5 Uitvoeringsstrategie
5.1 Inleiding
De provincie staat voor een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid; een overheid die zich tot haar kerntaken beperkt waarbij taken zo dicht mogelijk bij de burger worden gelegd. Overheden moeten in samenhang functioneren als herkenbare eenheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dit kan alleen als taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden niet versnipperd zijn. In principe betekent dit: je gaat erover of niet.

De provincie zal met kracht en overtuiging haar kerntaken uit te voeren. De provincie kan en wil dit niet alleen doen. Vanuit een sterke positie als middenbestuur kiest de provincie voor een open en transparante bestuursstijl, gericht op samenwerking met bewoners, bedrijven en met andere overheden. Vanuit de kerntaken wil provincie stad en land verbinden. Ruimte geven en verbinden is het uitgangspunt.

In de structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke ambities beschreven. De kern van de provinciale visie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers van het provinciale ruimtelijk beleid voor de toekomst. Deze ambities kunnen alleen gehaald worden als hier een heldere uitvoeringsstrategie aan ten grondslag ligt.

In deze uitvoeringsstrategie geeft de provincie Zuid-Holland aan hoe zij de ambities gaat realiseren. De Wet ruimtelijke ordening vraagt de provincie om de provinciale belangen in de structuurvisie herkenbaar weer te geven en uit te werken in een uitvoeringsstrategie. Zo is voor iedereen duidelijk waar de provincie voor staat en hoe zij haar instrumenten gaat inzetten om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen. De uitwerking van deze belangen en ambities (hoofdstuk 4) vormt, samen met de sturingsfilosofie, de basis van de uitvoeringsstrategie en de provinciale inzet. Deze strategie onderscheidt voor de uitvoering vier sporen: ordenen, ontwikkelen, onderzoeken/agenderen en monitoren.

De structuurvisie behandelt de uitvoering op strategisch niveau. In vervolg op deze uitvoeringsstrategie stelt de provincie een uitvoeringsagenda op. De agenda wordt jaarlijks geactualiseerd.
5.2 De sturingsfilosofie
5.2.1 Uitgangspunten
De provincie heeft een sterke positie op het domein van de economie, verkeer en vervoer, natuur, ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke omgeving. Daar liggen haar kerntaken en is ze wettelijk bevoegd.
De provincie speelt op het gebied van deze kerntaken, een sectoroverstijgende en verbindende rol. De provincie fungeert als gebiedsregisseur door het ontwikkelen van integrale ontwikkelingsvisies, het uitruilen van belangen en het bewaken en bevorderen van complementariteit tussen regio’s binnen de provincie.
De provincie heeft tevens een actieve rol bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten van gemeenten.

Het rijk heeft verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar provincies gedecentraliseerd. De verantwoordelijkheden pakt de provincie op door:
  • sturing op de vijf hoofdopgaven en de 14 provinciale belangen;
  • sturing vanuit vier rollen: ordenen, ontwikkelen, onderzoeken/agenderen en monitoren;
  • sturing op twee niveaus: op provinciaal niveau als schakel tussen (inter)nationaal en regionaal niveau en op regionaal niveau om bovengemeentelijke belangen met elkaar te verbinden.

De provincie is betrokken bij de uitvoering van beleid. De provincie doet dit door randvoorwaarden te stellen waarbinnen ontwikkelingen moeten plaatsvinden. In sommige, specifieke situaties is de provincie actief bij de uitvoering zelf.

5.2.2 Sturingsfilosofie
Ruimtelijke ordening is een van de kerntaken van de provincie. Naast een toezichthoudende rol speelt de provincie een meer actieve rol. Zij kan zelf ruimtelijke projecten ontwikkelen en uitvoeren. De provincie stuurt voortaan niet alleen op de functie, maar ook op de kwaliteit van het provinciaal gebied. De provincie heeft hiervoor naast een functiekaart een kwaliteitskaart opgesteld. Voor het landelijk gebied worden gebiedsprofielen gemaakt waarin de kwaliteiten van een gebied beschreven worden die van waarde zijn voor de identiteit op het regionale niveau.

