b). Op internet zijn deze aanklikbaar waardoor bijbehorende teksten en detailkaartjes zichtbaar worden.
Deze gedetailleerde kaartjes per wijziging zijn opgenomen in verschillende bijlagen.

Voor de structuurvisie in:

Bijlage 2    Wijzigingen functiekaart
Bijlage 3    Wijzigingen kwaliteitskaart
Bijlage 4    Wijzigingen sectorkaarten

en voor de Verordening in:

Bijlage 5    Wijzigingen bebouwingscontouren
Bijlage 6    Wijzigingen EHS
Bijlage 7    Wijzigingen landgoedbiotopen
Bijlage 8    Overige wijzigingen (glas, bedrijven, waterkeringen, detailhandel)



ALGEMEEN

1 Decentralisatie en deregulering RO-taken

1.1 Inleiding
Met de komst van het kabinet Rutte is er een nieuwe bestuurlijke verhouding ontstaan tussen rijk en provincie in de ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het rijk taken decentraliseert (doorschuift naar een lager bestuursniveau) of dereguleert (afschaft). Het regeerakkoord geeft aan dat de provincies zich richten op hun kerntaken, die liggen op het gebied van ruimte, economie en natuur. Het rijk werkt deze afspraken uit in de rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze SVIR heeft bij ter visie gaan van dit ontwerp de status van kabinetsbesluit.

Decentralisatie is voor Zuid-Holland met name aan de orde bij de ILG (EHS en RodS). Afspraken hoe en met hoeveel geld de provincies deze taak overnemen zijn niet voor het ter visie gaan van dit ontwerp afgerond. Die onderwerpen (EHS en RodS) zijn dan ook geen onderdeel van deze herziening. Deze onderwerpen en enkele die daar direct mee samenhangen, worden opgenomen in de beleidsagenda: de zaken waarover het beleid nog uitgewerkt moet worden voordat het in de structuurvisie kan worden verwerkt.

De decentralisatie van het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening en wonen, legt de verantwoordelijkheid voor een integraal beleid nu bij de provincie vanuit twee sturingsbeginselen: ‘je gaat er over of niet’ en ‘decentraal wat kan, centraal wat moet'. De ‘dubbels’ in rijks- en provinciaal beleid worden er door het kabinet uit gehaald.

In het coalitieakkoord “Zuid-Holland verbindt en geeft ruimte” is aangegeven dat de provinciale structuurvisie de basis blijft van het ruimtelijk beleid. Deregulering vindt plaats vanuit de gedachte ‘je gaat erover of je gaat er niet over’. De sturingsfilosofie in de provinciale structuurvisie wordt op dit punt aangescherpt. Gedeputeerde Staten besturen vanuit vertrouwen. Ruimte geven en verbinden is hierbij het uitgangspunt.

Deregulering
Hieronder is beschreven welke beleidsonderdelen het rijk dereguleert en op welke wijze de provincie hiervoor (reeds) eigen beleid heeft, danwel ontwikkelt. De onderstaande onderwerpen hebben met elkaar gemeen dat ze niet leiden tot wezenlijke beleidsinhoudelijke aanpassing in de PSV.

Programmering op verstedelijking
Het rijk ziet programmering van verstedelijking als taak voor provincies. Deze taak zagen wij reeds als onze verantwoordelijkheid. Zie verder bij het onderwerp Wonen (hoofdstuk 7) van deze herziening hoe de provincie haar rol hierin oppakt.

Sturen op ruimtelijke kwaliteit
Het rijk laat de sturing op ruimtelijke kwaliteit, zoals geïnitieerd door het vorige kabinet, volledig los. Hiermee vervalt het beleid dat als basis diende voor het stimuleringsprogramma Mooi Nederland en daarmee ook voor snelwegpanorama’s. Het beleid voor (snel)wegpanorama’s is onderdeel van provinciaal beleid. De provincie had dit zelfs al uitgebreid met beleid voor spoorwegpanorama’s. Daarnaast heeft de provincie een kwaliteitskader waarmee zij stuurt op ruimtelijke kwaliteit. Zie verder het onderdeel Ruimtelijke Kwaliteit (hoofdstuk 2) in deze herziening.

Rijksbufferzones
Het rijk laat het beleid voor rijksbufferzones los. Dit zijn de zones tussen stedelijke gebieden die gevrijwaard moeten blijven voor bebouwing. In Zuid-Holland vallen de rijksbufferzones volledig samen met de provinciale landschappen. Het restrictieve beleid voor verstedelijking in de rijksbufferzones en het beleid gericht op verdere verbetering van de relatie stad-land voor de in- en omwonenden van rijksbufferzones komt volledig overeen met het beleid voor provinciale landschappen. Aanpassingen in tekst en kaarten van de verordening en structuurvisie betreffen het schrappen van kaart 4 en kaart 4a uit de verordening en in de tekst van de structuurvisie voor enkele onderdelen van het bufferzonebeleid het vervangen van het begrip rijksbufferzones door provinciale landschappen.

Nationale landschappen / migratiesaldo 0
Het rijk laat naar verwachting het beleid voor nationale landschappen los. De wezenlijke elementen van het beleid zoals het behoud en versterking van de kernkwaliteiten en migratiesaldo-nul worden door de provincie gecontinueerd. Deze elementen van het ruimtelijk beleid voor de nationale landschappen worden zelfs vertaald naar een stimulerend beleid voor ruimtelijke kwaliteit voor het hele buitengebied
De nationale landschappen het Groene Hart en Hoeksche Waard worden als begrip gehandhaafd. Voor het Groene Hart geldt nog specifiek dat voor de buitenwereld het gebied nu een begrip geworden is. De basis voor het provinciale ruimtelijke beleid voor het Groene Hart is door de drie Groene Hartprovincies gezamenlijk opgesteld en vastgelegd in de Voorloper Groene Hart.
Ten aanzien van migratiesaldo 0 vervalt eveneens het rijkskader. Ook dit is provinciaal beleid dat wordt voortgezet. Zie hiervoor verder onderwerp Wonen (hoofdstuk 7).

Olympische Hoofdstructuur
Het NOC*NSF heeft in mei 2009 het Olympisch Plan 2028 (OP28) vastgesteld. Het doel van het OP28 is het realiseren van een sportland op Olympisch niveau (tot 2016). Binnen vijf jaar daarna moet duidelijk worden of Nederland in staat is tot een kansrijke kandidaatstelling voor de Olympische en Paralympische Spelen in 2028. Een van de onderdelen van het Olympisch Plan is de Olympische Hoofdstructuur.
In de ontwerp Rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de stand van zaken van de Olympische Hoofdstructuur (OHS) opgenomen. De OHS zal leiden tot integrale gebiedsprogramma’s. De OHS zal gedetailleerder worden uitgewerkt in de periode tot 2016. In die programma's gaat het over bestaande en nieuwe accommodaties, benodigde infrastructuur etc. over heel Nederland. Provincies participeren in de ontwikkeling van de Olympische Hoofdstructuur en de vertaling hiervan naar omgevingsbeleid. Dit onderwerp wordt meegenomen in de beleidsagenda

1.2 Wijzigingen structuurvisie
Kleine tekstaanpassingen door de gehele tekst van de structuurvisie als gevolg van de hierboven beschreven aanpassingen. In de PSV wordt op bepaalde plaatsen verwezen naar de Nota Ruimte, de AMvB, Randstad 2040 of Randstad Urgent. Deze beleidskaders worden binnenkort vervangen door de SVIR en het nog hierbij te ontwikkeling uitvoeringsprogramma. De verwijzingen naar de oude beleidskaders worden geschrapt.

1.3 Wijziging verordening
De deregulering van nationale landschappen en rijksbufferzones betekent een aanpassing in de artikelen 2, 3, 4, 15 (lid 3 en lid 4) en 17 met bijbehorende kaarten. Artikel 6 komt te vervallen.
Verder wordt de koppeling tussen nationale landschappen en migratiesaldo nul overgebracht naar een nieuw lid in artikel 2 voor het hele buitengebied buiten het stedelijk netwerk.

Wijziging verordening in verband met ontwerp AMvB Ruimte
Bij het vaststellen van de verordening is zoveel mogelijk rekening gehouden met het inmiddels ingetrokken ontwerp van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (ook wel genoemd: AMvB Ruimte). Onlangs heeft het rijk het ontwerp van een nieuwe AMvB Ruimte gepresenteerd. De aanpassingstermijn voor bestemmingsplannen is daarin teruggebracht van vijf jaar naar drie jaar. Artikel 17 lid 1 van de verordening is hiermee in overeenstemming gebracht door sub e. te schrappen, zodat de bestuurlijke en administratieve lasten voor de gemeente zo beperkt mogelijk blijven. De toelichting van de verordening is eveneens aangepast. Verwijzingen naar de ingetrokken AMvB Ruimte zijn komen te vervallen.

1.4 Kaartwijziging(en)
Kaarten 4 en 4a van de verordening worden (nationale landschappen en rijksbufferzones respectievelijk provinciale landschappen ) geschrapt.
Kaart 4.7.1b bestuurlijke en ruimtelijke eenheden wordt vereenvoudigd.

1.5 Beleidsagenda
Als het Bro is vastgesteld moet onderzocht worden of de diverse toepassingen van de SER-ladder in de Verordening niet gecombineerd kunnen worden, als zij überhaupt nog noodzakelijk zijn. Wellicht is opname in de Bro al voldoende, de provincie kan daar wel desgewenst nog een eigen accent aan toevoegen.
Provincies participeren in de ontwikkeling van de Olympische Hoofdstructuur en de vertaling hiervan naar omgevingsbeleid. Dit onderwerp wordt meegenomen in de beleidsagenda.



RUIMTELIJKE KWALITEIT

2 Ruimtelijke kwaliteit, Kwaliteitskaart en uitwerking gebiedsprofielen

2.1 Inleiding
De kwaliteitskaart
In de startnotitie gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit (GS 21 december 2010) is besloten dat de huidige kwaliteitskaart uit de PSV en de bijbehorende tekst aanpassing behoeven, want: 

  • de huidige kaart is vooral beschrijvend en daarmee statisch van aard, wat betekent dat de kwaliteitskaart nu niet geschikt is voor het bedienen van ‘ontwikkelingsplanologie’; 
  • er is beperkt concreet beleid; het is moeilijk toepasbaar en onduidelijk hoe men met huidige kaart in verdere planvorming kan omgaan;
  • beoordelen en/of afwegen is moeilijk vanuit huidige kaart;
  • de huidige kaart is niet gebruiksvriendelijk.

Voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt een kwaliteitskader ontwikkeld dat werkzaam is op verschillende schalen. Dat kader bestaat uit de kwaliteitskaart op provinciale schaal, gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal en beeldkwaliteitsparagrafen op lokale schaal.

De huidige kwaliteitskaart met meer dan 50 legenda-eenheden is vertaald naar een kwaliteitskaart met 17 legenda-eenheden die op aparte themakaarten zijn uitgewerkt.Zo zijn bijvoorbeeld een viertal typen veenlandschap uit de vorige kwaliteitskaart samengebracht onder één hoofdtype veenlandschap. Verder komen diverse kleinschalige aanduidingen, zoals verschillende soorten dijken en kaden, niet terug in de nieuwe kwaliteitskaart.

De kwaliteitskaart geeft een overzicht van de kwaliteiten die de provincie van belang vindt en heeft als inzet het leggen van verbindingen tussen nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten. De kaart moet helpen en stimuleren bij het maken van afwegingen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het gaat niet om het maken van nieuw beleid, maar om een verbeterde ruimtelijke vertaling van provinciale belangen.

Beeldkwaliteitsparagrafen worden verplicht gesteld voor het hele buitengebied. Voorheen was deze eis alleen van toepassing op bestemmingsplannen voor de nationale en provinciale landschappen. Hiermee krijgt ruimtelijke kwaliteit in alle landschappen eenzelfde gewicht. De beeldkwaliteitsparagrafen worden getoetst aan de kwaliteitskaart zolang de gebiedsprofielen niet klaar zijn.

Rollen en verantwoordelijkheden
De provincie is verantwoordelijk voor het opstellen van de provinciale kwaliteitskaart en draagt zorg in samenspraak met regio/gemeenten, voor een uitwerking van deze kaart in zogeheten gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. De gebiedsprofielen richten zich op de regionale schaal. Ze slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten (als uitwerking van de kwaliteitskaart) waarmee de provincie zich verbindt aan de gebiedsprofielen en deze als uitgangspunt neemt bij het zogeheten vooroverleg over ruimtelijke plannen. Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld.

Beeldkwaliteitsparagrafen in de PVR
Een beeldkwaliteitsparagraaf wordt gevraagd bij aanpassingen van het bestemmingsplan voor het buitengebied en voor het gebied net binnen de bebouwingscontour indien er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied. Bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden. Beeldkwaliteitsparagrafen beschrijven de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. Zij worden vooral door gemeenten opgesteld. Dit kan echter ook gewenst zijn voor eigen ruimtelijke projecten van de provincie

Vervolgproces
De nieuwe de kwaliteitskaart kan worden beschouwd als een voorzet voor discussie. De provincie organiseert daarom direct na of net voorafgaand aan de tervisielegging een aantal interactieve ambtelijke bijeenkomsten met regio en gemeenten over de kwaliteitskaart. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit worden in de periode 2011 - 2014 opgesteld.

2.2 Wijzigingen structuurvisie
Paragraaf 4.2; tekst in zijn geheel vervangen door:

Tot dusver stond in het ruimtelijk beleid het ordenen van functies centraal. Actuele ontwikkelingen in de maatschappij, de langetermijnambities en de daarop gebaseerde provinciale belangen vragen inmiddels om meer. Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie 2020 zich nadrukkelijk ook op ruimtelijke kwaliteiten. Het is gangbaar om ruimtelijke kwaliteit (inclusief milieukwaliteit) uit te drukken in de begrippen gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde en hun onderlinge samenhang. Functie en kwaliteit staan niet los van elkaar. Vooral bij de gebruikswaarde liggen functie en kwaliteit sterk in elkaars verlengde. 

  • Gebruikswaarde staat immers voor het doelmatig, rendabel en veilig gebruik van de ruimte voor verschillende functies. Hier lag van oudsher het accent van de ruimtelijke ordening. 
  • Bij toekomstwaarde gaat het om duurzaamheid, klimaatbestendigheid, biodiversiteit, maar ook om flexibiliteit in de tijd. Dit komt terug in de hoofdopgave Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie. Door toepassing van de lagenbenadering krijgt toekomstwaarde gestalte in het ruimtelijk beleid.
  • Belevingswaarde speelt een steeds belangrijker rol in de leefomgeving. Het gaat daarbij om cultureel besef, (ruimtelijke) diversiteit, variatie en betekenis. Ook gaat het om de menselijke maat, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), beleefbaarheid van (cultuur)historie, schoonheid en verschillen in (stedelijke) dynamiek en (landelijke) rust. Vooral de belevingswaarde vraagt meer aandacht in het ruimtelijke beleid, uiteraard in samenhang met de gebruikswaarde en de toekomstwaarde.
    Ruimtelijke kwaliteit kan alleen gedijen in samenhang met een sociaal-economisch gezond en duurzaam Zuid-Holland. Zo’n Zuid-Holland heeft aantrekkelijke woonmilieus, voldoende werkgelegenheid, een breed scala aan voorzieningen en goede milieuomstandigheden. Op die manier is de provincie aantrekkelijk voor inwoners, bedrijven en bezoekers.

In deze structuurvisie kiest de provincie voor een tweeledige sturing, zowel op ruimtelijke functies als op ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben betrekking op zowel functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart, die eenzelfde status hebben en elkaar aanvullen.

De functiekaart
De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Locatie, omvang en begrenzing staan erop. Kortom, wat komt waar. De kaart stuurt in samenhang met de tekst. Daarbij gaat het om zowel ordening als ontwikkeling.

De kwaliteitskaart
Terwijl de functiekaart stuurt op ‘wat en waar’, stuurt de kwaliteitskaart vooral op het ‘waar en hoe’.
De kwaliteitskaart helpt bij het leggen van verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Met de kwaliteitskaart wordt beoogd dat alle ontwikkelingen positief bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.

De provincie Zuid-Holland kent prachtige en unieke gebieden variërend van kust tot delta, stedelijk gebied tot de veenlandschappen van het Groene Hart. Al die gebieden hebben een bepaalde karakteristiek en kenmerken die de provincie wil behouden, versterken en/of vernieuwen. Deze spelen daarom een belangrijke rol in de kwaliteitskaart. De provincie heeft haar ambities benoemd in 17 legenda-eenheden, die zijn uitgewerkt in tekst en kaarten. Deze ambities zijn uitgangspunt voor verdere planvorming en helpen bij het maken van afwegingen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Betrokken partijen houden bij ruimtelijke ingrepen rekening met gebiedskenmerken als de ontwikkelingsgeschiedenis, schaal en maat, functionaliteit, ruimtelijke opbouw, karakteristiek en verschijningsvorm en met de inpassing in de wijdere omgeving.

Kwaliteitskader
Sturen op ruimtelijke kwaliteit is sterk verbonden met de uitwerking op regionaal en gemeentelijk niveau. Voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt dan ook gebouwd aan een kwaliteitskader dat werkzaam is op verschillende schalen. Dit kader wordt gevormd door de kwaliteitskaart (provinciale schaal), gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit (regionale schaal) en beeldkwaliteitsparagrafen (lokale schaal).

Gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit is zeker niet alleen aan of van de provincie. Juist het samenwerken aan en denken over ruimtelijke kwaliteit met alle partners maakt de best denkbare oplossingen mogelijk. Het uitwerken van de globale ambities van de kwaliteitskaart pakt de provincie samen aan met partners uit de regio in de zogenaamde ‘gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit’. Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten zich op de regionale schaal. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten, waarmee de provincie zich verbindt aan de gebiedsprofielen en deze als uitgangspunt neemt bij het zogeheten vooroverleg. Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld.

Beeldkwaliteitsparagrafen
Een beeldkwaliteitsparagraaf wordt gevraagd bij alle aanpassingen van het bestemmingsplan in het buitengebied of bij ontwikkelingen net binnen de bebouwingscontour indien er effecten (te verwachten) zijn die uitstralen naar het buitengebied; bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden. Beeldkwaliteitsparagrafen beschrijven dus de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. Zij worden vooral door gemeenten opgesteld. Dit kan daarnaast ook aan de orde zijn voor eigen ruimtelijke projecten van de provincie.

De 5 hoofdopgaven en ruimtelijke kwaliteit
De 5 integrale ruimtelijke hoofdopgaven geven richting aan de kwaliteitsambities van de provincie. Iedere hoofdopgave heeft een eigen ambitie.

Aantrekkelijk en concurrerend (internationaal) profiel
Dynamische stedelijk regio’s met een sterk en herkenbaar economische profiel door samenwerking, innovatie, goede bereikbaarheid en een aantrekkelijke leef- en werkomgeving in contrast met tussengelegen luwe gebieden.

Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
Voldoende weerstand en veerkracht in de provincie om de effecten van klimaatverandering op te vangen. Voor Zuid-Holland heeft dit vooral betrekking op waterveiligheid, droogte en verzilting. Een robuust, veerkrachtig, continu, beleefbaar en veilig watersysteem vormt een dragende structuur van Zuid-Holland met ruimte voor natuurlijke dynamiek. De Ecologische Hoofdstructuur wordt duurzaam ingericht en heeft dankzij samenhang en omvang de ecologische veerkracht en het herstelvermogen die nodig zijn. Nieuwe energievormen dragen bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Divers en samenhangend stedelijk netwerk
Een aantrekkelijke leefomgeving en een gewild vestigingsmilieu voor mensen en bedrijven. Een goede bereikbaarheid door een efficiënte koppeling tussen stedelijke centra en (openbaar vervoer-) infrastructuur in combinatie met een divers aanbod aan woonmilieus binnen en buiten het stedelijk netwerk. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en identiteit van dorpen en steden wordt versterkt.

Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
Behoud van de variatie in karakteristieke landschappen. Inspelen op demografische en sociaal-economische veranderingen. Optimale beleving van de gebiedseigen kwaliteiten van waardevolle cultuurlandschappen. Beeldbepalende cultuurhistorische structuren, elementen en ensembles behouden en versterken en gebruiken als inspiratiebron voor ontwikkelingen. Kwaliteiten als stilte en beleving van ruimte kenmerken deze luwe gebieden.

Stad en land verbonden
Versterken van de samenhang tussen stad en land door zowel fysieke, visuele als economische relaties en een aanzienlijke en duurzame versterking van de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad. Dit betekent een variatie aan toegankelijke landschappen en groengebieden in de nabijheid van de stad. Dit zijn zowel agrarische, recreatie- als natuurgebieden, waarbij de natuurlijke ondergrond, het landschapstype en de positie van het gebied in relatie tot de stad leidend zijn voor de verschijningsvorm.

De gebiedsbeschrijvingen uit de paragrafen 4.8 en 4.9 zijn vervangen door nieuwe tekst in een nieuwe paragraaf 4.10 Kwaliteitskaart. Als gevolg hiervan is paragraaf 4.8 geheel nieuw opgezet op basis van de bestaande en qua inhoud ongewijzigde teksten. Ook is paragraaf 4.5.1.4 Glastuinbouw buiten de greenports overgebracht naar paragraaf 4.8 in subparagraaf 4.8.1.4.
Enkele afspraken of beleid, die niet terugkomen in de beschrijving van de nieuwe kwaliteitskaart zijn uit de gebiedsbeschrijvingen overgebracht naar elders in de structuurvisie. Deze verplaatsingen zijn hierna aangegeven.

Paragraaf 4.8.1.4 Zuid-Hollandse Delta
Tekst verplaatsen: (naar 4.8.1.4 verspreid glas) onder Voorne-Putten: aanpak verrommeling en verspreid gelegen kassen....Rockanje
Tekst verplaatsen: (naar 4.7.2 optimaal benutten ....): ontwikkelen van de stortplaats....stortplaats.
Tekst verplaatsen: (naar 4.8.1.1 wonen en bevolkingsgroei) onder Goeree-Overflakkee: ‘ daarnaast staat de sociaal.... aan de orde zijn’.
Tekst verplaatsen: (naar 4.6.2 robuust en veerkrachtig watersysteem) onder Goeree-Overflakkee: ‘ herstellen...verricht’.
Tekst verplaatsen: (naar 4.8.4 realiseren EHS) onder Goeree-Overflakkee: ‘realiseren...gekregen

Paragraaf 4.8.1.5 Kust
Tekst verplaatsen: (naar .4.7.1) onder Duin- en Bollenstreek: ‘ de Bollenstreek zal een bijdrage ....uitgangspunten’.
Tekst verplaatsen: (naar 4.7.3 verbeteren infra) onder Duin- en Bollenstreek: ‘ De realisering van de Rijnlandroute...A44.
Tekst verplaatsen: (naar 4.6.1 kustverdediging) onder Delflandse Kust: ‘ Binnen de planperiode....recreatie’.

Paragraaf 4.8.2. Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur
Toevoegen: De topgebieden cultuurhistorie vervallen op het moment dat alle gebiedsprofielen zijn vastgesteld. De regioprofielen cultuurhistorie worden opgenomen in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Daar waar een gebiedsprofiel is vastgesteld, vervalt het regioprofiel.
Toevoegen: Kroonjuwelen cultuurhistorie zijn op de kwaliteitskaart opgenomen als ‘identiteitsdragers’.

Paragraaf 4.8.3 Verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling
Toevoegen: Deze kwaliteiten worden verder uitgewerkt in de kwaliteitskaart; Openheid wordt in de kwaliteitskaart uitgewerkt in de verschillende landschapstypes.
Verwijderen: De stiltegebieden….verordening).

Paragraaf 4.9.1.1 Zuidvleugelgroenstructuur
‘Groenblauw netwerk’ vervangen door ‘verbindend recreatief netwerk.’

Paragraaf 4.10 complete tekst vervangen door: (legenda-eenheden functiekaart naar nieuwe paragraaf 4.11)

4. 10 Kwaliteitskaart
De kwaliteitsambities die voortkomen uit de ruimtelijke hoofdopgaven zijn vertaald naar de kwaliteitskaart met haar 17 legenda-eenheden. Deze legenda-eenheden worden ten behoeve van de leesbaarheid van de kwaliteitskaart toegelicht in 17 aparte themakaarten. Op iedere plek in Zuid-Holland zal een aantal kaarten van toepassing zijn. Het is dan ook van belang die betreffende kaarten in samenhang te beschouwen. Met elkaar vormen zij de provinciale kwaliteitsambities op die specifieke plek. Transformaties of (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen gaan uit van of dragen bij aan de ambities van de kwaliteitskaart.

De legenda-eenheden van de kwaliteitskaart zijn gegroepeerd in zes categorieën:

KUSTLANDSCHAP

  1. natuurlijke duinen 
  2. gevarieerd ontginningslandschap van de binnenduinrand: bollen
  3. gevarieerd ontginningslandschap van de binnenduinrand: historische landgoederen

VEENCOMPLEXEN

  1. herkenbaar veen(weide)
  2. droogmakerij als herkenbare eenheid

LANDSCHAP VAN DE DELTA

  1. herkenbare zeekleipolder
  2. onderscheidend rivierengebied

NETWERKEN

  1. weg door stad en land
  2. doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving 
  3. water als structuurdrager

(STEDELIJKE) OCCUPATIE

  1. kwaliteit in stads- en dorpsgebied
  2. kwaliteit van de stads- en dorpsrand
  3. linten blijven linten
  4. bedrijventerreinen

BELEVING VAN ZUID-HOLLAND

  1. vrijetijdslandschap
  2. identiteitsdragers 
  3. stilte

De 17 legenda-eenheden worden per stuk toegelicht met een kaart en bijbehorende tekst. In de tekst wordt het volgende behandeld:
Karakteristiek: wat is er en wat speelt er?,
Ambitie: wat is het doel voor de toekomst? en
Toelichting: waar nodig wordt een toelichting gegeven


4.10.1 Kustlandschap
Het kustlandschap bestaat uit de onderdelen ‘ natuurlijke duinen” en een tweetal ontginningslandschappen van de binnenduinen: het bollengebied en het landschap met de historische landgoederen. Het is een samenhangende en herkenbare opeenvolging van jonge duinen, besloten binnenduinranden, besloten strandwallen en open strandvlakten, parallel aan de kustlijn. Langs de kustlijn wordt het kustlandschap gekenmerkt door een afwisseling van jonge duinen, steden, havens en badplaatsen. De kustzone moet ook bij toekomstige ontwikkelingen én de veiligheid blijven garanderen én een belangrijke bijdrage leveren aan de leefomgeving in Zuid-Holland. Toekomstige ontwikkelingen in de kustzone dienen daarom niet enkel bezien te worden vanuit civieltechnische uitdagingen maar als een integrale, ruimtelijke opgave.

Kaarten: natuurlijke duinen, ontginningslandschap binnenduinrand bollen + historische landgoederen


I.     Natuurlijke duinen en zeereep

Karakteristiek:
Het is een reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd, zandlandschap van strand en jonge duinen met hoge natuur- en recreatiewaarden. Natuurlijke processen zijn duidelijk zichtbaar door de voortdurende dynamiek van zand, golven en wind. Duingebieden worden afgewisseld door grote en kleine badplaatsen en havens. Het gebied is van belang voor de waterveiligheid en drinkwatervoorziening. De kust is een aantrekkelijke plek om te recreëren. In de komende jaren is er veel aandacht voor de veiligheid van de kust en de (recreatieve) ontwikkeling van de badplaatsfunctie.

Ambitie

  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter. 
  • Rond en in bebouwd gebied wordt de vernieuwing van de waterkering samen opgepakt met de stedelijke vernieuwing.
  • Verbeteren van de toegankelijkheid voor recreatie via een netwerk van routes.
  • Vergroten kwaliteit en allure van de badplaatsen met versterking van de eigenheid van die plaatsen.
  • Behouden van de bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteit. Beschermen en versterken van het reliëfrijk zandlandschap van jonge duinen. Natuurlijke processen als verstuiving, vernatting en bosvorming bepalen waar mogelijk het beeld. 
  • Versterken van het ecologische verband tussen zee- en landzijde.
  • Versterken van het kustgevoel landinwaarts; het versterken van de visuele en fysieke verbinding tussen duinen en achterland.

Toelichting of nadere uitwerking:
In het verleden was kustverdediging niet alleen gericht op waterveiligheid, maar ook tegen een mogelijke vijand op oorlogspad. Tegen deze menselijke vijand zijn verdedigingswerken opgeworpen, zoals bij de kust de Atlantikwal uit WO II. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit besteden aandacht aan deze historische verdedigingswerken.


II.     Gevarieerd ontginningslandschap van de binnenduinrand; bollenteelt

Karakteristiek:
Het is een uniek ontginningslandschap ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.

Ambitie: 

  • Nieuwe ontwikkelingen worden geplaatst in het ruimtelijk perspectief van de Duin- en Bollenstreek als geheel. Dit betekent dat zo’n ontwikkeling een bijdrage levert aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek ligt in deze structuur en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. 
  • In stand houden van de nog gave strandvlakten als contrast met de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen. 
  • Verbeteren van de beleefbaarheid en de aantrekkelijkheid van het unieke ontginningslandschap (bollenteelt). 
  • Het behouden en versterken van het zicht op de bollenvelden en het contrast tussen de open vlakten en de bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting).

Toelichting:
Het landschap met de bollenteelt is gebaat bij een versterking van de landschappelijke structuur bij voorkeur in de vorm van ‘landschapsbouw’.


III.     Gevarieerd ontginningslandschap van de binnenduinrand: historische landgoederen

Karakteristiek:
Herkenbaar en afwisselend patroon van historische buitenplaatsen en landgoederen, volgroeide bossen en open ruimtes met deels agrarische functie. Hier is de landschapsgradiënt van duin naar veen nog herkenbaar terug te vinden. Deze gebieden hebben een hoge recreatieve en cultuurhistorische waarde.

Ambitie: 

  • Versterking van de afwisseling tussen beboste strandwallen met landgoederen en buitenplaatsen en open strandvlakten. 
  • Verbetering van de kwaliteit van het ensemble van het landhuis, tuin en park en de herkenbaarheid van het landgoed in het landschap. 
  • Vergroten van de herkenbaarheid van de landgoederenzone als samenhangend geheel


4.10.2 Veenlandschap (Groene Hart)

Het veenlandschap bestaat uit veenpolders (veenweide, sierteelt op veen en bovenlanden), droogmakerijen (ontstaan uit vervening of uit natuurlijke meren) en plassen (verder toegelicht in paragraaf 4.10.5.X). De Nederlandse kunde en kennis van de omgang met water is hier goed terug te vinden in het hooggelegen water rondom een droogmakerij, de molengangen en het ingenieuze stelsel van sloten en sluisjes in de veenpolders. Toekomstige (water)vraagstukken omvatten de bodemdaling in de veengebieden, veiligheid van diepe droogmakerijen en de verzilting van het grond- en oppervlaktewater. Het streven is gericht op het versterken van de landschappelijke diversiteit en het veen(weide) karakter, behoud van rust en stilte en het zicht op de horizon (het luwe Zuid-Holland) uitgaande van een toekomstbestendig, veilig en rendabel watersysteem.

Kaarten: herkenbaar veen(weide), droogmakerij als herkenbare eenheid


IV.     Herkenbaar veen(weide)
Bestaat uit de onderdelen veen(weide), sierteelt op veen en bovenlanden (afgestemd op de kwaliteitsatlas Groene Hart)

Veen(weide)
Karakteristiek:
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap wordt daarnaast bepaald door de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. De gebieden zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor bodemdaling als het gevolg van het ‘verbranden’ van veen.

Ambitie:

  • Behoud van het veenlandschap door het afremmen van bodemdaling (zie paragraaf 4.8.1.3). 
  • Behoud van het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen. 
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten worden niet gedempt. 
  • Nieuwe bedrijven liggen aan ruilverkavelingslinten en vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar. 
  • Behoud van de veenstroom, dijk en kade als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veen(weide)landschap en begrenzing van poldereenheden.
  • Het gebruik is zoveel mogelijk gericht op behoud van de karakteristieken (maat van de poldereenheden, verkavelingspatroon, beplanting, kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems) 
  • Kans; maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een recreatieve functie

Toelichting of nadere uitwerking:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit wordt een verder onderscheid gemaakt in type veengebieden, naar aard en omvang van het gebied, ontstaanswijze, type verkaveling, waterrijkdom etcetera. Afremmen van bodemdaling, het behoud van het veenweidelandschap, een economisch rendabele bedrijfsvoering of transformatie naar natuurgebied zijn opgaven, waarbij de kwaliteitsambities in de veen(weide)gebieden een wisselend beeld opleveren.

Sierteelt op veen
Karakteristiek:
Kleinschalig besloten landschap met boom- en sierteelt. Door intensivering van de sierteelt verandert het gebied. Er is een toename van kassen en steeds meer sloten worden gedempt.

Ambitie: 

  • Rendabele bedrijfsvoering voor de sierteelt met respect voor de gebiedseigen karakteristieken 
  • Versterking van het kleinschalige besloten karakter met behoud van structurerende watergangen, windakkers en doorzichten, kavelrichting en -structuur en herkenbare ontginningslinten
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen het besloten karakter van de sierteelt enerzijds en het omliggende veenweidelandschap anderzijds.
  • Behoud van de dijk en kade als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veen(weide)landschap en begrenzing van poldereenheden.

Toelichting of nadere uitwerking:
Verdergaande verglazing van het Boskoopse veen is contrair aan de landschappelijke waarden van het gebied. Bij de uitwerking van de gebiedskwaliteiten in de gebiedsprofielen dient er specifiek aandacht te worden gegeven voor de omgang met glas en de demping van sloten.

Onverveende bovenlanden
Karakteristiek:
Een bovenland is een smalle strook onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering, met een scherpe overgang naar de aangrenzende droogmakerijen. Als het ware een herinnering aan het oude landschap te midden van het nieuwere landschap. De bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter. Bebouwing en erfbeplanting bepalen het beeld. Menging van veel verschillende functies.

Ambitie: 

  • Versterking van het verschil tussen het (oude) bovenland (hoog, besloten, groen karakter, kleinschalig) en het nieuwe land (laaggelegen, grootschalig, modern, weids).
  • Behouden van de diversiteit en versterking van het multifunctionele karakter van de linten. 
  • Ruimtelijke verdichting is mogelijk als dit bijdraagt aan het groene karakter van de bovenlanden en geen verkeersaantrekkende werking heeft.


V.     Droogmakerij als herkenbare eenheid

Karakteristiek:

Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringsloot of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsbasis. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak wat kleinschaliger (met name de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig.

Ambitie:

  • Een samenhangende visie op de droogmakerij als geheel in relatie met zijn omgeving dient als basis voor de aanpak van de urgente wateropgave. Nieuwe ontwikkelingen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding. 
  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders. 
  • Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. 
  • Een uitwerking van de typerende opbouw van de droogmakerij is de basis voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen
  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met strakke groene omzoming en behoud van zeer ruime doorzichten

Toelichting of nadere uitwerking:
In sommige gebieden is de (historische) relatie tussen droogmakerij en molengang (toendertijd om diepere plassen droog te malen) nog herkenbaar. Dit zijn bijzondere elementen in het Zuid-Hollandse landschap.
 

