4 Visie 2020
4.1 Inleiding
De visie tot 2020 wordt bepaald door het al bestaande ruimtelijk beleid met de langetermijnambities uit het vorige hoofdstuk te verweven. In dit hoofdstuk wordt dit uitgewerkt aan de hand van de vijf hoofdopgaven uit paragraaf 2.5:
  • Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel.
  • Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie.
  • Divers en samenhangend stedelijk netwerk.
  • Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap.
  • Stad en land verbonden.

De laatste drie hoofdopgaven geven richting aan de ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland. Hierin staan het evenwicht en de samenhang tussen het stedelijk netwerk, de Zuidvleugelgroenstructuur en het landelijk gebied centraal. Ook de langetermijnambities voor de eerste twee hoofdopgaven werken door in de visie voor 2020. De vijf hoofdopgaven zijn uitgewerkt in veertien provinciale belangen5. Deze belangen zijn voor de provincie Zuid-Holland leidend in het ruimtelijk beleid tot 2020.

5 De provinciale belangen zijn gebaseerd op de Nota Provinciaal Belang (PS 12 november 2008)
4.2 Sturen op functies en kwaiteiten
Tot dusver stond in het ruimtelijk beleid het ordenen van functies centraal. Actuele ontwikkelingen in de maatschappij, de langetermijnambities en de daarop gebaseerde provinciale belangen vragen inmiddels om meer. Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie 2020 zich nadrukkelijk ook op ruimtelijke kwaliteiten. Het is gangbaar om ruimtelijke kwaliteit (inclusief milieukwaliteit) uit te drukken in de begrippen gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde en hun onderlinge samenhang. Functie en kwaliteit staan niet los van elkaar. Vooral bij de gebruikswaarde liggen functie en kwaliteit sterk in elkaars verlengde.
  • Gebruikswaarde staat immers voor het doelmatig, rendabel en veilig gebruik van de ruimte voor verschillende functies. Hier lag van oudsher het accent van de ruimtelijke ordening.
  • Bij toekomstwaarde gaat het om duurzaamheid, klimaatbestendigheid, biodiversiteit, maar ook om flexibiliteit in de tijd. Dit komt terug in de hoofdopgave Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie. Door toepassing van de lagenbenadering krijgt toekomstwaarde gestalte in het ruimtelijk beleid.
  • Belevingswaarde speelt een steeds belangrijker rol in de leefomgeving. Het gaat daarbij om cultureel besef, (ruimtelijke) diversiteit, variatie en betekenis. Ook gaat het om de menselijke maat, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), beleefbaarheid van (cultuur)historie, schoonheid en verschillen in (stedelijke) dynamiek en (landelijke) rust. Vooral de belevingswaarde vraagt meer aandacht in het ruimtelijke beleid, uiteraard in samenhang met de gebruikswaarde en de toekomstwaarde.
Ruimtelijke kwaliteit kan alleen gedijen in samenhang met een sociaal-economisch gezond en duurzaam Zuid-Holland. Zo’n Zuid-Holland heeft aantrekkelijke woonmilieus, voldoende werkgelegenheid, een breed scala aan voorzieningen en goede milieuomstandigheden. Op die manier is de provincie aantrekkelijk voor inwoners, bedrijven en bezoekers.

In deze structuurvisie kiest de provincie voor een tweeledige sturing, zowel op ruimtelijke functies als op ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben betrekking op zowel functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart, die eenzelfde status hebben en elkaar aanvullen.

De functiekaart
De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Locatie, omvang en begrenzing staan erop. Kortom, wat komt waar. De kaart stuurt in samenhang met de tekst. Daarbij gaat het om zowel ordening als ontwikkeling.

De kwaliteitskaart
Terwijl de functiekaart stuurt op ‘wat en waar’, stuurt de kwaliteitskaart vooral op het ‘waar en hoe’.
De kwaliteitskaart helpt bij het leggen van verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Met de kwaliteitskaart wordt beoogd dat alle ontwikkelingen positief bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.

De provincie Zuid-Holland kent prachtige en unieke gebieden variërend van kust naar delta, stedelijk gebied tot de veenlandschappen van het Groene Hart. Al die gebieden hebben een bepaalde karakteristiek en kenmerken die de provincie wil behouden, versterken en/of vernieuwen. Deze spelen daarom een belangrijke rol in de kwaliteitskaart. De provincie heeft haar ambities benoemd in 17 legenda-eenheden, die zijn uitgewerkt in tekst en kaarten. Deze ambities zijn uitgangspunt voor verdere planvorming en helpen bij het maken van afwegingen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Betrokken partijen houden bij ruimtelijke ingrepen rekening met gebiedskenmerken als de ontwikkelingsgeschiedenis, schaal en maat, functionaliteit, ruimtelijke opbouw, karakteristiek en verschijningsvorm en met de inpassing in de wijdere omgeving.

Kwaliteitskader
Sturen op ruimtelijke kwaliteit is sterk verbonden met de uitwerking op regionaal en gemeentelijk niveau. Voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt dan ook gebouwd aan een kwaliteitskader dat werkzaam is op verschillende schalen. Dit kader wordt gevormd door de kwaliteitskaart (provinciale schaal), gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit (regionale schaal) en beeldkwaliteitsparagrafen (lokale schaal).

Gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit is zeker niet alleen aan of van de provincie. Juist het samenwerken aan en denken over ruimtelijke kwaliteit met alle partners maakt de best denkbare oplossingen mogelijk. Het uitwerken van de globale ambities van de kwaliteitskaart pakt de provincie samen aan met partners uit de regio in de zogenaamde ‘gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit’. Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten zich op de regionale schaal. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Daarmee verbindt de provincie zich aan de gebiedsprofielen Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld. Na het vaststellen van de gebiedsprofielen worden deze door de provincie gebruikt voor twee dingen:
  • Vooral aan de voorkant van planprocessen vormt het gebiedsprofiel de basis waarmee de provincie het gesprek aangaat over de kwalitatieve aspecten van een ontwikkeling.
  • Het gebiedsprofiel kan samen met de kwaliteitskaart de inhoudelijke basis zijn voor een overlegreactie of een zienswijze van de provincie over een bestemmingsplan.

Kaart 4.2 gebiedsprofielen

Beeldkwaliteitsparagrafen
Een beeldkwaliteitsparagraaf wordt gevraagd bij alle aanpassingen van het bestemmingsplan in het buitengebied of bij ontwikkelingen net binnen de bebouwingscontour indien er effecten (te verwachten) zijn die uitstralen naar het buitengebied; bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden. Beeldkwaliteitsparagrafen beschrijven dus de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. Zij worden vooral door gemeenten opgesteld. Dit kan daarnaast ook aan de orde zijn voor eigen ruimtelijke projecten van de provincie.

De 5 hoofdopgaven en ruimtelijke kwaliteit
De 5 integrale ruimtelijke hoofdopgaven geven richting aan de kwaliteitsambities van de provincie. Iedere hoofdopgave heeft een eigen ambitie.

Aantrekkelijk en concurrerend (internationaal) profiel
Dynamische stedelijk regio’s met een sterk en herkenbaar economische profiel door samenwerking, innovatie, goede bereikbaarheid en een aantrekkelijke leef- en werkomgeving in contrast met tussengelegen luwe gebieden.

Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
Voldoende weerstand en veerkracht in de provincie om de effecten van klimaatverandering op te vangen. Voor Zuid-Holland heeft dit vooral betrekking op waterveiligheid, droogte en verzilting. Een robuust, veerkrachtig, continu, beleefbaar en veilig watersysteem vormt een dragende structuur van Zuid-Holland met ruimte voor natuurlijke dynamiek. De Ecologische Hoofdstructuur wordt duurzaam ingericht en heeft dankzij samenhang en omvang de ecologische veerkracht en het herstelvermogen die nodig zijn. Nieuwe energievormen dragen bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Divers en samenhangend stedelijk netwerk
Een aantrekkelijke leefomgeving en een gewild vestigingsmilieu voor mensen en bedrijven. Een goede bereikbaarheid door een efficiënte koppeling tussen stedelijke centra en (openbaar vervoer-) infrastructuur in combinatie met een divers aanbod aan woonmilieus binnen en buiten het stedelijk netwerk. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en identiteit van dorpen en steden wordt versterkt.

Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
Behoud van de variatie in karakteristieke landschappen. Inspelen op demografische en sociaal-economische veranderingen. Optimale beleving van de gebiedseigen kwaliteiten van waardevolle cultuurlandschappen. Beeldbepalende cultuurhistorische structuren, elementen en ensembles behouden en versterken en gebruiken als inspiratiebron voor ontwikkelingen. Kwaliteiten als stilte en beleving van ruimte kenmerken deze luwe gebieden.

Stad en land verbonden
Versterken van de samenhang tussen stad en land door zowel fysieke, visuele als economische relaties en een aanzienlijke en duurzame versterking van de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad. Dit betekent een variatie aan toegankelijke landschappen en groengebieden in de nabijheid van de stad. Dit zijn zowel agrarische, recreatie- als natuurgebieden, waarbij de natuurlijke ondergrond, het landschapstype en de positie van het gebied in relatie tot de stad leidend zijn voor de verschijningsvorm.
4.3 De ruimtelijke hoofdstructuur 2020
De ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland wordt gevormd door:
  • het stedelijk netwerk in het westen en midden van de provincie (paragraaf 4.7);
  • het landelijk gebied in het oosten, noorden en zuiden van de provincie (paragraaf 4.8);
  • de groenstructuur die het stedelijk en landelijk gebied verbindt, vooral de Zuidvleugelgroenstructuur (paragraaf 4.9).