Lokaal wat kan, provinciaal wat moet,’ je gaat erover of niet’
De provincie heeft in de Wro een aantal instrumenten in handen gekregen, waarmee zij gericht kan sturen. Zij geeft vorm aan haar eigen rol en die van de andere partners bij de opgaven die voortkomen uit de structuurvisie. Hieruit volgt de sturingsfilosofie die de provincie hanteert:
  • De provincie heeft bevoegdheden op het gebied van de ruimtelijke ordening.
  • De provincie heeft in het visiedeel van deze structuurvisie haar provinciale belangen vastgelegd. Regio’s en gemeenten dienen bij vaststelling van hun beleid, rekening te houden met deze provinciale belangen.
  • Tijdens het periodieke vooroverleg met regio’s en gemeenten wordt het ruimtelijk beleid in relatie tot de provinciale belangen besproken.
  • Indien de provinciale belangen in gemeentelijk beleid worden aangetast, zal de provincie achteraf ingrijpen in gemeentelijke ruimtelijke besluiten.
  • Voor het overige heeft de gemeente beleidsvrijheid om de functie en gebruiksmogelijkheden van gronden te bepalen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met bovenlokale afstemming. Gemeenten moeten hun plannen binnen de betreffende regio afstemmen. Op deze manier houden gemeenten vrijheid in hun planvorming, maar wordt overcapaciteit of een te eenzijdige ontwikkeling doordat iedere gemeente naar eigen inzicht ruimtelijke inrichting bedrijft, voorkomen. Daarnaast moet er sprake zijn van integraliteit. Diverse aspecten moeten vroegtijdig bij de planvorming worden betrokken, zoals de watertoets, ecologische toets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, cultuurhistorie, bodemwaarden, externe veiligheid, geluidsaspecten, overstromingsrisico's enzovoorts

5.2.3 Partners
Gemeenten en regio’s
De provincie staat positief tegenover regionale samenwerking van gemeenten, waarbij zij samen taken uitvoeren of onderling hun beleid afstemmen. Naast de gemeenten zijn ook de regio’s volwaardige gesprekspartners. De regio’s vervullen een belangrijke coordinerende rol tussen gemeenten.

Elke bestuurslaag is verantwoordelijk voor het formuleren van de eigen belangen en het vastleggen
daarvan in structuurvisies. De provincie heeft haar provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd in de provinciale structuurvisie en in de verordening. Hierin zijn de provinciale belangen verwoord.
Deze belangen vormen voor de provincie het inhoudelijke kader bij de toetsing van inter-gemeentelijke structuurvisies.

De provincie heeft de bereidheid om actief te participeren in het ontwerpproces van intergemeentelijke structuurvisies, zodat daarbij in een vroegtijdig stadium duidelijkheid kan worden geschapen over de toepassing van de inhoudelijke kaders. Aanpassing van het provinciaal beleid kan hierbij aan de orde komen. In dat geval vindt bestuurlijk overleg plaats tussen de gemeente(n) en provincie. De aanvaardbaarheid van de aanpassing wordt bezien en er wordt getoetst of de afweging op de juiste intergemeentelijke schaal wordt gemaakt. Waar overeenstemming bestaat tussen provincie en gemeenten, worden vervolgens wijzigingsvoorstellen in het provinciale beleid door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten voorgelegd. Dit gebeurt op basis van een de door de raad/raden vastgestelde intergemeentelijke structuurvisie.

Een bijzondere vorm van een intergemeentelijke structuurvisie is de regionale structuurvisie. De provincie hecht grote waarde aan de totstandkoming van structuurvisies, waarin gemeenten op de schaal van hun regio tezamen hun ruimtelijke afwegingen vastleggen. Dat is meestal de geeigende schaal om dat te doen. Indien in het proces van regionale structuurvorming aanpassing van het provinciaal beleid aan de orde komt, zullen zonodig ook Provinciale Staten hierbij in een vroeg stadium worden betrokken. Het is wenselijk in dergelijke gevallen de inspraakprocedures aan elkaar te koppelen. Uiteindelijk houden beide bestuurslagen (de betrokken gemeenteraden en de Staten) hun eigen verantwoordelijkheid voor de formulering c.q. aanpassing van het eigen beleid.