4.10.3 Landschap van de delta
Het landschap van de delta bestaat uit de zeekleipolders, zeearmen (toegelicht bij water als structuurdrager) en het rivierenlandschap. Het rivierenlandschap staat in Zuid-Holland onder grote invloed van de getijden van de zee, maar ligt voor een deel ook in het veenlandschap. Uit praktisch oogpunt is het rivierenlandschap als geheel bij de delta gevoegd. De delta inclusief rivieren staat komende periode voor een grote water- en veiligheidsopgave onder invloed van klimaatverandering en een stijgende zeespiegel. Andere opgaven zijn het versterken van het deltakarakter in combinatie met het verbeteren van de waterveiligheid, het behouden van de hoge natuurkwaliteit en het herstellen van de estuariene dynamiek alsmede het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde met behoud van de kwaliteiten rust en ruimte.

Kaarten: onderscheidend rivierengebied, herkenbare zeekleipolder


VI.     Zeekleipolders
Het landschap van de zeekleipolders wordt toegelicht op de schaal van de eilanden en op de schaal van de poldereenheid.

Delta: eilanden en (voormalige) zeearmen
Karakteristiek:
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vaste land. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad. Uitzonderingen in het zeekleigebied zijn IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht, die onderdeel zijn van het stedelijk netwerk. De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied van Rotterdam en Dordrecht, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water.

Ambitie:

  • Versterken van het deltakarakter en van de diversiteit van karakters van de eilanden.
  • Verhogen van de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende, en daarvoor representatieve inrichting. 
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden versterken (de ervaring van) het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren. 
  • Ontwikkelingen in de rand worden bekeken in het licht van de ontwikkeling van de rand als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.

Zeekleipolder
Karakteristiek:
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibt en ingepolderd land tegen bestaande polders. (Figuur XX) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen.

Ambitie:

  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder. 
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de regelmatige patronen in de polder en de (verkaveling rond) de kronkelige kreken. 
  • Dorpen liggen als compacte kernen aan de rand van een polder
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap. 
  • Versterken van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
  • Havenkanalen versterken de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water.

Zeekleipolder met veenkern (veenpolder)
Karakteristiek:
Temidden van de zeekleipolders liggen ingedijkte ‘restanten’ van het oude veenlandschap. Kenmerkend zijn het kleinschalig dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Dit zijn veelal de eerste bedijkte polders van de (noordelijke) eilanden.

Ambitie:

  • Naast de ambities voor de zeekleipolders als geheel geldt voor de veenpolder dat ontwikkelingen rekening houden met het herkenbaar houden van het kleinschalige dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Veenrestanten bepalen het beeld.


VII.     Rivierengebied, oeverwallen en komgronden

Karakteristiek:
De kommen en oeverwalgebieden in Zuid-Holland liggen met name in het oosten van de provincie en zijn vermengd met het veenweidelandschap. Oeverwallen kennen een kleinschalig, besloten karakter. In delen is het voor rivierengebied kenmerkende fruitteelt aanwezig. De kommen zijn grootschalig met regelmatige (cope)verkaveling, maar gaan al snel over in het veenweidelandschap. Deze overgangen zijn nauwelijks tot niet zichtbaar. De dijken zijn lijnvormige elementen in het landschap met als primaire functie het keren van water. De dijken worden periodiek aangepast aan de dan geldende veiligheidsnormen. Met name in het veengebied is er sprake van dichte lintbebouwing op of aan de dijk. Er wordt onderscheid gemaakt tussen buitendijks gebied buiten de invloed van de getijdenwerking (uiterwaarden) en buitendijks gebied ontstaand onder invloed van de ontmoeting tussen zee en rivier (slikken, (bekade) gorzen, grienden en wilgenbossen).

Ambitie:
Kom en oeverwalgebied

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van het contrast tussen verdichte, multifunctionele oeverwallen en stroomruggen en open kompolders/ veenweide.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de visuele relatie tussen rivier en achterliggend landschap met de typerende gestrekte verkaveling.

Rivierdijken

  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de rivierdijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het rivierengebied
  • Versterken van het doorgaand profiel van de dijk. Dit draagt bij aan het herkenbaar houden en begrijpbaar houden van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing. 
  • Behoud van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende (veenweide)landschap. 
  • Nieuwe ontwikkelingen op of tegen de dijk krijgen een voorkant naar de rivier. 
  • Behoud of herstel van openbare oevers, indien van toepassing herstel van het jaagpad. 
  • Waar mogelijk koppelen van recreatieve routes aan water en/ of dijk.

Uiterwaarden

  • Het versterken van het natuurlijk landschap met ruimte voor dynamische natuurlijke processen en wisselende waterstanden zijn uitgangspunt bij ontwikkelingen in het buitendijks gebied. 
  • Versterken van het contrast tussen binnen- en buitendijks gebied.

Slikken, (bekade) gorzen, grienden en wilgenbossen 

  • Het versterken van het natuurlijk landschap met ruimte voor dynamische natuurlijke processen, wisselende waterstanden en zoet-zoutovergangen zijn uitgangspunt bij ontwikkelingen in het buitendijks gebied. 
  • Versterken van het contrast tussen binnen- en buitendijksgebied.

(Voormalige) kreek

  • Het herkenbaar houden van de onregelmatige patronen in het landschap die duiden op (voormalige) kreken en daarmee de leesbaarheid (van de ontstaansgeschiedenis) van het gebied in stand houden.


4.10.4 Netwerken
Netwerken zijn samenhangende lijnvormige structuren in het landschap. Ze zijn onderscheiden naar de weginfrastructuur, het spoorwegennet, het waternet en onderdelen van het vrijetijdslandschap (toegelicht bij 4.10.6).


VIII.     Weg door stad en land

Snelweg
Karakteristiek:
Dit zijn rijkswegen. De (afslagen van) snelwegen zijn aanleiding voor nieuwe stedelijke ontwikkeling. Snelwegen zijn grote lijnen met veel impact. Zowel het zicht vanaf als de blik op zijn bepalend voor de uitstraling van het gehele gebied. Vaak liggen woon- en werkgebieden echter als achterkanten naar de snelweg of wordt de weg afgesloten van zijn omgeving door geluidswering.

Ambitie:

  • Snelwegen maken daar waar de weg het stedelijk gebied doorkruist integraal onderdeel uit van de stad. Nieuwe ontwikkelingen langs de weg dragen bij aan een afwisselende, herkenbare en functionele stedelijke rand langs de snelweg. 
  • Buiten het stedelijk gebied doorsnijdt de snelweg het landschap (zonder functionele, logistieke interactie). Een visuele relatie tussen weg en omgeving is gewenst; Vanaf de snelweg zijn de omringende landschappen en kruisingen met landschappelijke hoofdstructuren goed beleefbaar.
  • Ontwikkelingen aan de snelweg zijn altijd integrale gebiedsopgaven. Verknoping met andere manieren van vervoer en het onderliggend wegennet vraagt specifieke aandacht.

N-weg
Karakteristiek:
De interactie tussen weg(ontwerp) en landschap is groter dan bij de snelweg. Veelal zijn deze wegen ontstaan door opwaardering van oude infralijnen. Vaak zijn technische oplossingen en verkeersveiligheidseisen dominant ten opzichte van de integraliteit van de opgave.

Ambitie:

  • Bij nieuwe infrastructuur beweegt de weg waar mogelijk mee met de hoofdrichting van het landschap.
  • Nieuwe of aan te passen infrastructuur wordt altijd beschouwd als een integrale gebiedsopgave inclusief inpassingsvraagstukken.
  • Waar N-wegen landschappelijke hoofdstructuren kruisen, bijvoorbeeld vaarten, dient de landschappelijke lijn als afzonderlijke structuur zichtbaar en herkenbaar te blijven (door bijvoorbeeld een brug). Deze ‘contactpunten’ worden met zorg ontworpen (beeldkwaliteitsparagraaf!)


IX.     Doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving

Karakteristiek:
De (inter)nationale en regionale spoorlijnen liggen als lijnen in het landschap. In stedelijk gebied en dorpen vormen ze vaak barrières in verband met de geringe oversteekbaarheid. Maar ook keren stedelijke ontwikkelingen zich vaak af of trekken zich weinig aan van de gebruiker van het spoor.
De relatie tussen verstedelijking en de ov-infrastructuur vindt men in de stationlocaties met woon-, werk- en voorzieningenprogramma’s. Deze stations kennen een hiërarchie van grootschalige openbaarvervoerknooppunten tot enkelvoudige haltes.

Ambitie:

  • Een visuele relatie tussen spoor en omgeving is gewenst; Voor het stedelijk gebied gelden speciale inpassingseisen. De stationsomgeving is een integraal onderdeel van de stad.
  • Specifieke aandacht voor de visuele relatie tussen spoor en landschappelijke omgeving geldt in de openbaar vervoerpanorama’s. Hier ervaart men vanuit de trein de kwaliteiten van Zuid-Holland. Behouden van het zicht op het omringende landschap. Dit houdt in: behoud van de openheid en respect voor bestaande kwaliteiten binnen het panorama.
  • Er ontstaan stationsgebieden met een aantrekkelijke kwaliteit die passend is bij de aard en omvang van het station, de stedelijke omgeving en haar ligging in het netwerk. Accentueren verschillen hoogstedelijke kwaliteit versus de luwe gebieden.


X.     Water als structuurdrager

Karakteristiek:
Water is een belangrijk element van de Zuid-Hollandse identiteit en bestaat uit vele facetten: van de grote rivieren naar de deltawateren, provinciale vaarten, kanalen, veenstroompjes, sloten en plassen.. Dit water vertelt veel over de geschiedenis van Zuid-Holland en de kunde op het gebied van waterbeheersing. Wonen of recreëren op of langs dit water is een waarde voor veel inwoners en bezoekers. Bovendien worden over de belangrijkste vaarwegen mensen en goederen vervoerd.

Ambitie:

  • Een beleefbaar waterstelsel als dragende structuur van Zuid-Holland: verbeteren van de zichtbaarheid, toegankelijkheid, en uitstraling van het water. 
  • Waar mogelijk wordt gezocht naar vereenvoudiging van het waterbeheer en gewerkt aan een klimaatbestendige en robuuste inrichting van het watersysteem.
  • Bewaren en versterken van de stoerheid en het open karakter van de deltawateren en het waar mogelijk terugbrengen van dynamiek en het natuurlijk systeem.
  • De (provinciale en historische) vaarwegen krijgen de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door een doorgezette eenheid van inrichting van de oevers en begeleidende beplanting en door de vormgeving van kruisende infrastructuur. Aandacht voor zicht op en vanaf het water. 
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied, dan dragen deze bij aan versterking van hun rustige en voorname karakter, behoud en versterking van erfgoed als identiteitsdragers en herstel van continuïteit (ook aanliggend landschap) waar nodig. 
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden langs de rivier dan krijgen deze (ook) een voorkant naar de rivier en dragen deze bij aan behoud of versterking van het eigen karakter van de rivier.
  • De oevers van rivieren, vaarten, kanalen en plassen zijn waar mogelijk openbaar toegankelijk. Om oevers en water toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting (privatisering) van de oevers, direct grenzend aan het water.
  • Versterken van het recreatieve en/of natuurlijke karakter van de plassen. 
  • Bewaken en herstellen van continuïteit van landschappelijke structuurdragers als veenstromen, kanalen of -dijken waar nodig.
  • Versterken van de zichtbaarheid en de belevingswaarde van de verdedigingswerken van de oude en nieuwe Hollandse Waterlinie.


4.10.5 (Stedelijke) occupatie

XI.     Kwaliteit in stads- en dorpsgebied

Karakteristiek:
Zuid-Holland heeft twee grote steden, een aantal middelgrote steden en veel grote kernen en kleine dorpjes met elk hun eigen woon- en werkkwaliteiten. De historische centra met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woonmilieus in Zuid-Holland. Ze vertellen het verhaal van de (ontstaans)geschiedenis van de betreffende steden en dorpen en de rijkdom van de gouden eeuw.
Hoogbouw maakt deel uit van de ruimtelijke kwaliteit. Hoogbouw kent talloze verschijningsvormen kerktorens, watertorens, torenflats en wooncomplexen. Hoogbouw hoort veelal bij concentratie: de grond is schaars, dan maar de lucht in. Hoogbouw kan ook een vorm van expressie zijn: "laten zien dat je er bent" zoals sommige kantoortorens als hoofdzetel van een bedrijf of kerktorens. Hoogbouw is derhalve niet onder een noemer te brengen. De beeldkwaliteitsparagraaf zal bij hoogbouw inzicht moeten geven in de effecten van hoogbouw op haar omgeving.

Ambitie:

  • Behoud en versterking van een brede waaier aan woon- en werkmilieus; elk dorp en stad zijn eigen kleur; diversiteit van steden
  • Hoogteaccenten; (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur.
  • Zwaartepunt van de verstedelijking ligt in stad en dorp binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer. 
  • Elke kern (dorp) ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. 
  • Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde stads- en dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd. 
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt. 
  • Als herstructurering, transformatie of uitbreiding plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan het in balans brengen van de mix aan woonmilieus.


XII.     Kwaliteit van de stads- en dorpsrand

Karakteristiek:

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap.

Ambitie:
Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. Als hulpmiddel kan daarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen de volgende overgangskwaliteiten: 1) De kwaliteit van het front; 2) Contactkwaliteit en 3) De kwaliteit in de overlap.

Toelichting:
1. De kwaliteit van het front (contrast)
Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier (waterfront), appartementgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen.

2. Contactkwaliteit
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.

3. De kwaliteit in de overlap (contract)
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

In de Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit worden deze drie soorten randkwaliteiten benoemd en uitgewerkt voor de stads- en dorpsranden binnen het betreffende gebied. De contouren vormen de basis voor de stads- en dorpsranden/ zones. Daarnaast worden bedrijventerreinen en glastuinbouw gerekend tot het bebouwd gebied. Wanneer er binnen de contouren ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen biedt zich de kans een nieuwe stads- of dorpsrand te maken met een hoge randkwaliteit.


XIII.     Linten blijven linten

Karakteristiek:
Lineaire aangesloten bebouwing in een lint langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap.

Ambitie: 

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. 
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Toelichting:
Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij een lint met grootschalige bebouwing, grote loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint met kleinschalige bebouwing niet. Bestaand dwarsprofiel richtinggevend betekent het in stand houden van bestaand wegprofiel (breedte, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg, (a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint tenslotte, houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt. Er kunnen verschillende typen linten onderscheiden worden.

  1. Dijklint: De bebouwing staat op of tegen de dijk. Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing.
  2. Polderlint: De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.
  3. Boerenervenlint; niet opgenomen op kaart, moet nog worden uitgewerkt in de gebiedsprofielen: het lint als kralensnoer van losse boerderijen met hun erven wordt in stand gehouden, verdere verdichting van dit type lint verstoort de kenmerkende openheid van het landschap en kan alleen daar waar zeer ruime doorzichten bewaard blijven. Met name kenmerkend voor droogmakerijen, zeekleipolders en ruilverkavelingslinten. Boerenerven zelf kunnen uitbreiden, onder de voorwaarde dat dit aansluit bij de karakteristieke erfindeling met een landelijke uitstraling en dient ter ondersteuning van de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf.


XIV.     Bedrijventerreinen: duurzaam, functioneel en beeldkwaliteit

Karakteristiek:
Zuid-Holland heeft een groot aantal bedrijventerreinen. Een aantal hiervan kent een neerwaartse kwaliteitsspiraal, omdat ze niet meer voldoen aan de hedendaagse kwaliteitseisen. De bedrijventerreinen zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter. Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn afgesloten van karakter en los van woonwijken of het omringende landschap. De mainport is een zeer karakteristiek Zuid-Hollands fenomeen. De kracht hiervan is terug te zien in de grote schaal, zware en ‘belevingswaardige’ industrie gekoppeld aan de ligging aan zee en de rivier. Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein.

Ambitie:

  • Gebruik maken van de identiteit van het ruwe en stoere karakter van de haven. Het is een hoogdynamisch gebied met grote maat, modern havenkarakter (kranen, containers, schoorstenen enz.) en industriële uitstraling.
  • Ontwikkelingen in de glastuinbouw dragen bij aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk (en functioneren) met zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op de omgeving: inpassing betekent aansluiting op bestaande landschappelijke structuren.
  • Transformatie, herstructurering of uitbreiding van bedrijventerreinen wordt aangegrepen om een kwaliteitsslag te maken naar een duurzaam, functioneel en aantrekkelijk werkgebied. Onderdeel hiervan is aandacht voor de overgang tussen terrein en omgeving, een representatieve uitstraling en behoud van (beeld)kwaliteit op lange termijn.


4.10.6 Beleving van Zuid-Holland

XV.     Vrijetijdslandschap

Karakteristiek:
In het vrijetijdslandschap draait het om de recreatieve beleving van de provincie. Het betreft een verscheidenheid aan gebieden, recreatieve verbindingen en toeristische bestemmingen. Het vrijetijdslandschap (kaart 4.10.6 XV) bestaat uit de Zuidvleugelgroenstructuur en de natuurgebieden van Zuid-Holland. Het netwerk van fiets- en wandelpaden en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Recreatietransferia vormen in dit netwerk overstapplaatsen tussen verschillende vervoersmodaliteiten als auto, fiets of kano en kunnen een toeristisch-recreatieve bestemming op zich zijn.

Ambitie:

  • Ontwikkeling van het vrijetijdslandschap tot een samenhangend, gevarieerd, verbindend en aantrekkelijk stelsel op de schaal van de provincie. Nieuwe ontwikkelingen als verbreding en aanleg van wegen, nieuwe woonlocaties, maar bijvoorbeeld ook particulier stedelijk groen als een golfterrein vormen geen (nieuwe) obstakels in het recreatief netwerk. Accenten bij nieuwe ontwikkelingen komen te liggen in de provinciale landschappen: toegankelijke en multifunctionele landschappen in de nabijheid van de stad met een hoge gebruiks- en belevingswaarde.
  • Sterke verbinding stad-land door het maken van een doorlopend en dicht net van fiets-, wandel en vaarroutes. De langeafstandroutes en de recreatietransferia (op kaart) vormen de basis voor het regionale fijnmazig netwerk (niet op kaart) en verbinden het Zuid-Hollandse vrijetijdslandschap met omliggende provincies.
  • Uitbreiding van recreatieve voorzieningen aan het recreatief netwerk, waarbij waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van cultuurhistorisch erfgoed of nieuwe bijzondere locaties worden toegevoegd. 
  • Uitwerking van de regionale recreatieve bereikbaarheid naar routes en bestemmingen (transferia, poorten en toeristische overstappunten) vormt de basis voor het planologisch mogelijk maken van recreatieve ontwikkelingen rond transferia, poorten en toeristische overstappunten. Maaswijdte routenetwerk: wandelaars 0.5 km, fietsers 2 km. 
  • Zuid-Holland als waterprovincie bereikbaar en aantrekkelijk. Verbeteren van de recreatieve gebruikswaarde en belevingskwaliteit van de vaarnetwerken en daar waar mogelijk toevoegen van nieuwe verbindingen. Havens, aanlegplaatsen en dergelijke zijn onderdeel van het netwerk.

Stedelijk groen/ recreatiegebieden

  • Verbinden van het stedelijk groen (binnen en buiten de contour) door middel van recreatieve doorgaande routes die aansluiten op het recreatief routenetwerk.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
  • Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden. Deze diversiteit is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollands kwaliteiten. 
  • Waar nodig en mogelijk toevoegen van nieuw stedelijk groen of recreatiegebied
  • Opheffen van barrièrewerking door het waar mogelijk toevoegen van openbare verbindingen en routes.

Natuurgebieden

  • Toegankelijk en beleefbaar maken van unieke natuurlandschappen van Zuid-Holland in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.

Transferia

  • De transferia zijn gebiedsspecifiek ingericht, herkenbaar als transferium en representatief met hoge ontwerpkwaliteit. 
  • Waar mogelijk transferia koppelen aan stedelijk groen zodat ze functioneren als publieke ruimte voor de stad en het landelijk gebied. Hier komen stad en land samen in bijvoorbeeld marktplaatsen, ervaringsmomenten en routes.


XVI.     Identiteitsdragers

Karakteristiek:
Bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Vooralsnog worden hiertoe gerekend: Landgoed Keukenhof, Molenviergang Aarlanderveen, Oude Hollandse Waterlinie, Middengebied Krimpenerwaard, Kinderdijk, Diefdijk, De schurvelingen op Goeree, Polder de Biesbosch, Kagerplassen, Landgoederenzone, Weipoort, Meije en het Kerngebied Midden-Delfland.

Ambitie:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager, het leesbaar houden van het verhaal dat deze oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen. 
  • In standhouden en versterken van de beleefbaarheid van de identiteitsdragers met aandacht voor bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.

Toelichting / nadere uitwerking:
De identiteitsdragers van Zuid-Holland worden verder uitgewerkt in de gebiedprofielen met behulp van de regioprofielen cultuurhistorie. Naast de op kaart staande identiteitsdragers wordt bekeken of er nieuwe identiteitsdragers aan de kaart toegevoegd moeten worden, zoals bijvoorbeeld de dammen van de delta.


XVII.     Stilte

Karakteristiek:
De stiltegebieden geven een indicatie van het landelijke gebied van Zuid-Holland. Het zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. In de stiltegebieden is alleen ruimte voor “gebiedseigen” geluid.

Ambitie:

  • De huidige stille gebieden stil houden als belevingskwaliteit van het buitengebied.

2.3 Wijziging verordening
Toevoeging nieuw lid 7 aan artikel 2:

Lid 7 beeldkwaliteitsparagraaf in bestemmingsplan
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren of binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, die een ontwikkeling mogelijk maken waarbij er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied, bevatten in de toelichting een beeldkwaliteitsparagraaf. In de beeldkwaliteitsparagraaf is aangegeven hoe de ontwikkeling een bijdrage levert aan de ambities die zijn aangeduid op de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie.

2.4 Kaartwijziging(en)
Kwaliteitskaart wordt in zijn geheel vervangen door een kaart met de volgende 17 legenda eenheden:

  • natuurlijke duinen
  • ontginningslandschap van de binnenduinrand - bollen
  • ontginningslandschap van de binnenduinrand - historische landgoederen
  • herkenbaar veen(weide)
  • droogmakerij als herkenbare eenheid
  • onderscheidend rivierengebied
  • herkenbare zeekleipolder
  • weg door stad en land
  • doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving
  • water als structuurdrager
  • wonen met kwaliteit in stads- en dorpsgebied
  • kwaliteit van de stads- en dorpsrand
  • linten blijven linten
  • bedrijventerrein: duurzaam, functioneel en beeldkwaliteit
  • vrijetijdslandschap
  • identiteitsdragers
  • stilte

Voor elk van deze eenheden wordt een toelichtende themakaart opgenomen.
Daarnaast wordt een kaart met de begrenzing van de gebiedsprofielen opgenomen.
Zie bijlage 3.

2.5 Beleidsagenda
Uitwerking Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit.



3 Hoogbouw in nationale landschappen

3.1 Inleiding
Bij de vaststelling van de structuurvisie: Visie op Zuid-Holland op 2 juli 2010, is tegelijk de motie 209 aangenomen. Deze motie draagt het college op:
een visie te ontwikkelen over hoogbouw in nationale landschappen en deze visie na accorderen door Provinciale Staten op te nemen in de structuurvisie en de verordening.

Als de overwegingen zijn in de motie twee punten genoemd:

  • in nationale landschappen is hoogbouw in beginsel ongewenst indien dit in schril contrast komt te staan met het landschap;
  • in nationale landschappen liggen gemeenten zoals Gouda en Alphen, maar ook Oud-Beijerland, waar hoogbouw niet in schril contrast met het landschap behoeft te zijn.

Vanuit het onderwerp ruimtelijke kwaliteit (hoofdstuk 2) wordt al voor het hele buitengebied een beeldkwaliteitsparagraaf voorgesteld. Hoogbouw zal daarbij genoemd worden als voorbeeld van specifieke aandacht. Daarom geen regeling specifiek voor nationale landschappen omdat ruimtelijke kwaliteit en de bescherming van kernkwaliteiten in heel het buitengebied aan de orde zijn. Er wordt uitgegaan van maatwerk. Dit betekent, meeliftend met de teksten voor ruimtelijke kwaliteit/kwaliteitskaart, enkele tekstaanpassingen. Over dit onderwerp heeft de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit een advies uitgebracht met eenzelfde strekking.

3.2 Wijziging structuurvisie
In de tekst ruimtelijke kwaliteit is verwijzing naar het beleid met maatwerk opgenomen. In de nieuwe paragraaf 4.10.5, XI, Karakteristiek.



4 Beleidskader Nieuwe Landgoederen

4.1 Inleiding
Bij de vaststelling van het beleidskader nieuwe landgoederen in 2005 heeft PS opdracht gegeven om het beleid na een aantal jaar te evalueren. De regelgeving bij het beleid Nieuwe Landgoederen is in 2010 opgenomen in de verordening. De evaluatie heeft geleid tot een beperkte aanpassing in de regelgeving en een verduidelijking van de uitgangspunten bij dit beleid in de structuurvisie. Het doel van het beleid voor Nieuwe Landgoederen is tweeledig. Enerzijds kan met de aanleg van een nieuw landgoed conform de regels groengebied worden aangelegd en beheerd (natuur- of recreatiegebied) anderzijds wordt de mogelijkheid geboden voor een bijzondere manier van landelijk wonen. De regelgeving wordt iets versoepeld om kleinschalige bouwwerken ten behoeve van de ondersteuning van de recreatieve functie (pannenkoekenhuis, theeschenkerij) mogelijk te maken. Ook zou het mogelijk moeten zijn om in het landgoed een andere functie te huisvesten mits dat past bij de aard en het karakter van (de omgeving) het landgoed en er geen sprake is van verkeersaantrekkende werking van de functie. Ten behoeve van de continuïteit van het landgoed is de regelgeving verzwaard met het verplicht stellen van het sluiten van een convenant tussen gemeente en landgoedeigenaar voor een continuering van onderhoud en beheer.

De regelgeving wordt iets verzwaard ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en de continuïteit van het landgoed. Een beeldkwaliteitsparagraaf over de inrichting van het landgoedpark en vormgeving van het landgoedhuis en een privaatrechtelijke overeenkomst met kettingbeding tussen gemeente en landgoedeigenaar over beheer worden in de Verordening Ruimte verplicht gesteld. De kwaliteitskaart met bijbehorende gebiedsprofielen worden richtinggevend voor de uitwerking van ruimtelijke kwaliteit op een nieuw landgoed.

4.2 Wijziging structuurvisie
Beleid Nieuwe Landgoederen expliciet in de visie opnemen daartoe een nieuwe alinea toevoegen aan paragraaf 4.8.1 tussen de subparagrafen 'Wonen en bevolkingsgroei' en 'Landbouw'.

Nieuwe Landgoederen
In het gehele landelijk gebied buiten de bebouwingscontouren bestaat in principe de mogelijkheid Nieuwe Landgoederen op te richten. Nieuwe Landgoederen zijn gebieden van minimaal 5 ha waarvan 90 % van de gebiedsoppervlakte wordt ingericht en beheerd als recreatie- en/of natuurgebied. Dit gedeelte is dan ook openbaar toegankelijk. Hiermee heeft de provincie een instrument in handen waarmee zij nieuwe natuur, recreatiegebied en/of ecologische verbindingen kan realiseren. Er is een voorkeur voor Nieuwe Landgoederen op plaatsen waar zij het meeste bijdragen aan realisering van nieuwe groene functies zoals in de overgang stad-land of in aansluiting op recreatieve en/of ecologische netwerken. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 4.8.4, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een Nieuw Landgoed wel mogelijk, mits de privékavel buiten de verbinding wordt geplaatst. Het landgoed is daarmee een mogelijkheid een deel van de gewenste EHS te realiseren.
Naast wonen zijn ook andere activiteiten op een Nieuw Landgoed toegestaan. Bebouwing en activiteiten moeten passen bij het wezen van een landgoed. Voorwaarde is dat andere activiteiten dan wonen de ruimtelijke kwaliteit, de natuurwaarde en recreatieve waarde van het landgoed en de omgeving niet verstoren door verkeersaantrekkende werking. Voorbeelden zijn een klein kantoor, theeschenkerij of luxe verblijfsrecreatie.
Voor het bouwen van het landhuis op het private gebiedsdeel (10 % van het Nieuwe Landgoed) is in artikel 2 lid 2.b van de verordening regelgeving opgenomen. Van belang is dat het totale Nieuwe Landgoed (bebouwing en groene inrichting) bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De kwaliteitskaart geeft richting aan de gewenste karakteristieken van de omgeving. Dit moet dan uitgangspunt zijn voor het ontwerp van het landgoed. In een beeldkwaliteitsparagraaf wordt bij de aanvraag aangetoond hoe met het Nieuwe Landgoed wordt bijgedragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

4.3 Wijziging verordening
b) nieuwe landgoederen
‘Nieuwe landgoederen’; de mogelijkheid een landhuis te bouwen en ter compensatie een deels openbaar landgoed (natuur- en/of recreatiegebied) aan te leggen. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 3, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een nieuw landgoed wel mogelijk, mits de huiskavel buiten de verbinding wordt gerealiseerd. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd, hetgeen wordt aangetoond in een beeldkwaliteitsparagraaf over de inrichting van het landgoedpark, de vormgeving van het landgoedhuis en de aansluiting op het omliggende landschap;
  2. het landgoed wordt minimaal 5 hectare groot en is nagenoeg aaneengesloten;
  3. minimaal 90% van het gebied is voor het publiek toegankelijk;
  4. maximaal 10% van het gebied behoort tot het private deel, dat voor maximaal 20% mag worden bebouwd, met een bij het wezen van een landgoed passende bebouwing;
  5. het onder iii bedoelde gebied wordt niet bebouwd maar ingericht met groene en/of blauwe functies die passen in de ambities voor het omliggende landschap, zoals aangeduid op de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie.

wijziging in de toelichting op dit artikel

nieuwe landgoederen (lid 2 sub b)
Het beleid voor nieuwe landgoederen, waarbij onder voorwaarden een landhuis buiten de bebouwingscontour mag worden gebouwd in combinatie met een landgoed, is opgenomen in visie en verordening. De ruimtelijke kwaliteit moet duurzaam worden verbeterd. Het begrip ‘duurzaam’ geeft aan dat het niet alleen gaat om de aanleg van het landgoed, maar ook om het onderhoud en het beheer. Dit is te waarborgen met een privaatrechtelijke overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemer. Bij de locatiekeuze en inrichting van een nieuw landgoed moet steeds sprake zijn van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Reeds aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden dienen te worden versterkt en de meerwaarde van het landgoed voor de omgeving worden aangetoond.
Naast wonen zijn ook andere passende activiteiten op een Nieuw Landgoed toegestaan. Passende activiteiten zijn activiteiten met een laag verkeersaantrekkende werking die de ruimtelijke kwaliteit, de natuurwaarde en recreatieve waarde van het landgoed en de omgeving niet verstoren. In de regeling is bepaald dat maximaal 10% van het gebied behoort tot het private deel, dat gedeeltelijk mag worden bebouwd. Eventueel mag een deel van deze bebouwingsmogelijkheden elders op het landgoed worden gerealiseerd, zodat in het groene openbaar toegankelijke deel van het landgoed bijvoorbeeld een theeschenkerij kan worden gerealiseerd.

Bij afwijkingen van de regeling kan zonodig een beroep worden gedaan op de algemene maatwerkontheffing (artikel 15 lid 2 van de verordening). In rijksbufferzones zijn nieuwe landgoederen alleen mogelijk indien hiervoor aanwijzingen zijn gegeven in de provinciale structuurvisie of in een intergemeentelijke structuurvisie. In de provinciale structuurvisie is hiervoor beleid opgenomen. Nadere uitleg over het provinciaal beleid inzake nieuwe landgoederen vindt u in het Beleidskader Nieuwe Landgoederen (Provinciale Staten, november 2005) en in het Inspiratie Kader: van beleid naar ontwerp.



5 Correcties landgoedbiotopen

5.1 Inleiding
Bij de vaststelling van de PSV en de Verordening Ruimte op 2 juli 2010 is ook artikel 14 over de landgoedbiotoop vastgesteld. Deze tekst en de toelichting daarop is ietwat gewijzigd ten opzichte van de in februari 2010 ter inzage gelegde versie van artikel 14. De begrippen panorama en blikveld zijn daarbij verduidelijkt en gewijzigd, waardoor van verschillende biotopen de begrenzingen, zoals die in juli 2010 zijn vastgesteld, bij nader inzien niet helemaal correct zijn. Bij het panorama gaat het om de uitwaaiering van het panorama en de waarneming daarvan vanaf een op enige afstand gelegen weg; bij het blikveld om de begrenzing van het open gebied tot de grens van de dichtstbijzijnde openbare ruimte (weg, meer, water en dergelijke). Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met de precieze kavelgrenzen van de open ruimte, de ligging aan en panorama richting en vanaf het water, en dergelijke. Thans zijn de precieze en grenzen van de biotopen bekend. De wijzigingen t.o.v. kaart 12 uit de verordening van 2 juli 2010 zijn nu doorgevoerd.