Deze ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland laat de geomorfologische ontstaansgeschiedenis en economische ontwikkelingsgeschiedenis zien. De steden die zich in de delta langs rivieren en kust hebben ontwikkeld, zijn uitgegroeid tot een stedelijk netwerk met ruim 6 miljoen inwoners: de Randstad Holland. De zuidelijke helft van de Randstad ligt binnen de grenzen van Zuid-Holland. Globaal is dit het gebied van de Zuidvleugel.

Waar de kustzone en het rivierengebied grotendeels zijn verstedelijkt, zijn het veengebied en de Zuid-Hollandse delta grotendeels landelijk gebleven. De kustzone combineert een aantrekkelijk stedelijk gebied met andere functies. Hier is ruimte voor recreatie en natuur. Daarnaast vormt de kust een zone die het achterland beschermt tegen overstromingen.

Via de drie gebiedsgerichte hoofdopgaven krijgen deze eenheden (het stedelijk netwerk, de Zuidvleugelgroenstructuur en het landelijk gebied) een uitwerking in het ruimtelijk beleid.


Kaart 4.3 Ruimtelijke hoofdstructuur 2020

4.3.1 Het stedelijk netwerk
Het stedelijk netwerk van Zuid-Holland omvat alle stedelijke en industriële agglomeraties en kernen in de provincie die via een samenhangend hoofdnet van openbaar vervoer-raillijnen en wegen met elkaar verbonden zijn. Door de opschaling van de economie en het dagelijks leven is het stedelijk netwerk inmiddels omvangrijker dan het gebied van de Zuidvleugel. Het stedelijk netwerk van Zuid-Holland is onderdeel van de Randstad. Het wordt gevormd door de agglomeraties en grotere kernen in:
  • de Leidse Regio
  • de zone Leiden - Alphen aan den Rijn
  • de Goudse regio en de Zuidplaspolder
  • het Stadsgewest Haaglanden
  • de greenport Westland/Oostland
  • de Stadsregio Rotterdam, inclusief de mainport Rotterdam
  • de Drechtsteden
  • de Merwedezone

Daarnaast is sprake van enkele middelgrote kernen die geen onderdeel uitmaken van een stedelijke agglomeratie, maar wel aan het openbaar vervoer-railnet zijn gelegen. Het betreft de kernen Leerdam, Bodegraven, Boskoop, Hillegom, Voorhout en Sassenheim. Deze kernen behoren daarmee tot het stedelijk netwerk Zuid-Holland.
De verstedelijkingsopgave wordt voor het overgrote deel gebundeld en geconcentreerd in het stedelijk netwerk.

Dit stedelijk netwerk is hiërarchisch en meerkernig. De hiërarchie wordt bepaald door de aanwezige economische clusters en het voorzieningenniveau in steden en centra. In het stedelijk netwerk van Zuid Holland is sprake van een rangorde, bestaande uit twee hoogstedelijke toppen (Rotterdam en Den Haag), twee industriële toppen (de mainport Rotterdam en de greenport Westland/Oostland), twee subtoppen als brandpunt van kennis en innovatie (Leiden en Delft), diverse subcentra en (boven)regionale centra. Toppen en subtoppen vormen gezamenlijk de kern van het internationaal profiel. Rotterdam en Den Haag vormen de economische en stedelijke zwaartepunten. Zij ontwikkelen zich in de context van het ruimere stedelijk netwerk geleidelijk tot een samenhangende metropoolregio.
Voor het behoud van de (internationale) concurrentiepositie is het noodzakelijk de samenhang tussen economische clusters, stedelijke centra onderling en het gehele netwerk te versterken. Dit vraagt om verbetering van de externe bereikbaarheid en de interne samenhang.

De samenhang en bereikbaarheid wordt gedragen door het (inter)nationale en regionale netwerk van spoor-, weg- en waterverbindingen. Binnen dit multimodale netwerk is vooral het openbaar vervoer-railnet de drager voor de verstedelijkingsopgave. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van StedenbaanPlus. Dat is de combinatie van het nationale railnet en het stedelijk-regionale railnet (spoorlijn Leiden-Alphen-Gouda/Utrecht onderdeel van het HOV-NET Zuid-Holland Noord, het metronet in de stadsregio Rotterdam, Randstadrail en MerwedeLingelijn). Daarmee is StedenbaanPlus een belangrijke motor voor de ruimtelijke differentiatie in woon-, werk- en voorzieningenmilieus. Stedenbaan vormt hiervan de ruggengraat. Stedenbaan wordt gevormd door de spoorlijnen Leiden-Den Haag-Rotterdam-Dordrecht, Leiden-Utrecht, Den Haag-Gouda en Rotterdam-Gouda. Concentratie van (boven)regionale voorzieningen en kantoren vindt vooral plaats in de stedelijke centra, nabij belangrijke knooppunten van openbaar vervoer.


4.3.2 Verbinding stad en land; Zuidvleugelgroenstructuur
De provincie wil stad en land beter met elkaar verbinden door uit te gaan van het concept Zuidvleugelgroenstructuur. Binnen de invloedssfeer van het stedelijk netwerk gaat het om een samenhangend stelsel van landschappen, natuur- en recreatiegebieden, de grote eenheden stedelijk groen en groenblauwe verbindingen.

Zes waardevolle landschappen in deze groenstructuur krijgen de status provinciaal landschap. Deze status is bedoeld om de gebieden te beschermen én te ontwikkelen als recreatief aantrekkelijke en economisch duurzame landschappen met een inzet op verbrede landbouw en verbetering van de recreatieve kwaliteit. De gebieden zijn gekozen omdat de stedelijke druk hier groot is vanwege de inklemming tussen stedelijke gebieden. De ligging nabij de stad biedt kansen voor verbetering van de recreatiemogelijkheden voor veel inwoners. De provinciale landschappen vormen de basis voor de Zuidvleugelgroenstructuur en ze waarborgen voor een groot deel de balans tussen stad en land.
Deze basis wordt aangevuld met grote natuur- en recreatiegebieden nabij de stad. Deze gebieden krijgen de benaming 'regiopark'. Voorbeelden zijn de Delflandse Kust en het gebied van de Balij en het Bieslandse Bos. De groenstructuur wordt ten slotte gecompleteerd door een samenhangend netwerk van groenblauwe verbindingen en de grote eenheden stedelijk groen (zoals stedelijke parken, sport-en volkstuincomplexen), waarmee alle groengebieden in de stedelijke invloedssfeer, zowel binnen als buiten de stad, met elkaar verbonden zijn. Zie verder paragraaf 4.9.2.1.
4.3.3 Het landelijk gebied
De 'flanken' van de provincie maken deel uit van grote, provinciegrensoverschrijdende landschappen: de kust en de zee in het westen, het Groene Hart aan de oostzijde en de Zuid-Hollandse delta in het zuiden van de provincie.

In de grote landschappen wordt de nadruk gelegd op klimaatbestendigheid met de belangrijkste dragende functies: landbouw en natuur. De grote landschappen hebben ieder hun eigen ontstaansgeschiedenis en daarmee hun eigen kwaliteiten. Openheid, rust, stilte, duisternis en landschappelijke diversiteit zijn belangrijke kenmerken. Bescherming en ontwikkeling van deze landschappelijke kernkwaliteiten staan centraal.

Een belangrijke ambitie van de provincie in het landelijk gebied is het ontwikkelen van vitale en waardevolle landschappen en deze ook behouden. De leefbaarheid in het landelijk gebied is over het algemeen goed. Voor behoud van de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied is het behouden van de bestaande hiërarchie van de kernen belangrijk, naast het bieden van ruimte voor gebiedsgebonden economische ontwikkeling, zoals landbouw, recreatie en toerisme. Bij toekomstige bevolkingsafname en voortschrijdende schaalvergroting in voorzieningen kunnen in de grotere kernen de basisvoorzieningen als huisarts, basisonderwijs en buurtwinkel, in stand worden gehouden. Dit is met name van belang in die delen van de provincie waar zich de eerste verschijnselen van bevolkingsafname reeds voordoen, zoals Goeree-Overflakkee en delen van het Groene Hart.
De grotere kernen zijn in het landelijk gebied als regionale centra aangeduid.
In delen van het Groene Hart staat de ontwikkeling van landbouw en natuur in het teken van afremmen van bodemdaling en zuinig omgaan met zoet water. In de Zuid-Hollandse delta gaat het vooral om balans vinden in een duurzame zoetwatervoorziening en deels herstellen van de estuariene dynamiek in de Deltawateren.

De greenports Bollenstreek en Boskoop maken deel uit van het landelijk gebied. In functioneel opzicht delen zij een aantal opgaven, die voor bedrijventerreinen en de greenport Westland/Oostland in het stedelijk netwerk gelden. Dit zijn een goede bereikbaarheid en mogelijkheden voor nieuwe productietechnieken realiseren door een nieuwe ruimtelijke inrichting via herstructurering. Dit alles dient bij te dragen aan verbetering van de landschappelijke kernkwaliteiten van deze werklandschappen in het landelijk gebied.
4.4 Opgaven tot 2020
4.4.1 Kwantitatieve opgaven
Een deel van de ruimtelijke opgaven is te vertalen naar kwantitatieve opgaven. Deze opgaven zijn naast de ruimtelijke structuur en sturen op ruimtelijke kwaliteit een belangrijk uitgangspunt voor de visie tot 2020. De volgende tabellen geven het overzicht van de kwantitatieve opgaven voor de verschillende ruimtelijke gebruiksfuncties in Zuid-Holland voor de periode 2010-2020, waarop de visie is gebaseerd. Deze opgaven zijn het resultaat van onderzoek en zij zijn vastgelegd in diverse bestuurlijke afspraken. Via bebouwingscontouren en afspraken zijn kaders geschetst waarbinnen gemeenten de opgaven realiseren. De cijfers laten zien dat er in de komende tien jaar nog een grote vraag naar ruimte is. Deze verschilt overigens per regio.