De waterschappen
Water is dominant aanwezig in Zuid-Holland. Water vraagt niet alleen om ruimte, maar bepaalt daarnaast mede het gebruik van de ruimte en kan ook extra kwaliteit geven aan de ruimte. Het levert een bijdrage aan een prettige leefomgeving. Waterschappen zijn als operationele waterbeheerder de aangewezen partner om bij het opstellen van ruimtelijke plannen het waterbelang in een zo vroeg mogelijk stadium in te brengen. Dit wordt formeel gedaan met behulp van het instrument watertoets. Daarnaast wordt door veel gemeenten – in samenwerking met de waterschappen – een gemeentelijk waterplan opgesteld dat afgestemd is met de regionale ruimtelijke ambities. De provincie wil ambities op het gebied van water verwezenlijken in overleg en samenwerking met de waterschappen, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Voor de provincie ligt die verantwoordelijkheid op het gebied van kaderstelling, normering en toezicht.

Het rijk
Het rijk heeft aangegeven de verantwoordelijkheid op het gebied van de ruimtelijke ordening, regionale economie, natuur en landschap en verkeer en vervoer over te laten aan de provincies.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (kabinetsstandpunt), is een nieuwe bestuurlijke verhouding beschreven tussen rijk en provincie op gebied van ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het rijk taken dereguleert en decentraliseert. Decentralisatie is voor Zuid-Holland met name aan de orde bij de ILG (EHS en RodS). De beleidsonderdelen die het rijk dereguleert zijn:
  • programmering op verstedelijking
  • sturen op ruimtelijke kwaliteit
  • rijksbufferzones
  • nationale landschappen en migratiesaldo 0
  • ruimte voor ruimteregeling.

De decentralisatie van de ILG is nog niet afgerond en wordt derhalve niet meegenomen in de herziening van de structuurvisie.
Voor de onderdelen die het rijk dereguleert, zal de provincie een standpunt innemen zodra hierover meer duidelijkheid komt.

Aangrenzende provincies
De ontwikkelingen in de provincie Zuid-Holland zijn in toenemende mate vervlochten met die van de aangrenzende provincies. Zo werken Zuid-Holland samen met Utrecht en Noord-Holland aan het Groene Hart en is er met Noord-Holland overleg over de ontwikkelingen in de Haarlemmermeer-Bollenstreek. Bij de economische ontwikkeling van de havens en van de ruimtelijke ontwikkeling van de RijnScheldeDelta wordt samengewerkt met Zeeland, Noord-Brabant en Vlaanderen. Goede afstemming is noodzakelijk als het gaat om nieuwe grootschalige ontwikkelingen.

Andere organisaties
Bij de ruimtelijke ontwikkelingen zijn veel partijen betrokken. De provincie onderhoudt contacten via formele overlegstructuren die voor belangrijke opgaven zijn georganiseerd zoals greenports versterken, bedrijventerreinen herstructureren en recreatie ontwikkelen.
5.2.4 Instrumenten
Om het provinciale beleid uit te kunnen voeren heeft de provincie verschillende typen instrumenten voorhanden. Er is een onderscheid in wettelijke juridische instrumenten vanuit de Wro en niet-wettelijke instrumenten. Niet-wettelijke instrumenten zijn overleg, bestuurlijke afspraken en convenanten en financiële middelen, variërend tussen subsidiëren en financieren. Wettelijke juridische instrumenten vormen bijvoorbeeld het instrumentarium uit de Wro. Daarnaast kent de provincie nog een aantal klassieke beheerstaken, zoals het beheer van infrastructuur of van vaarwegen. Ook daarmee kan de provincie sturing en uitvoering geven aan provinciale belangen.

Instrumenten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wro geeft de provincie een uitgebreid juridisch instrumentarium. De provincie hanteert hierbij de volgende uitgangspunten:
  • accent op samenwerking, overleg en sturing aan de voorkant;
  • realisering door overleg en afspraken;
  • bij strijdigheid met provinciale belangen zet de provincie de diverse juridische instrumenten van de Wro in.
Bij het juridische instrumentarium wordt onderscheid gemaakt tussen richtinggevende (proactieve) instrumenten en interventie (reactieve) instrumenten. Tot de richtinggevende instrumenten behoren:
  • verordening;
  • proactief vooroverleg in een zeer vroeg stadium van plan- of projectontwikkeling;
  • proactieve aanwijzing;
  • projectbesluit.
Tot de interventie-instrumenten behoren:
  • bezwaar – zienswijze;
  • reactieve aanwijzing;
  • beroep;
  • inpassingsplan en coördinatieregeling.

In bijlage 6.5 staat een nadere beschrijving van de toepassing van het instrumentarium.