5.2 Kaartwijziging(en)
De begrenzing van de volgende landgoederen op kaart 12 van de Verordening wijzigt (zie bijlage 7):

  1. Leeuwenhorst / Dijkenburg in Noordwijkerhout (begrenzing blikveld noordzijde)
  2. Huis ter Leede in Sassenheim (begrenzing blikveld zuidzijde)
  3. 't Zant / Hof van Katwijk in Katwijk (begrenzing blikveld noord- en oostzijde)
  4. Het Huis te Warmond in Warmond (begrenzing blikveld noordzijde)
  5. Groot Leerust in Warmond (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  6. Oostergeest in Warmond (begrenzing blikveld noord- en zuidzijde)
  7. Rhijnhof in Leiden (begrenzing blikveld noordzijde)
  8. Agthoven in Leiderdorp (begrenzing blikveld alle zijden)
  9. Blankenburg in Wassenaar (begrenzing blikveld zuidoost- en noordwestzijde)
  10. Clingendael in Wassenaar (begrenzing blikveld zuidwest- en noordzijde)
  11. De Horsten in Wassenaar (begrenzing blikveld noord- en zuidzijde)
  12. Langenhorst in Wassenaar (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  13. Rust en Vreugd in Wassenaar (begrenzing blikveld noordwest- en noordoostzijde)
  14. Zuidwijk in Wassenaar (begrenzing blikveld zuid- en noordoostzijde)
  15. Bijdorp in Voorschoten (begrenzing blikveld oostzijde)
  16. Eemwijk en Vliet en Burgh in Leidschendam / Voorburg (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  17. Hofwijk in Leidschendam / Voorburg (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  18. Middenburg in Leidschendam / Voorburg (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  19. Cromvliet in Rijswijk (begrenzing blikveld noordoost- en zuidoostzijde)
  20. Hoornwijck en Beukenhorst in Rijswijk (begrenzing blikveld noordwestzijde)
  21. Huis de Nieburg in Rijswijk (begrenzing blikveld west- en zuidzijde)
  22. Te Werve in Rijswijk (begrenzing blikveld noordzijde)
  23. Bisdom van Vliet in Haastrecht (begrenzing blikveld westzijde)
  24. De Heuvel in Rotterdam (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  25. De Tempel en Nieuw Rhodenrijs (534) in Rotterdam (begrenzing blikveld west- en zuidzijde)
  26. Heenvliet in Heenvliet (begrenzing blikveld zuidzijde)
  27. Het Kasteel van Rhoon in Rhoon (begrenzing blikveld noord- en zuidzijde)
  28. Huys ten Donck in Ridderkerk (begrenzing blikveld noordzijde)
  29. Schelluinderberg (Huis Schelluinen) in Schelluinen (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  30. Hof van Assendelft in Heinenoord (begrenzing blikveld noordoost- en zuidzijde)
  31. Hof van Moerkerken in Mijnsheerenland (begrenzing blikveld zuidzijde)
  32. Dordwijk in Dordrecht (begrenzing blikveld noordoostzijde)
  33. Huis te Kinderdijk in Alblasserdam (begrenzing blikveld zuidwestzijde) 


VERSTEDELIJKING EN ECONOMIE

6 Stedelijk netwerk

6.1 Inleiding
In de huidige PSV is het stedelijk netwerk op hoofdlijnen aangegeven. Om als provincie actuele en bovenregionale beleidskeuzen in het stedelijk gebied te kunnen maken is een concretisering van de visie op het stedelijk netwerk noodzakelijk. Aanleidingen zijn de nieuwe rijksstructuurvisie Infrastructuur en ruimte, de bestuurlijke discussie over de metropoolregio Rotterdam –Den Haag en de Zuidvleugel De noodzaak tot scherpere keuzen bij bezuinigingen en decentralisatieopgaven, maar ook afwegingen in concrete projecten zoals de Nieuwe Westelijke oeververbinding, MIRT verkenningen, StedenbaanPlus en de inbedding van bijvoorbeeld de Woonvisie, de Economische Agenda en een actuele kantorenstrategie in het ruimtelijk beleid spelen hierbij een rol.

Essentieel in het stedelijk netwerk was en blijft de inzet op een koppeling van verstedelijking, economische ontwikkeling en (OV) infrastructuur. In de concretisering wordt het stedelijk netwerk consequenter dan voorheen benaderd vanuit internationaal economisch perspectief (bereikbaarheid en samenhang economische clusters) en vanuit het perspectief van bewoners en gebruikers (bereikbaarheid voorzieningen en werklocaties). Stedelijke centra spelen hierbij een cruciale rol.

De aanpassingen in de Actualisering 2011 richten zich vooral op een duidelijker hiërarchie en betere duiding van de stedelijke centra vanuit een bovenregionaal perspectief. Daarmee wordt beleidsmatig duidelijker welke functies in welk type centrum passen, gegeven de positie van een centrum in het stedelijk netwerk en het OV net. Daarom is sturing, ordening en afstemming van centrum gebonden ruimtelijke functies op bovenregionaal niveau beter mogelijk. Het aangescherpte beleid voor stedelijke centra wordt zowel in tekst als op kaart in de herziening van de PSV verwerkt.
Met de concretisering van het stedelijk netwerk is een betere sturing en afstemming van stedelijke functies op bovenregionaal niveau mogelijk.

6.2 Wijziging structuurvisie
Gehele tekst paragraaf 4.3.1 vervangen door deze nieuwe paragraaf 4.3.1:

4.3.1 Het stedelijk netwerk
Het stedelijk netwerk van Zuid-Holland omvat alle stedelijke en industriële agglomeraties en kernen in de provincie die via een samenhangend hoofdnet van OV-raillijnen en wegen met elkaar verbonden zijn. Door de opschaling van de economie en het dagelijks leven is het stedelijk netwerk inmiddels omvangrijker dan het gebied van de Zuidvleugel. Het stedelijk netwerk van Zuid-Holland is onderdeel van de Randstad. Het wordt gevormd door de agglomeraties en grotere kernen in:

  • de Leidse Regio
  • de zone Leiden - Alphen aan den Rijn
  • de Goudse regio en de Zuidplaspolder
  • de Stadsregio Rotterdam, inclusief de mainport Rotterdam 
  • het Stadsgewest Haaglanden
  • de Drechtsteden
  • de Merwedezone
  • de greenport Westland/Oostland

Daarnaast is sprake van enkele middelgrote kernen die geen onderdeel uitmaken van een stedelijke agglomeratie, maar wel aan het OV-railnet zijn gelegen. Het betreft de kernen Leerdam, Bodegraven, Boskoop, Hillegom, Voorhout en Sassenheim. Deze kernen behoren tot het stedelijk netwerk Zuid-Holland..
De verstedelijkingsopgave wordt voor het overgrote deel gebundeld en geconcentreerd in het stedelijk netwerk.

Dit stedelijk netwerk is hiërarchisch en meerkernig De hiërarchie wordt bepaald door de aanwezige economische clusters en het voorzieningenniveau in steden en centra .In het stedelijk netwerk van Zuid Holland is sprake van een rangorde, bestaande uit twee hoogstedelijke toppen (Rotterdam en Den Haag), twee industriële toppen (de mainport Rotterdam en de greenport Westland/Oostland), twee subtoppen (Leiden en Delft), diverse subcentra en (boven)regionale centra. Toppen en subtoppen vormen gezamenlijk de kern van het internationaal profiel. Rotterdam en Den Haag vormen de economische en stedelijke zwaartepunten. Zij ontwikkelen zich in de context van het ruimere stedelijk netwerk geleidelijk tot een samenhangende metropoolregio.
Voor het behoud van de (internationale) concurrentiepositie is het noodzakelijk de samenhang tussen economische clusters, stedelijke centra onderling en het gehele netwerk te versterken. Dit vraagt om verbetering van de externe bereikbaarheid en de interne samenhang.

De samenhang en bereikbaarheid wordt gedragen door het (inter)nationale en regionale netwerk van spoor-, weg- en waterverbindingen. Binnen dit multimodale netwerk is vooral het OV-railnet de drager voor de verstedelijkingsopgave Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van StedenbaanPlus: de combinatie van het internationale OV-net en het stedelijk-regionale OV railnet. Daarmee is StedenbaanPlus (met de Stedenbaan als ruggengraat), een belangrijke motor voor de ruimtelijke differentiatie in woon-, werk- en voorzieningenmilieus. Concentratie van bovenregionale voorzieningen en kantoren vindt met name plaats in de stedelijke centra, nabij belangrijke knooppunten van openbaar vervoer.

Paragraaf 4.7 en 4.7.1. de eerste 3 alinea's vervangen door:

4.7 Divers en samenhangend stedelijk netwerk

Zuid-Holland wil verstedelijking en economische ontwikkeling bundelen en concentreren in het stedelijk netwerk. Concentratie van stedelijke functies biedt meer kansen voor een betere samenhang, een grotere arbeidsmarkt en een hoger voorzieningenniveau. Dit biedt agglomeratievoordelen voor inwoners, bedrijven, voorzieningen en detailhandel. Ook geeft het mogelijkheden tot efficiënte benutting van infrastructuur en ontwikkeling van duurzame energiesystemen. Hiermee wordt de concurrentiepositie van het stedelijk netwerk in Zuid-Holland versterkt. Dit draagt bij aan een betere positie van de Randstad als geheel in Europa en de rest van de wereld. Zuid-Holland schept een aantrekkelijke leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor bedrijven. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en gebiedskwaliteiten worden versterkt. De provincie speelt in op demografische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke behoeften, die een toenemende vraag naar stedelijke woonmilieus in de toekomst laten zien. Ontwikkeling van nieuwe woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden kan gecombineerd worden met het herstructureren en transformeren van bestaande woon- en werkmilieus. Gemengde milieus, broedplaatsen en onderwijsvoorzieningen zorgen voor een betere voedingsbodem voor de kenniseconomie.
Intensief gebruik van het stedelijk gebied leidt tot een reductie van de uitstoot van broeikasgassen en een zuinig gebruik van grondstoffen. Hierdoor draagt intensief stedelijk ruimtegebruik bij aan de duurzaamheid van de samenleving.

Kaart 4.7: Stedelijk netwerk

Tot 2020 staan de volgende provinciale belangen centraal: 

  • Versterken van het stedelijk netwerk .
  • Optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters.
  • Verbeteren interne en externe bereikbaarheid. 
  • Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus. 
  • Voorzien in een gezonde leefomgeving.


4.7.1 Versterken stedelijk netwerk
Het provinciaal belang richt zich op de ambities:

  • Bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). 
  • Stedelijke detailhandelstructuur versterken. 
  • Culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).

Het stedelijk netwerk van Zuid-Holland omvat alle stedelijke en industriële agglomeraties en kernen in de provincie, die via een samenhangend net van infrastructuur met elkaar verbonden zijn. Het stedelijk netwerk is meerkernig en hiërarchisch opgebouwd. Versterking van het stedelijk netwerk richt zich op een intensieve benutting van ruimte in bestaand bebouwd gebied, het verbeteren van de samenhang tussen wonen, werken en voorzieningen, een optimale bereikbaarheid van de stedelijke centra en de economische clusters, en meer diversiteit in woon- en werkmilieus.
Samengevat richt het provinciaal belang zich op bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten met een accent op concentratie en functieafstemming in centra en clusters.

Bundeling van verstedelijking
Bundeling van verstedelijking is meer dan het concentreren van wonen in steden. Voor de leef-, werk- en woonomgeving in 2020 richt Zuid-Holland zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling beter afstemmen van bovenregionale voorzieningen, economische clusters en intensivering van het stedelijk gebied. Dit geldt vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer, met een extra accent op de stedelijke centra.

Functieafstemming tussen verstedelijking en infrastructuur
De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied 2010. Gedifferentieerd ruimtegebruik maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in het invloedsgebied van StedenbaanPlus, het (boven)regionale OV railnet in Zuid- Holland . Dit invloedsgebied is op kaart weergegeven als stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer en onderscheidt zich daarmee van het 'overig' stedelijk gebied. Wonen, werken en bijbehorende voorzieningen worden bij voorkeur geconcentreerd rond de stations en haltes van StedenbaanPlus. (Boven)regionale voorzieningen en grotere kantoorlocaties worden geconcentreerd in stedelijke centra. Deze benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen in het stedelijk gebied.
De intensivering van stedelijke functies mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het binnenstedelijk leef- en vestigingsmilieu. Dat betekent dat intensivering gepaard gaat met verbetering van de milieukwaliteit en dat grotere eenheden stedelijk groen hun groene functie en kwaliteit moeten behouden en in principe niet in aanmerking komen voor verdichting. De grotere eenheden stedelijk groen en de groenblauwe hoofdroutes in de stad worden beschouwd als een onderdeel van de Zuidvleugelgroenstructuur.

Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie
Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren of transformeren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Dit geldt ook buiten het stedelijk netwerk.
Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren en mengen van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere of andere functies geschikt te maken.
Herstructurering en transformatie zijn goede methoden om functies te herschikken in het kader van intensivering van het stedelijk gebied. Bij herstructurering betreft het vooral functiebehoud, transformatie vooral functieverandering (bijvoorbeeld de Binckhorst in Den Haag en Stadshavens Rotterdam).
Via herstructurering en transformatie kan tegelijk ook de milieukwaliteit op een locatie worden verbeterd. Daarbij gaat het om geluidhinder, geurhinder, luchtkwaliteit en onveilige situaties. Een schone en veilige leefomgeving is van belang om het internationale profiel van het stedelijk netwerk te behouden en te ontwikkelen. Naast de intensiveringsopgave dient in en om het stedelijk gebied voldoende ruimte te blijven voor een robuuste groen- en waterstructuur. Dit is van belang voor de leefkwaliteit in de stad en goede verbindingen met het buitengebied.

Centra in het stedelijk netwerk Zuid-Holland
In de centra van het stedelijk netwerk concentreren zich de belangrijkste stedelijke voorzieningen, de (inter)nationaal georiënteerde economische bedrijvigheid en kantorenlocaties. Centra onderscheiden zich naar hun positie in het netwerk, hun aard, omvang en economisch belang. Er is dus sprake van hiërarchie en diversiteit in centra. Stedelijke centra zijn tevens knooppunten van openbaar vervoer. Ze dienen optimaal bereikbaar te zijn, primair met openbaar vervoer, maar ook met de auto en de fiets. (Boven)regionale voorzieningen, instituten en kantoren dienen zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in stedelijke centra, nabij de knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer. Niet alle centra bieden dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom zijn de volgende centra onderscheiden:

  • Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum (centra van Den Haag en Rotterdam)
    Deze centra omvatten meerdere knooppunten van openbaar vervoer en bieden ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, kenniscentra, universiteiten, voorzieningen en woonmilieus van (inter)nationaal niveau.
  • Bovenregionaal stedelijk en kenniscentrum (centra van Leiden en Delft)
    Deze centra omvatten minstens één knooppunt van openbaar vervoer en andere hoogwaardige OV haltes en bieden ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, kenniscentra, universiteiten en woonmilieus van internationaal niveau en voorzieningen van bovenregionaal niveau.
  • Bovenregionaal stedelijk centrum (centra van Dordrecht en Gouda)
    Deze centra omvatten minstens één knooppunt van openbaar vervoer en andere hoogwaardige OV haltes en bieden ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, voorzieningen en woonmilieus van bovenregionaal niveau.
  • Regionaal centrum
    Deze centra zijn goed bereikbaar met hoogwaardig openbaar vervoer en bieden ruimte voor concentratie van stedelijke voorzieningen en woonmilieus van regionaal niveau, Enkele regionale centra maken geen deel uit van het stedelijk netwerk, maar vervullen een regionale functie voor het omringend landelijk gebied.

Bovengenoemde centra vormen een hiërarchische reeks van complete centra: ze bieden, ieder op hun eigen schaal, een volledig palet aan centrumgebonden voorzieningen en bedrijvigheid .

Daarnaast worden, met name in Rotterdam en Den Haag stedelijke subcentra onderscheiden. Deze zijn complementair aan het ‘hoofdcentrum’ en kenmerken zich meestal door een beperkt palet aan voorzieningen en/of kantorenconcentraties, die echter minstens van bovenregionaal niveau zijn:

  • Stedelijk subcentrum
    Deze centra omvatten een knooppunt van openbaar vervoer en/of andere hoogwaardige OV haltes en bieden ruimte voor concentratie van stedelijke voorzieningen van (boven)regionaal niveau.

Voorzieningen
(Boven)regionale voorzieningen worden bij voorkeur in de stedelijk centra geconcentreerd, nabij hoogwaardig openbaar vervoer. Dit bevordert optimale bereikbaarheid, voldoende draagvlak en biedt mogelijkheden voor synergie. Het gaat immers om functies die veel mensen aantrekken. Bovenregionale centrumvoorzieningen betreffen winkelvoorzieningen, zorgvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen, overheidsvoorzieningen, culturele voorzieningen en recreatief-toeristische voorzieningen.

Culturele, recreatieve en toeristische voorzieningen
Zuid-Holland wil de culturele, recreatieve en toeristische kwaliteiten in de provincie versterken. Deze kwaliteiten en bijbehorende voorzieningen beperken zich niet alleen tot de stedelijke centra. In het stedelijk netwerk zijn vooral de centra van de grote steden en de historische stadskernen van groot cultureel, recreatief en toeristisch belang. In deze steden is veelal sprake van een specifiek en breed cultureel en toeristisch profiel, bestaande uit een gaaf en bijzonder historisch karakter, moderne architectuur en/of een divers palet aan culturele en stedelijke voorzieningen. De bescherming en versterking van de culturele en toeristische kwaliteiten komen tot uiting in de centrumaanduidingen, veelal in combinatie met de aanduiding historische kern op de kwaliteitskaart. Een aantal van de historische kernen is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht.

Culturele, recreatieve en toeristische voorzieningen beperken zich niet alleen tot de stedelijke centra. Diverse gebieden, kernen en voorzieningen in de provincie hebben een specifiek cultureel en toeristisch/recreatief profiel met een eigen karakter. Zo is de badplaats Noordwijk tevens bekend als internationaal congrescentrum en Zoetermeer als plaats met een ruim aanbod aan vrijetijdsvoorzieningen.

Versterking van dit karakteristieke profiel is van belang voor zowel de aantrekkelijkheid en het vestigingsklimaat van de steden in het stedelijk netwerk als voor de gehele provincie.
Toeristische voorzieningen en attracties van nationaal of internationaal niveau met een meer specifiek karakter zijn aangeduid als toeristisch centrum. Het betreft een aantal belangrijke badplaatsen en attracties langs de kust, zoals Scheveningen, Noordwijk, Katwijk en Hoek van Holland, evenals de Brouwersdam op Goeree-Overflakkee. Deze badplaatsen kunnen zich, ieder op hun eigen wijze, verder ontwikkelen tot toeristische attracties van Europese allure. Daarnaast zijn de internationaal bekende toeristische trekpleisters zoals Keukenhof en werelderfgoed Kinderdijk aangeduid als toeristisch centrum. Verdere toeristische ontwikkeling is mogelijk met inachtneming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Stedelijke detailhandelsstructuur
De provincie wil de bestaande detailhandelsstructuur versterken, vooral in de stedelijke centra, stadsdeel- en wijkcentra. Nieuwe mogelijkheden voor detailhandel en vrije tijd ziet de provincie ook rond openbaar vervoerknooppunten. Dit betekent beperking van toelaatbare branches op perifere locaties. De provincie zet het huidige detailhandelsbeleid voort, zoals neergelegd in de Provinciale Structuurvisie Detailhandel 2007. Veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt de uitbreiding van de perifere detailhandel op die locaties terughoudend benaderd (zie ook kaart 7 van de Verordening).

Vervolgens de tekst na kaart 4.7.1b in deze paragraaf 4.7.1 vanaf kopje Intensief benutten, meervoudig….. etc. schrappen.

Paragraaf 4.10: vervangen van legenda-eenheden van functiekaart.

Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum
Door meerdere knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten, compleet stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, kenniscentra, universiteiten, voorzieningen en woonmilieus van (inter)nationale betekenis en allure.

Bovenregionaal stedelijk en kenniscentrum
Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten, compleet stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, kenniscentra, universiteiten en woonmilieus van (inter)nationale betekenis en voorzieningen van bovenregionale betekenis en allure.

Bovenregionaal stedelijk centrum
Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten, compleet stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, voorzieningen en woonmilieus van bovenregionale betekenis.

Stedelijk subcentrum
Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van voorzieningen en/of kantoren van bovenregionaal niveau

Regionaal centrum
Goed bereikbaar en compleet stedelijk - of dorpscentrumgebied met ruimte voor concentratie van gemengde functies (voorzieningen, werken, wonen) van regionale betekenis.

Door de gehele tekst van de structuurvisie en verordening wordt "Zuidvleugelnet" vervangen door "StedenbaanPlus". Dit geldt ook voor de kaartlegenda's.

6.3 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart wordt de indeling in centra vervangen door de indeling:

  • Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum
  • Bovenregionaal stedelijk en kenniscentrum
  • Bovenregionaal stedelijk centrum
  • Regionaal stedelijk centrum
  • Stedelijk subcentrum

De volgende centra worden gewijzigd:

  • Den Haag Centraal, Den Haag Hollands Spoor, Den Haag NOI, Den Haag Mariahoeve en Den Haag Vredespaleis worden samengevoegd tot Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum Den Haag
  • Rotterdam Centraal en Rotterdam Erasmus worden samengevoegd tot Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum Rotterdam
  • Delft Centraal en Delft Gist worden samengevoegd tot Bovenregionaal stedelijk en kenniscentrum Delft
  • Leiden Centraal wordt gewijzigd in Bovenregionaal stedelijk en kenniscentrum Leiden
  • Rotterdam Zuidplein en Rotterdam Parkstad worden samengevoegd tot Stedelijk subcentrum Rotterdam Zuid
  • Den Haag Internationale Zone, Den Haag Ypenburg, Rijswijk, Zoetermeer, Bleizo, Schiedam, Rotterdam Alexander, Rotterdam Brainpark/Rivium en Dordrecht Leerpark worden gewijzigd in Stedelijk subcentrum
  • Naaldwijk, Bleiswijk, Rotterdam Schieveen, Vlaardingen Unilever worden geschrapt als kenniscentrum

Zie bijlage 1a "wijzigingen functiekaart".
Deze wijziging werkt door op kaart 4.7.3a Netwerk van infrastructuur en centra (niet afgebeeld).



7 Wonen: strategie en Woonvisie

7.1 Inleiding
Aanleiding voor herziening
Een aantal ontwikkelingen op de woningmarkt heeft volgens de provincie Zuid Holland een structureel karakter en daarmee ook op lange termijn invloed op de woningmarkt. Deze vormen aanleiding om de woonvisie te vernieuwen voor de periode 2011-2020. Het gaat om:

  • Economische ontwikkelingen: door de economische crisis is de woningmarkt gestagneerd. De maatregelen die zijn getroffen leiden ook structureel tot veranderingen op de woningmarkt (bijvoorbeeld strengere regels financiering);
  • Politieke ontwikkelingen: ten gevolge van decentralisatie wordt de rolverdeling tussen rijk, provincie en gemeenten duidelijker. Vanuit het rijk wordt meer aangestuurd op leefbaarheid (niet alleen de woning, maar juist de woonomgeving. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt meer bij de burger zelf neergelegd; 
  • Demografische ontwikkelingen: op middellange termijn vindt in delen van Zuid-Holland bevolkingskrimp plaats. De trek van het platteland naar de steden blijft aanhouden. De verwachte toename van huishoudens bestaat voor het grootste gedeelte uit 1-persoonshuishoudens; 
  • Technische ontwikkelingen: het aantal te slopen woningen is lager dan verwacht; veel woningen worden in plaats daarvan opgeknapt. Hierdoor verandert ook het nieuwbouwprogramma.

Uit analyse blijkt dat buiten de Zuidvleugel meer nieuwbouwwoningen gepland zijn dan nodig, dat de kwaliteit van de huidige voorraad kan worden verbeterd (zowel het soort woonmilieu, de samenstelling van de woonomgeving als de woning zelf, gelet op energieconsumptie). Daarom wordt ingezet op:

  • Een nieuwe woonmilieubalans; 
  • Een systematische toepassing van een Afwegingskader Woningbouw. Op rijksniveau wordt ook een afwegingskader opgesteld voor ruimtelijke ordening. Rijk en provincieaanpak willen we goed afstemmen alvorens het provinciale afwegingskader in de PSV op te nemen.
  • Verplichting voor regio’s om een actuele regionale woonvisie te hebben; 
  • Meer focus op de kwaliteit van de woonomgeving (leefomgeving) dan op de woningen zelf. Waardebehoud en waardestijging zijn samen met het zoeken naar onorthodoxe oplossingen manieren waarmee moeilijk te saneren binnenstedelijke gebieden zoals oude fabrieksterreinen en spoorwegemplacementen kunnen veranderen en een impuls kunnen geven aan binnenstedelijke gebiedsontwikkelingen.

Herziening Woonvisie
De instrumenten die de provincie kent om te sturen op de woningvoorraad en woninglocaties zijn vooral ruimtelijk. Voor wat betreft wonen richt deze Actualisering 2011 zich daarom op de ruimtelijke consequenties van de in de woonvisie beschreven trends en ontwikkelingen. Dit leidt voor de structuurvisie tot de volgende wijzigingen:

1 De rol en taken van de provincie worden aangescherpt
De provincie is verantwoordelijk voor het opstellen van een provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. Deze staan in de provinciale Woonvisie. De verdeling van het programma en het in balans brengen van de vraag en het aanbod van woonmilieus is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regionaal samenwerkende gemeenten (decentraal wat kan). De regio coördineert de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma. De provincie en de regio’s maken daarover verstedelijkingsafspraken met de provincie. Deze afspraken landen in de verstedelijkstrategie Zuidvleugel en strategieën Groene Hart en Delta.

2 Opnemen van nieuwe woningbouwramingen en een herziening van de woonmilieubalans op basis van de woningbehoeftenraming 2010 en de kwalitatieve woningvraag
In de herziening is een wijziging opgenomen in het uitgangspunt van de afspraken Zuidvleugel. De afgesproken woningproductie wordt gesplitst in beleid met betrekking tot de gewenste toevoeging aan de voorraad (115.000) en sloop-nieuwbouw (60.000). De recente woningbehoefteraming (WBR 2010) voor de Zuidvleugel voor de periode 2010-2020 ligt in de buurt van het eerder afgesproken programma van 115.000 woningen. Omdat de huidige afspraken gemaakt zijn met uitgangspunt een woningproductie van175.000 woningen (inclusief 60.000 sloop – nieuwbouw) moet er een nieuwe onderverdeling naar regio’s gemaakt worden. Met de regio’s is in Zuidvleugelverband afgesproken deze verdeling in 2012 af te ronden.
De nieuwe ramingen voor het Groene Hart en de Hoeksche Waard laten zien dat de vraag in deze regio's lager is dan de afgesproken programma’s. In overleg met de regio's wordt een meer bescheiden, wel afzetbaar programma ontwikkeld.
In het najaar komen de partijen bijeen om de discussie over de regionale uitwerking van de strategie wonen voor Groene Hart en Zuidwestelijke Delta af te ronden.

3 Verplichting van het hebben van een actuele regionale woonvisie
Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, wordt het hebben van een actuele regionale woonvisie verplicht. Actueel betekent dat minimaal iedere vijf jaar een herziening van de bestaande regionale woonvisie plaatsvindt. We willen samen met de regio’s de agenda van de regionale woonvisies opstellen. De inzet van de provincie daarbij is dat regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd. In de regionale woonvisie is in ieder geval tussen provincie en regio overeenstemming over:

  • Het te bouwen percentage sociale woningbouw;
  • Het aantal te bouwen woningen;
  • Een aanpak om de bestaande woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag;
  • Een aanpak om de bestaande voorraad te verbeteren.

In de provinciale verordening wordt opgenomen dat gemeentelijke bestemmingsplannen in lijn moeten zijn met een actuele regionale woonvisie. In bestemmingsplannen moet in de toelichting worden opgenomen of en hoe het plan deze in overeenstemming is met de regionale woonvisie. In de provinciale structuurvisie is opgenomen wat minimaal in de regionale woonvisie moet staan en wat onder actueel wordt verstaan.

7.2 Wijzigingen structuurvisie
Paragraaf 4.4.1; toevoegen aan de bestaande tekst direct onder de kop Wonen:
Bij de ontwikkeling van de woningbouwopgave is de SER ladder uitgangspunt. Voor alle stedelijke ontwikkelingen geldt het principe van eerst intensiveren van bestaand stedelijk gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en dan pas uitbreiden. De provincie heeft de ambitie om zoveel mogelijk van de woningbouw te concentreren rond de stations van StedenbaanPlus. Het verstedelijkingsbeleid van de Zuidvleugel richt zich op 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan de helft, 80% rondom de StedenbaanPlus-stations. Deze ambitie is de uitkomst van het toepassen van de SER ladder op de verstedelijkingsopgave en komt overeen met de vraag naar stedelijk wonen.

Paragraaf 4.4.1; gehele tekst onder het kopje Wonen in de Zuidvleugel vervangen door:
Wonen in de Zuidvleugel
Hieronder wordt uitgegaan van de volgende woningvraagramingen. Het gaat daarbij om de kwantitatieve raming op basis van migratiesaldo nul: WBR 2010 en de kwalitatieve woningvraag op basis van Socrates. Dit uitgangspunt is door Rijk en provincie bekrachtigd in het BO MIRT van mei 2010.

Invloed op de verstedelijkingsopgave Zuidvleugel
Het verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel gaat uit van de productie van 175.000 woningen, bestaande uit 115.000 toename en 60.000 vervanging van sloop. Dit is in de (ontwerp) woonvisie opgenomen als 115.000 toename en 1 sloop = 1 nieuwe woning terug, en voor het gehele programma in de weergave van een actuele woonmilieubalans. Voor de Zuidvleugel geven de uitkomsten van recente woningbehoefte ramingen (WBR 2010) aan dat het gezamenlijke regionale afsprakenprogramma’s voor de periode ’10-’20 ‘in de buurt liggen van de 115.0001. Ook de trendberekeningen (Socrates) komen hierop uit.

  Programma (verstedelijkingsopgave) WBR 2010 Socrates
Zuidvleugel 115.000 toename + sloop 114.000 toename 112.000 toename
       
  Programma WBR 2010 Socrates
Holland Rijnland (deel: voormalig Rijnstreek) 6.150 4.500 2.700
Midden-Holland (deel: Groene Hart) 3.700 3.100 1.800
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 5.550 4.500 2.000
Hoeksche Waard 2.150 1.900 900
Goeree Overflakkee 1.200 1.300 1.200
Groene Hart en Delta 18.750 15.300 8.600

De WBR 2010 gaat uit van balans in vertrek en vestiging vanaf 2010 (migratiesaldo nul). Socrates gaat uit van trendmigratie in deze periode en is de enige raming die de kwalitatieve vraag naar woonmilieus en prijsklassen weergeeft. De recente woningbehoefteramingen geven aan dat de afgesproken programma's niet zonder bijzondere inspanningen haalbaar zijn. De trendraming Socrates geeft de ontwikkeling aan die zonder extra bestuurlijke inspanning haalbaar lijkt. De ambitie om vertrek en vestiging in balans te brengen vraagt om bijzonder inspanningen en om bijzondere woonmilieus.

Het hierboven weergegeven programma betreft de toename woningbouw. Dat is exclusief compensatie sloop. De opbouw van deze programma's is verantwoord in de Provinciale Monitor Wonen 2010.
Voor de regio’s in het Groene Hart en de Hoeksche Waard geldt dat programma's die kunnen worden afgeleid van migratiesaldo nul niet afzetbaar zijn (dat is voor de markt teveel). Met de regio samen wordt een meer bescheiden, wel afzetbaar, programma ontwikkeld2.

Paragraaf 4.4.1 Wonen in het Groene Hart toevoegen aan de bestaande tekst
Het restant van dit afgesproken programma is voor de periode 2010 tot en met 2019 ca 20.000 woningen. Uit de woningmarktverkenningen Zuid-Holland 2010 blijkt dat de actuele vraag naar woningen in het Groene Hart aanmerkelijk lager is dan dit afgesproken programma.

Paragraaf 4.4.1 Wonen in de Zuid-Hollandse delta toevoegen aan de bestaande tekst
Het restant in de periode 2010-2019 van het afgesproken programma voor de Hoeksche Waard is 2.150 woningen (monitor wonen 2010). Voor Goeree-Overflakkee zijn dat 1.200 woningen (monitor wonen 2010).Uit de woningmarktverkenningen Zuid-Holland 2010 blijkt dat de actuele vraag naar woningen in het de Hoeksche Waard aanmerkelijk lager is dan de afgesproken programma's.

Paragraaf 4.7.1 Versterken stedelijk netwerk
Bouwen buiten de contour
Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan, het zogenoemde 'nee, tenzij-beleid'. Uitzonderingen op deze regel zijn situaties waarbij door de bouw van een beperkt aantal woningen of een bedrijfsvestiging, de kwaliteiten in een gebied kunnen worden versterkt. Daarbij kan worden gedacht aan fysieke maatregelen via de ruimte voor ruimte-regeling, waarbij ook (gedeeltelijke) financiële compensatie tot de mogelijkheden behoort. Voor financiële compensatie is de instelling van fondsen noodzakelijk. Het (inter)gemeentelijke niveau is daar bij uitstek geschikt voor. De (samenwerkende) gemeenten zijn daarom verantwoordelijk voor het instellen en het beheren van een (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds. De middelen moeten besteed worden aan de sanering van niet-passende en overbodige bebouwing en functies in het buitengebied (aanpak ‘verrommeling’).
Op basis van bestuurlijke afspraken met Haaglanden, Stadsregio Rotterdam en Dordrecht is voor de mogelijke ontwikkeling van landelijk wonen buiten bebouwingscontouren een indicatieve aanduiding 'zoeklocatie' landelijk wonen opgenomen op de functiekaart. Het gaat hier om woningbouw in een lage dichtheid, gekoppeld aan investeringen in het landschap. Het betreft locaties in de Westlandse Zoom, bij Monster-Noord, 's Gravenzande-Noordoost, Hellevoetsluis-West, Spijkenisse-Zuid, Poortugaal- en Rhoon-Oost, de Waterparel in de Zuidplas en Dordrecht-Bovenpolder.

Verstedelijkingsafspraken
Rijk, provincie en regionaal samenwerkende gemeenten hebben per gebied, afspraken gemaakt over de verstedelijkingsopgaven voor de Zuidvleugel, het Groene Hart3[1] en de Zuid-Hollandse delta. Conform de bestuurlijke afspraken tussen de Zuidvleugelpartners in het bestuurlijk platform Zuidvleugel, geldt de ambitie dat 80 procent van de nieuwbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010 plaatsvindt. Dit is inclusief vervangende nieuwbouw. De overige 20 procent vindt plaats in uitleggebieden, maar binnen de bebouwingscontour.

Voor de kernen buiten de Zuidvleugel hanteert de provincie normen van 50 procent binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010 en 50 procent buiten bestaand bebouwd gebied maar binnen de bebouwingscontour. Deze percentages gelden voor de netto toevoeging aan de woningvoorraad. Gezien de voorziene demografische ontwikkelingen bieden deze bebouwingscontouren voldoende ruimte voor de opvang van stedelijke ontwikkelingen in de planperiode.

De Zuidvleugel (een bestuurlijke eenheid) wijkt iets af van het op ruimtelijke aspecten bepaalde stedelijk netwerk. Voorne-Putten bijvoorbeeld maakt deel uit van de Zuidvleugel maar niet van het stedelijk netwerk Gorinchem en Hardinxveld-Giessendam vallen buiten de Zuidvleugel maar behoren wel tot het stedelijk netwerk.

Migratiesaldo nul; stedelijk netwerk en landelijk gebied
Het programma voor het stedelijk netwerk gaat uit van minimaal migratiesaldo nul. Hierdoor vindt verdergaande concentratie van verstedelijking in het stedelijk netwerk plaats. Voor het landelijk gebied buiten het stedelijk netwerk wordt uitgegaan van een bovengrens van maximaal migratiesaldo nul. Op deze manier wordt via verstedelijkingsafspraken gestuurd op bundeling in het stedelijk netwerk.