Wonen
De woningbouwprogramma's in Zuid-Holland zijn binnen de bestuurlijke kaders van Zuidvleugel, Groene Hart en Zuid-Hollandse delta gemaakt. Bij de ontwikkeling van de woningbouwopgave is de SER ladder uitgangspunt. Voor alle stedelijke ontwikkelingen geldt het principe van eerst intensiveren van bestaand stedelijk gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en dan pas uitbreiden. De provincie heeft de ambitie om zoveel mogelijk van de woningbouw te concentreren rond de stations van StedenbaanPlus. Het verstedelijkingsbeleid voor de Zuidvleugel richt zich op 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan 60 tot 80% rondom de StedenbaanPlus-stations. Deze ambitie is de uitkomst van het toepassen van de SER-ladder woningbouw op de verstedelijkingsopgave en komt overeen met de vraag naar stedelijk wonen.
Wonen in de Zuidvleugel
Hieronder wordt uitgegaan van de volgende woningvraagramingen. Het gaat daarbij om de kwantitatieve raming op basis van migratiesaldo nul: WBR 2010 en de kwalitatieve woningvraag op basis van BP2010.

Invloed op de verstedelijkingsopgave Zuidvleugel
Het verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel gaat uit van de productie van 175.000 woningen, bestaande uit 115.000 toename en 60.000 vervanging van sloop. Dit is in de (ontwerp) woonvisie opgenomen als 115.000 toename en 1 sloop = 1 nieuwe woning terug, en voor het gehele programma in de weergave van een actuele woonmilieubalans. Voor de Zuidvleugel geven de uitkomsten van recente woningbehoefte ramingen (WBR 2010) aan dat het gezamenlijke regionale afsprakenprogramma’s voor de periode ’10-’20 ‘in de buurt liggen van de 115.0006. Ook de trendberekeningen (BP2010) komen hierop uit.
 Regio    Programma  Behoefte WBR2010  Trend BP2010
 Zuidvleugel    115.000 + 5.000  114.800  106.800
 Holland-Rijnland (deel Rijnstreek)    6.150  4.500  1.800
 Midden-Holland (deel Groene Hart)    3.700  3.100  1.800
 Alblasserwaard/Vijfheerenlanden    5.550  4.500  2.400
 Hoeksche Waard    2.150  1.900  1.000
 Goeree-Overflakkee    1.200  1.300  1.200
 Groene Hart + Delta    18.750  15.300  8.200
 ZUID-HOLLAND    138.700  130.100  115.000

De WBR 2010 gaat uit van balans in vertrek en vestiging vanaf 2010 (migratiesaldo 0). Recente woningbehoefteramingen geven aan dat de afgesproken programma’s niet zonder bijzondere inspanning haalbaar zijn. Bij het gesprek dat de provincie voert in het kader van het opstellen van een regionale woonvisie, zijn de cijfers WBR2010 het vertrekpunt van gesprek van de provincie.

Het hierboven weergegeven programma betreft de toename woningbouw. Dat is exclusief compensatie sloop. De opbouw van deze programma's is verantwoord in de Provinciale Monitor Wonen 2010.
Voor de regio’s in het Groene Hart en de Hoeksche Waard geldt dat programma's die kunnen worden afgeleid van migratiesaldo nul niet afzetbaar zijn (dat is voor de markt teveel). Met de regio samen is een meer bescheiden, wel afzetbaar, programma ontwikkeld.

6 De verdeling van de 115.00 woningen over de regio's in de Zuidvleugel worden eind 2011 verwacht en zullen naar verwachting dan nog in deze herziening kunnen worden opgenomen
Wonen in het Groene Hart
Met het rijk is afgesproken dat het in het gehele Groene Hart gaat om 35.700 netto toe te voegen woningen in de periode 2004 tot 2020. Dit betekent voor het Zuid-Hollandse deel een toename van de voorraad van 26.600 woningen in de periode 2004-2020. De Groene Hartprovincies monitoren jaarlijks gezamenlijk de woningbouw- en economische ontwikkeling in het gebied. Het restant van dit afgesproken programma voor de periode 2010 tot en met 2019 bestaat uit circa 20.000 woningen. Uit de woningmarktverkenningen Zuid-Holland 2010 blijkt dat de actuele vraag naar woningen in het Groene Hart aanmerkelijk lager is dan dit afgesproken programma.
Wonen in de Zuid-Hollandse delta
Voor de Zuid-Hollandse delta zijn de woningbouwaantallen gebaseerd op eigen behoefte gebaseerd op migratiesaldo nul. Voor de Zuid-Hollandse delta is met het rijk voor de Hoeksche Waard in de periode 2005-2020 een programma van netto 3.250 woningen afgesproken. Voor Goeree-Overflakkee geldt een programma van netto 2.100 woningen in deze periode. Het restant in de periode 2010-2019 van het afgesproken programma voor de Hoeksche Waard is 2.150 woningen (monitor wonen 2010). Voor Goeree-Overflakkee zijn dat 1.200 woningen (monitor wonen 2010). Uit de woningmarktverkenningen Zuid-Holland 2010 blijkt dat de actuele vraag naar woningen in de Hoeksche Waard aanmerkelijk lager is dan de afgesproken programma's.

Groen
De groenopgave tot 2020 is zowel gebaseerd op bestaande afspraken tot 2013, ILG, als op het besef dat er ook na 2013, vooral in het stedelijke netwerk, nog grote recreatieve tekorten aanwezig zijn. De ruimtebehoefte voor recreatieve functies is gebaseerd op een behoefteonderzoek. Deze ruimte zal de provincie tot 2020 vooral zoeken in de provinciale landschappen en de Zuidvleugelgroenstructuur. Recreatie en andere ruimtelijke gebruiksfuncties worden gecombineerd.
De uitbreiding van de Ecologische Hoofdstructuur is omvangrijk. Het gaat hier om de ontwikkeling en inrichting van nieuwe natuurgebieden en de combinatie van de functie natuur met andere functies zoals waterberging en landbouw.

Water
De ruimtevraag voor waterberging neemt toe. De ruimtelijke reserveringen tot 2015 zijn uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan 2015 en zijn indicatief opgenomen in deze structuurvisie op de functiekaart. Deze gebieden liggen vooral in de overgang tussen stedelijk en landelijk gebied.

Infrastructuur tot 2020
Tot 2020 wil de provincie de infrastructuur versterken, bijvoorbeeld het openbaar vervoer. Dit is niet in hectares uit te drukken. Voor de aanleg van nieuwe wegen is een aantal reserveringen opgenomen. Deze staan op de functiekaart en zijn uitgewerkt in de hoofdopgave 'Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020'. In bijlage 6.2 is het overzicht van het verkeers- en vervoersprogramma opgenomen.

Figuur 4.4.1 Ruimtelijke opgaven


Werken / Bedrijvigheid
De uitbreidingsbehoefte voor vraag naar het areaal bedrijventerreinen is gebaseerd op een combinatie van het Transatlantic Market (TM) scenario en het Global Economy (GE) scenario uit de Welvaart en Leefomgevingstudie van de planbureaus. Voor de specifieke logistieke secor binnen de economische motoren greenport en mainport is het GE-scenario uitgangspunt, in het overige gebied het TM-scenario. De ruimtebehoefte uitbreidingsbehoefte is gebaseerd op een actualisering van de cijfers uit 2009 een inventarisatie van de plannen voor bedrijventerreinen, rekening houdend met compensatie voor te transformeren bedrijventerreinen en een strategische reservering en mogelijke ruimtewinst bij nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen. Door het toepassen van de SER-ladder zal een deel van de bedrijven gevestigd worden op de bestaande bedrijventerreinen. Het is van belang dat niet alle terreinen direct uitgelegd gaan worden. Aan de hand van monitoring, marktanalyses en kortetermijn prognoses zullen provincie en regio’s in spelen op de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen die de komende jaren naar verwachting nog op het lagere niveau van het RC-scenario ligt.

Dit geeft voor Zuid-Holland het volgende beeld voor 2008 - 2020:
     uitbreidingsbehoefte
 Autonome vraag    1.228 hectare
 Transformatie*    320 hectare
 Strategische reserve**    377 hectare
 Saldo vraag    1.925 hectare
 Saldo na 10% ruimtewinst    1.732 hectare
* Transformatie (uitvoeringsprogramma Ruimte voor Economie) 320 ha
** 4 jaar
REO Uitbreidingsbehoefte 2010-2020 Transformatie Totaal ruimtebehoefte 2010-2020 Strategische reservering

Zuid-Holland Zuid                 110                 33                 143                                         40
Holland-Rijnland                    50                 62                 112                                         18
Midden-Holland                     26                 19                    45                                          9
Haaglanden                         100                 17                 117                                         36
Rijnmond                             395                 55                 450                                       144

Totaal                                  681               185                 866                                       247
                

           
           
           
           
           
           
           

In de streekplannen was al rekening gehouden met deze ruimtebehoefte. In het uitvoeringsprogramma Ruimte voor Economie staat hoe Zuid-Holland de behoefte aan bedrijventerreinen bepaalt.