Aanvullend worden ook de Grondexploitatiewet, de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Onteigeningswet ingezet.

Inpassingsplan en coördinatieregeling
Een inpassingsplan is een krachtig instrument dat vraagt om een zorgvuldige toepassing. De provincie zal bewust kiezen voor de inzet. In het belang van het realiseren of beschermen van provinciale belangen kan dit instrument worden ingezet.
Bij het opstellen van een inpassingsplan is het uitgangspunt zoveel mogelijk samen te werken met de betrokken gemeente(n). De provincie beslist over de vraag of het instrument wordt toegepast na overleg met de betrokken gemeenten. Gemeenten, die aan het (via een inpassingsplan) te realiseren project willen meewerken, worden in het proces ambtelijk en bestuurlijk betrokken met een zware adviesbevoegdheid (bijvoorbeeld via een stuurgroep).
De coördinatieregeling maakt het mogelijk om de uitvoering van het plan te versnellen, door de benodigde vergunningen parallel te schakelen.

Verordening
Een aantal onderwerpen heeft de provincie opgenomen in een verordening. De verordening wordt ingezet voor ambities die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie een werend of beperkend karakter hebben. Er is een rechtstreekse relatie met bestemmingsplannen: gemeenten moeten bij hun ruimtelijke plannen rekening houden met dit belang. Voor het opstellen van een verordening is gekozen als:
  • waarborgingsinstrument;
  • beschermingsinstrument;
  • het rijk dit door middel van een niet-directe AMvB aan de provincie verplicht.

5.2.5 Uitvoeringsagenda
De uitvoeringsstrategie wordt verder uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. De agenda brengt de meest relevante uitvoeringsactiviteiten in beeld. De uitvoeringsagenda geeft geen concrete uitwerking van de activiteiten. In de agenda wordt een korte beschrijving gegeven van de activiteit, wordt aangegeven wat de stand van zaken is, wat de provincie komend jaar gaat doen, welke rol de provincie heeft en welke middelen worden ingezet. Verdere uitwerking van de uitvoeringsagenda vindt plaats in het uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma worden de opgaven die vragen om een gezamenlijke aanpak met regio’s en gemeenten genoemd en hierin worden de afspraken vastgelegd die met de regio’s tijdens de bestuurlijke tafels gemaakt zijn om tot uitvoering te komen. Voor alle acht de regio’s komt er een apart programma met afspraken.

De uitvoeringsagenda wordt jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisering wordt gevoed door de ontwikkelingen die binnen Zuid-Holland plaatsvinden, door het provinciale beleid en door de (herzieningen van de) structuurvisie. Ook de resultaten van de monitoring kunnen van invloed zijn op de uitvoeringsagenda.
5.2.6 Aanpassing van de structuurvisie en verordening
Maatschappelijke en politieke processen met betrekking tot ruimtelijke ordening zijn dynamisch. De structuurvisie beschrijft de ruimtelijke beleidsdoelen en de verordening beschrijft de provinciale kaderstelling die rechtstreeks bindend is naar gemeentelijke plannen, behorend bij deze beleidsdoelen. Voorts beschrijft de uitvoeringsagenda hoe de provincie haar beleidsdoelen wil realiseren. Deze documenten zijn inhoudelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden.

De structuurvisie heeft een planhorizon tot 2020; actualisering van de visie kan betrekking hebben op delen van het beleid of integraal betrekking hebben op het gehele ruimtelijke beleid. De hoofdopgaven en de planhorizon blijven gelijk, maar vindt een actualisering op onderdelen plaats. Dit kan gebiedsgericht of thematisch zijn. In het andere geval gaat het om een integrale herziening van het ruimtelijke beleid. Dit is aan de orde als de sturingsfilosofie wijzigt, de beleidsdoelen of provinciale belangen veranderen en/of de planhorizon opschuift. Ook is het mogelijk dat er geen aanleiding is om de beleidskaders in de structuurvisie of verordening te actualiseren, maar enkel de uitvoeringsagenda te actualiseren.