De volgende tekst toevoegen aan paragraaf 4.7.1
Sociale woningbouw
Het percentage te bouwen sociale woningbouw is afhankelijk van het percentage sociale woningbouw in de bestaande voorraad. Doelstelling is om doelgroep en voorraad in balans te hebben. Per regio kunnen afspraken worden gemaakt over het percentage te bouwen sociale woningen. De gemaakte afspraken vormen onderdeel van de regionale woonvisie en moeten een antwoord kunnen bieden op de vragen: 

  • Op welke wijze de regio stuurt op de voorraad in relatie tot de doelgroepen en hoe monitoring plaatsvindt; 
  • Of er voldoende spreiding is van de voorraad binnen de regio;
    Indien de gemeenten binnen een regio niet tot gezamenlijke afspraken kunnen komen is het uitgangspunt dat per gemeente in elk bestemmingsplan 30 procent van de woningproductie uit sociale woningbouw bestaat.

Bestuurlijke afspraken woningbouw
De Bollenstreek zal een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave van de Noordvleugel conform de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek. De Stedenbaangedachte en het Offensief van Teylingen zijn belangrijke uitgangspunten.

Goede inpassing van de bouwlocatie Valkenburg en de Rijnlandroute, er vanuit gaand dat de ontwikkeling van de bouwlocatie start in het noorden (N206). Indien er onvoldoende behoefte is aan woningen in het topmilieu, zal het niet ontwikkelde zuidelijke deel van de locatie toegevoegd worden aan de groene zone tussen Valkenburg en Wassenaar. In dat geval moet het appartementengebouw Landmark meer naar het noorden gesitueerd worden.

De locatie Zwethof bij Zoeterwoude-Dorp moet ontwikkeld worden voor de bouw van 5 cliëntwoningen voor 6 clienten per woning, 1 dagverblijf (ca 1000 m2) en 35 marktwoningen. Daarbij dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor een groenblauwe inpassing in het aangrenzende landelijk gebied. Tevens dient aansluitend aan de zuidelijke rand van de bebouwing van Zoeterwoude en de nieuwe uitleg te worden geïnvesteerd in natuurontwikkeling ter compensatie van het feit dat een deel van het tot het Groene Hart behorende gebied wordt bebouwd.

Paragraaf 4.7.4 aanpassen

4.7.4 Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus
Bij het provinciaal belang 'voldoende aanbod in verschillende woonmilieus' horen de ambities:

  • Accent op stedelijke herstructurering en transformatie met oog voor verschillende woonmilieus. 
  • Kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. 
  • Woningvoorraad op peil houden voor lage inkomens (30 procent sociale woningbouw). 
  • Bij sturing rekening houden met bevolkingskrimp en leefbaarheid kleine kernen. 
  • Opvang van de bevolkingsgroei in Groene Hart en delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones.

De provincie Zuid-Holland wil in 2020 een betere afstemming tussen vraag en aanbod in woonmilieus. Er is behoefte aan grotere differentiatie. Voor de bepaling van het juiste aanbod zijn verschillende parameters belangrijk, zoals de bereikbaarheid van werk, voorzieningen, recreatie en een verbeterde ruimtelijke inrichting.

Vraag en aanbod kwantitatief en kwalitatief in evenwicht
De provincie neemt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. Deze staan in de provinciale Woonvisie. De provincie geeft in samenspraak met de regio’s in deze woonvisie de verdeling van programma en balans over de regio’s aan en stemt dat bovenregionaal af. Aan de inhoud van de regionale woonvisie worden eisen gesteld. Deze zijn in de Woonvisie opgenomen. Het betreft een aantal voorgeschreven thema’s en programma’s van (boven)regionaal belang.

De verdeling van het programma en de balans over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regionaal samenwerkende gemeenten ( decentraal wat kan; de regio). Daartoe coördineert de regio de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma. Provincie en regio maken daarover verstedelijkingsafspraken.

Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie verplicht. Actueel betekent dat minimaal iedere vijf jaar een herziening van de bestaande regionale woonvisie plaatsvindt. Regionale woonvisies hebben een minimale looptijd van 10 jaar zijn in ieder geval niet voor 1 januari 2010 vastgesteld.
In de regionale woonvisie is in ieder geval overeenstemming over:

  • het te bouwen percentage sociale woningbouw
  • het aantal te bouwen woningen
  • een aanpak om de bestaande woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag
  • een aanpak om de bestaande voorraad te verbeteren

De woningmarkt in balans betekent vraag en aanbod in balans en de woonmilieus in balans (de juiste mix in woningvoorraad). Hiervoor kijkt de provincie naar zowel renovatie als nieuwbouw. Doelstelling is om de opbouw van woonmilieus evenwichtiger te maken en beter aan te laten sluiten bij de wensen van (toekomstige) bewoners: de woonmilieubalans.

Indeling woonmilieus
Landelijk wordt een woonmilieutypering gehanteerd die een globale indeling in vijf woonmilieus maakt: centrumstedelijk, stedelijk (buitencentrum), groen stedelijk, dorps en landelijk
Factoren die het onderscheid in verschillende woonmilieus in steden bepalen zijn: de ligging (de afstand tot het centrum) in combinatie met het percentage werkgelegenheid in horeca, detailhandel en zakelijke diensten, de dichtheid, aanwezigheid van meergezinswoningen en de aanwezigheid van (groot)stedelijke voorzieningen zoals een bioscoop, theater of museum en de hoeveelheid groen worden de stedelijke woonmilieus gedifferentieerd in centrumstedelijke woonmilieus, stedelijke woonmilieus(buitencentrum woonmilieus) en groenstedelijke woonmilieus.
De dichtheid, de hoeveelheid groen in het gebied en het aantal huishoudens bepalen het onderscheid tussen dorps en landelijk.

Voorlopige herziene woonmilieubalans in Zuidvleugel 2010-2020 per woonmilieu

    Vraag Aanbod Balans
Centrumstedelijk   28.000 21.500 -6.500
Buiten centrum   70.800 75.100 4.300
Groenstedelijk   27.000 43.600 16.600
Dorps   33.200 43.900 10.300
Landelijk   16.000 13.300 -2.700
         
Zuidvleugel   175.000 197.400 22.400

Bron: Vraagdeel: Socrates 2010 en aanboddeel: provincie Zuid-Holland, monitorsysteem woningbouwplannen-2010 4 

Zuid-Holland wil aantrekkelijke woonmilieus bieden en aan de veranderde vraag voldoen. Het stedelijk gebied rond openbaar vervoerknooppunten biedt kansen om een multifunctioneel programma te realiseren. Hier wil de provincie een breed aanbod woonmilieus realiseren. Met name centrumstedelijke woonmilieus passen hier. Het 'overig' stedelijk gebied en de uitleglocaties binnen de bebouwingscontour bieden vooral ruimte aan groenstedelijk en landelijk wonen. Om aan de vraag van woonconsumenten te kunnen doen, is onder voorwaarden ruimte voor landelijk wonen. Het gaat om woningbouw met een lage dichtheid per hectare, gekoppeld aan investeringen in het landschap. Belangrijk in Zuid-Holland is het aanbod van voldoende woningen in de sociale sector per regio. Voor de totale productie van woningen geldt in beginsel per regio een aandeel van 30 procent bouwen in de sociale sector.

7.3 Wijziging verordening
Toevoegen nieuw artikel 6A en bijbehorende toelichting

Artikel 6     Regionale afstemming wonen
Bestemmingsplannen die nieuwe woningen of herstructurering van woningbouw mogelijk maken zijn op regionaal niveau afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, waarbij wordt aangegeven hoe het woningbouwprogramma zich verhoudt tot de actuele regionale woonvisie.

Toelichting artikel 6:
Regionale afstemming wonen
De provincie is verantwoordelijk voor het opstellen van een provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans . Deze staan in de provinciale Woonvisie. De verdeling van het programma en de balans over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regionaal samenwerkende gemeenten. De regio coördineert de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma. Provincie en regio maken daarover verstedelijkingsafspraken met de provincie. Deze afspraken landen in de verstedelijkstrategie Zuidvleugel en strategieën Groene Hart en Delta.

Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie noodzakelijk. Actueel betekent dat minimaal iedere vijf jaar een herziening van de bestaande regionale woonvisie plaatsvindt. Samen met de regio’s wil de provincie de agenda van de regionale woonvisies opstellen. De inzet van de provincie daarbij is dat regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd.
In de regionale woonvisie is in ieder geval overeenstemming over:

  • Het te bouwen percentage sociale woningbouw;
  • Het aantal te bouwen woningen;
  • Een aanpak om de bestaande woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag;
  • Een aanpak om de bestaande voorraad te verbeteren.

Uitgangspunt is dat gemeentelijke bestemmingsplannen in lijn zijn met de actuele regionale woonvisie. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt hierover een verantwoording opgenomen. Incidentele afwijkingen tussen het gemeentelijke bestemmingsplan en de regionale woonvisie zijn alleen mogelijk na positief advies van de regio.

7.4 Kaartwijziging(en)
Kaart 4.7.1b Ruimtelijke en bestuurlijke eenheden wordt vereenvoudigd. De aanduidingen Zuidvleugelgroenstructuur en Duin- en Bollenstreek worden geschrapt. De gebiedsaanduidingen Groene Hart en Delta worden verhelderd en Zuidvleugel wordt geactualiseerd.
Zie bijlage 4.

1 De verdeling van de 115.00 woningen over de regio's in de Zuidvleugel worden eind 2011 verwacht en zullen naar verwachting dan nog in deze herziening kunnen worden opgenomen.
2 In het najaar 2011 komen de partijen bijeen om de discussie over de regionale uitwerking van de strategie wonen voor Groene Hart en Zuidwestelijke Delta af te ronden.
3[1] Groene Hart = voor wat betreft woningbouw de voormalige Rijnstreek en Midden-Holland (exclusief de Zuiplaspolder = Zuidvleugel). Voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn voor het deel buiten de Zuidvleugel (Drechtsteden) aparte afspraken gemaakt.
4 Voor de berekening van de woonmilieubalans aan de aanbodzijde is uitgegaan van het aanbod per medio 2010. In dit planaanbod is het effect van uitval en vertraging ten gevolge van de economische crisis nog niet verwerkt. Minder slopen kan eveneens leiden tot minder planaanbod ten behoeve van vervanging. Dat leidt tot een bandbreedte voor het aanbod. Toch geeft een voorlopige herziene woonmilieubalans duidelijke richtingen in de verschuivingen.



8 Economische Agenda Zuidvleugel

8.1 Inleiding
Zuid-Holland is een regio die de potentie heeft om tot de best presterende en meest concurrerende regio’s van Europa te behoren. Om die positie te verkrijgen is een strategie nodig die gericht is op diversificatie. Een regio met verschillende sectoren die aan elkaar gerelateerd zijn, maar tegelijkertijd voldoende verschillen om elkaar aan te vullen, biedt grotere groeikansen dan een gespecialiseerde regio. Naast een aanpak op het blijvend versterken van het economisch fundament (bereikbaarheid, voldoende beschikbaarheid ruimte, arbeidsmarkt) zal de focus moeten komen te liggen op negen stuwende sectoren in de regio en de kruisbestuiving tussen die sectoren: (1) Transport&Logistiek, (2) Chemie&Energie, (3) Greenports, (4) Recht,Vrede&Veiligheid, (5) Cleantech (6) Life Sciences&Health, (7) Pensioenen&Verzekeringen, (8) Maritiem en (9) ICT&Telecom. Dit zijn de motoren van de provinciale economie. Deze actualisering op basis van de Economische Agenda Zuidvleugel leidt tot enkele tekstaanpassing.

8.2 Wijziging structuurvisie
Paragraaf 3.2 laatste alinea onder figuur 3.2 vervangen door:

De kracht van de economie van Zuid-Holland zit in 2040 voor een groot deel in de samenhang. Samenhang tussen economische activiteiten onderling (ketens), samenhang tussen stedelijke gebieden (agglomeratievoordelen) en samenhang tussen verschillende typen ruimtegebruik (ruimtelijke kwaliteit). De ontwikkeling van infrastructuur is gericht op de gewenste kwaliteiten van gebieden en omgekeerd kan infrastructuur kwaliteiten toevoegen aan gebieden. Hierbij vormt Zuid-Holland met de Randstad een knooppunt in een Europees en mondiaal netwerk5.

Dit leidt ook tot een kleine aanpassing van de opsomming ambities in de 1e alinea van paragraaf 4.5.1:

4.5.1 Behouden en aantrekken van economische clusters
Zuid-Holland is een regio die de potentie heeft om tot de best presterende en meest concurrerende regio’s van Europa te behoren. Om die positie te verkrijgen is een strategie nodig die gericht is op diversificatie. Een regio met verschillende sectoren die aan elkaar gerelateerd zijn, maar tegelijkertijd voldoende verschillen om elkaar aan te vullen, biedt grotere groeikansen dan een gespecialiseerde regio. Naast een aanpak op het blijvend versterken van het economisch fundament (bereikbaarheid, voldoende beschikbaarheid ruimte, arbeidsmarkt) zal de focus moeten komen te liggen op negen stuwende sectoren in de regio en de kruisbestuiving tussen die sectoren: (1) Transport&Logistiek, (2) Chemie&Energie, (3) Greenports, (4) Recht,Vrede&Veiligheid, (5) Cleantech (6) Life Sciences&Health, (7) Pensioenen&Verzekeringen, (8) Maritiem en (9) ICT&Telecom. Dit zijn de motoren van de provinciale economie
Binnen dit provinciaal belang onderscheidt Zuid-Holland de volgende ambities met accent op kennisontwikkeling en handel:

  • Mainport (Rotterdam).
  • Internationale stad van vrede, recht en veiligheid (Den Haag). 
  • Greenports (Westland/Oostland, Bollenstreek en Boskoop) versterken, herstructureren en duurzame ontwikkeling en verdergaande concentratie van en naar glastuinbouwgebieden. 
  • Versterken kenniseconomie vanuit universiteiten en kennisinstituten (Energie-, water- en deltatechnologie (Delft, Rotterdam en Drechtsteden), Ruimtevaart (Noordwijk),) Life & healthsciences (Leiden en Rotterdam) en biochemie (Delft).

De ontwikkeling van de hiervoor genoemde clusters staat niet op zichzelf en hangt samen met de economische ontwikkeling van de gehele provincie. Ze zijn afhankelijk van het vermogen van bedrijven en instellingen om te innoveren. Een gevarieerde economische structuur met sterk aan elkaar gerelateerde sectoren bevordert dan ook de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Een cultuur van samenwerking, kennisuitwisseling en openheid voor nieuwe ideeën versterkt die kracht.

idem in paragraaf 4.5.1.4:
Energie-, water- en deltatechnologie
Zuid-Holland wil de positie van het Nederlandse water- en deltacluster in de wereld versterken. Het cluster is sterk vertegenwoordigd in Zuid-Holland, maar ligt erg verspreid. Het cluster bestaat uit twee deelsectoren: deltatechnologie (waterbeheer, waterbouw) en watertechnologie (drinkwater, proces- en afvalwater). De wereldwijde vraag naar kennis uit het cluster is groot en groeiende, onder meer als gevolg van klimaatverandering. Het cluster bevindt echter zich nog in een ontwikkelfase. Zuid-Holland kan ruimtelijke referentieprojecten ontwikkelen door nieuwe technologieën en kennis toe te passen, zoals de zandmotor voor de Delflandse kust en een getijdecentrale. Het bedrijvenpark Science Port Holland (Rotterdam - Delft) biedt kansen voor de ruimtelijke concentratie van het cluster. De campus Delft, Stadhavens in Rotterdam en de Drechtsteden (bagger en binnenvaart) bieden kansen voor de ruimtelijke concentratie van het cluster.

Life & healthsciences
Zuid-Holland wil een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor organisaties op het terrein van life & healthsciences, vooral voor research en development op het terrein van de (medische, groene en industriele) biotechnologie. In Leiden ligt op het Bio Sciencepark het grootste life & healthsciencescluster van Nederland. Zuid-Holland moet ruimte blijven bieden voor activiteiten in de gehele keten van dit cluster en deze versterken. Daar horen ook verbindingen bij met andere clusters zoals de greenports en ruimtevaart (Noordwijk). Aansluitend daarbij is Delft voor industriele biotechnologie een speerpunt en is de regio Delft-Rotterdam een kerngebied voor ontwikkelingen op het terrein van de biochemie, meer in het bijzonder de bio-based economy6.
Er is ook ruimte nodig om de zorgsector in Zuid-Holland te kunnen blijven faciliteren: Door vergrijzing en voortschrijdende technologie ontstaat naast behoefte aan ruimte voor zieken- en verzorgingshuizen ook een toenemende en veranderende zorgvraag. Die vraagt weer om ruimte voor kennisontwikkeling zoals Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam.

8.3 Beleidsagenda
Vervolgonderzoek naar de ruimtelijke implicaties van de groei in de stuwende sectoren van de Zuidvleugel, vooral chemie&energie, greenport en transport & logistiek.

5 OESO review Randstad. Januari 2007.
6 In biobased economy wordt gebruik gemaakt van biomassa van planten, algen en resten uit natuur en industrie als een groene grondstof voor chemie, materialen en energie.



9 Ontwikkeling kantoren

9.1 Inleiding
Een aanscherping van de kantorenstrategie in de Actualisering 2011 is van belang vanwege de oplopende problematiek op de kantorenmarkt (oplopende structurele leegstand, overmaat plancapaciteit, ed.). Naar aanleiding van het rapport “Aanzet voor een Kantorenstrategie Zuid-Holland", hebben GS de regio 's verzocht voor 1 mei 2011 hun regionale kantorenstrategieën te actualiseren. De regio’s werken nog aan bijstelling van hun kantorenstrategieën met voorstellen tot planreductie. De ingewikkeldheid van de problematiek rondom planreductie en de mogelijk hieraan gekoppelde juridische en financiële consequenties hebben er toe geleid dat meer tijd nodig is voor de uitwerking.
Gezien de urgentie wil de provincie, anticiperend op de uitwerking van de kantorenstrategie, nu al een eerste stap zetten in het aanpakken van de oplopende problematiek in de kantorenmarkt. De provincie zal over deze inzet het gesprek aangaan met de regio’s.
De provincie wil zeer terughoudend omgaan met de ontwikkeling van plannen voor nieuwe kantoorlocaties die nog niet zijn vastgelegd in bestemmingsplannen. Dit betekent de inzet op een kaderstellend volumebeleid voor nieuwbouw van kantoren. Tevens zal bij nieuwe plannen voor kantoren de SER-ladder moeten worden toegepast en moet worden aangegeven hoe deze plannen zich verhouden tot de behoefte aan kantoren op regionaal niveau. Indien na toepassing van de SER-ladder nieuwe kantoorontwikkelingen wenselijk zijn, dan op de locaties die zijn aangegeven op kaart 4.7.2

In de Verordening is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarin nieuwe kantoren ook mogelijk worden gemaakt als het gaat om het herbestemmen van onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden of het bestemmen van kantoren waarvan de planontwikkeling ver gevorderd is en/of waarover bestuurlijke overeenstemming bestaat. Voorwaarde is dat de kantoren binnen de invloedsfeer van de haltes van StedenbaanPlus liggen en dat een toelichting in het bestemmingsplan hierover een verantwoording geeft.

Samen met regio’s wil de provincie deze strategie en het kantorenprogramma verder uitwerken. Op deze manier wordt terughoudender omgegaan met het toekennen van kantorenprogramma's aan nieuwe of minder geschikte locaties.
De uitwerking van deze strategie zal niet alleen goed moeten worden afgestemd met de regionale platforms voor afstemming over bedrijventerreinen (REO's) maar ook in Stedenbandverband.
Met de aangescherpte kantorenstrategie wordt in de ontwerpherziening van de PSV een voorschot genomen op de voorstellen die op basis van de afspraken tussen provincie en regio door de regio’s worden aangedragen. Gegeven de urgentie en het bovenregionaal belang van een aangescherpte kantorenstrategie lijkt een stevige inzet vanuit de provincie wenselijk als inzet voor verdere discussie en overleg met de regio’s. De zienswijzeprocedure en de bestuurlijke tafels bieden hiertoe ruim gelegenheid.

9.2 Wijziging structuurvisie
Tekst onder het kopje Kantorenlocaties vervangen door:

Kantorenlocaties
Zuid-Holland zet in op een sterke, internationaal concurrerende economie en de daarbij behorende positie op de kantorenmarkt. Daarbij is optimale bereikbaarheid en inpassing in de verstedelijkingsvisie ook van belang. Het strategisch belangrijke project StedenbaanPlus voorziet daarin.

De oplopende problematiek op de kantorenmarkt (oplopende structurele leegstand, overmaat aan veelal harde plancapaciteit) heeft veel kantorenlocaties onder druk gezet. Terughoudendheid in nieuwbouw draagt bij aan actief beheer van de voorraad kantoren door bijvoorbeeld duurzame renovatie en transformatie naar andere bestemmingen. Nieuwbouw blijft ook nodig om de kwaliteit van de kantorenlocaties op peil te houden en te voorzien in de marktvraag. Aanvullende nieuwe kantoorontwikkeling moet dan ook gedoseerd en gefaseerd worden en dient plaats te vinden in de volgende centra, die mede beschouwd worden als kantoorontwikkelingslocaties:
Den Haag centrum (nabij de OV knooppunten Den Haag CS, HS en NOI), Rotterdam centrum (nabij de OV knooppunten Rotterdam CS, Blaak en Kop van Zuid), Den Haag Internationale zone, Ypenburg, Leiden CS, Rijswijk, Delft CS, Schiedam CS, Zoetermeer CS, Gouda CS, Rotterdam Alexander, Rotterdam Brainpark/Rivium en Dordrecht CS .

Voor locaties waarbij de planontwikkeling ver gevorderd is of waarover met de provincie bestuurlijke overeenstemming bestaat is een afwijking mogelijk en kunnen kantoorontwikkelingen conform de afspraak plaats vinden.

Genoemde (hoog)stedelijke en (boven)regionale centra en subcentra zijn op de functiekaart aangegeven. Deze centra corresponderen met de belangrijke kantoorontwikkelingslocaties zoals weergegeven op kaart 4.7.2. Kantoorbestemmingen dienen binnen de invloedssfeer van de stations van StedenbaanPlus in de betreffende centra te liggen. Het gaat om gronden die binnen 10 minuten vanaf de stations bereikbaar zijn, te voet of met hoogfrequente bus- en railverbinding.

Nieuwe kaart 4.7.2 Kantorenlocaties

Het kantorenbeleid kent een beperkt aantal uitzonderingen. Het beleid geldt niet 

  • voor kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2 per vestiging; 
  • voor kantoren met een lokaal verzorgingsgebied zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
  • voor bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totaal bruto vloeroppervlak en minder dan 3000m2 en 
  • voor uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met hooguit 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.

Verder is functiegebonden kantoorontwikkeling mogelijk voor zover die is gekoppeld aan bijvoorbeeld kenniscentra, luchthaven, de mainport en de greenports.

Voor nieuwe ontwikkelingen moet de SER-ladder worden gegepast. Dit betekent dat bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe locaties voor kantoren of uitbreiding van bestaande locaties voor kantoren met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1000m2 per vestiging een verantwoording moeten bevatten waarbij de behoefte aan nieuwe locaties als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook moet worden onderbouwd waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door herstructurering of intensivering van bestaande locaties of het benutten van ruimte op locaties elders in de regio. Tevens moet onderzocht worden of ter compensatie elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering.

Regionale nieuwbouwvolumes
De provincie gaat kaderstellend voorlopig uit van een nieuwbouwbehoefte voor Zuid-Holland van ca 1,15 mln. m² bvo voor de periode 2010-2020.
Voor een gezonde kantorenmarkt en een realistische verstedelijkingsstrategie is het noodzakelijk dat een substantiële reductie van de plancapaciteit van kantoren plaatsvindt. Bezien vanuit de diverse regionale kantorenstrategieën en het kantorenprogramma van Stedenbaan is er nu ruwweg sprake van een halvering van de nieuwbouwbehoefte. De plancapaciteit medio 2010 bedroeg ca. 4 mln. m2 bvo en een reductie tot ca 2 mln. m2 is wenselijk.

Totale nieuwbouwbehoefte kantoren 2010-2020 per regio, in m2 bvo

Regio Huidige kantorenvoorraad Nieuwbouwbehoefte
Stadsgewest Haaglanden 6.859.000 550.000
Midden-Holland 435.000 20.000
Stadsregio Rotterdam 4.396.000 470.000
Holland-Rijnland 656.000 70.000
Regio's Zuid-Holland Zuid 718.000 40.000
TOTAAL ZUID-HOLLAND 13.064.000 1.150.000

Bezien vanuit de diverse regionale kantorenstrategieën en het kantorenprogramma van Stedenbaan is er nu ruwweg sprake van een halvering van de nieuwbouwbehoefte. De plancapaciteit medio 2010 bedroeg ca 4 mln. m² bvo. De toedeling van de locaties binnen de regio’s is een verantwoordelijkheid van de regio’s. De provincie bewaakt de bovenregionale samenhang.

9.3 Wijziging verordening
Artikel 7 wordt gewijzigd

Lid 1 kantorenlocaties

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de invloedsfeer van de op kaart 5 aangeduide haltes van hoogwaardig openbaar vervoer wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe kantoren mogelijk maken.

Lid 2 uitzonderingen
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op: 

  1. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2 per vestiging;
  2. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
  3. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2;
  4. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven, een veiling of een kenniscentrum;
  5. uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.

Lid 3 regionale afstemming van kantorenprogramma’s
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe kantoren met een omvang van meer dan 1000 m2 bruto vloeroppervlak per vestiging, zijn op regionaal niveau afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, waarbij wordt aangegeven hoe het kantorenprogramma zich verhoudt tot het actuele regionale kantorenprogramma .

Lid 4 SER-ladder
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe kantoren met een bruto vloeroppervlak per vestiging van meer dan 1.000 m2 bevatten in de toelichting een verantwoording over de behoefte aan nieuwe kantoren als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag en een onderbouwing waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door hergebruik van bestaande kantoorgebouwen binnen de regio. Tevens moet onderzocht worden of ter compensatie elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering van bestaande kantoren of het wegbestemmen van nog niet gerealiseerde kantoorbestemmingen.

Lid 5 Afwijkingsmogelijkheid
Bestemmingsplannen mogen in afwijking van het bepaalde in lid 1 nieuwe kantoren mogelijk maken voor zover het gaat om het herbestemmen van onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden of het bestemmen van kantoren waarvan de planontwikkeling ver gevorderd is op 1 januari 2012 en waarover bestuurlijke overeenstemming bestaat. Voorwaarde daarbij is dat strikte toepassing van het bepaalde in lid 1 zou leiden tot onevenredige benadeling van andere belangen. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.

9.4 Kaartwijziging(en)
Op kaart 4.7.2 Kantorenlocaties wordt de aanduiding grotere kantorenlocatie vervangen door de aanduiding kantoorontwikkelingslocatie. De centra-indeling van de functiekaart is leidend. Als kantoorontwikkelingslocaties zijn aangegeven:

  • Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum Den Haag en Rotterdam
  • Bovenregionaal stedelijk en kenniscentrum Delft en Leiden
  • Bovenregionaal stedelijk centrum Gouda en Dordrecht
  • Stedelijk subcentrum in Haaglanden: Zoetermeer, Ypenburg en Rijswijk en in Rijnmond: Alexander, Schiedam en Brainpark/Rivium
  • Als kantoorontwikkelingslocatie is toegevoegd Den Haag Internationale Zone (stedelijk subcentrum)

Als kantoorontwikkelingslocatie zijn geschrapt: Alphen aan den Rijn, Bleizo, Den Haag Mariahoeve, Vlaardingen Vijfsluizen, Rotterdam Zuidplein en Rotterdam Parkstad.
Zie bijlage 4.

Op kaart 5 van de verordening worden bovengenoemde kantoorontwikkelingslocaties opgenomen.
Zie bijlage 1b.



GREENPORTS

10 Nieuwe glastuinbouwgebieden en motie Duurzaamheid

10.1 Inleiding
In november 2010 hebben Provinciale Staten besloten de zoeklocaties in de gemeenten Kaag en Braassem en Oostflakkee uit de structuurvisie te verwijderen en de locaties Wilde Veenen (gemeente Zuidplas) en Oude Tonge (gemeente Oostflakkee) als glastuinbouwgebied op te nemen. Voorts zijn in deze herziening de locaties Nieuw Amstel Oost III (gemeente Nieuwkoop) en Vloeivelden Suikerunie (gemeente Binnenmaas) opgenomen als “Transformatiegebied, mogelijk te transformeren tot glas”

Nieuw Amstel Oost III in de gemeente Nieuwkoop
In de door PS vastgestelde startnotitie voor Actualisering 2011 van de PSV en PVR is opgenomen dat er beschikt dient te worden over een planMER, haalbaarheidsstudie en inrichtingsplan alvorens de locatie Nieuw Amstel Oost III in de structuurvisie opgenomen kan worden als glastuinbouwgebied. De locatie wordt meegenomen in de voor de Actualisering 2011 op te stellen planMER. Van een door de gemeente voor de locatie opgestelde haalbaarheidsstudie is nog geen sprake, wel wordt er door een ondernemerscollectief, daarin (financieel en personeel) gesteund door de gemeente, gewerkt aan een inrichtingsplan dat tezijnertijd als basis zal kunnen dienen voor het op te stellen bestemmingsplan. Dit inrichtingsplan biedt voldoende informatie over de mogelijkheden om tot een glastuinbouwgebied te komen en biedt het perspectief dat de locatie tezijnertijd daadwerkelijk gerealiseerd zal kunnen worden. De gemeente Nieuwkoop gaat er overigens vooralsnog van uit dat pas na 2020 een begin gemaakt zal worden met het realiseren van deze locatie. In deze Actualisering 2011 wordt de locatie Nieuw Amstel Oost III als glastuinbouwgebied opgenomen.

Vloeivelden Suikerunie in de gemeente Binnenmaas
De locatie Vloeivelden Suikerunie is op grond van dezelfde argumenten als hierboven in de Eerste herziening van de PSV opgenomen als “Transformatiegebied, mogelijk te transformeren tot glas”. Uit tot nu toe met de gemeente Binnenmaas gevoerd ambtelijk en bestuurlijk overleg blijkt dat de gemeente geen voorstander is van het tot glastuinbouw ontwikkelen van (een deel van) de voormalige vloeivelden. De Suikerunie gaat in haar visie voor de bij haar in eigendom zijnde gronden wel uit van een glastuinbouwontwikkeling, zij het dat deze kleiner is, dan de in de PSV aangeduide locatie. Bij de gevoerde discussies gaat het overigens niet alleen om de beoogde glastuinbouw, maar ook om de toekomst van de rest van het SuikerUnieterrein waarvan een deel buitendijks/watergebonden is en waar bedrijvigheid in de hoogste milieucategorie tot de mogelijkheden behoort. Mede in het licht van de besluitvorming in Provinciale Staten in november 2010 over de compensatiegebieden glastuinbouw wordt de locatie Vloeivelden Suikerunie in deze Actualisering 2011 als glastuinbouwgebied opgenomen.

Locatie Bovenlanden in de gemeente Nieuwkoop
De gemeente Nieuwkoop heeft verzocht om de huidige transformatieaanduiding van het langs de Amstel en direct ten noorden van de locaties Nieuw Amstel West tot en met Oost III liggende glastuinbouwgebied (Bovenlanden) te verwijderen, zodat er hier weer sprake zal zijn van een glastuinbouwgebied. Dit is in lijn met de in november 2010 door Provinciale Staten uitgesproken wens om onder meer deze transformatieaanduiding te heroverwegen. Het verwijderen ervan zal enerzijds tot gevolg hebben dat er duidelijkheid aan de thans hier gevestigde glastuinders wordt geboden. Anderzijds houdt dit in, dat er hier geen (ruimte voor ruimte)woningen (meer) gebouwd zullen kunnen worden. Door de gemeente Nieuwkoop wordt gewerkt aan een bestemmingsplan voor de bestaande glastuinbouwgebieden binnen haar grenzen, waaronder de Bovenlanden. Uit het thans ter inzage liggende voorontwerp van dit plan blijkt, dat de gemeente naar herstructurering van de glastuinbouw in dit gebied streeft. Door de gemeente wordt voor dit plan een planMER-procedure gevolgd aangezien de beoogde herstructurering m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Gezien eerdere discussies in Provinciale Staten en gezien het feit dat het voor de provincie niet mogelijk is om aan te geven hoe en tot wat deze binnen de 20 Ke-contour van Schiphol liggende locatie getransformeerd zou kunnen/moeten worden, wordt de locatie weer opgenomen als glastuinbouwgebied.

Duurzaamheid
Tijdens de vergadering van Provinciale Staten van 10 november 2010 is bij het behandelen van het onderwerp “Compensatiegebieden glastuinbouw” Motie 238 aangenomen. Hierin is aangegeven dat in de eerste herziening van de PSV en de PVR moest worden vastgelegd, dat in bestemmingsplannen die op de nieuwe glastuinbouwgebieden en andere glastuinbouwlocaties betrekking hebben, een duurzaamheidsparagraaf wordt opgenomen. Hier is inhoud aan gegeven door in de in februari 2011 vastgestelde PVR een algemene bepaling over duurzaamheid op te nemen, onder de aantekening, dat nader bezien zou worden welke aspecten van duurzaamheid van de glastuinbouw nog niet in andere kaders geregeld zijn en welke daarvan in aanmerking zouden kunnen komen voor het formuleren van specifieke in bestemmingsplannen op te nemen regels. Doel hiervan is te bewerkstelligen dat de glastuinbouw zo duurzaam mogelijk functioneert. Bij het uitwerken van een en ander is gebleken dat veel duurzaamheidsaspecten al in andere kaders zijn geregeld of geregeld gaan worden (zoals in het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit Glastuinbouw). Bovendien leent het toevoegen van nieuwe regels zich beter voor nieuw te ontwikkelen locaties dan voor bestaande al in bestemmingsplannen opgenomen glasgebieden die de hoofdmoot uitmaken van de voor de glastuinbouw beschikbare ruimte. Dit leidt dus niet tot wijziging van de structuurvisie en verordening.

10.2 Wijziging structuurvisie
Naast diverse kleine tekstuele aanpassingen, tekstwijziging in paragraaf 4.4.1:

Glastuinbouw
De behoefteraming voor de glastuinbouw tot 2020 is eveneens gebaseerd op afspraken met de regio, waarbij het beleid van verdergaande concentratie in de greenports als uitgangspunt geldt. Het behoud van de positie van Zuid-Holland in de internationale glastuinbouw vraagt om een kwantitatieve benadering en een kwalitatieve benadering. In de Zuidplaspolder is rekening gehouden met 200 hectare voor nieuw duurzaam glastuinbouwgebied. Daarnaast is circa 80 hectare glastuinbouw als transformatiegebied aangemerkt. Het herstructureren van bestaande glastuinbouwgebieden kan tot het toevoegen van 150 ha teeltareaal leiden. Buiten op de functiekaart aangegeven glastuinbouw(bedrijven)gebieden is er een forse saneringsopgave.