Glastuinbouw
De behoefteraming voor de glastuinbouw tot 2020 is eveneens gebaseerd op afspraken met de regio, waarbij het beleid van verdergaande concentratie in de greenports als uitgangspunt geldt. Het behoud van de positie van Zuid-Holland in de internationale glastuinbouw vraagt om een kwantitatieve benadering en een kwalitatieve benadering. In de Zuidplaspolder is rekening gehouden met 200 hectare voor nieuw duurzaam glastuinbouwgebied. Daarnaast is circa 80 hectare glastuinbouw als transformatiegebied aangemerkt. Het herstructureren van bestaande glastuinbouwgebieden kan tot het toevoegen van 150 ha teeltareaal leiden. Buiten op de functiekaart aangegeven glastuinbouw(bedrijven)gebieden is er een forse saneringsopgave.
 Glastuinbouw    Planologische verankerde nieuwe locaties Zuidplas  totaal circa 200 hectare
     Heroverweging transformatiegebieden  100 hectare
 Herstructureren greenports    Westland-Oostland  2.850 hectare
     Boskoop  309 hectare
     Bollenstreek  950 hectare7
 Saneren verspreid glas      345 hectare

7 Dit betreft zowel bollengrond als glas
Groen

De groenopgave tot 2020 is zowel gebaseerd op bestaande afspraken tot 2013, ILG, als op het besef dat er ook na 2013, vooral in het stedelijke netwerk, nog grote recreatieve tekorten aanwezig zijn. De ruimtebehoefte voor recreatieve functies is gebaseerd op een behoefteonderzoek. Deze ruimte zal de provincie tot 2020 vooral zoeken in de provinciale landschappen en de Zuidvleugelgroenstructuur. Recreatie en andere ruimtelijke gebruiksfuncties worden gecombineerd. De kwantitatieve groenopgave tot 2020 is voor de EHS zowel voorlopig gebaseerd op bestaande ILG-afspraken tot 2013, ILG voor EHS en voor de RodS als op de afspraken over de herijking met de gebiedspartijen. Daarnaast wordt 750 ha groen ontwikkeld in het project Mainport Rotterdam en de versnellingsprojecten Groen. De invulling van de vraag naar recreatiemogelijkheden zal de provincie tot 2020 vooral zoeken in de provinciale landschappen en de overige delen van de Zuidvleugelgroenstructuur. Recreatie en andere ruimtelijke gebruiksfuncties worden - waar mogelijk - gecombineerd.
De uitbreiding van de Ecologische Hoofdstructuur is omvangrijk. Het gaat hier om de ontwikkeling en inrichting van nieuwe natuurgebieden en de combinatie van de functie natuur met andere functies zoals waterberging en landbouw.


Water

De ruimtevraag voor waterberging neemt toe. De ruimtelijke reserveringen tot 2015 zijn uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan 2015 en zijn indicatief opgenomen in deze structuurvisie op de functiekaart. Deze gebieden liggen vooral in de overgang tussen stedelijk en landelijk gebied.


Infrastructuur tot 2020
Tot 2020 wil de provincie de infrastructuur versterken, bijvoorbeeld het openbaar vervoer. Dit is niet in hectares uit te drukken. Voor de aanleg van nieuwe wegen is een aantal reserveringen opgenomen. Deze staan op de functiekaart en zijn uitgewerkt in de hoofdopgave 'Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020'. In bijlage 6.2 is het overzicht van het verkeers- en vervoersprogramma opgenomen.


Figuur 4.4.1 Ruimtelijke opgaven

4.4.2 Transformatieopgaven
Op de functiekaart zijn de gewenste functies vastgelegd. Voor een aantal gebieden is functieverandering (transformatie) gewenst, maar is de eindfunctie nog niet volledig duidelijk. Dit betekent dat over de richting van de functieverandering wel duidelijkheid is en bestuurlijke overeenstemming bestaat, maar over de precieze omvang, locatie en inrichting nog niet. Deze gebieden zijn op de functiekaart aangeduid met de bestaande functie met daarover een arcering als transformatiegebied, die aangeeft dat het gebied binnen de planperiode geheel of grotendeels een andere functie krijgt. Voor elk transformatiegebied geldt een eigen ontwikkel- en inrichtingsopgave, die gepaard gaat met een aantal randvoorwaarden vanuit de provinciale belangen. Gemeenschappelijk belang is de versterking van kwaliteit van het stedelijk gebied of van het landelijk gebied. De transformatiegebieden liggen in stedelijke gebieden en daarbuiten.
De ontwikkeling van de transformatiegebieden die buiten de bebouwingscontour zijn gelegen, is pas mogelijk als na afronding van de visievorming de provinciale structuurvisie en de verordening ruimte zijn aangepast. Dit betreft de transformatiegebieden Merwedezone, Gouwe Knoop (deels). Waddinxveen Noordwest, Ringvaartdorp en Aar- en Amstelzone. Aanpassing van de provinciale structuurvisie (en zonodig ook de verordening ruimte) is ook noodzakelijk voor het binnen de bebouwingscontour gelegen transformatiegebied Vlietzone, omdat het eindbeeld en de voorwaarden waaronder transformatie kan plaatsvinden, nog onvoldoende vastligt in de provinciale structuurvisie. De provincie zal met de betrokken gemeenten en regio’s afspraken maken over de rolverdeling bij het maken van de transformatievisies voor de genoemde gebieden.
De ontwikkeling van de transformatiegebieden die binnen de bebouwingscontour zijn gelegen is mogelijk zonder aanpassing van de provinciale structuurvisie en de verordening ruimte. De bestemmingsplannen moeten daarbij wel voldoen aan het eindbeeld en de voorwaarden waaronder transformatie kan plaatsvinden, zoals verwoord in de provinciale structuurvisie.
Hierna zijn per transformatiegebied de opgaven, voorwaarden en provinciale belangen toegelicht.
Transformatie in het stedelijk gebied
Diverse locaties in en nabij stedelijk gebied zullen in de planperiode een andere functie krijgen. Dit past bij de ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoals de hoogstedelijke transformatieopgaven: herontwikkeling van Den Haag- Binckhorst, Den Haag-Laakhaven, De Delftse Spoorzone en Rotterdam Centraal. Binnenstedelijke transformatie richt zich vooral op de herontwikkeling naar gemengd stedelijk gebied. Dit gaat gepaard met een meer intensieve benutting van de ruimte waarbij rekening wordt gehouden met de ligging ten opzichte van het openbaar vervoernetwerk. Aan de rand van de steden gaat het vooral om het combineren van stedelijke functies met recreatieve en groene functies. De transformatiegebieden in het stedelijk gebied zijn:
Transformatiegebied in het havengebied Rotterdam
Als de kavels op de Tweede Maasvlakte worden uitgegeven ontstaat ruimte voor een herverkaveling van het haven- en industriecomplex. Er vinden verschuivingen van functies plaats, onder andere binnen Stadshavens en het Waterfront Schiedam. Deze gebieden worden getransformeerd naar beoogde gemengde, stedelijke woonwerkmilieus in delen van het havengebied. Bij de transformatie is het voor de provincie belangrijk dat de ontwikkeling bijdraagt aan de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie, waarbij rekening wordt gehouden met kwalitatieve vraagontwikkelingen op de regionale woningmarkt en het versterken van de mainportfunctie.
Binckhorst (Den Haag)
Bedrijventerrein Binckhorst is een gemengd bedrijventerrein, waar enkele watergebonden bedrijven gevestigd zijn. Het gaat in dit kader om het afvaloverslagstation van de AVR en om twee beton-metselzandcentrales. Er wordt naar gestreefd om deze bedrijven te verplaatsen. De Binckhorst wordt getransformeerd naar gemengd stedelijk gebied, waar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Het Stadsgewest Haaglanden werkt aan een locatieonderzoek voor de uit de Binckhorst uit te plaatsen milieuhinderlijke en watergebonden bedrijvigheid. Hierbij geldt het provinciaal belang om voldoende aanbod aan bedrijventerreinen in milieucategorie 4 en hoger te houden.
Vlietzone
De Vlietzone heeft een belangrijke positie in de schakeling stad–land, als onderdeel van de corridor Vlietlanden – Midden-Delfland en als uitloop - c.q. groengebied van het stedelijk gebied Haaglanden. Een deel van de Vlietzone is ook onderdeel van de verbinding van de kust naar het Groene Hart. De Vlietzone blijft zo groen mogelijk. De Vlietzone levert een bijdrage aan het inlopen van het tekort aan ruimte voor recreatie en groene rond het stedelijk gebied. Hier komt het karakter van Haaglanden tot uiting: een gebied waarin dynamische stedelijke gebieden en rustige woon- en recreatiegebieden op korte afstand van elkaar te vinden zijn. Het gebied wordt ontwikkeld tot een robuust, (openbaar) toegankelijk en aantrekkelijk gebied voor groen, natuur, recreatie, landgoederen en sport, (recreatief) verbonden met Midden-Delfland en Vlietlanden (Zweth-Vlietzone), voorzien van een daarbij passende stedelijke ontwikkeling, ontdaan van verrommeling en met een terughoudend ingepaste infrastructuur. Een en ander zal worden uitgewerkt in een integrale gebiedsvisie, op te stellen door Den Haag in samenwerking met de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Rijswijk.
Erasmuszone Wateringen
De Erasmuszone ligt binnen de bebouwingscontour en bestaat gedeeltelijk uit verouderd glas. Dit gebied wordt binnen de planperiode getransformeerd naar stads- en dorpsgebied met voldoende breed scala aan woonmilieu's.
Rijswijk Zuid
Rijswijk-Zuid wordt in de komende twintig jaar getransformeerd naar een gebied voor wonen en werken in een duurzame groenblauwe structuur. Het ligt voor de hand om te starten bij het deelgebied Sion, omdat daar de invloed van DSM het kleinst is. In de komende jaren wordt met alle betrokken partijen een intensief traject doorlopen, dat moet leiden tot meer duidelijkheid over hoe de ontwikkeling vormgegeven kan worden.
TNO Ypenburg
Op termijn zal TNO haar activiteiten concentreren op een beperkt gedeelte van het huidige terrein, waarbij de veiligheidscontour binnen de nieuwe terreingrens blijft. Het vrijkomende gebied kan worden getransformeerd naar een gemengd stedelijk gebied voor wonen en werken. Dit is overeenkomstig het regionaal structuurplan Haaglanden.
Schieoevers-Noord (Delft)
Het gebied Schieoevers is een verouderd bedrijventerrein dat getransformeerd wordt naar een gemengd stedelijk gebied met wonen, werken en voorzieningen, gekoppeld aan de Schie. Dit is overeenkomstig het regionaal structuurplan Haaglanden.
Merwedezone
In de Merwedezone, gelegen op de grens van het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad, de Betuweroute en de A15, vindt komende jaren herstructurering en transformatie plaats (Transformatievisie Merwedezone). Het gezamenlijke toekomstbeeld voor de Merwedezone omvat een waterrijk groengebied ten noorden van de Betuweroute, herstructureren van bedrijventerreinen en intensiveren van bebouwing bij de bestaande en nieuwe haltes van de Merwede-Lingelijn. Een belangrijk onderdeel van de transformatievisie Merwedezone is het regiopark. De primaire functie van het regiopark is landbouw. Er liggen bestaande en nog te ontwikkelen recreatieve knooppunten in, die onderling door recreatieve routes worden verbonden. Ook moeten er goede verbindingen komen van en naar het regiopark. In het recreatieve knooppunt Sliedrecht komen ook sportvelden, uit te plaatsen van een te herstructureren bedrijventerrein in Sliedrecht. Deze uitplaatsing is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van het regiopark als geheel. Het bestemmingsplan dat realisatie van de sportvelden mogelijk maakt, moet hier inzicht in geven.
Er zijn ook gebieden benoemd waar mogelijk na 2015 verstedelijking kan plaatsvinden, als daar tegen die tijd behoefte aan is en er geen ruimte meer is binnen de kernen. Het betreft de gebieden 'het Oog' tussen Hardinxveld-Giessendam en de Betuweroute en Papland ten noorden van Gorinchem. Deze zijn als transformatiegebieden op de kaart aangegeven.