Vooruitlopend op een herziening of actualisering van de structuurvisie worden gemeenten en regio's uitgenodigd om desgewenst verzoeken tot aanpassing in te dienen. Als een verzoek leidt tot aanpassing van de structuurvisie of verordening gaat de provincie er vanuit dat betreffende gronden niet voor andere functies worden benut dan waarvoor de aanvraag is gedaan. Bij aanpassing van de plannen is overleg met de provincie nodig.
5.3 Ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen
Om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen, zijn in deze uitvoeringsstrategie vier sporen te onderscheiden: ordenen, ontwikkelen, agenderen/onderzoeken en monitoring. Deze vier sporen zijn met elkaar verbonden.
5.3.1 Ordenen
Ordenen vindt plaats door beleidskaders vooraf duidelijk te formuleren. Hiervoor gelden drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. Deze laatste twee principes zijn in regelgeving (verordening) vastgelegd.
De kaarten en de structuurvisie vormen de basis voor proactieve en reactieve sturing. Zij maken duidelijk welke ambities de provincie heeft in de gezamenlijke aanpak om de ruimtelijke inrichting van de provincie te beïnvloeden. Daarnaast zijn voor specifieke gebieden (transformatiegebieden) gebiedsspecifieke opgaven beschreven. Hierdoor weten de betrokken partijen wat de beleidsruimte is. De uitwerking wordt overgelaten aan de gemeenten en de regio’s. Overleg met de regio’s en de gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol. De provincie heeft de mogelijkheid om haar instrumenten in te zetten wanneer een ontwikkeling een van de provinciale belangen schaadt.

Lagenbenadering
Volgens de lagenbenadering is de ruimte opgebouwd uit drie lagen:
  • ondergrond (bodem, water en natuur: het zich daarin bevindende leven);
  • netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur);
  • occupatie (ruimtelijke patronen door menselijk gebruik).

Elke laag is van invloed op de ruimtelijke afwegingen en keuzen over de andere lagen. De eerste laag stelt condities aan ontwikkelingen in de tweede en derde laag. Ingrijpen in een laag vindt plaats in goede afstemming met de functies en processen van elke andere laag.
De lagenbenadering is deels in wettelijke kaders verankerd.

Bebouwingscontouren
Alle kernen in Zuid-Holland zijn omgeven door bebouwingscontouren. De bebouwingscontouren zijn in de verordening op kaart vastgelegd. Deze contouren geven de grens aan van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken. Zij zijn strak getrokken om de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. In het Groene Hart en de Delta is een teruglopende vraag naar woningen waarneembaar. De provincie stuurt op basis van regionale woonvisies en structuurvisies. De rode contouren krijgen daarmee vooral een ruimtelijke functie. In tegenstelling tot het verleden, waarbij de contouren vooral een kwantitatieve functie hadden, zullen de contouren een meer kwalitatieve functie krijgen.

SER-ladder
De SER-ladder hanteert de volgende principes:
  • gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of die door herstructurering beter beschikbaar te maken is;
  • maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • als deze stappen onvoldoende resultaat opleveren, is uitbreiding van het ruimtegebruik binnen de vastgestelde rode contour aan de orde. Een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet verzekeren dat ruimte voor wonen, bedrijventerreinen, glastuinbouw of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Op deze leidende principes, op de bovenlokale afstemming, integraliteit en de provinciale belangen ziet de provincie toe. Waar nodig zet zij haar instrumenten in om bij te sturen. Zij stuurt de ruimtelijke inrichting via de structuurvisie, de functiekaart en de kwaliteitskaart. Op de functiekaart zijn de functies weergegeven. Op de kwaliteitskaart worden de kernkwaliteiten benoemd, vastgelegd en meegegeven bij toekomstige ontwikkelingen.
Zuid-Holland zet haar instrumenten niet alleen achteraf in bij strijdigheden met het pro¬vinciaal belang. Vooraf en proactief wil de provincie aangeven binnen welke kaders gemeenten de ruimtelijke ontwikkelingen gestalte moeten geven. Zuid-Holland kiest ervoor om in plaats van de verordening, in veel gevallen andere instrumenten in te zetten als het gaat om de provinciale belangen. De provincie zal zoveel mogelijk ambities vooraf regelen via overleg, afspraken of door andere proactieve instrumenten in te zetten.