Glastuinbouw Planologisch verankerde nieuwe locatie Zuidplaspolder totaal circa 200 hectare
  Heroverweging transformatiegebieden 100 hectare
Herstructureren greenports Westland-Oostland 2850 hectare
  Boskoop 309 hectare
  Bollenstreek 950 hectare7
Saneren verspreid glas   345 hectare

tekstwijziging in paragraaf 4.8.1.4:

Nieuwe glastuinbouwlocaties
Naast de mogelijkheden voor nieuwe glastuinbouwbedrijven in de Zuidplaspolder en in de gemeente Lansingerland voor de kortere termijn is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om in Zuid-Holland ruimte te bieden voor nieuwe glastuinbouwlocaties. Dit past in het streven naar het behoud van het netto teeltareaal onder glas . Uit het onderzoek is gebleken dat er in Zuid-Holland geen ruimte gevonden kan worden voor een grootschalige én duurzaam in te richten nieuwe locatie van netto ongeveer 400 hectare. Uit met de provincie Noord-Holland gevoerd overleg is gebleken dat in deze provincie ruimte beschikbaar is, dan wel geboden kan worden, voor vanuit Zuid-Holland afkomstige glastuinbouwbedrijven. In aanvulling daarop zijn de locaties Nieuw Amstel Oost III (gemeente Nieuwkoop) en Vloeivelden Suikerunie (gemeente Binnenmaas) op de functiekaart als “ glastuinbouwgebied aangegeven In de gemeente Nieuwkoop is voorts het grootste deel van de langs de Amstel liggende zogenoemde Bovenlanden niet langer als “te transformeren” glastuinbouw, doch als glastuinbouwgebied aangeduid. Nieuwe glastuinbouwlocaties moeten voldoen aan de voorwaarden van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 en aan de standpuntbepaling van rijk en provincie over het advies van de Deltacommissie. Deze voorwaarden houden onder andere in dat de zoetwatervraag niet verder toeneemt en dat de locaties zelfvoorzienend zijn in hun zoetwaterbehoefte. Bij het ontwikkelen van glastuinbouwgebieden is het van groot belang dat er optimaal invulling wordt gegeven aan het begrip duurzaamheid. In de verordening is opgenomen dat gemeenten in hun bestemmingsplannen voor glastuinbouwgebieden een duurzaamheidsparagraaf opnemen waarin door hen wordt aangegeven hoe zij hier inhoud aan geven.

10.3 Wijziging verordening
Toevoeging aan artikel 1 een begripsbepaling voor een concentratiegebied voor de glastuinbouw

Concentratiegebied voor de glastuinbouw

Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie glastuinbouw met inbegrip van de ruimte die nodig is voor het realiseren van de daarbij horende voorzieningen, zoals waterberging, gietwaterwaterbassins, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bedrijfswoningen, bedrijfsruimten, infrastructuur en landschappelijke inpassing. De betreffende gebieden zijn op kaart 2 van deze verordening aangeduid als ‘glastuinbouwgebied’, ‘glastuinbouwbedrijvengebied’ en ‘transformatiegebied glastuinbouw’. Voor de twee laatstgenoemden gebieden zijn in deze verordening specifieke regels voor het toelaten van andere functies dan glastuinbouw opgenomen.

10.4 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de Verordening wordt de locatie Binnenmaas buiten de bebouwingscontour gebracht.
Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van de locaties Binnenmaas van bedrijventerrein naar de aanduiding glastuinbouwgebied. Dit werkt door op kaart 2 en kaart 6 van de Verordening (niet afgebeeld).
Op kaart 2 van de Verordening worden de locaties Binnenmaas en Nieuwkoop toegevoegd als concentratiegebied glastuinbouw. Daarnaast wijzigt een deel van het transformatiegebied glastuinbouw in de Aar- / Amstelzone in concentratiegebied glastuinbouw.
Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van de locatie Nieuwkoop van transformatiegebied, mogelijk te transformeren naar Glastuinbouw. Op een deel van de Aar- / Amstelzone wordt de aanduiding transformatiegebied geschrapt.
Zie bijlagen 2, 5 en 8.

7 Dit betreft zowel bollengrond als glas.



11 Toepassen van SER-ladder op glastuinbouw

11.1 Inleiding
Provinciale Staten hebben bij het vaststellen van de PSV motie 215 aangenomen. In deze motie wordt geconstateerd dat het ontwikkelen van kassen in de PSV is ingekaderd door een aantal regels en randvoorwaarden, maar dat deze minder eenduidig zijn dan de zogenoemde SER-ladder methodiek. Deze is in de PSV en PVR van toepassing verklaard op bedrijventerrein- en kantoorontwikkelingen. In de motie wordt Gedeputeerde Staten verzocht om het toepassen van de SER-ladder voor glastuinbouw (en woningbouw) uit te werken en op te nemen in de PSV en de PVR. Bij het in de PVR opnemen van de SER-ladder zal het gaan om het formuleren van regels met betrekking tot de inhoud van en de toelichting bij bestemmingsplannen die voorzien in het ontwikkelen van glastuinbouwlocaties binnen de in de structuurvisie aangegeven glastuinbouwgebieden. Hierbij zal er rekening gehouden moeten worden met de behoefte aan ruimte voor kassen in de provincie Zuid-Holland als gevolg van de vraag naar vervangende en nieuwe ruimte voor kassen, alsmede met de mogelijkheden om binnen de provincie in de behoefte aan die ruimte te voorzien door herstructurering en/of intensivering van bestaande glastuinbouwgebieden.

11.2 Wijziging verordening
Toevoegen aan artikel 4: nieuw lid 2B en een toelichting

Lid 2B SER-ladder glastuinbouw
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe of in uitbreidingen van bestaande glastuinbouw met een oppervlakte van tenminste vijf hectare aan aaneengesloten percelen, moeten in de toelichting een verantwoording bevatten waarin de behoefte aan het gebruik van nieuwe gronden voor glastuinbouw als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook moet worden onderbouwd waarom in deze behoefte niet kan worden voorzien door herstructurering of intensivering van elders in de betrokken regio gelegen bestaande glastuinbouwgebieden.

Toelichting
SER-ladder voor glastuinbouw
In dit lid is het principe van de SER-ladder opgenomen voor nieuwe glastuinbouwgebieden of de uitbreiding daarvan. Het gaat daarbij zowel om uitbreiding van concentratiegebieden voor de glastuinbouw als om uitbreiding van verspreid liggende glastuinbouwbedrijven met toepassing van de regeling ‘glas voor glas’. Uitgangspunt is dat eerst de mogelijkheden voor intensivering en herstructurering van bestaand glastuinbouwgebied worden onderzocht, alvorens een nieuwe locatie wordt ontwikkeld. Ook het benutten van ruimte elders in de regio moet worden onderzocht.



12 Glas voor glas regeling

12.1 Inleiding
Bij het vaststellen van de startnotitie voor de Actualisering 2011 is amendement 182 aangenomen met betrekking tot een op te nemen regeling voor bestaande volwaardige verspreid gelegen glastuinbouwbedrijven (dus geen ondersteunend glas) die zouden mogen groeien tot meer dan de in de PVR opgenomen grens van 2 ha, indien zij elders (verspreid gelegen en/of ondersteunend) glas saneren. Doel hiervan is enerzijds het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door het saneren van glas, terwijl anderzijds bestaande verspreide glastuinbouwbedrijven kunnen groeien en in verband daarmee mogelijkheden krijgen voor moderniseren/verduurzamen. De regeling zal naast de al bestaande ruimte- voor ruimteregeling en het inzetten van subsidies een bijdrage kunnen leveren aan het streven om tot sanering van het verspreid gelegen glas te komen. De provincie heeft zelf onvoldoende financiële middelen om al het verspreide glas te verplaatsen of saneren. Er kunnen voldoende waarborgen in de op te stellen regeling ingebouwd worden om ervoor te zorgen dat er per saldo voldoende kwaliteitswinst geboekt zal kunnen worden.

12.2 Wijziging structuurvisie
Paragraaf 4.5.1.4 tekst wijzigen. Aan de alinea Nieuwe glastuinbouwlocaties wordt toegevoegd:

Aan de verordening is een regeling toegevoegd die het voor glastuinbouwbedrijven die buiten de glastuinbouwgebieden gevestigd zijn (verspreid glas) mogelijk maakt om hun kassen uit te breiden tot meer dan de in de Verordening Ruimte toegestane twee hectare. Zij dienen hierbij aan een aantal voorwaarden te voldoen. De belangrijkste daarvan houden in dat deze bedrijven elders glas kopen en slopen en dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo verbeterd wordt.

12.3 Wijziging verordening
Toevoegen aan artikel 4: nieuw lid 2A en een toelichting

Lid 2A glas voor glas
In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan een bestemmingsplan bepalingen bevatten die erin voorzien dat bij een bestaand volwaardig glastuinbouwbedrijf een oppervlakte van meer dan 2 hectare kassen per bedrijf wordt mogelijk gemaakt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. tegenover de uitbreiding van de bestaande oppervlakte van de kassen staat ofwel in gelijke mate de duurzame sanering van bestaande kassen elders buiten de op kaart 2 aangeduide concentratiegebieden voor de glastuinbouw ofwel een combinatie van duurzame sanering van bestaande kassen en een financiële bijdrage in een (inter)gemeentelijke kwaliteitsfonds waarbij het bepaalde in artikel 2, lid 2, sub a, onder viii, ix en x van toepassing is en waarbij voor ten hoogste 1 ha glas de sanering mag worden vervangen door een financiële bijdrage;
  2. de ruimtelijke kwaliteit in beide gebieden wordt per saldo verbeterd, waarbij de landschappelijke waarden in het uitbreidingsgebied niet in onevenredige mate worden aangetast;
  3. advies over de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit is nodig van een onafhankelijke landschapsdeskundige;
  4. de kassen op de saneringslocatie zijn opgericht voor 1 januari 2007;
  5. de kassen op de saneringslocatie kunnen maar één keer worden meegeteld bij de toepassing van ‘glas voor glas’ zoals bedoeld in dit artikel of de toepassing van ‘ruimte voor ruimte’ zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a, waarbij een combinatie van beide regelingen niet is uitgesloten;
  6. de verplaatsing van het glastuinbouwbedrijf op de uitbreidingslocatie naar een concentratiegebied voor de glastuinbouw, zoals aangeduid op kaart 2, is geen reële mogelijkheid;
  7. de uitbreidingslocatie is op de functiekaart van de provinciale structuurvisie aangeduid als ‘agrarisch landschap’ én
  8. de belangen van andere functies in de omgeving van de uitbreidingslocatie worden niet in onevenredige mate geschaad.

Toelichting op het artikel 4 lid 2A

glas voor glas
De nieuwe regeling ‘glas voor glas’ biedt een afwijkingsmogelijkheid op het concentratiebeleid van de provincie. Per saldo komt er geen glas bij omdat elders fysiek glas wordt gesaneerd.

De uitbreiding van het glasoppervlak komt bovenop de bestaande oppervlakte aan fysiek glas, mits dat laatste past in het geldende bestemmingsplan. Dus als nu al meer dan 2 ha glas aanwezig is, kan dat als uitgangspunt worden gehanteerd. Een voorbeeld: thans is 3 ha glas aanwezig overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Elders wordt 1 ha gesloopt. De toegestane oppervlakte in het nieuwe bestemmingsplan is 4 ha.

Het is ook mogelijk om te volstaan met de sloop van ten minste de helft van de oppervlakte en voor de resterende oppervlakte financiële compensatie te regelen, door storting van een bedrag ter grootte van de ontbrekende oppervlakte in m2 x een normbedrag in een (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds. Voor ten hoogste 1 ha mag sanering worden vervangen door een bijdrage in het kwaliteitsfonds.
Het gaat om hetzelfde principe dat ook bij ‘ruimte voor ruimte’ van toepassing is. Voor bovenstaand voorbeeld pakt dat als volgt uit: tegenover de uitbreiding van 1 ha, staat de sloop van 0,5 ha en een bijdrage in het kwaliteitsfonds van 5.000 x het normbedrag. De hoogte van het normbedrag wordt bepaald bij de instelling van het fonds.

Op gemeentelijk niveau moet een goede afweging over concrete toepassingen van ‘glas voor glas’ worden gemaakt, waarbij alle belangen worden afgewogen. Bij deze afweging moet ook de saneringslocatie worden betrokken, om te waarborgen dat per saldo de ruimtelijke kwaliteit duurzaam wordt verbeterd. De saneringslocatie kan ook in een andere gemeente liggen. Het woord “duurzaam” geeft aan dat voorkomen moet worden dat op de gesaneerde locatie opnieuw een kas wordt opgericht. Het glas moet dus in ieder geval worden wegbestemd en de gronden moeten een passende nieuwe bestemming krijgen (bij voorkeur agrarisch, recreatie of natuur). Het in de verordening voorgeschreven beeldkwaliteitsplan bij bestemmingsplannen voor het buitengebied is ook van toepassing op ‘glas voor glas’. Indien de provincie een gebiedsprofiel ruimtelijke kwaliteit heeft opgesteld voor het betreffende gebied moet dat bij de afweging over nieuw glas worden betrokken. Tevens is advies nodig van een onafhankelijke landschapsdeskundige. Een peildatum is opgenomen om misbruik van de regeling te voorkomen.

Glas dat wordt ingezet voor de regeling ‘glas voor glas’ kan niet tevens worden ingezet voor ‘ruimte voor ruimte’. De regeling sluit dubbeltellingen uit. Een gecombineerde toepassing bij één te saneren glastuinbouwbedrijf is wel mogelijk. Het glas telt dan gedeeltelijk mee voor de toepassing van ‘glas voor glas’ en gedeeltelijk voor de toepassing van ‘ruimte voor ruimte’. Voorbeeld: bij een bedrijf met 2 ha glas kan 1,5 ha worden ingezet voor de bouw van drie compensatiewoningen (‘ruimte voor ruimte’) en 0,5 ha kan verplaatst worden naar een ander bedrijf dat daardoor kan doorgroeien tot 2,5 ha (‘glas voor glas’).



13 ISV Boskoop

13.1 Inleiding
Provinciale Staten hebben Gedeputeerde Staten opdracht gegeven om naar aanleiding van de vastgestelde intergemeentelijke structuurvisie (ISV) Boskoop te kijken of aanpassing van de PSV noodzakelijk is.
De ISV is van de vier gemeenten in de Greenport Boskoop, waarbij de ontwikkeling van een vitale en duurzame greenport centraal staat. Kernpunten zijn herstructurering, een goede bereikbaarheid en ontsluiting en een aantrekkelijk landschap. De greenport is in het provinciaal ruimtelijk beleid begrensd via de sierteeltcontour. Daarbinnen is planologische ruimte beschikbaar voor die boom- en heesterteelt met een eigen regeling voor glasopstanden bij de sierteelt bedrijven. Buiten de contour is alleen ruimte voor reeds aanwezige sierteeltbedrijven, waarbij de bepalingen uit de verordening van toepassing zijn. Ter plaatse van het gebied De Lansing is een deel van het concentratiegebied boom- en sierteelt gewijzigd.

13.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 2 van de verordening wordt de begrenzing van het concentratiegebied boom- en sierteelt in De Lansing aangepast.
Op de functiekaart wijzigt voor De Lansing de aanduiding boom- en sierteeltgebied in natuurgebied.
Zie bijlagen 2 en 8.



RECREATIE EN NATUUR

Inleiding recreatie en natuur

In deze herziening van de structuurvisie is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van de door het rijk aangekondigde herijking van de EHS en het beëindigen van de rijksbetrokkenheid bij RodS. Het overleg hierover tussen provincie en rijk is nog volop gaande en pas in het najaar zal meer duidelijkheid ontstaan over de ruimtelijke consequenties. Door deze herijking zal de omvang van de EHS waarschijnlijk beperkter uitvallen. Om in de toekomst uitbreiding van de ecologische hoofdstructuur nog wel mogelijk te houden, onderzoeken wij op basis van het coalitieakkoord hoe een dergelijke uitbreiding in de structuurvisie kan worden geregeld.
T.a.v. de regeling Recreatie om de Stad (RodS) is sprake van een vergelijkbare ontwikkeling. De verwachting is dat het budget verlaagd zal worden. Ondanks de rijksbezuinigingen zet de provincie in op het realiseren van recreatieve groenprojecten opdat er in de nabije omgeving van stedelijke gebieden plaats is voor de beleving van groen en ontspanning. Voor de periode 2011-2015 is daarvoor 100 miljoen extra beschikbaar gesteld.

De provincie houdt gemeenten en regio's op de hoogte van de voortgang van de rijksbezuinigingen en zal met regio's en gemeenten de herprioritering afstemmen. De besluitvorming over bovengenoemde onderwerpen is niet tijdig gereed. Vandaar dat deze onderwerpen zullen worden geagendeerd op de beleidsagenda zodat deze onderwerpen kunnen worden meegenomen bij de volgende herziening. Daarbij wordt ook aangehaakt op de in het coalitieakkoord aangedragen oplossingsrichtingen zoals meer ruimte voor ondernemerschap in de groengebieden. Vandaar dat nu gewerkt wordt aan een nieuwe groenagenda inclusief integrale groenstrategie voor Zuid-Holland. De contouren van deze nieuwe groenagenda zullen eind dit jaar besproken kunnen worden.

Voor de Actualisering 2011 betekent dit dat de teksten en kaarten voor wat betreft de EHS en RodS niet worden gewijzigd. Wel zal via een koppeltekst in resp. 4.8.4. en 4.9.1.1 worden aangegeven dat de herijking gaande is en dat die in een volgende herziening aan de orde zal komen. Dit geldt daarmee tegelijk voor de hiermee samenhangende in de startnotitie opgenomen onderwerpen Zuidvleugelgroenstructuur (18) en Wijzigingen groenstructuur Stadsregio Rotterdam (21).

Tekstvoorstel koppelteksten

Paragraaf 4.8.4 EHS
Volgens het regeerakkoord worden de robuuste verbindingen geschrapt en moet voor de overige EHS nog bepaald worden welk deel van de restantopgave aan nieuwe natuur nog zal worden gerealiseerd, welke instrumenten daartoe zullen worden ingezet en wat er gebeurt met het deel waarvoor geen uitzicht meer bestaat op realisatie in de periode tot en met 2018. Zie beleidsagenda. Teksten over de huidige groenopgave kunnen op basis van de actuele kennis van zaken rond de 'herijking van het ILG' mogelijk na de inspraakronde worden geactualiseerd.

Paragraaf 4.9.2.1 RodS
Volgens het regeerakkoord wordt de rijksbetrokkenheid bij RodS beëindigd. Bepaald dient te worden welk deel van de restantopgave aan nieuwe recreatiegebieden nog zal worden gerealiseerd, welke instrumenten daartoe zullen worden ingezet en wat er gebeurt met het deel waarvoor geen uitzicht meer bestaat op realisatie. Deze actie wordt toegevoegd aan de beleidsagenda'. Teksten over de huidige groenopgave kunnen op basis van de actuele kennis van zaken rond de 'herijking van het ILG' mogelijk na de inspraakronde worden geactualiseerd



14 Recreatievisie Goeree Overflakkee

14.1 Inleiding
In januari 2011 is de Recreatievisie Goeree-Overflakkee: Belevingseiland in de Delta vastgesteld in PS (1e fase uitvoering motie 168). Besloten is de kansrijke recreatieve ontwikkelingen uit de Recreatievisie in de Structuurvisie op te nemen. Een aantal ontwikkelingen was al voorzien: zoals Brouwersdam, Flaauwe Werk, Stellendam Haven/Scharrezee, Middelharnis-Noord en Ooltgensplaat Haven. Voor een aantal nieuwe ontwikkelingen worden zoeklocaties verblijfsrecreatiegebied aan de Functiekaart toegevoegd (Oude Tonge, Ooltgensplaat ten zuiden van de kern) en worden minder kansrijke zoeklocaties geschrapt (Middelharnis-Zuid en verblijfsrecreatie Herkingen Battenoord). PS hebben bij de vaststelling gevraagd nog twee extra recreatieontwikkelingen in het ontwerp mee te nemen: "de uitbreiding van de jachthavens in Herkingen en Battenoord en de uitbreiding van de golfbaan in de Polder Roxenisse met daarbij realisering van recreatiewoningen bij Melissant". De uitbreiding van de jachthavens in Herkingen en Battenoord is wel in de tekst genoemd, hier is geen kaartwijziging nodig omdat jachthavens niet apart op de functiekaart zijn aangegeven. De recreatieve ontwikkeling bij Melissant is ook als zoeklocatie verblijfsrecreatiegebied opgenomen. Deze ontwikkeling is echter alleen mogelijk buiten het gebied wat nu als zoeklocatie natuur is aangegeven (als alternatief voor Zuiderdieppolder-oost). Als in de toekomst geen natuur in de Roxenissepolder komt, dan kan de ontwikkeling ook op die plek plaatsvinden.
Bij de uitwerking van de plannen en dan met name voor de locaties op de Kop van Goeree, bij Stellendam en bij Oude Tonge, zijn Natura2000, de Ecologische Hoofdstructuur en het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed (het schurvelingengebied) harde randvoorwaarden en dient voor het overige rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische- en natuurwaarden in de omgeving.

14.2 Wijziging structuurvisie
Toevoegen aan paragraaf 4.8.15

Recreatievisie Goeree Overflakkee

Door de provincie is, in samenwerking met de regio, de Recreatievisie Goeree-Overflakkee opgesteld: Belevingseiland in de Delta. De kansrijke locaties zijn in de structuurvisie overgenomen. De Brouwersdam is als toeristisch centrum aangegeven, bij Ouddorp zijn een aantal verblijfsrecreatiegebieden aangegeven en bij het Flaauwe Werk is strandbebouwing mogelijk. De kansrijke ontwikkellocaties Stellendam Haven/Scharrezee, Middelharnis Noord, Oude Tonge, Ooltgensplaat en Roxenissepolder/Melissant zijn als zoeklocatie verblijfsrecreatiegebied aangegeven. Daarnaast wil de provincie ruimte geven aan de uitbreiding van de jachthavens in Herkingen en Battenoord.
Voorwaarde voor de nieuwe recreatieve ontwikkelingen is dat het geen geïsoleerde ontwikkelingen mogen zijn. Zij moeten onderdeel zijn van een integrale gebiedsontwikkeling ter verbetering van de ruimtelijke en toeristische kwaliteit en in lijn zijn met de Recreatievisie Goeree-Overflakkee. Ook zijn bij de uitwerking van de plannen, en dan met name op de Kop van Goeree, bij Stellendam en bij Oude Tonge, de Ecologische Hoofdstructuur en Natura2000 harde randvoorwaarden en dient rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische waarden in de omgeving.”

14.3 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart worden 3 zoeklocaties verblijfsrecreatiegebied op Goeree toegevoegd: ten noordwesten van Melissant, ten zuidoosten van Oude Tonge en ten zuidoosten van Ooltgensplaat. De zoeklocaties verblijfsrecreatiegebied ten zuiden van Middelharnis en ten oosten van Herkingen worden geschrapt.
Zie bijlage 2



15 Herziening compensatiebeginsel natuur, recreatie en landschap

15.1 Inleiding
De vigerende beleidsregel Compensatiebeginsel Natuur en Landschap Zuid-Holland dateert uit 1997. In zowel de streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte als in deze beleidsregel is destijds vastgelegd in welke gebiedscategorieën het compensatiebeginsel van toepassing was. Deze komen niet meer helemaal overeen met het huidige provinciale ruimtelijk beleid en sluiten niet goed meer aan op de gebieden en kwaliteiten die in de structuurvisie zijn opgenomen en als provinciaal belang zijn aangemerkt. Dit wordt nu geactualiseerd.
In de praktijk is verder gebleken dat de uitvoeringsregels voor dit compensatiebeleid op onderdelen onduidelijk zijn of om toelichting vragen. Daarnaast moet het "Beleidskader Spelregels EHS" worden toegepast (toegezegd in IPO-verband). Daarom is een herziening van deze beleidsregel in voorbereiding.

Voor de Actualisering 2011 gaat het erom dat er in de structuurvisie en verordening duidelijk wordt gemaakt waar het compensatiebeginsel nog geldt en wat dat in grote lijnen betekent.
Voor de EHS is het compensatiebeginsel reeds vastgelegd in structuurvisie en verordening conform ook de aanwijzing van de AMvB Ruimte die ook in de nieuwe AMvB Ruimte naar alle verwachting weer zal worden opgenomen. Onder de EHS vallen alle op de functiekaart opgenomen natuurgebieden en Natura2000 en de ecologische verbindingen. De volledige EHS is vastgelegd op kaart 3 van de verordening.
Verder geldt de huidige compensatieplicht voor de rijksbufferzones en kernkwaliteiten nationale landschappen. In Hoofdstuk 1 van deze nota is juist voorgesteld de bufferzones te schrappen, gezien de verwachting dat het rijk dit beleid niet meer tot haar takenpakket zal rekenen. Omdat de bufferzones geheel binnen de provinciale landschappen vallen is bescherming afdoende geregeld. Het is niet nodig om hieraan een compensatieregeling te koppelen. Compensatie zou voor deze gebieden ook alleen kwaliteitsverbetering kunnen inhouden. Voor de provinciale landschappen geldt ook zonder compensatieverplichting echter al een ontwikkelopgave, gericht op verbetering van de kwaliteit en de recreatieve ontsluiting. In het verleden is toepassing van de compensatieverplichting bij rijksbufferzones zelden of nooit aan de orde geweest.
De categorie Randstadgroenstructuur en strategische groenprojecten worden nu gedekt door de recreatiegebieden (functiekaart) binnen de Zuidvleugel.
De gebieden met zeer hoge landschappelijke waarden zijn niet meer als zodanig in de structuurvisie onderscheiden. In het voormalige streekplanbeleid werd er bij de gemeenten op aangedrongen om karakteristieke en waardevolle landschapselementen te inventariseren en via bestemmingsplannen te beschermen. Deze benadering is ook in de structuurvisie opgenomen en zal met deze herziening nog worden benadrukt.
Voorgesteld wordt om in aansluiting op de EHS ook de belangrijke weidevogelgebieden onder het compensatiebeginsel te laten vallen.

De compensatieverplichting voor de EHS is en blijft conform de AMvB Ruimte in de verordening opgenomen. Voor de belangrijke weidevogelgebieden en de recreatiegebieden binnen de zuidvleugel is deze benadering niet strikt noodzakelijk. Het compensatiebeginsel is en blijft een beleidsregel, waarvoor opname in de verordening niet noodzakelijk is. Bedreigende ingrepen in recreatiegebieden en belangrijke weidevogelgebieden zijn meestal ingrepen in het kader van de aanleg van infrastructuur of verstedelijking. Bij rijksinitiatieven is de verordening niet van kracht, bij provinciale initiatieven is vastlegging in de structuurvisie voldoende omdat de structuurvisie bindend is voor de provincie zelf. Richting gemeenten heeft de provincie via vooroverleg, de zienswijze en de reactieve aanwijzing voldoende instrumentarium om in voorkomende gevallen compensatie af te dwingen.
De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke) ingrepen in de EHS, belangrijke weidevogelgebieden en recreatiegebieden in de Zuidvleugel moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen zullen verder worden uitgewerkt en toegelicht in de herziene provinciale beleidsregel 'Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2011)' die het huidige beleidsregel 'Compensatiebeginsel Natuur en Landschap Zuid-Holland (1997)' zal vervangen. De 'Spelregels EHS' worden daarbij als leidraad gebruikt.

15.2 Wijziging structuurvisie
De alinea onder kaart 4.8.4 verwijderen uit paragraaf 4.8.4. en vervangen door:
De Ecologische Hoofdstructuur is weergegeven op kaart 4.8.4. Op (ruimtelijke) ontwikkelingen in de Ecologische Hoofdstructuur is het 'nee, tenzij'-regime en het compensatiebeginsel van toepassing (zie paragraaf 4.8.4.1). Daarnaast worden in de planperiode ook de nodige maatregelen genomen om de water- en milieukwaliteit in de Ecologische Hoofdstructuur te verbeteren.

Paragraaf 4.8.4 laatste alinea aanpassen.
Weidevogelgebieden en overige natuurwaarden
Ook buiten de bovengenoemde natuur(gebieden) zijn er veel natuur- en landschapswaarden in het landelijk gebied. Vaak zijn die kleinschaliger of hangen ze samen met andere functies, zoals weidevogels afhankelijk zijn van de aanwezigheid van de grondgebonden veehouderij. De belangrijke weidevogelgebieden in het landelijk gebied zijn op de functiekaart en kaart 4.8.4 opgenomen. Voor de overige kleinschalige karakteristieke natuur- en landschapswaarden is de gemeente het aangewezen niveau om de bescherming via het bestemmingsplan te regelen. Zowel de belangrijke weidevogelgebieden als de karakteristieke landschapselementen vallen onder het compensatiebeginsel (zie paragraaf 4.8.4.1).
Ook deze waarden zijn belangrijk en moeten door gemeenten beschermd worden.

Toevoegen nieuwe paragraaf 4.8.4.1
4.8.4.1 Compensatiebeginsel natuur, recreatie en landschap
In een dynamische omgeving is het niet te vermijden dat er toch plannen ontwikkeld worden die inbreuk doen op te beschermen waarden. In het algemeen wordt er bij ontwikkelingen gevraagd om een goede landschappelijke inpassing. Voor een aantal categorieën gebieden wordt daarboven compensatie voor het verlies aan waarden geëist. In Zuid-Holland gaat het dan om 

  • de Ecologische Hoofdstructuur;
  • de belangrijke weidevogelgebieden; 
  • de recreatiegebieden in de Zuidvleugel;
  • de karakteristieke landschapselementen.

In deze gebieden zijn geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. In het algemeen vindt de compensatie plaats:

  1. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat; 
  2. door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is, of
  3. op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs onmogelijk is.

De compensatieverplichting voor gebieden in de Ecologische Hoofdstructuur is conform de AMvB Ruimte geregeld in artikel 5 van de verordening. Het compensatiebeginsel is niet van toepassing op ontwikkelingen binnen het huidige agrarische grondgebruik in belangrijke weidevogelgebieden (zoals intensivering van het graslandgebruik, de aanleg van kavelpaden, slootdempingen, ruwvoederteelt en de nieuwbouw of uitbreiding van boerderijen)., op de vestiging of uitbreiding van (zeer) intensieve vormen van dagrecreatie in recreatiegebieden (mits wordt voldaan aan de voorwaarden in art 3 van de verordening) en op de aantasting van karakteristieke landschapselementen voor zover gelegen binnen de bebouwingscontouren of agrarische bouwpercelen.

In het gehele landelijke gebied komen karakteristieke landschapselementen voor die beschermd moeten worden. Door de kleinschaligheid is het bestemmingsplan het aangewezen planniveau om daarvoor het compensatiebeginsel vast te leggen.

De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke) ingrepen in de EHS, belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden in de Zuidvleugel en karakteristieke landschapselementen moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen, staan in de provinciale beleidsregel 'Compensatie Natuur, en Landschap Zuid-Holland (1997)'8.

Paragraaf 4.9.2.1, toevoegen aan de laatste alinea boven het kopje Regioparken.
Gezien het belang dat aan de dagrecreatiegebieden wordt gehecht, geldt hier het compensatiebeginsel (zie paragraaf 4.8.4.1). De recreatiegebieden in de Zuidvleugel waarop het compensatiebeginsel van toepassing is zijn aangegeven op kaart 4.9.2.1b.

15.3 Wijziging verordening
De toelichting op artikel 5 wordt aangepast

De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke ingrepen) moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen zullen worden uitgewerkt en toegelicht in de herziene provinciale beleidsregel ‘Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2011), die het huidige 'Compensatiebeginsel Natuur en Landschap Zuid-Holland (1997)' zal vervangen. De ‘Spelregels EHS’ worden daarbij als leidraad gebruikt. Aangezien voor ruimtelijke ingrepen in de EHS meestal een bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen zal de gemeente doorgaans het bevoegd gezag zijn in de compensatieprocedure en centraal staan in de borging van de compensatieverplichting. Het bevoegd gezag dient er op toe te zien dat er een goed compensatieplan komt en dat dit volledig en tijdig wordt uitgevoerd. De gemeente rapporteert jaarlijks aan GS over de voortgang van EHS-compensatieprojecten.

15.4 Kaartwijziging(en)
Toevoegen kaart 4.9.1.1 Recreatiegebieden in de Zuidvleugel (bestaand en nieuw).
Zie bijlage 4.

8 Het huidige 'Compensatiebeginsel Natuur en Landschap Zuid-Holland (1997)' zal in 2011 worden herzien, geactualiseerd en verduidelijkt.



16 Correcties EHS

16.1 Inleiding
Na de globale aanduiding in de eerdere streekplannen, is in juli 2010 de EHS voor het eerst exact begrensd in de verordening. Echter, omdat het ging om vele duizenden deelbegrenzingen, is er een aantal foutjes in blijven zitten. De correcties EHS hebben betrekking op het herstellen van kleine kaartfouten in de vanouds bestaande natuur. Het gaat voor het overgrote deel om het uit de begrenzing halen van percelen die ten onrechte waren begrensd en voor een klein deel om het binnen de begrenzing brengen van bestaande natuur die ten onrechte niet was begrensd. De herijking EHS heeft betrekking op de nog niet gerealiseerde projecten nieuwe natuur; terwijl deze correcties betrekking hebben op bestaande situaties.