Hillegom, locatie Ringvaart
De bestaande woonbebouwing is in de afgelopen jaren om het bedrijventerrein heen gegroeid, waardoor woningbouw op deze locatie voor de hand ligt. Op het terrein is een betonmortelcentrale aanwezig. Er is een optie voor een alternatieve locatie voor dit bedrijf. Er is echter nog geen milieuvergunning verleend op een nieuwe locatie en/of planologische ruimte gecreëerd voor verplaatsing van het bedrijf. De locatie Ringvaart wordt daarom als transformatiegebied aangeduid. Als de milieuvergunning is verleend en er planologisch ruimte is gecreëerd voor de verplaatsing van de betonmortelcentrale kan een omzetting naar stads- en dorpsgebied geëffectueerd worden.
Oostpoort Dordrecht
De huidige aanduiding van het gebied Oostpoort is HMC bedrijventerrein, gelegen aan vaarwater. Het gebied is al enige jaren niet in gebruik als bedrijventerrein. De gemeente Dordrecht heeft gezien de gunstige ligging van de locatie het voornemen om leisure activiteiten in de Oostpoort te ontwikkelen. Met de transformatieaanduiding wordt deze ontwikkeling mogelijk gemaakt. Voorwaarden vanuit het provinciale belang zijn dat het HMC terrein wordt gecompenseerd en dat de ontwikkeling geen beperkingen mag opleggen aan de omliggende bebouwing.
Bedrijventerrein De Tram, Nieuwe Tonge (gemeente Middelharnis)
Het transformatiegebied kan benut worden voor uitbreiding van het bedrijf Tieleman, als de gemeente heeft toegezegd op welke wijze de contouruitbreiding wordt gecompenseerd met inachtneming van de regeling voor ‘in- en uitdeuken’.
Hoek de Rover (gemeente Katwijk)
Bedrijventerrein dat als stads- en dorpsgebied kan worden ontwikkeld als het voorkeurstracé voor de Noordelijke Randweg Rijnsburg niet langs het plangebied loopt.
Transformatie in glastuinbouwgebied
Aar- en Amstelzone, Lansingerland, Nieuwerkerk-Noord en Noordse Buurt
In enkele glastuinbouwgebieden zijn locaties aangeduid waar het gewenst is dat het ruimtegebruik in de planperiode geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd. In veel van deze gebieden is sprake van een verrommeld beeld en/of verouderde (glas)opstallen. De transformatie is gericht op verbetering van de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied. Veelal gaat het daarbij om ontwikkeling naar woningbouw, groen en/of water. Daarnaast is in sommige gebieden gedeeltelijke herstructurering van gezonde glastuinbouwbedrijven mogelijk. In deze transformatiegebieden glas is de regeling Ruimte voor Ruimte toepasbaar. Bij de transformatie van deze gebieden staan voor de provincie belangen centraal:
  • Versterken van de greenports: naast transformatie van glas is in andere glastuinbouwgebieden sprake van herstructurering en duurzame ontwikkeling, verdergaande concentratie in greenports en glastuinbouwgebieden en behoud van het areaal voor glastuinbouw;
  • Verbeteren van de belevingswaarde en vermindering verrommeling van het landschap;
  • Voor de gebieden gelegen in de Zuidvleugelgroenstructuur geldt daarnaast ook het versterken van de recreatieve functie.

Transformatie in overige gebieden, Zuidplaspolder
Gouwe Knoop, Waddinxveen-Noordwest en Ringvaartdorp
Deze gebieden maken deel uit van de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder.
De transformatie in het gebied Gouweknoop moet leiden tot een mix van functies. Het betreft in de eerste plaats bedrijvigheid en voorzieningen om het gebied tot een economische knoop te maken. In de tweede plaats zal ook de functie wonen daar aan bod komen.

De transformatie in het gebied Waddinxveen-Noordwest is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling tot glastuinbouwbedrijvengebied voor het geval dat er in de Zuidplaspolder onvoldoende ruimte voor deze functie is gerealiseerd. Mocht een dergelijke transformatie niet nodig zijn dan is een functiewijziging naar wonen ook te overwegen. Dit vooral gezien de ligging van het gebied nabij het Bentwoud. Het bedrijventerrein Noordkade in Waddinxveen is als transformatiegebied aangegeven. De bedrijventerreinprogrammering voor de regio biedt in principe voldoende mogelijkheden voor de uit te plaatsen bedrijven.

De transformatie op de locatie Ringvaartdorp betreft ontwikkeling tot woningbouwgebied, in aansluiting op het transformatiegebied Nieuwerkerk-Noord. Voor Ringvaartdorp moet nog een uitwerking worden opgesteld. Deze kan niet los worden gezien van de ontwikkeling van de woningvraag in de Zuidvleugel. Zie verder paragraaf 5.6 4.

4.5 Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
Zuid-Holland wil in 2020 de goede woon-, werk- en leefomgeving voor haar inwoners verder hebben gebracht. Versterken van de economische positie staat daarbij centraal en daarbij spelen de economische topclusters een belangrijke rol: Rotterdam, Den Haag, en de greenports Westland/Oostland, Boskoop en Bollenstreek. De versterking van deze clusters heeft effect op de totale economische ontwikkeling van Zuid-Holland.
4.5.1 Behouden en aantrekken van economische clusters
Zuid-Holland is een regio die de potentie heeft om tot de best presterende en meest concurrerende regio’s van Europa te behoren. Om die positie te verkrijgen is een strategie nodig die gericht is op diversificatie. Een regio met verschillende sectoren die aan elkaar gerelateerd zijn, maar tegelijkertijd voldoende verschillen om elkaar aan te vullen, biedt grotere groeikansen dan een gespecialiseerde regio. Naast een aanpak op het blijvend versterken van het economisch fundament (bereikbaarheid, voldoende beschikbaarheid ruimte, arbeidsmarkinnovatie) zal de focus moeten komen te liggen op negen elf stuwende sectoren in de regio en de kruisbestuiving tussen die sectoren: (1) Transport & Logistiek, (2) Chemie & Energie, (3) Greenports, (4) Recht, Vrede & Veiligheid, (5) Cleantech (6) Life Sciences & Health, (7) Pensioenen & Verzekeringen, (8) Maritiem en (9) ICT & Telecom. : (1) Chemie , (2) Energie, (3) Biobased chemie, (4) Cleantech, (5) Medical Delta/Life sciences (6) Greenports,
(7) Delta/Maritiem, (8) Logistiek (9) ICT, (10) Veiligheid en (11) Pensioenen en Verzekeringen en (inter)nationale kantoren.
Dit zijn de motoren van de provinciale economie
Binnen dit provinciaal belang onderscheidt Zuid-Holland de volgende ambities met accent op kennisontwikkeling en handel:
  • Mainport (Rotterdam) haven en logistieke ontwikkelingen.
  • Internationale stad van vrede, recht en veiligheid (Den Haag).
  • Greenports (Westland/Oostland, Bollenstreek en Boskoop) versterken, herstructureren en duurzame ontwikkeling en verdergaande concentratie van en naar glastuinbouwgebieden.
  • Versterken kenniseconomie vanuit universiteiten en kennisinstituten (Energie-, water- en deltatechnologie (Delft, Rotterdam en Drechtsteden), Ruimtevaart (Noordwijk),) Life & healthsciences (Leiden en Rotterdam) en biochemie (Delft); alsmede inzet op de ontwikkeling van Den Haag als internationale stad van vrede, recht en veiligheid.