De verordening
Het beleid dat ingezet wordt voor een aantal belangen leent zich ervoor om opgenomen te worden in de verordening, bijvoorbeeld bij beleid dat betrekking heeft op de hele provincie of op meerdere gemeenten. Het gaat dan om heldere beleidsregels met weinig eigen afwegingsruimte voor gemeenten. In de verordening komen de volgende onderwerpen aan bod:
  • bebouwingscontouren;
  • ontheffingen bebouwingscontour;
  • agrarische bedrijven;
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • bedrijventerreinen;
  • kantoren;
  • detailhandel;
  • primaire en regionale waterkeringen;
  • veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas (kaart 9 Verordening);
  • luchthavens en helikopterlandingsplaatsen;
  • molenbiotoop;
  • landgoed- en kasteelbiotoop.

5.3.2 Ontwikkelen
Verschillende fasen, verschillende rollen
De provincie heeft een aantal integrale ruimtelijke projecten gedefinieerd. Uitgangspunt is dat een integraal ruimtelijk project zich richt op een gemeentegrens overstijgend gebied met een integrale complexe opgave. Voor deze projecten worden bestuurlijke afspraken gemaakt met de partners. In onderling overleg worden rollen en verantwoordelijkheden bepaald. Uitgangspunt is ‘lokaal wat kan’. De fase waarin de integrale projecten zich bevinden, varieert tussen visievorming en uitvoering. Als de provincie een rol heeft, zal die rol per fase in de ontwikkeling verschillen. In de fase van planvorming en visievorming en in de fase van projecten uitvoeringsgereed maken, neemt provincie in veel gevallen het initiatief (regisserende rol). Dit is in elk geval aan de orde bij de vier Integrale Ruimtelijke Projecten (IRP). De IRP’s zijn:
  • Zuidplaspolder;
  • Kust (inclusief Goeree-Overflakkee);
  • Deltapoort (van Rotterdam-Zuid tot en met Dordrecht);
  • Oude Rijnzone.

In deze gebieden is sprake van integrale gebiedsopgaven van provinciaal belang. Naarmate een gebiedsontwikkeling verder vordert, verandert de rol van de provincie. In de fase van uitvoering is de provincie vaak één van de betrokken partijen, maar niet per definitie de centrale partij. Geleidelijk komt een zwaardere rol te liggen bij andere publieke organisaties zoals gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen. Participatie en betrokkenheid van de provincie in de fase van uitvoering blijft wel van belang omdat het er dan op aankomt de geambieerde ruimtelijke kwaliteit te realiseren.
De rol van de provincie is dus nooit eenduidig te beantwoorden. Naast de fase van het project is de provinciale rol afhankelijk van:
  • de aard van de problematiek;
  • de aard van de projecten;
  • de samenwerking met andere relevante partijen zoals gemeenten, waterschap, regio, enzovoorts.

De IRP’s zijn beschreven in bijlage 6.6.

Financiering ruimtelijke projecten
Als de provincie een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een project of programma, wil dat niet zeggen dat de provincie alleen verantwoordelijk is voor de benodigde middelen en de financiering. Andersom geldt hetzelfde. Als een gemeente een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een provinciaal belang, kan de provincie ervoor kiezen een gedeelde verantwoordelijkheid te nemen voor de financiering. Voor iedere nieuwe ontwikkeling moeten de financiële en andere middelen in beeld gebracht worden om vervolgens met relevante partijen afspraken te maken over de bijdragen.
5.3.3 Agenderen en onderzoeken
De provincie ontwikkelt kennis voor de uitwerking van het bestaande en het toekomstige ruimtelijk beleid. Dit doet de provincie door te onderzoeken en agenderen. Hiermee investeert de provincie in beleidsvoorbereiding met als doel het ruimtelijke beleid te onderbouwen, uit te werken en efficiënter te maken. De focus voor de gezamenlijke kennisontwikkeling en -deling richt zich op strategische beleidsbeslissingen die doorwerken in de provinciale structuurvisie. De provincie zet hierbij in op een stapsgewijze verbetering van de samenhang en interactie tussen structuurvisie, lopende programma’s en projecten en sectoraal beleid.
Voor de kennisontwikkeling onderscheidt de provincie een beleidsagenda en onderzoeksagenda.

De beleidsagenda richt zich op continue verbetering en concretisering van bestaand beleid en bevat vraagstukken die moeten leiden tot beleidsbeslissingen die op korte termijn doorwerken in de structuurvisie. De beleidsagenda is daarmee voorportaal voor eerstvolgende herzieningen van de structuurvisie.