16.2 Kaartwijziging(en)
De begrenzing van de EHS op kaart 3 van de verordening wijzigt op de volgende plaatsen (zie bijlage 6):

  1. Noordwijkerhout: Vogelaardreef (weg geschrapt als EHS)
  2. Noordwijk: Duindamseweg noord (weg geschrapt als EHS)
  3. Noordwijk: Duindamseweg midden (weg geschrapt als EHS)
  4. Noordwijk: Duindamseweg zuid (weg geschrapt als EHS)
  5. Noordwijk: Duinweg noord (weg en een perceel geschrapt als EHS)
  6. Noordwijk: Duinweg midden (weg geschrapt als EHS en een perceel aan de EHS toegevoegd)
  7. Noordwijk: Duinweg zuid (perceel geschrapt als EHS)
  8. Noordwijk: Hooghwaeck (perceel toegevoegd aan de EHS)
  9. Noordwijk: Northgodreef (perceelsgrenzen gecorrigeerd)
  10. Noordwijk: Coepelduin zuidoost (vijf percelen geschrapt als EHS)
  11. Noordwijk: Coepelduin west (twee percelen geschrapt als EHS en twee percelen aan de EHS toegevoegd)
  12. Noordwijk: Koepelweg (drie percelen geschrapt als EHS en een perceel aan de EHS toegevoegd)
  13. Noordwijk: Coepelduin zuid (een perceel geschrapt als EHS en een perceel aan de EHS toegevoegd)
  14. Katwijk: Coepelduin zuidoost (een perceel aan de EHS toegevoegd)
  15. Katwijk: Coepelduin zuidwest (twee oeverstroken en een perceel geschrapt als EHS)
  16. Katwijk: Coepelduin zuid (drie percelen geschrapt als EHS en drie percelen aan de EHS toegevoegd)
  17. Noordwijkerhout: Leeuwenhorst (vier percelen geschrapt als EHS)
  18. Noordwijk: Gooweg (acht percelen geschrapt als EHS)
  19. Den Haag: Scheveningen (twee percelen geschrapt als EHS)
  20. Leidschendam: Geerpolder (vier percelen aan de EHS toegevoegd)
  21. Rijswijk: Hoornbrug (vier percelen geschrapt als EHS en een perceel aan de EHS toegevoegd)
  22. Westvoorne: Kreekpad (een perceel gewijzigd van 'overige nieuwe natuur' in 'bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur')
  23. Ouddorp: Westduinen (twee percelen geschrapt als EHS)
  24. Stellendam: Stellebos (vier percelen en twee strookjes geschrapt als EHS)
  25. Hellevoetsluis: Quackgors (een perceel toegevoegd aan de EHS)
  26. Oud-Beijerland: De Vliet (twee percelen geschrapt als EHS en twee stukjes toegevoegd als ecologische verbinding)
  27. Strijen: Oudeland van Strijen west (drie percelen geschrapt als EHS)
  28. Strijen: Oudeland van Strijen zuid (een perceel geschrapt als EHS)
  29. Strijen: Oudeland van Strijen oost (vijf percelen geschrapt als EHS)
  30. Strijen: Oudeland van Strijen noord (drie percelen geschrapt als EHS en een perceel aan de EHS toegevoegd)
  31. Strijen: Mariapolder (dijk geschrapt als EHS)
  32. Binnenmaas: Binnenbedijkte Maas (perceel aan de zuidoever geschrapt als EHS en aanduiding ecologische verbinding gewijzigd in 'bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur')
  33. Binnenmaas: Geertruide Agathapolder (perceel toegevoegd als 'bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur')
  34. Barendrecht: Carnissegrienden (twee percelen toegevoegd als 'bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur')
  35. Barendrecht: Vredepolder (weg geschrapt als EHS)
  36. Papendrecht: polder Nieuwland (twee stroken geschrapt als ecologische verbinding)
  37. Alblasserdam: polder Blokweer (twee percelen geschrapt als EHS)
  38. Leerdam: Diefdijk zuid (drie percelen geschrapt als EHS)
  39. Leerdam: Wiel van Bassa (perceel geschrapt als EHS en een deel van de aanduiding 'waternatuurgebied' gewijzigd in 'bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur')
  40. Leerdam: Diefdijk midden (aantal percelen van de aanduiding 'zoekgebied' gewijzigd in 'bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur', twee percelen geschrapt als EHS en een perceel toegevoegd aan de EHS)
  41. Leerdam: Diefdijk noord (perceel toegevoegd aan de EHS)
  42. Krimpen aan den IJssel: Hollandsche IJssel (dijk zuidoever en twee percelen geschrapt als EHS)
  43. Ouderkerk: Schanspolder (een perceel geschrapt als EHS)
  44. Ouderkerk: Hollandsche IJssel (een perceel geschrapt als EHS)
  45. Gouda: Hollandsche IJssel west (twee percelen geschrapt als EHS)
  46. Zuidplas: Boogpark en Waterparel (deel ecologische verbinding verplaatst en een perceel geschrapt als EHS)
  47. Hekendorp: Hogebrug (een perceel geschrapt als EHS en twee percelen toegevoegd aan de EHS)
  48. Zwammerdam: N11-spoorbaan (een perceel toegevoegd aan de EHS)
  49. Bodegraven: N11-spoorbaan (een perceel toegevoegd aan de EHS)
  50. Zevenhoven: Groene Jonker (een perceel toegevoegd aan de EHS)
  51. Oegstgeest: Veerpolder (een perceel toegevoegd aan de EHS)
  52. Rockanje: De Waal (zes percelen geschrapt als EHS en twee percelen toegevoegd aan de EHS)
  53. Ouddorp: De Schans (een perceel toegevoegd aan de EHS)

Een aantal van bovenstaande wijzigingen is van een zodanige omvang dat ook de functiekaart moet worden aangepast (zie bijlage 2). Het gaat om:

1620.   Leidschendam: Geerpolder (drie percelen gewijzigd van 'agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling' in 'natuurgebied')
1646.   Gouda: Boogpark (deel ecologische verbinding verplaatst)
1647.   Hekendorp: Hogebrug (een perceel gewijzigd van 'agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling' in 'natuurgebied')
1651.   Oegstgeest: Veerpolder (een perceel gewijzigd van 'stedelijk groen buiten de contour' in 'natuurgebied' (werkt door op kaart 1 van de Verordening)

Zie bijlage 6.



MILIEU EN WATER

17 Ondergronds ruimtegebruik en bodemenergie

17.1 Inleiding
In 2010 hebben Provinciale Staten de Startnotitie Ondergronds Ruimtegebruik vastgesteld. Hierin is aangekondigd dat er een beleidsvisie en een afwegingskader voor het gebruik van de ondergrond wordt opgesteld. Daarna hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van de PSV een motie aangenomen, waarin wordt geconstateerd dat de druk op de schaarse ruimte toeneemt, dat een goed gebruik van de ondergrond kan bijdragen aan een optimaal ruimtegebruik en dat het gebruik van de ondergrond meer prioriteit verdient. De Staten hebben verzocht een visie op de ondergrond op te stellen en deze in te voegen in de PSV en de PVR.
De provincie ziet in aansluiting op de "Rijksvisie op het duurzaam gebruik van de ondergrond" de Wro als wettelijk kader van ruimtelijke afwegingen in ondergrond, in afstemming met de bovengrond.

De provincie ontwikkelt kaders voor activiteiten in de ondergrond die gebruik maken van of effect hebben op de 1ste en 2de watervoerende pakketten. Hierbij gaat het om open WKO-systemen (warmte-koude opslag), grondwateronttrekkingen, wateropslag, infiltratie en lozingen, omvangrijke ontgrondingen en ondiepe geothermie. Deze toepassingen raken aan meerdere provinciale belangen, zowel ten aanzien van het benutten van de ondergrond als voor het beschermen van de bodem- en grondwaterkwaliteit. Provinciale belangen betreffen onder meer het versterken van economische potenties, duurzame energievoorziening, versterken stedelijk netwerk, regionaal watersysteem, cultuurhistorische en ecologische hoofdstructuur.

De primaire verantwoordelijkheid voor het afwegen van activiteiten van nationaal belang, waaronder verschillende activiteiten in de diepe ondergrond, ligt bij het rijk. Daarbij kunnen echter ook de provinciale belangen in het geding zijn. Ditzelfde geldt voor activiteiten van lokaal belang in de ondergrond, die gemeenten in eigen ruimtelijke plannen afwegen. Zowel voor nationale als lokale ruimtelijke plannen geldt, dat waar bij ondergrondse ontwikkelingen provinciale belangen in het geding zijn, de provincie wanneer nodig gebruik zal maken van de haar beschikbare instrumenten om die belangen te behartigen.

Extra prioriteit ligt bij de toepassing van bodemenergie, gelet op de snelle toename van vergunningaanvragen. Voor de ruimteverdeling is nadrukkelijk een relatie met bovengrondse ruimtelijke ontwikkelingen te leggen; bijvoorbeeld door ambitiegebieden voor bodemenergie te koppelen aan glastuinbouw, bedrijventerreinen en (hoog)stedelijke gebieden. In termen van de structuurvisie gaat het om het stedelijk netwerk.

Bodemenergiesystemen
Gelet op het snel toenemend gebruik van de ondergrond voor de toepassing van bodemenergiesystemen, is prioriteit gegeven aan de beleidsontwikkeling voor deze toepassingen. De provincie verleent voor de zogenaamde open WKO-systemen de vergunningen. Op dit moment gebeurt dit op grond van het principe 'wie het eerst komt, het eerst maalt'. De beleidswens is dat ordening vooraf leidt tot een meer efficiënt gebruik zeker in gebieden waar de vraag naar bodemenergie mede in relatie tot onder- en bovengronds ruimtegebruik groot is. Dat is aan de orde in het eerder genoemde ambitiegebied bodemenergie. De provincie streeft er naar dat binnen deze ambitiegebieden bodemenergieplannen worden opgesteld, waarbij voor het betreffende gebied naast bodemenergie ook andere ondergrondse en bovengrondse toepassingen worden afgewogen. Het initiatief voor het opstellen van een bodemenergieplan ligt bij de gemeente en/of marktpartijen. De voor de vergunningverlening van open WKO-systemen relevante onderdelen van de bodemenergieplannen zullen vervolgens door GS worden vastgesteld als beleidsregel voor de vergunningverlening.

17.2 Wijziging structuurvisie

Tekst paragraaf 2.2.6 kan worden aangepast om de huidige inzichten van de provincie over dit onderwerp naar voren te brengen. De huidige tekst vervangen door:

Economische groei, stijgende mobiliteit, welvaart en de groei van het aantal huishoudens zorgen voor een grote druk op de beschikbare ruimte. Steeds meer wordt gekozen voor ondergronds ruimtegebruik. Hieronder vallen activiteiten als ondergronds bouwen, geothermie, warmte- en koudeopslag en CO2-opslag. Afwegingen in de ondergrond zijn complex en het gebruik van de ondergrond heeft effecten op de kwaliteit van het bodem- en watersysteem. Verschillende toepassingen in de ondergrond kunnen elkaar onderling beïnvloeden of uitsluiten, zowel horizontaal in de onderlaag als verticaal in verschillende lagen. Er is een duidelijke relatie met bovengronds ruimtegebruik. Er zijn verschillende overheden betrokken bij de afwegingen en er liggen meerdere wetten ten grondslag aan te maken keuzes in de ondergrond (Wro, Waterwet, Wbb, Wm, Mijnbouwwet etc.). De provincie ziet in aansluiting op de "Rijksvisie op het duurzaam gebruik van de ondergrond" de Wro als wettelijk kader van ruimtelijke afwegingen in ondergrond, in afstemming met de bovengrond.
De provincie is primair verantwoordelijk voor het afwegen van activiteiten in de ondergrond die gebruik maken van of effect hebben op de 1ste en 2de watervoerende pakketten. Hierbij gaat het om open WKO-systemen (warmte-koude opslag), grondwateronttrekkingen, wateropslag, infiltratie en lozingen, omvangrijke ontgrondingen en ondiepe geothermie.

De primaire verantwoordelijkheid voor het afwegen van activiteiten van nationaal belang, waaronder verschillende activiteiten in de diepe ondergrond, ligt bij het rijk. Daarbij kunnen echter ook de hiervoor benoemde provinciale belangen in het geding zijn. Ditzelfde geldt voor activiteiten van lokaal belang in de ondergrond, die gemeenten in eigen ruimtelijke plannen afwegen. Zowel voor nationale als lokale ruimtelijke plannen geldt, dat waar bij ondergrondse ontwikkelingen provinciale belangen in het geding zijn, de provincie wanneer nodig gebruik zal maken van de haar beschikbare instrumenten om die belangen te behartigen.

Een gebruik van de ondergrond waarbij de afstemming met andere ondergrondse en bovengrondse functies aan de orde is, is bodemenergie. Zie hiervoor paragraaf 4.6.3 "Duurzame energievoorziening".

In paragraaf 4.6.3 het kopje 'Overige vormen van duurzame energie" splitsen in een gedeelte bodemenergie en de overige vormen van duurzame energie

Bodemenergie
De provincie heeft in het klimaat- en Energieakkoord (2009) met het rijk afgesproken dat in 2020 twintig procent minder broeikasgassen worden uitgestoten door energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Eén van deze duurzame energiebronnen is het benutten van de ondergrond voor opslag en winning van warmte en koude. De provincie heeft de ambitie om de mogelijkheden van deze vorm van bodemenergie zo optimaal mogelijk te benutten. De provincie verleent voor de zogenaamde open systemen vergunningen in het kader van de Waterwet. Dit vindt volgtijdelijk plaats (“wie het eerst komt die het eerst pompt” ), waardoor de in de bodem beschikbare opslagcapaciteit voor energie niet optimaal wordt benut, omdat om onderlinge negatieve beïnvloeding te voorkómen een veiligheidsmarge moet worden aangehouden. Dat kan worden voorkomen door een planmatige benadering van bodemenergiesystemen.

Bovendien geldt dat bodemenergie één van de vele functies is die in de ondergrond kan worden gerealiseerd. Voor een optimale benutting van de ondergrond is het noodzakelijk dat de toepassing wordt gepland in afstemming met ander ondergronds en bovengronds ruimtelijk gebruik. Dat geldt vooral voor gebieden met veel vraag naar bodemenergie én met concurrerende onder- en bovengrondse functies. Dat is in de concentratiegebieden voor glastuinbouw en het stedelijk netwerk gecombineerd met het ‘stedelijk groen’ buiten de contour meegenomen, voor zover dit groen op het stedelijk netwerk aansluit.

Deze gebieden zijn voor warmte-koudeopslag tot ambitiegebied bestempeld, omdat Zuid-Holland in deze gebieden de toepassing van deze bodemenergiesystemen wil faciliteren op basis van gebiedsgerichte planning in afweging met andere boven- en ondergrondse belangen (zie figuur x.y). Deze afweging vindt op lokaal niveau plaats door het vaststellen van zogenaamde bodemenergieplannen. Vanwege de schaal van de plannen wordt het initiatief voor de totstandkoming van deze bodemenergieplannen van gemeenten verwacht. Gelet op de spelende belangen en bevoegdheden moeten deze plannen in samenwerking met de provincie, waterschap en marktpartijen tot stand komen.

Kaart 4.6.3. Ambitiegebieden bodemenergie.

Overige vormen van duurzame energie
De provincie wil de ondergrond ordenen vanwege de toenemende rol van geothermie en warmte- en koudeopslag. In de periode 2010-2020 worden in stedelijke gebieden en in glastuinbouwgebieden binnen het stedelijk netwerk lokale warmtenetten gerealiseerd. Dit gebeurt op basis van restwarmte uit afvalverwerking, elektriciteitscentrales en industrie, geothermie, warmte- en koudeopslag, lokale warmte uit warmtekrachtkoppeling, getijde-energie en eventueel ook biomassa en de combinatie hiervan via 'intelligente' lokale netten. Tot en na 2020 groeien deze netten samen uit tot grotere netten die daarmee bedrijfszekerder zijn. Het Westland/Oostland kan als energieleverancier fungeren. Het Westland is door het rijk aangewezen als een vestigingsplaats waar elektriciteitsproductie-eenheden gevestigd zijn en zich kunnen vestigen. Hier kan in de toekomst tenminste 500 mW elektriciteit worden opgewekt. Glastuinbouw is een grote energiegebruiker. Door de ligging nabij de mainport liggen hier veel kansen. Zo kan een energieneutrale greenport ontstaan.

17.3 Kaartwijziging(en)
Nieuwe kaart 4.6.3 toegevoegd met daarop de ambitiegebieden bodemenergie.

17.4 Beleidsagenda
Ten behoeve van verdere beleidsontwikkeling voor Ondergronds Ruimtegebruik worden provinciale belangen bij mogelijke activiteiten in de ondergrond gedefinieerd. Geïnventariseerd wordt met welke ruimtelijke opgave(n) een mogelijke activiteit een relatie heeft en deze relatie wordt nader uitgewerkt. Ook wordt geïnventariseerd met welke hoofdopgave(n) uit de Provinciale Structuurvisie er een relatie is en wordt deze relatie uitgewerkt. Op basis van deze inventarisatie wordt bezien welke consequenties er dienen te zijn voor de structuurvisie.
Zie bijlage 4.



18 Regionale waterkeringen

18.1 Inleiding
Er is nu een verschil tussen de leggerkaarten van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de waterverordeningskaarten van PZH en PNH. In 2006 is in de provincie Zuid-Holland ongeveer 1900 km aan boezemkaden, tussenboezemkaden en polderkaden genormeerd. De betrokken waterschappen hebben in overleg met de provincie Zuid-Holland aangegeven welke keringen voor normering in aanmerking moesten komen. Per kering is een veiligheidsnorm bepaald op basis van een kosten-batenanalyse. De ligging van de keringen en de bijbehorende norm zijn opgenomen op de kaarten bij de waterverordeningen. Voor de ruimtelijke doorwerking is de ligging van deze keringen opgenomen op kaart 8 bij de Verordening.

In overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland en de provincie Noord-Holland is besproken welke keringen in het verleden ten onrechte van een veiligheidsnorm zijn voorzien. Deze waterkeringen worden van de kaart bij de Waterverordening Rijnland en de Verordening verwijderd. Als gevolg van deze verwijdering moeten ook enkele keringen op de kaart worden aangewezen als regionale kering. Het gaat hier om keringen die de dijkring van een polder, die als gevolg van de verwijdering van de hierboven genoemde kaden wordt verbroken, weer sluitend maken.

Polder Nieuwland, buitendijks gelegen in de gemeenten Alblasserdam en Papendrecht, is in de afgelopen jaren ingericht als bedrijventerrein (bestemmingsplan Polder het Nieuwland, 2003). De voorliggende waterkering is nog niet voldoende aan deze ontwikkeling aangepast. Voor de ruimtelijke doorwerking is het noodzakelijk dat de voorlandkering als regionale kering wordt toegevoegd aan de kaart 8 van de Verordening.

18.2 Wijziging verordening
Aanpassing toelichting op artikel 10, verwijzing naar de ontwerp AMvB Ruimte.

In de ontwerp AMvB Ruimte heeft het Rijk regels opgenomen voor het kustfundament en de primaire waterkeringen. Na inwerkingtreding van de AMvB Ruimte zal de provincie de verordening hierop aanpassen.

18.3 Kaartwijziging(en)
Op kaart 8 van de verordening wordt in Polder Nieuwland te Alblasserdam een regionale waterkering toegevoegd. Daarnaast wordt een aantal regionale waterkeringen geschrapt en een aantal toegevoegd naar aanleiding van wijzigingen van de leggers van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Zie bijlage 8



REGIONALE EN LOKALE ONTWIKKELINGEN

19 Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta / MIRT-verkenning Grevelingen

19.1 Inleiding
Op basis van de visie Delta in Zicht (2003) is door de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta een uitvoeringsprogramma opgesteld. Dit geeft per deelgebied aan welke maatregelen en vervolgstappen genomen moeten worden om te komen tot een veilige, gezonde en economisch vitale delta.
Het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta is in lijn met de PSV en bouwt daarop verder. Het gaat om kansen voor gebiedsontwikkeling nadat ten behoeve van veiligheid, waterkwaliteit en zoetwatervoorziening enkele ingrepen in het watersysteem zijn gepleegd. Kansen voor gebiedsontwikkelingen vloeien voort uit verbetering kwaliteit watersysteem (Volkerak-Zoommeer) en behoud van zoetwatervoorziening in Zuid-Holland Zuid. Een en ander geldt ook voor de MIRT-Grevelingen. Economisch profijt is te verwachten in verschillende sectoren (recreatie, toerisme, scheepvaart, schelpdiervisserij, natuur). De stand van zaken leidt tot beperkte actualisering van de structuurvisie.

19.2 Wijziging structuurvisie
Paragraaf 4.5.1.4 toevoegen getijdecentrale
Water-, energie- en deltatechnologie
Zuid-Holland wil de positie van het Nederlandse water- en deltacluster in de wereld versterken. Het cluster is sterk vertegenwoordigd in Zuid-Holland, maar ligt erg verspreid. Het cluster bestaat uit twee deelsectoren: deltatechnologie (waterbeheer, waterbouw) en watertechnologie (drinkwater, proces- en afvalwater). De wereldwijde vraag naar kennis uit het cluster is groot en groeiende, onder meer als gevolg van klimaatverandering. Het cluster bevindt echter zich nog in een ontwikkelfase. Zuid-Holland kan ruimtelijke referentieprojecten ontwikkelen door nieuwe technologieën en kennis toe te passen, zoals de zandmotor voor de Delflandse kust en een getijdecentrale. Het bedrijvenpark Science Port Holland (Rotterdam - Delft) biedt kansen voor de ruimtelijke concentratie van het cluster. De campus Delft, Stadhavens in Rotterdam en de Drechtsteden (bagger en binnenvaart) bieden kansen voor de ruimtelijke concentratie van het cluster.

Toevoegen aan de opsomming van ambities bij het provinciaal belang (direct onder de kop van paragraaf 4.6.2):

  • voldoende ruimte voor berging van rivierwater

Paragraaf 4.6.2:
Zoetwatervoorziening
Gelet op de onzekerheid van de zoetwatersituatie op de lange termijn, is het van belang dat vraag en aanbod van zoetwater in de provincie Zuid-Holland in balans blijven. Vooral bij sterk zoetwatervragende functies en gebieden, zoals de greenports, zal in toenemende mate de afweging aan de orde zijn of, en op welke manier in de vraag naar zoet water kan worden voorzien. Dit zal ook in de landbouw en natuur in het westelijke deel van het Groene Hart en de landbouw op de Zuid-Hollandse eilanden gaan spelen.

Paragraaf 4.6.2; 2e alinea onder het kopje 'Wateropgaven Zuid-Hollandse delta' 60 tekst actualiseren
In het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta is het verbinden van veiligheid, ecologie en economie verder uitgewerkt in drie doelen:

  • klimaatbestendig veilig: waarborgen van veiligheid tegen overstromingen ook op de lange termijn (2040 en verder);
  • ecologisch veerkrachtig: herstellen van een natuurlijk ecologisch systeem en het herstellen van de estuariene dynamiek in de Zuidwestelijke delta voor de korte termijn (2015), de middellange termijn (2040) en met een doorkijk naar de langere termijn (2040 en verder);
  • economisch vitaal: benoemen en pakken van kansen voor de ruimtelijk-economische en maatschappelijke ontwikkeling.

Paragraaf 4.6.2, blz 21, tweede alinea [aanvulling nodig want heeft alleen betrekking op zout VZM]:
In de periode 2010-2015 ontwikkelt en realiseert de provincie samen met andere partijen, waaronder het Rijk, een breed pakket aan (onderzoeks)maatregelen om, bij verzilting van het Volkerak Zoommeer, het bestaande serviceniveau van de zoetwatervoorziening te handhaven, uitgaande van het Zoetwater Advies van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta.

19.3 Kaartwijziging(en)
Op figuur 3.4 wordt de overgang van de zout-zoetgrens in het Haringvliet aangepast.
Zie bijlage 4.



20 Regiopark met sportvelden Sliedrecht

20.1 Inleiding
Het regiopark moet een recreatief overgangsgebied worden tussen de verstedelijkte zone en het Groene Hart. In overleg is afgesproken dat er een betere onderbouwing gemaakt zou worden van nut en noodzaak van de uitplaatsing van sportvelden uit Sliedrecht naar het Regiopark Merwedezone en hoe die uitplaatsing bijdraagt aan de ontwikkeling van het totaalplan. De regio en gemeente hebben nu de onderbouwing geleverd in de "Visie op hoofdlijnen Zuidrand Groene Hart". Het gaat om een regiopark met vooral bestaande recreatieve knooppunten die onderling ook nog beter verbonden zullen gaan worden. Het nog te ontwikkelen knooppunt Sliedrecht zal naast waterberging, een stevige groenstructuur (recreatief bos) en nieuwe recreatieve verbindingen ook sportvelden bevatten die elders uit de kern worden uitgeplaatst t.b.v bedrijvigheid. Deze uitplaatsing maakt het, via schuifeffecten, mogelijk watergebonden bedrijventerreinen sterker te benutten voor watergebonden bedrijvigheid.
Bovenstaande ontwikkeling leidt ook tot een heroverweging van de legenda-eenheden zoeklocatie recreatiegebied en zoeklocatie regiopark. Het onderscheid is gering en op de schaal van de structuurvisie is het beter om uit te gaan van 1 eenheid te weten: zoeklocatie recreatie.

20. 2 Wijziging structuurvisie
Tekst tussenvoegen in paragraaf 4.4.2:

  • Merwedezone
    In de Merwedezone, gelegen op de grens van het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad, de Betuweroute en de A15, vindt komende jaren herstructurering en transformatie plaats (Transformatievisie Merwedezone). Het gezamenlijke toekomstbeeld voor de Merwedezone omvat een waterrijk groengebied ten noorden van de Betuweroute, herstructureren van bedrijventerreinen en intensiveren van bebouwing bij de bestaande en nieuwe haltes van de Merwede-Lingelijn. Een belangrijk onderdeel van de transformatievisie Merwedezone is het regiopark. De primaire functie van het regiopark is landbouw. Er liggen bestaande en nog te ontwikkelen recreatieve knooppunten in, die onderling door recreatieve routes worden verbonden. Ook moeten er goede verbindingen komen van en naar het regiopark. In het recreatieve knooppunt Sliedrecht komen ook sportvelden, uit te plaatsen ten behoeve van de ontwikkeling van een bedrijventerrein in Sliedrecht. Deze uitplaatsing is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van het regiopark als geheel. Het bestemmingsplan dat realisatie van de sportvelden mogelijk maakt moet hier inzicht in geven.

Er zijn ook gebieden benoemd waar mogelijk na 2015 verstedelijking kan plaatsvinden, als daar tegen die tijd behoefte aan is en er geen ruimte meer is binnen de kernen. Het betreft de gebieden 'het Oog' tussen Hardinxveld-Giessendam en de Betuweroute en Papland ten noorden van Gorinchem. Deze zijn als transformatiegebieden op de kaart aangegeven.

Tekstaanpassing paragraaf 4.9.2.2 Regioparken.
Regioparken zijn de grote recreatie- en natuurgebieden nabij de stad en buiten de provinciale landschappen. De regioparken liggen zowel tussen de stedelijke agglomeraties als aan de randen van het stedelijk netwerk en hebben veelal een regionale functie. Het accent ligt op ontwikkeling en beheer van recreatie en natuur, soms op kleine schaal in combinatie met verbrede landbouw. Een deel van de RodS-opgave krijgt hier gestalte. Voorbeelden van regioparken zijn het Bieslandse Bos/de Balij, de Delflandse Kust, de Brielse Maas/Bernisse, de Nieuwe Dordtse Biesbosch en de Veenweideparel in de Zuidplaspolder. Ontwikkeling en beheer van regioparken is gericht op redelijk intensief recreatief gebruik en een hoge recreatieve belevingswaarde. Natuur in de regioparken heeft bij voorkeur een robuust karakter. Ontwikkeling van nieuwe regioparken is mogelijk in gebieden die in de stedelijke invloedssfeer liggen. Zoeklocaties hiervoor zijn aangegeven in de Merwedezone en in de noordrand van de Hoeksche Waard (legenda-eenheid zoeklocatie recreatie). Met de realisering van nieuwe regioparken wordt feitelijk de Zuidvleugelgroenstructuur uitgebreid.

Paragraaf 4.10
Zoeklocatie recreatiegebied
Indicatieve aanduiding voor een mogelijke en nog te begrenzen locatie voor openluchtrecreatie.

Zoeklocatie regiopark recreatie
Indicatieve aanduiding voor de ontwikkeling van recreatiegebied in de stedelijke invloedssfeer, met versterking van de landschappelijke kwaliteiten.

20.3 Kaartwijziging(en)
De legenda-eenheden zoeklocatie recreatiegebied en zoeklocatie regiopark worden op de functiekaart samengevoegd tot een nieuwe legenda-eenheid zoeklocatie recreatie. Het regiopark wordt aangeduid als zoeklocatie recreatie. De locatie voor de uit te plaatsen sportvelden wordt op de functiekaart aangeduid als stedelijk groen buiten de contour in plaats van agrarisch landschap.
Op kaart 1 van de verordening wordt de nieuwe locatie van de sportvelden aangeduid als stedelijk groen buiten de contour.
Zie bijlagen 2 en 5.



21 Ontbinding overeenkomst verplaatsing TNO

21.1 Inleiding
Bij het opstellen van de PSV werd er nog vanuit gegaan dat TNO in Cromstrijen een nieuwe vestiging zou gaan starten. Inmiddels is duidelijk dat de verplaatsing niet doorgaat. De daartoe afgesloten overeenkomst is ontbonden.
De ruimtelijke consequenties van het ontbinden van de overeenkomst moeten in de PSV worden verwerkt. De Actualisering 2011 is daarvoor de eerste mogelijkheid. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • schrappen van de locatie Cromstrijen
  • veranderen van de aanduiding van het terrein Ypenburg

Met betrekking tot dit laatste wordt voorgesteld om het gebied een transformatieaanduiding te geven. In de verplaatsingsovereenkomst was opgenomen dat op het terrein dat TNO zou achterlaten in Ypenburg woningbouw mogelijk zou worden. Dit is (onterecht) niet in de PSV verwerkt. Nu de betreffende TNO-vestiging veel kleiner wordt willen gemeente en TNO de mogelijkheid tot woningbouw wel graag behouden. Als het gebied een transformatieaanduiding krijgt kan de nadere invulling op een later moment plaatsvinden.

21.2 Wijziging structuurvisie
Schrappen in paragraaf 4.4.1:
Wonen in de Zuid-Hollandse delta
Voor de Zuid-Hollandse delta zijn de woningbouwaantallen gebaseerd op eigen behoefte gebaseerd op migratiesaldo nul. Voor de Zuid-Hollandse delta is met het rijk voor de Hoeksche Waard in de periode 2005-2020 een programma van netto 3.250 woningen afgesproken (exclusief de extra woningen voor Cromstrijen, door de verplaatsing van TNO naar deze regio). Voor Goeree-Overflakkee geldt een programma van netto 2.100 woningen in deze periode.

Toevoegen aan paragraaf 4.4.2, tussen de kopjes Rijswijk-Zuid en Schieoevers Delft

  • TNO-Ypenburg
    De komende jaren zal TNO haar activiteiten concentreren op een beperkt gedeelte (ca 7ha) van het huidige terrein. Het vrijkomende gebied (ca 30 ha) kan worden getransformeerd naar een gemengd stedelijk gebied voor wonen en werken. Dit is overeenkomstig het regionaal structuurplan Haaglanden.

Kopje Schieoevers Delft aanpassen: moet zijn Schieoevers-Noord, Delft

21.3 Wijziging verordening
Aanpassing laatste alinea van de toelichting op artikel 6:

Het is aan de regio om binnen het woningbouwprogramma dat is gebaseerd op migratiesaldo nul een verdeling van de opgave over de gemeenten te maken. In het Groene Hart gaat het om 26.600 woningen, dit betekent een toename van de voorraad van 22.200 woningen in de periode 2009-2020. Voor de Hoeksche Waard is voor 2008-2020 rekening gehouden met 300 extra woningen voor Cromstrijen, door de verplaatsing van TNO naar deze regio.

21.4 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de Verordening wordt de TNO-locatie Cromstrijen buiten de bebouwingscontour gebracht. Dit werkt door op kaart 6 van de Verordening (niet afgebeeld). Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van de TNO-locatie Cromstrijen van bedrijventerrein in agrarisch landschap.
Op kaart 6 van de Verordening wordt een deel (circa 20 ha) van bedrijventerrein Ypenburg aangeduid als transformatiegebied. Op de functiekaart wordt op een deel (circa 20 ha) van de TNO-locatie Ypenburg de aanduiding transformatiegebied toegevoegd.
Zie bijlagen 2, 5 en 8.



22 Sportvelden Hillegom-Noord & bedrijventerrein noordwest

22.1 Inleiding
In Amendement 190 (Sportvelden Hillegom) wordt aan GS gevraagd de sportvelden bij Hillegom-Noord binnen de rode contour te brengen zodat op deze locatie woningbouw kan worden gerealiseerd. Daarbij is tevens gevraagd de impact hiervan op de bollengrond aan te geven.

In de Provinciale Structuurvisie is een aan de Pastoorslaan gelegen locatie opgenomen als bedrijventerrein. De gemeente verzoekt om deze bedrijfsbestemming voor een deel, gelegen aan de zuidzijde en tegen het dorp, om te zetten naar woningbouw. Reden voor de woningbouw is de wens van de grondeigenaar, Ballast Nedam, om woningbouw te realiseren. De wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan maakt dit ook mogelijk. De provincie heeft met deze wijzigingsbevoegdheid ingestemd.
De locatie heeft een geringe economische potentie. De kans om als bedrijfslocatie ontwikkeld te worden, wordt klein geacht. Planologisch en vanuit het bestemmingsplan is het een aanvaardbare ontwikkeling.

Uit de door de gemeente overlegde gegevens blijkt dat het bij de sportvelden gaat om 130 woningen. Deze zijn niet opgenomen in de gemeentelijke en regionale woningbouwplanning tot 2020. De beoogde woningen liggen in de invloedssfeer van het stedenbaanstation aan de Pastoorslaan. Voorts zijn in de regionale planning 500 woningen bij het stedenbaanstation Pastoorslaan opgenomen. In Hillegom is dit de enige locatie waar bollengrond gebruikt wordt voor woningbouw. Het is dan redelijk om de 130 woningen af te trekken van de geplande 500 woningen onder het voorbehoud dat ook de gemeenteraad en de regio hiermee instemmen.

Wat betreft de 500 woningen aan de Pastoorslaan kan verder nog worden opgemerkt dat deze een deeluitwerking zijn van de afspraak in het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek om 1500 woningen in de invloedssfeer van het station te bouwen. Over de verdere uitwerking van de gemaakte afspraak treden wij gaarne in overleg met de gemeente en de regio.

22.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de verordening worden de sportvelden in Hillegom-Noord binnen de bebouwingscontour gebracht.
Een gedeelte van het bedrijventerrein aan de Pastoorslaan wordt geschrapt van kaart 6 Bedrijventerreinen van de verordening.
Op de functiekaart wijzigt 1) de aanduiding van de sportvelden in Hillegom-Noord van stedelijk groen buiten de contour naar stads- en dorpsgebied. 2) Een gedeelte van het op de kaart aangegeven bedrijventerrein krijgt de aanduiding stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2, 5 en 8.
 



23 Gemeente Den Haag, Transvaal

23.1 Inleiding
De Haagse wijk “Transvaal” heeft een forse stadsvernieuwingsopgave. Er worden 3.040 woningen gesloopt en vervangen door 1.660 nieuwbouwwoningen. Ook worden bestaande bedrijventerreinen opgeknapt. Eén van de onderdelen van de plannen is het mogelijk maken van een woontoren op de kop van het bedrijventerrein. Die toren moet het verlies aan woningen door de sloop in de wijk gedeeltelijk opvangen. Gedeputeerde Staten hebben aangegeven bij de eerstvolgende herziening van de structuurvisie en de verordening de kaarten aan te passen: De locatie op de hoek van de Loosduinsekade en de Uitenhagenstraat voor de nieuwe woontoren krijgt de aanduiding "stads- en dorpsgebied”.

23.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 6 van de verordening wordt een deel van bedrijventerrein Transvaal geschrapt.
Op de functiekaart wijzigt het geschrapte deel van bedrijventerrein Transvaal in de aanduiding stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2 en 8.
 



24 Gemeente Binnenmaas, contourwijziging Mijnsheerenland

24.1 Inleiding
De gemeente Binnenmaas wil een plan voor herstructurering en intensivering ontwikkelen in de kern van Mijnsheerenland. Dit plan past binnen de meeste voorwaarden van de structuurvisie en verordening (o.a. migratiesaldo nul en kernkwaliteiten nationaal landschap), maar de huidige bebouwingscontour wordt echter overschreden. Die overschrijding wordt gecompenseerd door het indeuken van onbenutte ruimte elders binnen de contour. De contourlengte neemt echter wel toe. Daardoor wordt niet volledig voldaan aan artikel 2 van de verordening. Instemming van Provinciale Staten is dus nodig, vandaar opname in de herziening.