De ontwikkeling van de hiervoor genoemde clusters staat niet op zichzelf en hangt samen met de economische ontwikkeling van de gehele provincie. Ze zijn afhankelijk van het vermogen van bedrijven en instellingen om te innoveren. Een gevarieerde economische structuur met sterk aan elkaar gerelateerde sectoren bevordert dan ook de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Een cultuur van samenwerking, kennisuitwisseling en openheid voor nieuwe ideeën versterkt die kracht.
4.5.1.1 De mainport Rotterdam - Wereldhaven-Wereldstad
De mainport Rotterdam is een complex van industrie, handel, transport en logistiek, gevestigd op het haven- en industriegebied langs de Nieuwe Waterweg, Oude Maas, Merwede en Dordtsche Kil. De provincie heeft de ambitie om de vestigingsfactoren van bedrijven en organisaties die bijdragen aan de mainportfunctie, verder te ontwikkelen.
Het 'bedrijventerrein mainport' omvat het aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie water- en havengebonden bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, met productie, opslag, transport en distributie, nutsvoorzieningen, evenals de hieraan verbonden kantoorfuncties in het haven- en industriegebied van Rotterdam en de Drechtsteden.
Binnen deze aanduiding moet alle aan de mainport gerelateerde bedrijvigheid een locatie kunnen vinden. Ruimte daarvoor kan nog gewonnen worden door verouderde complexen te herstructureren en verwante activiteiten te clusteren. Nieuwe ruimte voor mainportactiviteiten komt beschikbaar na realisering van de Tweede Maasvlakte.

Het cluster mainport Rotterdam zelf is groter dan het op de functiekaart als 'bedrijventerrein mainport' aangegeven gebied. Binnen de aangrenzende stedelijke gebieden in Vlaardingen, Schiedam, Rotterdam, Drechtsteden en de Merwedezone vinden tal van activiteiten plaats die gerelateerd zijn aan de mainportactiviteiten. Voorbeelden hiervan zijn het maritiem complex in de Drechtsteden-Merwedezone (binnenvaart, baggercluster en deltatechnologie) en het handelscentrum en internationale zakencentrum in Rotterdam.
Het hele gebied van de mainport geldt als gebied voor bedrijven uit de hogere milieuhinder categorie (HMC). Een interne milieuzonering binnen dit gebied moet ruimte bieden aan activiteiten die gerelateerd zijn aan de regie- en creativiteitsfunctie van de mainport, waaronder hoogwaardige kantoren, onderzoeksinstituten, campusvorming.

4.5.1.2 Greenports
De ambitie voor de greenports in 2040 heeft effect op de ruimtelijke ontwikkeling van Zuid-Holland tot 2020. De grootste ruimtelijke opgave tot 2020 is verbetering van het bestaande greenportareaal. De samenhang in het ruimtegebruik binnen de greenports staat hierbij centraal. Intensiveren, innoveren en herstructureren staan voorop, pas daarna volgt uitbreiding met eventuele nieuwe locaties. Voor de situering zie ook kaart 2 van de Verordening.
Greenport Westland/Oostland (onderdeel van het stedelijk netwerk)
De greenport Westland/Oostland is onderdeel van het stedelijk netwerk, ook economisch. De glastuinbouw in het Westland/Oostland heeft een stedelijk voorkomen en bestaat uit vier deelgebieden: locaties rond Pijnacker, in Lansingerland en de Zuidplaspolder (samen het Oostland) en het Westland. Ook het veilingcomplex Barendrecht behoort bij de greenport Westland/Oostland. Door herstructurering en intensivering van het bestaande areaal moet dit economische cluster zich verder ontwikkelen. Dit gebeurt met een goede ruimtelijke inpassing via een robuuste groen- en waterstructuur. Binnen de greenport Westland/Oostland is er behalve ruimte voor glasopstanden ook ruimte voor direct aan de greenport verbonden functies. Dit gaat bijvoorbeeld om toeleveringsbedrijven, handelscentra en kennisinstituten. Deze moeten zich primair op de in de regio aanwezige bedrijventerreinen vestigen. Daarnaast is bij stapeling met glastuinbouw ook de vestiging van deze bedrijven in het gebied greenport Westland/Oostland mogelijk. Op de functiekaart is deze greenport aangegeven als: glastuinbouwbedrijvengebied.

Vooral de Zuidplaspolder biedt ruimte voor nieuwe glastuinbouw. In totaal wordt daar 200 hectare nieuw glas ontwikkeld en 80 hectare ontwikkeld als compensatie voor sanering van glas elders in de Zuidplaspolder. Ook in Lansingerland is nog ruimte voor glastuinbouw.

De Rotterdamse haven is van groot belang voor de handel en logistiek van de greenport Westland/Oostland. De Waal- en Eemhaven zijn met Barendrecht (vervoer over spoor, water en weg) steeds belangrijker knooppunten voor groente en fruit. De positie in het stedelijk netwerk van de greenport en daarmee de relatie met de steden is van belang om over voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten te beschikken.

Greenport Boskoop (landelijk gebied)
De greenport Boskoop ligt in het Groene Hart op de overgang van stad en land en heeft een verdicht karakter. Op de functiekaart is deze greenport aangeduid als: agrarisch landschap – boom- en sierteelt. Het is een uniek landschap van sier- en boomteeltbedrijven en maakt deel uit van het topgebied cultureel erfgoed Boskoop/Reeuwijk Dorp. Het oorspronkelijke landschap van de veenontginningen wordt hier volledig bepaald door de boom- en heesterkwekerijen. Het teeltgebied kent smalle kavels en relatief veel sloten (veenontginning). Lintbebouwingen zijn integraal onderdeel van het sier- en boomteeltgebied. Bijzondere elementen in het gebied zijn de houtakkers in het oude deel en de vaarsloten in de Riethoornse polder. Van belang is ook de landschappelijk markante overgang van sier- en boomteeltgebied naar de droogmakerij Middelburg-Tempelpolder, die bij herstructurering moet worden behouden of versterkt.

Binnen de greenport zijn nieuwe teeltmethoden in ontwikkeling en wordt de handelsfunctie nog sterker. Een deel van de bedrijven gaat over van vollegrondsteelt naar de niet van volle grond afhankelijke (footloose) pot- en containerteelt. De greenport Boskoop heeft in het teeltgebied al geruime tijd te maken met zilte kwel, verzilting van oppervlaktewater en zoetwatertekort. Terwijl er voor sierteelt juist een grote vraag is naar schoon en zoet water. Beide aspecten zijn mede aanleiding voor de herstructurering die in gang moet worden gezet. Nieuw te ontwikkelen sier- en boomteeltlocaties (volle grondteelt en pot- en containerteelt) en bestaande te herstructureren sier- en boomteeltlocaties moeten voldoen aan de randvoorwaarden van het Provinciaal Waterplan. Dit betekent onder meer dat, wanneer voor het waterbeheer ruimtevragende voorzieningen nodig zijn, deze binnen de greenport gerealiseerd moeten worden. Daarnaast gaat het ook om een betere ontsluiting van het gebied; de aanleg van een westelijke randweg is daarbij belangrijk.
Met de herstructurering wordt gestreefd naar een aantrekkelijk werklandschap waarbinnen het internationaal belang van deze greenport zich verder duurzaam kan ontwikkelen en verrommeling van het landschap wordt tegengaan. In het oude al karakteristieke teeltgebied wordt ingezet op de hoogwaardige gespecialiseerde productie.

De greenport Boskoop clustert handel en logistiek steeds meer op het westelijke deel van de greenport. Het meest intensieve onderdeel van de greenport is de concentratie van kennis, handel en intensieve, niet grondgebonden productie op het pot- en containerteeltterrein (PCT). Onderdeel van de herstructurering kan betekenen dat er, voor behoud van de greenportfunctie, ruimte komt voor de meer intensieve pot- en containerteelt. Dit is mogelijk door het PCT-complex in de planperiode uit te breiden in westelijke richting tot aan de Middelweg (functiekaart) 8. Voor dit PCT-terrein geldt dat vestiging van glastuinbouw alleen voor sierteeltbedrijven mogelijk is; en wel tot 50 procent van de bedrijfsgrootte. Voor de overige teeltgebieden binnen de greenport is in de verordening een eigen glasregeling opgenomen (artikel 4, lid 4).

Daarmee kan tevens inhoud gegeven worden aan de landschappelijke opwaardering van de greenport. Met name door in het oorspronkelijk al karakteristieke landschap het accent meer dan nu te leggen op hoogwaardige en duurzame open grondteelt in een aantrekkelijke omgeving. Bij deze greenport ontstaat een steeds hechtere band met de greenports Westland/Oostland en Bollenstreek en Aalsmeer.

8 Aangeduid als: boom- en sierteeltgebied PCT-terrein.
Greenport Bollenstreek (landelijk gebied)
Voor de greenport Bollenstreek is het beleid gericht op behoud en versterking van het bollencomplex met een duurzame, ruimtelijke kwaliteit. Dit bollencomplex (teelt en handel) is niet alleen van groot economisch belang, het is ook de drager van de landschappelijke, recreatieve en toeristische functies. Binnen de greenport ligt de toeristische trekker Keukenhof en de Bollenstreek zelf geldt als topgebied cultureel erfgoed. Op de functiekaart is deze greenport aangeduid als: agrarisch landschap-bollenteelt.