De onderzoeksagenda bevat kennisvragen die op langere termijn moeten worden beantwoord om de doelen uit de structuurvisie verder te implementeren. Daarnaast genereert de onderzoeksagenda kennis die nodig is om nieuw beleid voor te bereiden. De onderzoeksagenda sorteert daarmee voor op de volgende generatie beleid.

Redenen om te onderzoeken en agenderen zijn:
  • beleidskaders zijn nog niet helder: op basis van provinciale belangen is de provincie in gesprek met betrokken partijen;
  • beleid is in ontwikkeling. Dit is beleid dat de provincie in voorbereiding heeft en dat ruimtelijk relevant is;
  • opgaven waarover andere partijen een besluit moeten nemen voordat ze uitgevoerd kunnen worden, onzekerheden en onduidelijkheden enzovoorts;
  • leemtes in kennis.

De beleids- en onderzoeksagenda zijn niet alleen van de provincie. Samen met partners, partijen en kennisinstellingen wil de provincie de vraagstukken op bovenregionaal niveau en regionaal niveau onderzoeken. Door gezamenlijk op te trekken, wordt kennis ontwikkeld, gedeeld en toegepast.

5.3.4 Monitoren
De provincie rapporteert over de effecten van het ruimtelijke beleid dat is verwoord in de Structuurvisie, de samenhang tussen ruimtelijke ontwikkelingen, de voortgang van acties die zijn opgenomen in de Uitvoeringsagenda en de inzet van instrumenten uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De monitor heeft de volgende functies:
  • Signaleren (waarnemen)
  • Informeren
  • Agenderen (waarnemen en met elkaar bespreken)
  • Bijsturen (waarnemen, bespreken, beoordelen en handelen)

De provincie werkt aan een nulmeting monitor Structuurvisie & Uitvoeringsagenda. In deze nulmeting worden conclusies en aanbevelingen voor de aanpak en systematiek van de monitor opgenomen op basis waarvan een eerste monitor gemaakt wordt. De effecten van het ruimtelijk beleid en samenhang ruimtelijke ontwikkelingen, worden vervolgens iedere twee jaar geactualiseerd. De voortgang van de acties en inzet van WRO instrumenten ieder jaar.

5.4 Van uitvoeringsstrategie naar uitvoeringsagenda
In de uitvoeringsstrategie is aangegeven hoe de provincie haar provinciale belangen behartigt en de bijbehorende ambities gaat realiseren. In veel gevallen zullen bijdragen van andere overheden, organisaties en particulieren worden gevraagd. De rol van de provincie kan daarbij variëren per onderwerp. Van de thema’s ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen en monitoren wordt ‘ontwikkelen’ uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. Het ‘ordenen’ is in de provinciale verordening geconcretiseerd. De onderzoeks- en beleidsagenda vormen een aparte bijlage bij de structuurvisie.
De uitvoeringsagenda biedt inzicht in de wijze waarop de doelen uit de visie zullen worden gerealiseerd. Afstemming en samenhang in ontwikkelingen vormen hierbij het uitgangspunt. De resultaten van de monitor vormen input voor de beleidsagenda en de uitvoeringsagenda. Iedere twee jaar worden de resultaten gepubliceerd.

Samenwerking nodig
In de uitvoeringsstrategie is aangegeven dat de provincie al langer werkt aan programma’s en projecten om invulling te geven aan de uitvoering van haar beleid. In de uitvoeringsagenda wordt gebiedsgericht per hoofdopgave aanvullend op deze strategie een overzicht gegeven van de belangrijkste programma’s en projecten.

De provincie kan de verwoorde ambities niet alleen waarmaken. Samenwerking met andere relevante partners uit publieke en private organisaties staat centraal. De vijf hoofdopgaven en veertien provinciale belangen zijn nauw verbonden met de ontwikkelopgaven in de regio’s. De regio’s hebben structuurvisies opgesteld en hierin hun eigen wensen neergezet. De provincie wil met de regio’s afspraken maken over de uitvoering van de projecten en programma’s. De provincie heeft aan de hand van de vijf hoofdopgaven regionale agenda’s opgesteld. Deze zijn in het uitvoeringsprogramma verder uitgewerkt. Hierin worden afspraken met de regio’s gemaakt over de uitvoering van de projecten en programma’s. Deze regionale agenda’s vormen de basis voor de overleggen met de regio’s.