24.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de Verordening wordt in het noorden van Mijnsheerenland een perceel binnen de contour gebracht tegen het buiten de contour brengen van een perceel aan de westzijde.
Op de functiekaart wijzigt het binnen de contour gebracht perceel van agrarisch landschap in stads- en dorpsgebied en het buiten de contour gebrachte perceel vice versa.
Zie bijlagen 2 en 5.



25 Gemeente Kaag en Braassem, aanpassing contour Oude Ade

25.1 Inleiding
Bij de vaststelling van de structuurvisie in 2010 is door PS een motie aangenomen, waarin GS is opgeroepen om in overleg te treden met de gemeente Kaag en Braassem ten behoeve van een aanpassing van de contour rondom de kern Oud Ade. De gemeente had namelijk in haar zienswijze aangegeven dat er enige ontwikkelruimte nodig is ten behoeve van de realisatie van circa 30 seniorenwoningen, om zo enige doorstroming in het dorp op gang te kunnen brengen en daarmee ruimte te krijgen voor jongeren die in het dorp willen blijven wonen. Inmiddels heeft uitvoerig overleg met de gemeente plaatsgevonden, waarbij onder meer is gezocht naar de mogelijkheid om gebruik te maken van de regeling in- en uitdeuken van de bebouwingscontouren (ontheffing door GS). Dit heeft niet tot resultaat geleid, zodat de gemeente nu verzoekt de kaarten behorende bij de structuurvisie en de verordening aan te passen. Over dit verzoek heeft afstemming met de regio en de provincie plaatsgevonden, er zijn inhoudelijk geen bezwaren tegen de contouraanpassing.

25.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de Verordening wordt aan de zuidkant van Oud Ade binnen de bebouwingscontour gebracht. Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van het binnen de contour gebracht gebied van agrarisch gebied – inspelen op bodemdaling in stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2 en 5.
 



26 Gemeente Noordwijkerhout, aanpassing contour De Zilk

26.1 Inleiding
De gemeente Noordwijkerhout heeft verzocht de contour rondom de kern de Zilk aan te passen. Het betreft een aanpassing ten behoeve van de herontwikkeling van het Zoutdepotterrein en een aanpassing ten behoeve van de ontwikkeling van de locatie Hoekgat.

Zoutdepot
De locatie Zoutdepot staat al enige tijd op de nominatie om getransformeerd te worden en is in de PSV al opgenomen als bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeente is nu bezig met de concrete stedenbouwkundige uitwerking en heeft geconstateerd dat het wenselijk is om een klein gedeelte van de sportvelden te benutten voor woningbouw. De sportvelden zelf zullen opnieuw worden ingericht, dit is mogelijk binnen de huidige begrenzing zoals opgenomen in de PSV. Met het verzoek kan daarom worden ingestemd.

Hoekgat II
De gemeente Noordwijkerhout heeft enkele jaren geleden een principeverzoek gedaan om deze locatie als woningbouwlocatie te mogen ontwikkelen. Gedeputeerde Staten hebben met dit verzoek ingestemd, waarbij de voorwaarde is dat er sprake moet zijn van compensatie van de bollengrond die benut wordt. De gemeente Noordwijkerhout heeft nu verzocht deze locatie expliciet op te nemen in de structuurvisie. Met dit verzoek kan worden ingestemd. De bollengrond moet worden gecompenseerd (zie ook hoofdstuk 38 over compensatie bollengrond).

26.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de Verordening wordt een deel van het sportveld (locatie Zoutdepot) en een perceel bollengrond (Hoekgat) binnen de bebouwingscontour gebracht.
Op de functiekaart wijzigt een deel stedelijk groen buiten de contour in stads- en dorpsgebied en een perceel agrarisch landschap - bollengrond in stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2 en 5.



27 Gemeente Bergambacht; contourwijzigingen Ammerstol en Bergambacht

27.1 Inleiding
Ammerstol
Bij de vaststelling van de 1e herziening van de provinciale structuurvisie en de Verordening Ruimte is de contour rond Ammerstol onbedoeld gewijzigd, waardoor de gemeente circa 3 ha aan stads- en dorpsgebied verloor. In het kader van de 2e herziening is deze vergissing hersteld. Aangezien de gemeente tevens de wens had om de in de kern gelegen tennisvelden uit te plaatsen, is in overleg met de gemeente gezocht naar een logische contour.

Bergambacht
Op verzoek van de gemeenten Bergambacht en Vlist wordt de contour van het bedrijventerrein De Wetering met circa 2,3 ha in oostelijke richting uitgebreid. Één en ander houdt verband met de voorgenomen verplaatsing van het bedrijf Kruiswijk B.V. vanuit Vlist. Aan de Oost Vlisterdijk zal een bedrijfsterrein met ongeveer dezelfde oppervlakte worden gesaneerd en met groen en water worden ingericht. Hetzelfde geldt voor een perceel van 2.040 m2 in Bergambacht. De belangrijkste reden voor de verplaatsing van Kruiswijk is dat het bedrijf op de huidige locatie met verkeers- en milieutechnische problemen te kampen heeft. Gemeente en provincie zijn, in nauw overleg met Kruiswijk, al een aantal jaren op zoek naar een nieuwe locatie. 

27.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de verordening wordt de bebouwingscontour van Ammerstol gecorrigeerd.
Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van het binnen de bebouwingscontour gebrachte gebied van agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling in de aanduiding stads- en dorpsgebied en vice versa voor het buiten de bebouwingscontour gebrachte gebied.
Op kaart 1 van de verordening wordt de bebouwingscontour van bedrijventerrein Wetering aan de zuidoostzijde verruimd. Dit werkt door op kaart 6 van de verordening (niet afgebeeld).
Op de functiekaart wijzigt het binnen de contour gebrachte gebied van agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling in bedrijventerrein.
Zie bijlagen 2 en 5.



28 Gemeente Leiderdorp, technische aanpassingen

28.1 Inleiding
De gemeente Leiderdorp heeft, zowel in het kader van de structuurvisie als de 1e herziening, verzocht om een tweetal aanpassingen van de structuurvisie. Het betreft een kleine ‘verkleuring’ van het bedrijventerrein de Baanderij naar stads- en dorpsgebied omdat de gemeente van mening is dat de op de ter plaatse aanwezige scholen niet als bedrijventerrein behoren te worden aangemerkt. Tevens wordt verzocht de Meerlijn door Leiderdorp op juiste wijze op het kaartmateriaal op te nemen, overeenkomstig de regionale OV-Visie van Holland Rijnland. De aanpassingen zijn technisch van aard en hebben geen beleidsmatige consequenties voor de provincie.

28.2 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart wijzigt het tracé van de Meerlijn door Leiderdorp.
Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van een deel van bedrijventerrein Baanderij van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied. Op kaart 6 van de Verordening wordt dit gebied geschrapt als bedrijventerrein.
Zie bijlagen 2 en 8.
 



29 Gemeente Hardinxveld-Giessendam, aanpassing contour en aanduiding stedelijk gebied

29.1 Inleiding
De voorgenomen ontwikkeling van de halte 'Blauwe Zoom' op de Merwede-Lingelijn leidt ter plaatse tot het opnemen van de aanduiding 'stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer'.
Op verzoek van de gemeente wordt de contour ter hoogte van het perceel Rivierdijk 510 rechtgetrokken. Hierdoor kan het lint worden opgevuld, hetgeen de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse ten goede zal komen.

29.2 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart wordt het gebied met de aanduiding stads- en dorpsgebied met hoogwaardig OV in vergroot ter hoogte van de nieuwe halte. Verder wordt de contouraanpassing verwerkt.
Op kaart 1 van de verordening wordt de bebouwingscontour ter hoogte van het perceel Rivierdijk 510 aangepast. Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van agrarisch landschap - inspelen op bodemdaling in stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2 en 5.



30 Gemeente Albrandswaard; contour Molendijk in Rhoon

30.1 Inleiding
Het verzoek van de gemeente heeft betrekking op het gebied ten noorden van de Groene Kruisweg, tussen de Molendijk en de Stationsstraat, ten noordoosten van de kern Rhoon. De delen van het gebied die buiten de bebouwingscontour zijn gelegen zijn in de structuurvisie aangeduid als ‘recreatiegebied’. De agrarische functie is verdwenen en door toevoeging van steeds meer bebouwing is een versnipperde ruimtelijke structuur ontstaan, met enerzijds een landelijk en groen karakter en anderzijds een diversiteit aan stedelijke functies. Het oorspronkelijke plan om de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te versterken door bosaanplant (in aansluiting op bos Valckesteyn) is door het ontbreken van financiële middelen niet meer actueel. De westzijde van de Molendijk (gelegen binnen de bebouwingscontour) bestaat uit vrijstaande woningen in een bosrijke omgeving. De gemeente wil dit aantrekkelijke beeld doorzetten naar de oostzijde van de Molendijk (gelegen buiten de bebouwingscontour) door woningbouw toe te staan op grote groene (bos)percelen. Op basis van twee inrichtingsvarianten kunnen 15 tot 25 woningen worden gerealiseerd. Enkele kassen in het zuiden van het plangebied worden gesaneerd. Aan de oostzijde van het plangebied, langs de Stationsstraat, zijn enkele tuincentra gevestigd. De gemeente wil ruimte geven aan de uitbreidingswens van deze bedrijven, door een beperkte uitbreiding van de bebouwingscontour. Tussen deze twee deelgebieden blijft een onbebouwd gebied in stand dat buiten de bebouwingscontour blijven.
Het totaal aan gemeentelijke voorstellen heeft tot resultaat dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo verbetert en een duidelijke scheiding wordt gemaakt tussen dorpse bebouwing en meer stedelijke functies.

30.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de Verordening wordt de bebouwingscontour iets verruimd.
Op de functiekaart wordt de aanduiding agrarische gebied – inspelen op verbinding stad-land vervangen door stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2 en 5.
 



31 Gemeente Bernisse; contour Heenvliet en contour Zuidland

31.1 Inleiding
Heenvliet
Binnen de contour van Heenvliet is aan de westzijde nog ruimte voor het realiseren van een kleine woningbouwlocatie. De gemeente wil een beperkte uitbreiding van de contour om een betere stedenbouwkundige afronding mogelijk te maken. Door het oprekken van de bebouwingscontour komt deze gelijk te lopen aan de contour bij het bedrijventerrein ten zuiden van de woningbouwlocatie. Het gaat slechts om een geringe uitbreiding en de door de gemeente voorgestelde bebouwingscontour volgt een meer logische lijn.

Zuidland
Bij de kern Zuidland wordt de woningbouwlocatie Kreken van Nibbeland gerealiseerd. De gemeente verzoekt om een geringe aanpassing van de begrenzing, zodat de locatie een rondere begrenzing kan krijgen in plaats van de strakke rechte lijn die in de provinciale structuurvisie is aangegeven. De ruimtelijke kwaliteit wordt hierdoor verbeterd.

31.2 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart wordt de aanduiding agrarische gebied – inspelen op verbinding stad-land vervangen door stads- en dorpsgebied, zowel bij de kern Heenvliet als bij de kern Zuidland.
Op kaart 1 van de Verordening wordt de bebouwingscontour bij beide kernen verruimd.
Zie bijlagen 2 en 5.
 



32 Gemeente Brielle, aanpassing glastuinbouwgebied Vierpolders

32.1 Inleiding
Vanwege de mogelijkheden voor een betere verkaveling van het glastuinbouwgebied stelt de gemeente voor de begrenzing in het westen iets aan te passen. Het gaat om een uitbreiding van minder dan 1 hectare. Deze aanpassing heeft extern geen negatieve effecten en is beleidsarm.

32.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 2 van de verordening wordt de begrenzing van het concentratiegebied glastuinbouw Vierpolders aangepast.
Op de functiekaart wordt de begrenzing van het glastuinbouwgebied Vierpolders aangepast.
Zie bijlagen 2 en 8.
 



33 Gemeente Lansingerland, diverse aanpassingen

33.1 Inleiding
Bebouwingslint Noordeindseweg
Het langgerekte bebouwingslint langs de westzijde van de Noordeindseweg ligt binnen de bebouwingscontour vanwege de dichtheid van bebouwing met stedelijke functies. De bebouwing aan de oostzijde van de Noordeindseweg ligt buiten de bebouwingscontour, als gevolg van de in de Provinciale Structuurvisie gehanteerde systematiek van begrenzen. Op basis van het voormalige streekplan Rijnmond 1996 heeft de gemeente in 2002 de structuurvisie Het Lint opgesteld, waarin het lint nader is begrensd en waarin is onderzocht welke percelen zonodig benut kunnen worden voor toevoeging van bebouwing. Het gaat daarbij zowel om het toevoegen van woningen als om uitbreiding van bestaande bedrijven. De betreffende percelen zijn niet in gebruik voor glastuinbouw en kunnen daarvoor in praktische zin ook niet benut worden door de ligging van de kavels. De Provinciale Planologische Commissie heeft aangeven dat de visie een onderlegger is voor uitwerking in bestemmingsplannen. Voor Lint Zuid is een bestemmingsplan vastgesteld. Voor Lint Noord wordt binnenkort een bestemmingsplan in procedure gebracht. Het plan wijkt af van het provinciaal beleid, omdat een deel van Lint Noord nu buiten de bebouwingscontour ligt. De gemeente is al lange tijd in overleg met de betrokken grondeigenaren en inmiddels zijn ook enkele bouwaanvragen ingediend. In het gedeelte dat nu nog buiten de bebouwingscontour ligt zijn uitbreidingen voorzien op 12 percelen, met bebouwingsmogelijkheden voor bedrijven die variëren van 800 tot 2.900 m2.
Het door de gemeente nu voorgestelde plan waar al geruime tijd over gesproken is, leidt feitelijk niet tot verlies aan glastuinbouw areaal en heeft positieve effecten op de landschappelijke kwaliteit.

Contour Bergschenhoek bij Hoekeindseweg 119
De zone langs de N209 tussen Bleiswijk en Bergschenhoek is in de structuurvisie aangeduid als transformatiegebied. Het gaat om een gebied met verouderde glasopstallen en een verrommeld beeld. De gemeente heeft in 2009 de Visie Transformatiegebied vastgesteld, die is overgenomen in de gemeentelijke structuurvisie. Transformatie is volgens deze visie geen doel op zich, maar een middel om bij te dragen aan de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van het lint. Onderdeel hiervan is de ontwikkeling van het driehoekige perceel Hoekeindseweg 119. Het perceel is door de vorm en de ligging niet bruikbaar voor glastuinbouw. Een bedrijfsmatige ontwikkeling, in aansluiting op het naastgelegen bedrijventerrein in Bergschenhoek ligt daarom voor de hand. De gemeente denkt daarbij aan woon-werkeenheden in een groene setting. De woon-werk units zijn alleen mogelijk indien dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt mogelijk is. Het plan van de gemeente past in de provinciale doelstellingen voor het transformatiegebied langs de N209.

Contour woningbouwlocatie Hoeksekade-Noord
De woningbouwlocatie Hoeksekade-Noord is destijds op verzoek van de gemeente opgenomen in het voormalige streekplan RR2020. Het gaat om woningbouw op een onbebouwde kavel langs de Hoeksekade. Abusievelijk is daarbij een veel grotere locatie aangeduid als ‘stads- en dorpsgebied’, waardoor ook transformatie van een deel van het aangrenzende glastuinbouwgebied mogelijk is gemaakt. Bij de vaststelling van de provinciale structuurvisie is deze begrenzing gehandhaafd. De gemeente verzoekt nu de begrenzing van het te ontwikkelen woningbouwgebied te beperken tot het deel dat niet in gebruik is voor glastuinbouw. Het handhaven van de glastuinbouwbestemming van het aangrenzende gebied is in lijn met het provinciaal beleid voor de greenport.

Factory Outlet Centrum
Gemeente Lansingerland heeft voor de locatie Bleizo serieuze plannen om een Factory Outlet Center te realiseren. De gemeente heeft de grond aangekocht en er is een ontwikkelaar die daar aan de slag wil. Het provinciale beleid geeft aan dat één outlet een toegevoegde economische en toeristische meerwaarde kan hebben in de provincie. In 2008 is er een onderzoek gedaan naar mogelijke locaties voor een outlet binnen de provincie. Uit dit onderzoek komen 4 locaties naar voren die geschikt zijn voor een outlet, waarin de locaties Bleizo en Hoorn-West bij Alphen aan den Rijn goed beoordeeld worden. Aangezien er geen plannen meer zijn op de locatie Hoorn-West en wel in Bleizo, wordt de aanduiding nieuw regionaal winkelcentrum verplaatst van Alphen naar Bleizo. De regio Haaglanden en de Stadsregio Rotterdam stemmen in met het mogelijk maken van een Factory Outlet Center in Bleizo. De Stadsregio Rotterdam maakt daarbij wel een voorbehoud voor de concrete invulling, omdat het Regionaal Economisch Overleg (REO) daar nog over moet adviseren.

33.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de verordening wordt de bebouwingscontour aan de oostzijde van de Noordeindseweg en bij de Hoekeindseweg verruimd. Bij de locatie Hoeksekade-noord wordt de contour verkleind. Dit werkt door op kaart 2.
Op kaart 7 Perifere detailhandel wordt de aanduiding “nieuw regionaal winkelcentrum” verplaatst van Alphen aan den Rijn naar Bleizo.
Op de functiekaart wijzigt het binnen de contour gebrachte gebied aan de Noordeindseweg van glastuinbouwbedrijvengebied in stads- en dorpsgebied, bij de Hoekeindseweg van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied. Bij de Hoeksekade-Noord wordt een deel van het stads- en dorpsgebied buiten de contour gebracht en aangeduid als glastuinbouwbedrijvengebied.
Zie bijlagen 2, 5 en 8.



34 Gemeente Katwijk, aanpassingen bedrijventerreinen

34.1 Inleiding
In de gemeente Katwijk ligt een aantal gebieden die op de functiekaart zijn aangemerkt als bedrijventerrein. In de praktijk blijken deze terreinen niet meer voldoende potentie te hebben om te kunnen functioneren als een bedrijventerrein. Het betreft: een terrein langs de Oude Rijn en de locatie ‘Hoek de Rover’, deel uitmakend van het bedrijventerrein Vinkenweg.
De gemeente heeft verzocht deze terreinen in de structuurvisie en de verordening niet langer aan te merken als bedrijventerrein, maar aan te merken als stads- en dorpsgebied om zo de herontwikkeling van deze locaties mogelijk te maken.

Locatie langs de Oude Rijn
De gemeente Katwijk heeft een masterplan opgesteld voor de zone langs de Oude Rijn. In dit masterplan is voor een tweetal terreinen besloten dat het gewenst is om deze terreinen te transformeren naar een woningbouwlocatie. Voor wat betreft de locatie ’t Ambacht kan worden ingestemd met een dergelijke transformatie. In het kader van de Provinciale Structuurvisie zoals vastgesteld op 2 juli 2010 is de zienswijze van de gemeente Katwijk op dit punt ook gehonoreerd, alleen is dit niet op het kaartmateriaal aangepast.

Hoek de Rover
De locatie Hoek de Rover maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Vinkenweg. Het is echter een vreemd hoekje in dit gebied en is dan ook nooit tot ontwikkeling gekomen. De gemeente is al enige tijd voornemens om het gebied te transformeren naar een woningbouwlocatie. De provincie heeft in het verleden met een dergelijke ontwikkeling ingestemd in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan Vinkenwegzone. Ook is het betreffende terrein niet opgenomen in de regionale bedrijventerreinenstrategie van Holland Rijnland en is de locatie niet als uitgeefbaar opgenomen in de provinciale infodesk bedrijventerreinen. Met de gevraagde transformatie kan derhalve worden ingestemd.

34.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 6 van de Verordening worden de locaties Hoek de Rover en ’t Ambacht geschrapt als bedrijventerrein.
Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van beide locaties van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2 en 8.



35 Gemeente Middelharnis, contouraanpassing Stad aan 't Haringvliet

35.1 Inleiding
Bij de vaststelling van de structuurvisie 2010 is met de regio afgesproken om de contouren uit de regionale structuurvisie (RSV) over te nemen. Gebleken is dat er in de RSV in de contour bij Stad aan ’t Haringvliet een fout zat. Deze is ook zo overgenomen in de PSV. De gemeente verzoekt de provincie om de fout te herstellen overeenkomstig het voorontwerpbestemmingsplan van project Koelhuis te Stad aan ’t Haringvliet. Er zijn geen redenen aan te wijzen om hier niet in mee te gaan.

35.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de Verordening wordt de bebouwingscontour van Stad aan 't Haringvliet aan de westzijde iets verruimd.
Op de functiekaart wijzigt het binnen de contour gebrachte gebied van agrarisch landschap – risico's op verzilting in stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2 en 5.
 



36 Gemeente Goedereede, Stellendam en regeling recreatieverblijven

36.1 Inleiding
Aanpassing verblijfsrecreatiegebied Ouddorp
In het kader van een kwaliteitsslag van een verblijfsrecreatieterrein bij Ouddorp wordt gevraagd in te stemmen met een kleine uitbreiding van de aanduiding verblijfsrecreatie in het Schurvelingengebied. Gezien de kwaliteit van het plan en het bereikte effect en geringe impact op cultuurhistorische waarden kan met deze afwijking op het beleid worden ingestemd.

Begraafplaats Stellendam
De gemeente Goedereede wil bij Stellendam een nieuwe begraafplaats aanleggen op een agrarisch perceel buiten de contour tussen dorp en N215. Op de functiekaart 2010 is dit perceel ten onrechte aangeduid als natuur (EHS). Deze aanduiding wordt al gewijzigd (zie hoofdstuk 16). Nut en noodzaak van de begraafplaats zijn aangetoond. Verder is de agrarische toekomst van het perceel op die ligging niet erg duurzaam. Omdat een begraafplaats geldt als stedelijke voorziening zal het gebied worden aangeduid als 'stedelijk groen buiten de contour'.

Specifieke regeling recreatieverblijven (verordening)
Voor de Kop van Goeree is in de Verordening een specifieke regeling opgenomen voor recreatiewoningen in artikel 2, lid 4.sub b. De gemeente wil aan de voorbeelden van een verblijfseenheid graag kampeerplaatsen toevoegen. Deze definitie is in lijn met het beleid voor recreatie op de Kop van Goeree zoals in het streekplan was omschreven.

36.2 Wijziging verordening
Aanpassen door in de regel zelf alleen verblijfseenheid op te nemen en in de toelichting op het artikel 2; lid 4; sub b. aan te geven dat het bij verblijfseenheden om recreatieverblijven, stacaravans en campingplaatsen gaat.

36.3 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van een perceel ten westen van Toppershoedje bij Ouddorp van agrarisch landschap - risico's op verzilting in verblijfsrecreatiegebied.
Op kaart 1 van de verordening wordt aan de westzijde van Stellendam de (nieuwe) begraafplaats aangegeven als stedelijk groen buiten de contour.
Op de functiekaart wijzigt de (nieuwe) begraafplaats van agrarisch landschap – risico's op verzilting in stedelijk groen.
Zie bijlagen 2 en 5.



37 Gemeente Strijen, kartbaan Oudeland van Strijen

37.1 Inleiding
De gemeente Strijen heeft verzocht om aanpassing van ons beleid om legalisering van de volledige kartbaan in het Oudeland van Strijen mogelijk te maken. De kartbaan ligt op de functiekaart van de structuurvisie binnen de aanduiding" natuurgebied" en op kaart 3 van de verordening binnen de aanduiding "overige nieuwe natuur". De legalisering is in strijd met ons EHS-beleid zoals verwoord in de structuurvisie en art. 5, lid 2 van de verordening.

De gemeente heeft geconstateerd dat verplaatsing noch uitplaatsing van de kartbaan reëel is. Wij delen die conclusie en er bestaat mede daardoor geen zicht op realisering van nieuwe natuur op het perceel van de kartbaan. Het verzoek van de gemeente wordt dan ook overgenomen. Dat laat overigens onverlet dat de exploitant van de kartbaan dient te blijven voldoen aan de natuur- en milieuwetgeving.

37.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 3 van de verordening wordt de aanduiding overige nieuwe natuur op het perceel van de kartbaan geschrapt. De functiekaart blijft ongewijzigd omdat de oppervlakte van de kartbaan (2,2 ha) veel kleiner is dan 5 ha. Een afzonderlijke aanduiding voor de kartbaan past daardoor niet binnen de systematiek van de structuurvisie.
Zie bijlage 6.
 



38 Regio Holland Rijnland, compensatie bollengrond

38.1 Inleiding
De aanleiding voor deze aanpassing is de stelling van de gemeente Noordwijk, dat er voor de locatie Bronsgeest geen verplichting meer is om de bollengrond die verloren gaat te compenseren conform de regeling zoals opgenomen in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) Duin- en Bollenstreek. Dit baseert de gemeente op de wijze waarop de locatie Bronsgeest is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Omdat deze locatie al is aangeduid als stads- en dorpsgebied en niet meer als bollenteeltgebied, zou compensatie niet meer nodig zijn.

Artikel 2 lid 6 van de Verordening Ruimte verplicht tot compensatie van bollengrond die verloren gaat. De compensatieplicht geldt voor de gebieden die zijn aangegeven als ‘bollenteeltgebied’ op kaart 2 van de PVR. Er is echter geconstateerd dat voor Bronsgeest en een vijftal andere locaties (landschapspark Tespelduijn en uitbreiding bedrijventerreinen Delfweg en 's Gravendamseweg gemeente Noordwijkerhout, uitbreiding bedrijventerrein Greenib in Warmond en uitbreiding Keukenhof in Lisse) de aanduiding ‘bollenteeltgebied’ onbedoeld is komen te vervallen. De intentie van de regeling is om juist bij ontwikkelingen als Bronsgeest, maar ook bij de andere stedelijke ontwikkelingen compensatie te regelen. Daarom wordt kaart 2 van de verordening op een zodanige wijze aangepast dat deze voor de hiervoor genoemde gebieden weer in overeenstemming is met de beschrijving van het ‘bollenteeltgebied’ in de ISG. Verstedelijking mag zodoende plaatsvinden pas nadat compensatie is geregeld op grond van artikel 2 lid 6 PVR.

38.2 Kaartwijziging(en)
Kaart 2 van de Verordening Ruimte wordt op een zodanige wijze aangepast dat voor de locaties Bronsgeest (gemeente Noordwijk), Tespelduijn (gemeente Noordwijkerhout) en uitbreiding Delfweg (gemeente Noordwijkerhout), uitbreiding 's Gravendamseweg (gemeente Noordwijkerhout), uitbreiding Greenibterrein (gemeente Teylingen) en uitbreiding Keukenhof (gemeente Lisse) de aanduiding concentratiegebied bollenteelt geldt.
Zie bijlage 8.



39 Gemeente Barendrecht; stedelijk groen

39.1 Inleiding
De gemeente Barendrecht is op zoek naar een locatie voor het LOC, een school die praktijkonderwijs op VMBO en MBO niveau aanbiedt voor ongeveer 1000 leerlingen. De gemeente wil daarvoor een sportveld van het sportpark De Bongerd benutten. Naast deze locatie is al een onderwijsinstelling gevestigd, zodat een grote praktijkcluster ontstaat. Het gebied ligt binnen de invloedsfeer van het stedenbaanstation Barendrecht. Op de functiekaart is het gebied aangeduid als ‘stedelijk groen’ (binnen de bebouwingscontour). Nieuwbouw is hierin niet uitgesloten, mits het sport- en recreatiegebied voldoende omvang houdt om te kunnen functioneren. Omdat ook de bestaande onderwijsstelling binnen stedelijk groen is gelegen, ligt het meer voor de hand om de begrenzing van het stedelijk groen aan te passen zodat beide scholen er buiten komen te liggen. Het sportcomplex behoudt voldoende omvang om goed te kunnen functioneren.

Sportpark De Bongerd wordt aan de noordzijde begrensd door de Dierensteinweg. In de strook tussen de Dierensteinweg en de A15 wil de gemeente een parkeervoorziening aanleggen ten behoeve van het sportpark en de scholencluster. Tevens zijn er plannen voor nieuwbouw ten behoeve van een schietvereniging. Het gaat vooral om een reststrook die niet als recreatief groengebied is ingericht. De aanduiding stedelijke groen op de functiekaart kan dan ook beperkt worden tot het ten zuiden van de Dierensteinweg gelegen sportpark De Bongerd, uitgezonderd de locatie van de scholencluster.

39.2 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart wordt de locatie van zowel de bestaande als de nieuwe onderwijsinstelling aangeduid als ‘stads- en dorpsgebied’ in plaats van ‘stedelijk groen’. Ook de strook ten noorden van de Dierensteinweg wordt aangeduid als ‘stads- en dorpsgebied’.
Zie bijlage 2.
 



40 Gemeente Westland, contour bedrijventerrein Maasdijk

40.1 Inleiding
Gebleken is dat een deel van het bedrijventerrein aan de noordwestzijde van Maasdijk buiten de bebouwingscontour ligt. Dat is nooit de bedoeling geweest en komt aan het licht nu de gemeente plannen heeft om het laatste deel van het bedrijventerrein in te vullen.
Bij het nader analyseren van het gemeentelijke verzoek bleek verder dat ten oosten van het bedrijventerrein de contour midden door een kas is getrokken. Ook dit is onbedoeld en moet worden gecorrigeerd.

40.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 1 van de verordening wordt de contour aangepast. Dit werkt door naar de kaarten 2 en 6 van de Verordening (niet afgebeeld).
Op de functiekaart verandert de noordelijke strook van het bedrijventerrein van glastuinbouwbedrijvengebied in bedrijventerrein. Een strook ten oosten hiervan verandert van bedrijventerrein in glastuinbouwbedrijvengebied.
Zie bijlagen 2 en 5.



41 Gemeente Nieuwkoop; contouraanpassing kern Noorden

41.1 Inleiding
In het kader van het project Noordse buurt is een woningbouwlocatie gepland bij de kern Noorden (reeds opgenomen in PSV). De gemeente is nu bezig met de plannen om te komen tot realisering van het project. De gemeente loopt hierbij, door de ligging van diverse dijklichamen in en om het plangebied, tegen diverse civieltechnische problemen aan. Hierdoor kan de ontsluiting van de nieuwe woonwijk niet worden gerealiseerd. Het alternatief is een ontsluiting via het ten noorden van het plangebied gelegen sportveld. Het verlies van dit sportveld kan worden gecompenseerd door een bestaand sportveld te voorzien van kunstgras. Door het gebied tussen de weg en de woningbouwlocatie ook te benutten voor woningbouw (1,6 ha inclusief ontsluiting) kan het kunstgras bekostigd worden. Daarom heeft de gemeente verzocht om aanpassing van de contour. In totaal wordt 1,6 hectare binnen de contour gebracht. Dit is ruimtelijk aanvaardbaar.

41.2 Kaartwijziging(en)
De locatie "het 3e veld" bij Noorden wordt op kaart 1 van de verordening binnen de bebouwingscontour gebracht.
Op de functiekaart wijzigt de aanduiding stedelijk groen buiten de contour in stads- en dorpsgebied.
Zie bijlagen 2 en 5.



42 Parallelstructuur A12: aansluiting op N209

42.1 Inleiding
De planvorming voor de aansluiting van de parallelstructuur A12 (Lange Rottelaan) op de N209 bij Kruisweg (gemeente Lansingerland) is nog niet afgerond. De realisering hiervan is voor circa tien jaren uitgesteld. Voorkomen moet worden dat er bij het aansluitpunt Kruisweg ontwikkelingen plaatsvinden die realisering van de diverse alternatieven onmogelijk maken. Daarvoor zal de tekst van de structuurvisie worden aangepast.

42.2 Wijziging structuurvisie
Paragraaf 4.7.3, aanvullen tekst tweede alinea onder het kopje Regionale wegverbindingen

Met het oog op de ontwikkelingen in de Zuidplaspolder is een geheel nieuwe regionale wegenstructuur ontworpen. Essentieel onderdeel hiervan is de parallelstructuur A12, bestaande uit de Moordrechtboog, de Extra Gouwekruising, de Korte Rottelaan en Lange Rottelaan. Andere onderdelen zijn de omleiding van de N219 bij Zevenhuizen en het verleggen van deze verbinding bij Nieuwerkerk aan den IJssel. Er zijn twee mogelijkheden om de Lange Rottelaan aan te takken op de N209 bij Kruisweg. Ten eerste kan de Lange Rottelaan worden aangelegd als oostelijke tak van het kruispunt N209 en Zoetermeerselaan. De tweede mogelijkheid is de Lange Rottelaan ten zuiden van het buurtschap Kruisweg onder de N209 te leiden en vervolgens aan de westzijde van de N209 op de Zoetermeerselaan aan te takken.
 



43 Gemeente Noordwijk, aanpassing functie Middengebied

43.1 Inleiding
De gemeente Noordwijk heeft een verzoek gedaan om het zogeheten Middengebied, gelegen tussen Noordwijk aan Zee en Noordwijk-Binnen, in de PSV te voorzien van een andere (groene) functie. Daarnaast is verzocht om de kaart behorende bij de Verordening Ruimte waarop de bollengronden zijn aangegeven, aan te passen zodat er geen sprake is van een verplichting om de 5,14 hectare bollengrond die verloren gaat te compenseren.

Tegen de functiewijziging bestaan geen bezwaren. De kwaliteit van de bollengrond ter plaatse is van dien aard dat het niet te verwachten is dat er een volwaardig bollenbedrijf kan functioneren. De wijziging van de functie kan resulteren in een flinke kwaliteitsverbetering.
Ten aanzien van het verzoek om ook de kaart behorende bij de Verordening Ruimte aan te passen wordt vooralsnog voorgesteld niet in te stemmen met het verzoek. Er bestaat geen aanleiding om de gemeente Noordwijk in dit concrete geval vrij te stellen van de regeling met betrekking tot de bollencompensatie, aangezien er op geen enkele wijze is aangetoond dat voor deze ontwikkeling een uitzonderingspositie geldt ten opzichte van andere ruimtelijke ontwikkelingen. Daarom wordt voorgesteld alleen de functiekaart aan te passen en daarmee samenhangend kaart 1 van de verordening.

43.2 Kaartwijziging(en)
Functiekaart: de aanduiding agrarisch landschap – bollenteelt wordt gewijzigd in de aanduiding stedelijk groen buiten de contour.
Op kaart 1 van de verordening wordt dit deel van het Middengebied aangeduid als stedelijk groen buiten de contour.
Zie bijlagen 2 en 5.



44 Gemeente Noordwijk, verblijfsrecreatie Duindamseweg

44.1 Inleiding
De gemeente Noordwijk heeft bij brief van 13 juli 2011 verzocht om een aanpassing van de aanduiding “Agrarisch landschap – bollenteelt” naar “Verblijfsrecreatie” op de percelen aan de Duindamseweg 3 en 5. Het gebied heeft een omvang van ongeveer 2,8 hectare.