Om de greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen zoals beschreven in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is door de regio een regeling uitgewerkt. Deze compensatieregeling bollengrond is beschreven in bijlage 6.3.
In de Bollenstreek is een aantal graslanden aanwezig die van belang zijn vanuit cultuurhistorie en landschap alsmede deels voor weidevogels. Functieverandering is onderhevig aan strikte voorwaarden. Zie hiervoor paragraaf 4.8.1.6 en de verordening artikel 6

Naast behoud van het bollenteeltareaal is ook van belang om ruimte te bieden aan teelt onder glas en bedrijvigheid die aan de bollenteelt is gebonden. Voor schaalvergroting van bollenbedrijven moet ruimte komen door aan bollenteelt gerelateerde glastuinbouwlocaties te herstructureren, verspreid gelegen glasopstanden te verplaatsen naar glastuinbouwgebieden en leegstaande en vrijkomende bebouwing te saneren. Voor het aan de bollenbedrijven gebonden (ondersteunend) glas in de verordening een aparte regeling opgenomen (artikel 4 lid 6). Herinrichting om de productieomstandigheden te verbeteren moet gepaard gaan met verbetering van de landschappelijke kwaliteit binnen het bollenteeltareaal. Samen met clustering van de glasopstanden wordt gewerkt aan de waterhuishouding in de richting van zelfvoorzienendheid van water, zoals beschreven bij greenport Westland/Oostland.

Voor de bloembollen is Lisse het handelscentrum, daar zijn de twee grote bloembollen-bemiddelingsbureaus gevestigd. Het internationale bloembollentransport is met name georiënteerd op de Rotterdamse haven. Voor de bloemen en planten zit het handelscentrum in Rijnsburg waar een grote bloemenveiling is gevestigd. Vanuit Rijnsburg is er een oriëntatie op de greenports Aalsmeer en Boskoop en op Schiphol. De ontsluiting van de greenport moet erop zijn gericht beide oriëntaties te behouden.

4.5.1.3 Kenniseconomie
Zuid-Holland wil dat onderzoeksinstituten en kennisintensieve bedrijvigheid zich geclusterd kunnen vestigen op daartoe aangewezen bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Dit is in het belang van de concurrentiepositie van de Zuidvleugel omdat kennis, innovatie en dienstverlening belangrijke aspecten zijn van het internationale karakter van Zuid-Holland. Een strikt toelatingsbeleid moet de ontwikkeling van deze locaties bevorderen. Deze zijn aangegeven als kenniscentrum op de functiekaart. Een goede bereikbaarheid van deze locaties vanaf belangrijke openbaar vervoerknooppunten en de luchthavens Schiphol en Rotterdam Airport is van essentieel belang. Naast ruimte voor bedrijvigheid is ook ruimte nodig voor het huisvesten van bijbehorend buitenlands toptalent, waaronder studenten. Voorbeelden in algemene zin zijn: het Vredespaleis als centrum voor internationale instituties op het gebied van recht en vrede, DSM en Technopolis in Delft, Brainpark in Rotterdam, Unilever bij Vlaardingen en Estec in Noordwijk.
Den Haag, internationale stad van vrede, recht en veiligheid
Het regeringscentrum Den Haag heeft zich ontwikkeld tot een van de belangrijkste vestigingsplaatsen voor internationale instituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid. Deze centrumfunctie wordt gestimuleerd door verdere ontwikkeling van het hoogstedelijk centrum met hoofdkantoren, kennisinstituten, topcultuur, voorzieningen en toerisme. In Den Haag staat de functie woon- en werkstad voor hoogopgeleide werkers voorop. De ligging aan de kust en de nabijheid van Scheveningen en Kijkduin zijn hierbij een belangrijk gegeven. De woonmilieus worden ook op deze specifieke doelgroepen gericht. In dat kader verricht Den Haag studie naar ontwikkelingsmogelijkheden van Kijkduin en de Vlietzone. Voor de Vlietzone gelden specifieke randvoorwaarden vanwege de groene en culturele kwaliteiten (landgoederen) van het gebied. Deze zijn van provinciaal belang. Voor Kijkduin en Scheveningen dient rekening gehouden te worden met de nabijgelegen Natura2000-gebieden. Voor de functie als conferentiestad is een snelle comfortabele aansluiting op het internationale netwerk essentieel. Het gaat daarbij om de verbindingen met de hogesnelheidslijn, Schiphol, Rotterdam/The Hague Airport enzovoort. De stad werkt met de internationale ring Den Haag ook aan een snelle afwikkeling van het congresverkeer en toeristische verkeer.
Energie-, water- en deltatechnologie
Zuid-Holland wil de positie van het Nederlandse water- en deltacluster in de wereld versterken. Het cluster is sterk vertegenwoordigd in Zuid-Holland, maar ligt erg verspreid. Het cluster bestaat uit twee deelsectoren: deltatechnologie (waterbeheer, waterbouw) en watertechnologie (drinkwater, proces- en afvalwater). De wereldwijde vraag naar kennis uit het cluster is groot en groeiende, onder meer als gevolg van klimaatverandering. Het cluster bevindt echter zich nog in een ontwikkelfase. Zuid-Holland kan ruimtelijke referentieprojecten ontwikkelen door nieuwe technologieën en kennis toe te passen, zoals de zandmotor voor de Delflandse kust en een getijdecentrale. De campus Delft, Stadhavens in Rotterdam en de Drechtsteden (bagger en binnenvaart) bieden kansen voor de ruimtelijke concentratie van het cluster.
Life & healthsciences / Biochemie
Zuid-Holland wil een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor organisaties op het terrein van life & healthsciences, vooral voor research en development op het terrein van de (medische, groene en industriele) biotechnologie. In Leiden ligt op het Bio Sciencepark het grootste life & healthsciencescluster van Nederland. Zuid-Holland moet ruimte blijven bieden voor activiteiten in de gehele keten van dit cluster en deze versterken. Vanuit dat perspectief wordt een deel van de strategische ruimtelijke reserve van circa 20 hectare op locatie Valkenburg toegekend aan kennisintensieve bedrijven op het gebied van life sciences zodat de behoefte aan extra ruimte in de nabijheid van het Leiden BioScience Park kan worden opgevangen. Daar horen ook verbindingen bij met andere clusters zoals de greenports en ruimtevaart (Noordwijk). Aansluitend daarbij is Delft voor industriele biotechnologie een speerpunt en is de regio Delft-Rotterdam een kerngebied voor ontwikkelingen op het terrein van de biochemie, meer in het bijzonder de bio-based economy9. de biobased economy
Er is ook ruimte nodig om de zorgsector in Zuid-Holland te kunnen blijven faciliteren: Door vergrijzing en voortschrijdende technologie ontstaat naast behoefte aan ruimte voor zieken- en verzorgingshuizen ook een toenemende en veranderende zorgvraag. Die vraagt weer om ruimte voor kennisontwikkeling zoals Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam.

9 In biobased economy wordt gebruik gemaakt van biomassa van planten, algen en resten uit natuur en industrie als een groene grondstof voor chemie, materialen en energie.

Kennisnetwerk greenports
Het kennisnetwerk van de greenport Westland/Oostland verbreedt zich. Van kennis op het gebied van de teelt zelf, gaat het nu om kennis over klimaattechnologie, waterbeheer, materiaalkunde en logistiek. Er zijn nauwe relaties met de universiteiten van Leiden, Rotterdam, Delft en Wageningen (met een dependance in het gebied). Ook de greenports Boskoop en Bollenstreek maken deel uit van dit kennisnetwerk. Als zwaartepunten in dit kennisnetwerk van veilingen en onderzoeksinstituten zijn op de functiekaart de veilingen in Bleiswijk en Naaldwijk als kenniscentrum aangegeven.

4.6 Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
Voor een duurzame en klimaatbestendige ruimtelijke inrichting hanteert Zuid-Holland de lagenbenadering als uitgangspunt voor de Visie 2020. De inrichting van Zuid-Holland wordt op lange termijn duurzamer en klimaatbestendiger. Dit bereikt de provincie door rekening te houden met mogelijke veranderingen in het water- en bodemsysteem en dat mee te nemen bij veranderingen in het gebruik van de ruimte.

Klimaatbestendigheid krijgt tot 2020 gestalte door de nadruk te leggen op waterveiligheid en een robuust watersysteem met duurzame zoetwatervoorziening. Duurzaamheid betekent, dat de provincie de lagenbenadering toepast en dat zij werkt aan een groter aandeel van een duurzame vorm van energievoorziening.

Lagenbenadering
Een duurzame deltaprovincie betekent dat bij feitelijke keuzes en ontwikkelingen een integrale afweging wordt gemaakt tussen sociaal-culturele, economische en ecologische aspecten. Dit voorkomt zoveel mogelijk dat negatieve effecten van het handelen in het hier en nu worden verplaatst naar elders en naar toekomstige generaties. Nu werken met de lagenbenadering maakt een duurzame ruimtelijke inrichting concreet. Er zijn drie lagen:
  1. de ondergrond: samenhangend ruimtelijk systeem van bodem, water en natuur;
  2. netwerken van infrastructuur;
  3. occupatielaag: verstedelijking, landbouw, recreatie, archeologie en andere functies.

Bij een afweging is het belangrijk dat de belangen via deze drie lagen worden geordend en dat er een integrale afweging plaatsvindt.

4.6.1 Verbeteren van de waterveiligheid
Bij het provinciaal belang ’Verbeteren van de waterveiligheid’ horen de ambities10:
  • ­ Versterken van de primaire keringen langs de kust en langs de rivieren, met behoud van de ruimtelijke kwaliteit.
  • ­ Versterken van de regionale keringen met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
  • ­ Zorgen voor mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen.
  • ­ Zorgen voor mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen in kwetsbare binnendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen.