In het vigerende bestemmingsplan hebben de betreffende gronden reeds een (dag)recreatiebestemming waar in zeer beperkte mate bebouwing is toegestaan. Daarnaast is in 2003 op het perceel Duindamseweg 5 een bouwvergunning verleend voor een receptiegebouw / restaurant. De gemeente heeft de gronden in het ontwerpbestemmingsplan Duinrand opgenomen als verblijfsrecreatiegebied. Vooruitlopend op het bestemmingsplan Duinrand is specifiek voor dit gebied de Visie Verblijfsrecreatie opgesteld. De uitgangspunten uit deze visie zijn mede aanleiding voor de voorgestelde wijziging.

Ruimtelijk gezien sluiten de gronden goed aan op het bestaande verblijfsrecreatiegebied. Landschappelijk gezien bestaat er geen bezwaar tegen de gevraagde uitbreiding. Het voorgaande geeft aanleiding in te stemmen met het verzoek van Noordwijk om de percelen aan de Duindamseweg 3 en 5 te wijzigen in “Verblijfsrecreatie”.
Op grond van kaart 2 van de Verordening Ruimte geldt voor beide locaties de aanduiding ‘bollenteeltgebied’. Op grond van artikel 2 lid 6 geldt een compensatieplicht indien een bestemmingsplan wordt vastgesteld die een andere ontwikkeling mogelijk dan bollengrond. Er bestaat geen aanleiding om kaart 2 van de Verordening in dit geval te wijzigen. Daarom wordt voorgesteld alleen de functiekaart aan te passen. 

44.2 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart wijzigt de aanduiding van het perceel Duindamseweg 5 van agrarisch landschap - bollenteelt in verblijfsrecreatiegebied.
Zie bijlage 2.



TECHNISCHE KAARTWIJZIGINGEN

45 Gemeente Pijnacker-Nootdorp, Masterplan Oostland

45.1 Inleiding
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft verzocht de begrenzing van het glastuinbouwbedrijvengebied ten oosten van Pijnacker in overeenstemming te brengen met de begrenzing in het Masterplan Oostland, Groenzone Pijnacker-Berkel. In dat Masterplan wordt de begrenzing van het glastuinbouwbedrijvengebied en van de Groenzone Pijnacker-Berkel vastgelegd. Aan de zuidkant wordt de ontwikkeling van enkele woningen in het groen mogelijk gemaakt.
De provincie heeft dit Masterplan gehanteerd als basis voor het leveren van een bijdrage aan het daaraan gekoppelde FES-project (FES = Fonds Economische Structuurversterking). De glasgrenzen uit het Masterplan waren nog niet opgenomen in de visie en de verordening. Die omissie wordt in deze herziening weggenomen. Aan de oostzijde en aan de westzijde wordt een aantal percelen aan het glastuinbouwbedrijvengebied toegevoegd. De zuidzijde wordt ten behoeve van de ontwikkeling van enkele woningen in het groen voorzien van de aanduiding stedelijk groen buiten de contour

45.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 2 van de Verordening worden drie percelen toegevoegd als concentratiegebied glastuinbouw. Aan de zuidzijde wordt de aanduiding concentratiegebied glastuinbouw geschrapt. Op kaart 1 van de verordening wordt dat gebied aangeduid als stedelijk groen buiten de contour (niet afgebeeld).
Op de functiekaart wijzigen de drie percelen van recreatiegebied in glastuinbouwbedrijvengebied en het zuidelijk deel van glastuinbouwbedrijvengebied in stedelijk groen buiten de contour.
Zie bijlagen 2 en 8.



46 Natura2000

46.1 Inleiding
Sinds de vaststelling van de PSV door Provinciale Staten op 2 juli 2010 heeft de Europese Unie op voordracht van het ministerie van ELI de begrenzing van een aantal Natura2000-gebieden aangepast. Deze gebieden maken deel uit van de ecologische hoofdstructuur en zijn opgenomen op kaart 3 van de verordening en op kaart 4.8.4 van de visie. Het betreft veelal kleine grenscorrecties. Enkele wijzigingen zijn van een zodanige omvang dat ook aanpassing van de functiekaart nodig is.
De provincie stelt de begrenzing van Natura2000-gebieden niet zelf vast, maar neemt deze over van het rijk. Het indienen van een zienswijze is dan ook alleen mogelijk bij een rijksbesluit over de begrenzing en niet naar aanleiding van voorliggende herziening.

46.2 Kaartwijziging(en)
Op kaart 3 van de verordening en op kaart 4.8.4 van de visie wordt de nieuwe begrenzing van de Natura2000-gebieden overgenomen.
Op de functiekaart wordt een gebied ten westen van Goidschalxoord geschrapt als Natura2000-gebied en wordt de Agatha Geertruidapolder in de noordrand van de Hoeksche Waard toegevoegd als Natura2000-gebied.
Zie bijlagen 2 en 4.
 



47 Verzilting

47.1 Inleiding
In de visie staat op figuur 2.2.1c de uitgangssituatie verzilting verbeeld. Door een fout is het kaartbeeld in de PSV van 2 juli 2010 niet correct. Er ontbreekt een legendacategorie en van een aantal gebieden is geen informatie op de kaart opgenomen. Dat wordt in deze herziening hersteld.

47.2 Kaartwijziging(en)
Figuur 2.2.1c wordt gecorrigeerd.
Zie bijlage 4.
 



48 Deelgebieden landelijk gebied

48.1 Inleiding
In de visie staan op kaart 4.8.1.3 de deelgebieden aangegeven die deel uitmaken van de hoofdopgave vitaal landelijk gebied. Bij de herschrijving van dit hoofdstuk als gevolg van het invoeren van de nieuwe aanpak Ruimtelijke Kwaliteit is deze kaart niet meer relevant.

48.2 Kaartwijziging(en)
Kaart 4.8.1.3 wordt geschrapt.
 



UITVOERINGSSTRATEGIE

49 Uitvoeringsstrategie

49.1 Inleiding
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsstrategie uit de structuurvisie bleek dubbelingen te bevatten met de Uitvoeringsagenda en deels ook met beleidspassages uit de visie van hoofdstuk 4. Daarom is besloten tot een totale revisie van het hoofdstuk waarbij tegelijk is ingespeeld op de nieuwe verhoudingen tussen rijk en provincie, zoals ook is aangegeven in hoofdstuk 1 van deze Actualisering 2011.

49.2 Wijziging structuurvisie
Hoofdstuk 5 vervangen door:

5 Uitvoeringsstrategie

5.1 Inleiding
De provincie staat voor een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid; een overheid die zich tot haar kerntaken beperkt waarbij taken zo dicht mogelijk bij de burger worden gelegd. Overheden moeten in samenhang functioneren als herkenbare eenheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dit kan alleen als taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden niet versnipperd zijn. In principe betekent dit: je gaat erover of niet.

De provincie zal met kracht en overtuiging haar kerntaken uit te voeren. De provincie kan en wil dit niet alleen doen. Vanuit een sterke positie als middenbestuur kiest de provincie voor een open en transparante bestuursstijl, gericht op samenwerking met bewoners, bedrijven en met andere overheden. Vanuit de kerntaken wil provincie stad en land verbinden. Ruimte geven en verbinden is het uitgangspunt.

In de structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke ambities beschreven. De kern van de provinciale visie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers van het provinciale ruimtelijk beleid voor de toekomst. Deze ambities kunnen alleen gehaald worden als hier een heldere uitvoeringsstrategie aan ten grondslag ligt.

In deze uitvoeringsstrategie geeft de provincie Zuid-Holland aan hoe zij de ambities gaat realiseren. De Wet ruimtelijke ordening vraagt de provincie om de provinciale belangen in de structuurvisie herkenbaar weer te geven en uit te werken in een uitvoeringsstrategie. Zo is voor iedereen duidelijk waar de provincie voor staat en hoe zij haar instrumenten gaat inzetten om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen. De uitwerking van deze belangen en ambities (hoofdstuk 4) vormt, samen met de sturingsfilosofie, de basis van de uitvoeringsstrategie en de provinciale inzet. Deze strategie onderscheidt voor de uitvoering vier sporen: ordenen, ontwikkelen, onderzoeken/agenderen en monitoren.

De structuurvisie behandelt de uitvoering op strategisch niveau. In vervolg op deze uitvoeringsstrategie stelt de provincie een uitvoeringsagenda op. De agenda wordt jaarlijks geactualiseerd.

5.2 De sturingsfilosofie

5.2.1 Uitgangspunten
De provincie heeft een sterke positie op het domein van de economie, verkeer en vervoer, natuur, ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke omgeving. Daar liggen haar kerntaken en is ze wettelijk bevoegd.
De provincie speelt op het gebied van deze kerntaken, een sectoroverstijgende en verbindende rol. De provincie fungeert als gebiedsregisseur door het ontwikkelen van integrale ontwikkelingsvisies, het uitruilen van belangen en het bewaken en bevorderen van complementariteit tussen regio’s binnen de provincie.
De provincie heeft tevens een actieve rol bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten van gemeenten.

Het Rijk heeft verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar provincies gedecentraliseerd. De verantwoordelijkheden pakt de provincie op door:

  • sturing op de vijf hoofdopgaven en de 14 provinciale belangen;
  • sturing vanuit vier rollen: ordenen, ontwikkelen, onderzoeken/agenderen en monitoren;
  • sturing op twee niveaus: op provinciaal niveau als schakel tussen (inter)nationaal en regionaal niveau en op regionaal niveau om bovengemeentelijke belangen met elkaar te verbinden.

De provincie is betrokken bij de uitvoering van beleid. De provincie doet dit door randvoorwaarden te stellen waarbinnen ontwikkelingen moeten plaatsvinden. In sommige, specifieke situaties is de provincie actief bij de uitvoering zelf.


5.2.2 Sturingsfilosofie
Ruimtelijke ordening is een van de kerntaken van de provincie. Naast een toezichthoudende rol speelt de provincie een meer actieve rol. Zij kan zelf ruimtelijke projecten ontwikkelen en uitvoeren. De provincie stuurt voortaan niet alleen op de functie, maar ook op de kwaliteit van het provinciaal gebied. De provincie heeft hiervoor naast een functiekaart een kwaliteitskaart opgesteld. Voor het landelijk gebied worden gebiedsprofielen gemaakt waarin de kwaliteiten van een gebied beschreven worden die van waarde zijn voor de identiteit op het regionale niveau.

Lokaal wat kan, provinciaal wat moet,’ je gaat erover of niet’
De provincie heeft in de Wro een aantal instrumenten in handen gekregen, waarmee zij gericht kan sturen. Zij geeft vorm aan haar eigen rol en die van de andere partners bij de opgaven die voortkomen uit de structuurvisie. Hieruit volgt de sturingsfilosofie die de provincie hanteert:

  • De provincie heeft bevoegdheden op het gebied van de ruimtelijke ordening;
  • De provincie heeft in het visiedeel van deze structuurvisie haar provinciale belangen vastgelegd. Regio’s en gemeenten dienen bij vaststelling van hun beleid, rekening te houden met deze provinciale belangen;
  • Tijdens het periodieke vooroverleg met regio’s en gemeenten wordt het ruimtelijk beleid in relatie tot de provinciale belangen besproken;
  • Indien de provinciale belangen in gemeentelijk beleid worden aangetast, zal de provincie achteraf ingrijpen in gemeentelijke ruimtelijke besluiten;
  • Voor het overige heeft de gemeente beleidsvrijheid om de functie en gebruiksmogelijkheden van gronden te bepalen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met bovenlokale afstemming. Gemeenten moeten hun plannen binnen de betreffende regio afstemmen. Op deze manier houden gemeenten vrijheid in hun planvorming, maar wordt overcapaciteit of een te eenzijdige ontwikkeling doordat iedere gemeente naar eigen inzicht ruimtelijke inrichting bedrijft, voorkomen. Daarnaast moet er sprake zijn van integraliteit. Diverse aspecten moeten vroegtijdig bij de planvorming worden betrokken, zoals de watertoets, ecologische toets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, cultuurhistorie, bodemwaarden, externe veiligheid, geluidsaspecten, overstromingsrisico's enzovoorts.


5.2.3 Partners


Gemeenten en regio’s
De provincie staat positief tegenover regionale samenwerking van gemeenten, waarbij zij samen taken uitvoeren of onderling hun beleid afstemmen. Naast de gemeenten zijn ook de regio’s volwaardige gesprekspartners. De regio’s vervullen een belangrijke coordinerende rol tussen gemeenten.

Elke bestuurslaag is verantwoordelijk voor het formuleren van de eigen belangen en het vastleggen
daarvan in structuurvisies. De provincie heeft haar provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd in de provinciale structuurvisie en in de verordening. Hierin zijn de provinciale belangen verwoord.
Deze belangen vormen voor de provincie het inhoudelijke kader bij de toetsing van inter-gemeentelijke structuurvisies.

De provincie heeft de bereidheid om actief te participeren in het ontwerpproces van intergemeentelijke structuurvisies, zodat daarbij in een vroegtijdig stadium duidelijkheid kan worden geschapen over de toepassing van de inhoudelijke kaders. Aanpassing van het provinciaal beleid kan hierbij aan de orde komen. In dat geval vindt bestuurlijk overleg plaats tussen de gemeente(n) en provincie. De aanvaardbaarheid van de aanpassing wordt bezien en er wordt getoetst of de afweging op de juiste intergemeentelijke schaal wordt gemaakt. Waar overeenstemming bestaat tussen provincie en gemeenten, worden vervolgens wijzigingsvoorstellen in het provinciale beleid door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten voorgelegd. Dit gebeurt op basis van een de door de raad/raden vastgestelde intergemeentelijke structuurvisie.

Een bijzondere vorm van een intergemeentelijke structuurvisie is de regionale structuurvisie. De provincie hecht grote waarde aan de totstandkoming van structuurvisies, waarin gemeenten op de schaal van hun regio tezamen hun ruimtelijke afwegingen vastleggen. Dat is meestal de geeigende schaal om dat te doen. Indien in het proces van regionale structuurvorming aanpassing van het provinciaal beleid aan de orde komt, zullen zonodig ook Provinciale Staten hierbij in een vroeg stadium worden betrokken. Het is wenselijk in dergelijke gevallen de inspraakprocedures aan elkaar te koppelen. Uiteindelijk houden beide bestuurslagen (de betrokken gemeenteraden en de Staten) hun eigen verantwoordelijkheid voor de formulering c.q. aanpassing van het eigen beleid.

De waterschappen
Water is dominant aanwezig in Zuid-Holland. Water vraagt niet alleen om ruimte, maar bepaalt daarnaast mede het gebruik van de ruimte en kan ook extra kwaliteit geven aan de ruimte. Het levert een bijdrage aan een prettige leefomgeving. Waterschappen zijn als operationele waterbeheerder de aangewezen partner om bij het opstellen van ruimtelijke plannen het waterbelang in een zo vroeg mogelijk stadium in te brengen. Dit wordt formeel gedaan met behulp van het instrument watertoets. Daarnaast wordt door veel gemeenten – in samenwerking met de waterschappen – een gemeentelijk waterplan opgesteld dat afgestemd is met de regionale ruimtelijke ambities. De provincie wil ambities op het gebied van water verwezenlijken in overleg en samenwerking met de waterschappen, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Voor de provincie ligt die verantwoordelijkheid op het gebied van kaderstelling, normering en toezicht.

Het Rijk
Het Rijk heeft aangegeven de verantwoordelijkheid op het gebied van de ruimtelijke ordening, regionale economie, natuur en landschap en regionale verkeers- en vervoerstaken over te laten aan de provincies.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (kabinetsstandpunt), is een nieuwe bestuurlijke verhouding beschreven tussen rijk en provincie op gebied van ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het rijk taken dereguleert en decentraliseert. Decentralisatie is voor Zuid-Holland met name aan de orde bij de ILG (EHS en RodS). De beleidsonderdelen die het rijk dereguleert zijn:

  • programmering op verstedelijking
  • sturen op ruimtelijke kwaliteit
  • rijksbufferzones
  • nationale landschappen en migratiesaldo 0
  • ruimte voor ruimteregeling.

De decentralisatie van de ILG is nog niet afgerond en wordt derhalve niet meegenomen in de herziening van de structuurvisie. Voor de onderdelen die het rijk dereguleert, zal de provincie een standpunt innemen zodra hierover meer duidelijkheid komt.

Aangrenzende provincies
De ontwikkelingen in de provincie Zuid-Holland zijn in toenemende mate vervlochten met die van de aangrenzende provincies. Zo werken Zuid-Holland samen met Utrecht en Noord-Holland aan het Groene Hart en is er met Noord-Holland overleg over de ontwikkelingen in de Haarlemmermeer-Bollenstreek. Bij de economische ontwikkeling van de havens en van de ruimtelijke ontwikkeling van de RijnScheldeDelta wordt samengewerkt met Zeeland, Noord-Brabant en Vlaanderen. Goede afstemming is noodzakelijk als het gaat om nieuwe grootschalige ontwikkelingen.

Andere organisaties
Bij de ruimtelijke ontwikkelingen zijn veel partijen betrokken. De provincie onderhoudt contacten via formele overlegstructuren die voor belangrijke opgaven zijn georganiseerd zoals greenports versterken, bedrijventerreinen herstructureren en recreatie ontwikkelen.


5.2.4 Instrumenten
Om het provinciale beleid uit te kunnen voeren heeft de provincie verschillende typen instrumenten voorhanden. Er is een onderscheid in wettelijke juridische instrumenten vanuit de Wro en niet-wettelijke instrumenten. Niet-wettelijke instrumenten zijn overleg, bestuurlijke afspraken en convenanten en financiële middelen, variërend tussen subsidiëren en financieren. Wettelijke juridische instrumenten vormen bijvoorbeeld het instrumentarium uit de Wro. Daarnaast kent de provincie nog een aantal klassieke beheerstaken, zoals het beheer van infrastructuur of van vaarwegen. Ook daarmee kan de provincie sturing en uitvoering geven aan provinciale belangen.

Instrumenten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wro geeft de provincie een uitgebreid juridisch instrumentarium. De provincie hanteert hierbij de volgende uitgangspunten:

  • accent op samenwerking, overleg en sturing aan de voorkant;
  • realisering door overleg en afspraken;
  • bij strijdigheid met provinciale belangen zet de provincie de diverse juridische instrumenten van de Wro in.

Bij het juridische instrumentarium wordt onderscheid gemaakt tussen richtinggevende (proactieve) instrumenten en interventie (reactieve) instrumenten. Tot de richtinggevende instrumenten behoren:

  • verordening;
  • proactief vooroverleg in een zeer vroeg stadium van plan- of projectontwikkeling;
  • proactieve aanwijzing;
  • projectbesluit.

Tot de interventie-instrumenten behoren:

  • bezwaar - zienswijze;
  • reactieve aanwijzing;
  • beroep;
  • inpassingsplan en coördinatieregeling.

In bijlage 6.6 staat een nadere beschrijving van de toepassing van het instrumentarium.

Aanvullend worden ook de Grondexploitatiewet, de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Onteigeningswet ingezet.

Inpassingsplan en coördinatieregeling
Een inpassingsplan is een krachtig instrument dat vraagt om een zorgvuldige toepassing. De provincie zal bewust kiezen voor de inzet. In het belang van het realiseren of beschermen van provinciale belangen kan dit instrument worden ingezet.
Bij het opstellen van een inpassingsplan is het uitgangspunt zoveel mogelijk samen te werken met de betrokken gemeente(n). De provincie beslist over de vraag of het instrument wordt toegepast na overleg met de betrokken gemeenten. Gemeenten, die aan het (via een inpassingsplan) te realiseren project willen meewerken, worden in het proces ambtelijk en bestuurlijk betrokken met een zware adviesbevoegdheid (bijvoorbeeld via een stuurgroep).
De coördinatieregeling maakt het mogelijk om de uitvoering van het plan te versnellen, door de benodigde vergunningen parallel te schakelen.

Verordening
Een aantal onderwerpen heeft de provincie opgenomen in een verordening. De verordening wordt ingezet voor ambities die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie een werend of beperkend karakter hebben. Er is een rechtstreekse relatie met bestemmingsplannen: gemeenten moeten bij hun ruimtelijke plannen rekening houden met dit belang. Voor het opstellen van een verordening is gekozen als:

  • waarborgingsinstrument;
  • beschermingsinstrument;
  • het Rijk dit door middel van een niet-directe AMvB aan de provincie verplicht.

5.2.5 Uitvoeringsagenda
De uitvoeringsstrategie wordt verder uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. De agenda brengt de meest relevante uitvoeringsactiviteiten in beeld. De uitvoeringsagenda geeft geen concrete uitwerking van de activiteiten. In de agenda wordt een korte beschrijving gegeven van de activiteit, wordt aangegeven wat de stand van zaken is, wat de provincie komend jaar gaat doen, welke rol de provincie heeft en welke middelen worden ingezet. Verdere uitwerking van de uitvoeringsagenda vindt plaats in het uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma worden de opgaven die vragen om een gezamenlijke aanpak met regio’s en gemeenten genoemd en hierin worden de afspraken vastgelegd die met de regio’s tijdens de bestuurlijke tafels gemaakt zijn om tot uitvoering te komen. Voor alle acht de regio’s komt er een apart programma met afspraken.

De uitvoeringsagenda wordt jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisering wordt gevoed door de ontwikkelingen die binnen Zuid-Holland plaatsvinden, door het provinciale beleid en door de (herzieningen van de) structuurvisie. Ook de resultaten van de monitoring kunnen van invloed zijn op de uitvoeringsagenda.

5.2.6 Aanpassing van de structuurvisie en de verordening
Maatschappelijke en politieke processen met betrekking tot ruimtelijke ordening zijn dynamisch. De structuurvisie beschrijft de ruimtelijke beleidsdoelen en de verordening beschrijft de provinciale kaderstelling die rechtstreeks bindend is naar gemeentelijke plannen, behorend bij deze beleidsdoelen. Voorts beschrijft de uitvoeringsagenda hoe de provincie haar beleidsdoelen wil realiseren. Deze documenten zijn inhoudelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden.

De structuurvisie heeft een planhorizon tot 2020. Actualisatie van de visie kan betrekking hebben op delen van het beleid of integraal betrekking hebben op het gehele ruimtelijke beleid. De hoofdopgaven en de planhorizon blijven gelijk, maar vindt een actualisatie op onderdelen plaats. Dit kan gebiedsgericht of thematisch zijn. In het andere geval gaat het om een integrale herziening van het ruimtelijke beleid. Dit is aan de orde als de sturingsfilosofie wijzigt, de beleidsdoelen of provinciale belangen veranderen en/of de planhorizon opschuift. Ook is het mogelijk dat er geen aanleiding is om de beleidskaders in de structuurvisie of verordening te actualiseren, maar enkel de uitvoeringsagenda te actualiseren.

5.3 Ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen, monitoren
Om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen, zijn in deze uitvoeringsstrategie vier sporen te onderscheiden: ordenen, ontwikkelen, agenderen/onderzoeken en monitoring. Deze vier sporen zijn met elkaar verbonden.

5.3.1 Ordenen
Ordenen vindt plaats door beleidskaders vooraf duidelijk te formuleren. Hiervoor gelden drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. Deze laatste twee principes zijn in regelgeving (verordening) vastgelegd.
De kaarten en de structuurvisie vormen de basis voor proactieve en reactieve sturing. Zij maken duidelijk welke ambities de provincie heeft in de gezamenlijke aanpak om de ruimtelijke inrichting van de provincie te beïnvloeden. Daarnaast zijn voor specifieke gebieden (transformatiegebieden) gebiedsspecifieke opgaven beschreven. Hierdoor weten de betrokken partijen wat de beleidsruimte is. De uitwerking wordt overgelaten aan de gemeenten en de regio’s. Overleg met de regio’s en de gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol. De provincie heeft de mogelijkheid om haar instrumenten in te zetten wanneer een ontwikkeling een van de provinciale belangen schaadt.

Lagenbenadering
Volgens de lagenbenadering is de ruimte opgebouwd uit drie lagen: 

  • ondergrond (bodem, water en natuur: het zich daarin bevindende leven); 
  • netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur);
  • occupatie (ruimtelijke patronen door menselijk gebruik).

Elke laag is van invloed op de ruimtelijke afwegingen en keuzen over de andere lagen. De eerste laag stelt condities aan ontwikkelingen in de tweede en derde laag. Ingrijpen in een laag vindt plaats in goede afstemming met de functies en processen van elke andere laag.
De lagenbenadering is deels in wettelijke kaders verankerd.

Bebouwingscontouren
Alle kernen in Zuid-Holland zijn omgeven door bebouwingscontouren. De bebouwingscontouren zijn in de verordening op kaart vastgelegd. Deze contouren geven de grens aan van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken. Zij zijn strak getrokken om de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. In het Groene Hart en de Delta is een teruglopende vraag naar woningen waarneembaar. De provincie stuurt op basis van regionale woonvisies en structuurvisies. De rode contouren krijgen daarmee vooral een ruimtelijke functie. In tegenstelling tot het verleden, waarbij de contouren vooral een kwantitatieve functie hadden, zullen de contouren een meer kwalitatieve functie krijgen.

SER-ladder
De SER-ladder hanteert de volgende principes:

  • gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of die door herstructurering beter beschikbaar te maken is;
  • maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • als deze stappen onvoldoende resultaat opleveren, is uitbreiding van het ruimtegebruik binnen de vastgestelde rode contour aan de orde. Een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet verzekeren dat ruimte voor wonen, bedrijventerreinen, glastuinbouw of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Op deze leidende principes, op de bovenlokale afstemming, integraliteit en de provinciale belangen ziet de provincie toe. Waar nodig zet zij haar instrumenten in om bij te sturen. Zij stuurt de ruimtelijke inrichting via de structuurvisie, de functiekaart en de kwaliteitskaart. Op de functiekaart zijn de functies weergegeven. Op de kwaliteitskaart worden de kernkwaliteiten benoemd, vastgelegd en meegegeven bij toekomstige ontwikkelingen.

Zuid-Holland zet haar instrumenten niet alleen achteraf in bij strijdigheden met het provinciaal belang. Vooraf en proactief wil de provincie aangeven binnen welke kaders gemeenten de ruimtelijke ontwikkelingen gestalte moeten geven. Zuid-Holland kiest ervoor om in plaats van de verordening, in veel gevallen andere instrumenten in te zetten als het gaat om de provinciale belangen. De provincie zal zoveel mogelijk ambities vooraf regelen via overleg, afspraken of door andere proactieve instrumenten in te zetten.

De verordening
Het beleid dat ingezet wordt voor een aantal belangen leent zich ervoor om opgenomen te worden in de verordening, bijvoorbeeld bij beleid dat betrekking heeft op de hele provincie of op meerdere gemeenten. Het gaat dan om heldere beleidsregels met weinig eigen afwegingsruimte voor gemeenten. In de verordening komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • bebouwingscontouren;
  • ontheffingen bebouwingscontour;
  • agrarische bedrijven;
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • bedrijventerreinen
  • kantoren
  • detailhandel
  • primaire en regionale waterkeringen;
  • veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas (kaart 9 Verordening);
  • luchthavens en helikopterlandingsplaatsen;
  • molenbiotoop;
  • landgoed- en kasteelbiotoop.

5.3.2 Ontwikkelen
Verschillende fasen, verschillende rollen
De provincie heeft een aantal integrale ruimtelijke projecten gedefinieerd. Uitgangspunt is dat een integraal ruimtelijk project zich richt op een gemeentegrens overstijgend gebied met een integrale complexe opgave. Voor deze projecten worden bestuurlijke afspraken gemaakt met de partners. In onderling overleg worden rollen en verantwoordelijkheden bepaald. Uitgangspunt is ‘lokaal wat kan’. De fase waarin de integrale projecten zich bevinden, varieert tussen visievorming en uitvoering. Als de provincie een rol heeft, zal die rol per fase in de ontwikkeling verschillen. In de fase van planvorming en visievorming en in de fase van projecten uitvoeringsgereed maken, neemt provincie in veel gevallen het initiatief (regisserende rol). Dit is in elk geval aan de orde bij de vier Integrale Ruimtelijke Projecten (IRP). De IRP’s zijn:

  • Zuidplaspolder;
  • Kust (inclusief Goeree Overflakkee);
  • Deltapoort (van Rotterdam-Zuid tot en met Dordrecht);
  • Oude Rijnzone;

Voor de Kust en Deltapoort wordt in 2011 een verkenning uitgevoerd.
In deze gebieden is sprake van integrale gebiedsopgaven van provinciaal belang. Naarmate een gebiedsontwikkeling verder vordert, verandert de rol van de provincie. In de fase van uitvoering is de provincie vaak één van de betrokken partijen, maar niet per definitie de centrale partij. Geleidelijk komt een zwaardere rol te liggen bij andere publieke organisaties zoals gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen. Participatie en betrokkenheid van de provincie in de fase van uitvoering blijft wel van belang omdat het er dan op aankomt de geambieerde ruimtelijke kwaliteit te realiseren.
De rol van de provincie is dus nooit eenduidig te beantwoorden. Naast de fase van het project is de provinciale rol afhankelijk van:

  • de aard van de problematiek;
  • de aard van de projecten;
  • de samenwerking met andere relevante partijen zoals gemeenten, waterschap, regio, enzovoorts.

Financiering ruimtelijke projecten
Als de provincie een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een project of programma, wil dat niet zeggen dat de provincie alleen verantwoordelijk is voor de benodigde middelen en de financiering. Andersom geldt hetzelfde. Als een gemeente een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een provinciaal belang, kan de provincie ervoor kiezen een gedeelde verantwoordelijkheid te nemen voor de financiering. Voor iedere nieuwe ontwikkeling moeten de financiële en andere middelen in beeld gebracht worden om vervolgens met relevante partijen afspraken te maken over de bijdragen.

5.3.3 Agenderen en onderzoeken
De provincie ontwikkelt kennis voor de uitwerking van het bestaande en het toekomstige ruimtelijk beleid. Dit doet de provincie door te onderzoeken en agenderen. Hiermee investeert de provincie in beleidsvoorbereiding met als doel het ruimtelijke beleid te onderbouwen, uit te werken en efficiënter te maken. De focus voor de gezamenlijke kennisontwikkeling en -deling richt zich op strategische beleidsbeslissingen die doorwerken in de provinciale structuurvisie. De provincie zet hierbij in op een stapsgewijze verbetering van de samenhang en interactie tussen structuurvisie, lopende programma’s en projecten en sectoraal beleid.
Voor de kennisontwikkeling onderscheidt de provincie een beleidsagenda en onderzoeksagenda.

De beleidsagenda richt zich op continue verbetering en concretisering van bestaand beleid en bevat vraagstukken die moeten leiden tot beleidsbeslissingen die op korte termijn doorwerken in de structuurvisie. De beleidsagenda is daarmee voorportaal voor eerstvolgende herzieningen van de structuurvisie.

De onderzoeksagenda bevat kennisvragen die op langere termijn moeten worden beantwoord om de doelen uit de structuurvisie verder te implementeren. Daarnaast genereert de onderzoeksagenda kennis die nodig is om nieuw beleid voor te bereiden. De onderzoeksagenda sorteert daarmee voor op de volgende generatie beleid.

Redenen om te onderzoeken en agenderen zijn:

  • beleidskaders zijn nog niet helder: op basis van provinciale belangen is de provincie in gesprek met betrokken partijen; 
  • beleid is in ontwikkeling. Dit is beleid dat de provincie in voorbereiding heeft en dat ruimtelijk relevant is; 
  • opgaven waarover andere partijen een besluit moeten nemen voordat ze uitgevoerd kunnen worden, onzekerheden en onduidelijkheden enzovoorts; 
  • leemtes in kennis.

De beleids- en onderzoeksagenda zijn niet alleen van de provincie. Samen met partners, partijen en kennisinstellingen wil de provincie de vraagstukken op bovenregionaal niveau en regionaal niveau onderzoeken. Door gezamenlijk op te trekken, wordt kennis ontwikkeld, gedeeld en toegepast.

5.3.4 Monitoren
De provincie rapporteert over de effecten van het ruimtelijke beleid dat is verwoord in de Structuurvisie, de samenhang tussen ruimtelijke ontwikkelingen, de voortgang van acties die zijn opgenomen in de Uitvoeringsagenda en de inzet van instrumenten uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De monitor heeft de volgende functies:

  • Signaleren (waarnemen)
  • Informeren
  • Agenderen (waarnemen en met elkaar bespreken)
  • Bijsturen (waarnemen, bespreken, beoordelen en handelen)

De provincie werkt aan een nulmeting monitor Structuurvisie & Uitvoeringsagenda. In deze nulmeting worden conclusies en aanbevelingen voor de aanpak en systematiek van de monitor opgenomen op basis waarvan een eerste monitor gemaakt wordt. De effecten van het ruimtelijk beleid en samenhang ruimtelijke ontwikkelingen, worden vervolgens iedere twee jaar geactualiseerd. De voortgang van de acties en inzet van WRO instrumenten ieder jaar.

5.4 Van uitvoeringsstrategie naar uitvoeringsagenda
In de uitvoeringsstrategie is aangegeven hoe de provincie haar provinciale belangen behartigt en de bijbehorende ambities gaat realiseren. In veel gevallen zullen bijdragen van andere overheden, organisaties en particulieren worden gevraagd. De rol van de provincie kan daarbij variëren per onderwerp. Van de thema’s ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen en monitoren wordt ‘ontwikkelen’ uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. Het ‘ordenen’ is in de provinciale verordening geconcretiseerd. De onderzoeks- en beleidsagenda vormen een aparte bijlage bij de structuurvisie.
De uitvoeringsagenda biedt inzicht in de wijze waarop de doelen uit de visie zullen worden gerealiseerd. Afstemming en samenhang in ontwikkelingen vormen hierbij het uitgangspunt. De resultaten van de monitor vormen input voor de beleidsagenda en de uitvoeringsagenda. Iedere twee jaar worden de resultaten gepubliceerd.

Samenwerking nodig
In de uitvoeringsstrategie is aangegeven dat de provincie al langer werkt aan programma’s en projecten om invulling te geven aan de uitvoering van haar beleid. In de uitvoeringsagenda wordt gebiedsgericht per hoofdopgave aanvullend op deze strategie een overzicht gegeven van de belangrijkste programma’s en projecten.

De provincie kan de verwoorde ambities niet alleen waarmaken. Samenwerking met andere relevante partners uit publieke en private organisaties staat centraal. De vijf hoofdopgaven en veertien provinciale belangen zijn nauw verbonden met de ontwikkelopgaven in de regio’s. De regio’s hebben structuurvisies opgesteld en hierin hun eigen wensen neergezet. De provincie wil met de regio’s afspraken maken over de uitvoering van de projecten en programma’s. De provincie heeft aan de hand van de vijf hoofdopgaven regionale agenda’s opgesteld. Deze zijn in het uitvoeringsprogramma verder uitgewerkt. Hierin worden afspraken met de regio’s gemaakt over de uitvoering van de projecten en programma’s. Deze regionale agenda’s vormen de basis voor de overleggen met de regio’s.