Zuid-Holland wil de toekomstige overstromingsrisico’s verkleinen. Sterkere keringen, aanpassingen in ruimtegebruik en omgaan met de overstromingsrisico’s vormen de leidraad voor het provinciale waterveiligheidsbeleid. Versterking van de primaire en regionale waterkeringen, bescherming van kwetsbare (buitendijkse) gebieden en crisisbeheersing / calamiteitenzorg zijn de belangrijkste onderdelen van het provinciale waterveiligheidsbeleid.

In buitendijkse gebieden van de grote rivieren die binnen de bebouwingscontouren liggen, neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden ook gezien klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico’s. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico en te motiveren hoe zij daarmee zijn omgegaan. Dit is opgenomen in artikel 12 van de verordening. De provincie heeft een RisicoApplicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kan helpen. Gemeenten kunnen ook de risico's op economische schade, milieuschade en het aantal getroffenen door functieuitval in beeld brengen. 

Op kaart 8 van de verordening zijn de primaire en regionale keringen aangegeven. De voor hoogwater meest kwetsbare gebieden zijn de buitendijkse terreinen, de diepgelegen binnendijkse gebieden en gebieden direct langs primaire keringen. Waterveiligheid is een belangrijk aspect bij de ontwikkeling van deze gebieden. Versterking van rivierdijken en regionale keringen gebeurt in samenhang met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

10 Deze zijn uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan.
Kustverdediging
Zuid-Holland ligt in een delta en voor een groot deel onder zeeniveau. De kustversterking verzekert betrouwbaarheid van de kust als zeewering en daarmee de veiligheid van het achterliggend (stedelijk) gebied. De kust is voor de komende vijftig jaar op sterkte gebracht als het werk aan de zwakke schakels is voltooid. Het gaat om de Kop van Goeree (Flaauwe Werk: al afgerond), de Kop van Voorne, de Delflandse Kust van Hoek van Holland tot Kijkduin (onder andere via het pilotproject Zandmotor Delflandse Kust) en de boulevards van Scheveningen, Katwijk en Noordwijk (al afgerond).

Binnen de planperiode worden de mogelijkheden tot kustversterking door de pilot zandmotor en de aanzet voor verdere ontwikkeling van de Delflandse Kust verkend. Deze innovatieve pilot houdt in dat er een grote hoeveelheid extra zand voor de kust in zee wordt gebracht. Door de stroming van water en wind wordt het zand verspreid langs de kust en draagt hiermee bij aan een meer natuurlijke vorm van kustbeheer. Ook zorgt de zandmotor voor een zeewaartse uitbreiding met enkele tientallen meters van de kustzone tussen Hoek van Holland en Kijkduin. Dat vergroot niet alleen de veiligheid, maar geeft ook nieuwe ruimte voor natuur en recreatie.

Figuur 4.6.1 Opgaven Delflandse Kust

Voor de kustveiligheid is het belangrijk om het kustfundament te handhaven en aan het kustfundament geen zand te onttrekken. In het gedeelte van het kustfundament dat binnen stads- en dorpsgebied ligt, mag uitbreiding van stedelijke functies of infrastructuur geen nadelige gevolgen hebben voor de waterstaatkundige veiligheid (zie ook kaart 8 van de Verordening).

4.6.2 Robuust en veerkrachtig watersysteem
Bij het provinciaal belang 'robuust en veerkrachtig watersysteem' horen de ambities11:
  • Voldoende ruimte voor berging van rivierwater.
  • Zoetwatervoorziening veilig stellen.
  • Gebiedsspecifiek omgaan met verzilting.
  • Innovatief omgaan met waterbeheer en veiligheid.
  • Voldoende (grond)water voor de bereiding van drinkwater veilig stellen.
  • Voldoende wateropvang voor de stad realiseren.
  • Een klimaatbestendige leefomgeving realiseren.
  • Realiseren en behouden van een goede ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen.
  • Realiseren en behouden van een goede kwaliteit van grondwaterlichamen.
  • Realiseren van de vereiste (grond)watercondities voor de Natura2000-gebieden.
  • In de verziltingsgevoelige gebieden zijn in principe geen functies of uitbreidingen toegestaan die leiden tot een toename van de vraag naar zoet water, tenzij zoetwatervoorziening en/of zelfvoorzienendheid is geregeld12.
  • Ontwikkelen van duurzame greenports.
  • Realiseren en behouden van een maatschappelijk haalbaar en betaalbaar beschermingsniveau tegen wateroverlast.
  • Duurzaam peilbeheer.

11 Deze zijn uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan.
12 Verziltingsgevoelige gebieden zijn, conform het Waterplan: Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten (west), de regio tussen Rotterdam, Zoetermeer en Gouda, de polders Nieuwkoop en Vierambacht, het Westland, de Bollenstreek en in mindere mate de Hoeksche Waard.
Zoetwatervoorziening
Gelet op de onzekerheid van de zoetwatersituatie op de lange termijn, is het van belang dat vraag en aanbod van zoetwater in de provincie Zuid-Holland in balans blijven. Vooral bij sterk zoetwatervragende functies en gebieden, zoals de greenports, zal in toenemende mate de afweging aan de orde zijn of, en op welke manier in de vraag naar zoet water kan worden voorzien. Dit zal ook in de landbouw en natuur in het westelijke deel van het Groene Hart en de landbouw op de Zuid-Hollandse eilanden gaan spelen.
Greenports en glastuinbouw
In de glastuinbouw vindt een zo min mogelijke toename van de zoetwatervraag plaats door nieuwe of uit te breiden functies. Dit wordt bereikt door maximaal gebruik te maken van hemelwater en de waterkringloop/recirculatie te sluiten. Daarmee worden ook de emissies geminimaliseerd. Innovaties in het watersysteem worden gestimuleerd. Het gaat daarbij om oplossingen die zowel watertekort als wateroverlast het hoofd kunnen bieden. Ruimtelijk betekent dit vooral ruimte voor wateropvang. Het gaat dan om een combinatie van wateropvang in bassins (al dan niet onder de kas) en ruimte voor opvang in het watersysteem. Hierbij moet rekening worden gehouden met voorwaarden voor de ondergrond. Bij het integreren van het waterbeleid in het ruimtelijk beleid wordt onderscheid gemaakt in de volgende situaties:
  1. Bestaande locaties voor glastuinbouw en boom- en sierteelt;
    Voor bestaande glastuinbouw(bedrijven)gebieden, greenports, boom- en sierteelt gebieden en PCT-terreinen blijft het provinciaal waterbeleid ongewijzigd. In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is een streefbeeld voor een duurzame waterhuishouding voor 2040 uitgewerkt. Dit streefbeeld bevat uitspraken over de watervraag, de waterkringloop, emissies naar bodem, grond- en oppervlaktewater, wateroverlast en de inrichting van het watersysteem. Het streefbeeld geldt voor de grondgebonden teelten voor 2040. Voor de bestaande substraatteelten (glastuinbouw en boomteelt) geldt dit streefbeeld al voor 2027, conform Europees beleid (Kaderrichtlijn Water).
  2. Herstructurering van bestaande locaties voor glastuinbouw en boom- en sierteelt;
    Bij herstructurering geldt voor alle glastuinbouw(bedrijven)gebieden, greenports, boom- en sierteelt gebieden en PCT-terreinen dat uiterlijk in 2027 wordt voldaan aan het streefbeeld. Mede in het licht van de thans lopende evaluatie van het brijnbeleid vindt de provincie het belangrijk dat bij herstructureringen zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het streefbeeld 2040. Toepassing van best uitvoerbare technieken is het uitgangspunt.
  3. Nieuw te ontwikkelen locaties voor glastuinbouw en boom- en sierteelt;
    De provincie wil de vraag naar zoetwater in de planperiode niet laten toenemen. Zij zal hiervoor in de verziltingsgevoelige gebieden in beginsel geen functies toekennen (of uitbreidingen toestaan) waarbij de vraag naar zoet water toeneemt. Dit tenzij deze functies hun eigen zoetwatervoorziening regelen en hiermee hun zelfvoorzienendheid vergroten (denk dan aan gesloten waterkringloop in glastuinbouw, gebruik van hemelwateropvang).

Voorkomen van wateroverlast
Door klimaatverandering kan de wateroverlast toenemen. Ruimte voor wateropvang wordt in en nabij steden gereserveerd. Hiertoe behoren ook de waterbergingen die indicatief op de functiekaart opgenomen (zie verder Provinciaal Waterplan figuur 7.3). Deze zijn waar mogelijk gecombineerd met andere waterbergingen zoals bijvoorbeeld voorraadbergingen en/of andere functies als natuur en recreatie. Bij ontwikkelingen in de landbouw en bij natuurontwikkeling moet de duurzaamheid van de zoetwatervoorziening in de afweging worden meegenomen. Zuid-Holland onderscheidt de volgende opgaven:
Wateropgaven Groene Hart
In het Groene Hart spelen in de toekomst problemen met de beschikbaarheid van zoet water. Met het oog op een duurzamer bodemwatersysteem wordt in delen van het Groene Hart ingespeeld op het afremmen van de bodemdaling.

Ook is er een wateropgave gekoppeld aan de diepe droogmakerijen. De Middelburg-Tempelpolder en Polder Nieuwkoop zijn diepe droogmakerijen met een urgente wateropgave. Zij liggen als diepe putten in het landschap waardoor (brakke) kwel optreedt. Dit wordt deels veroorzaakt door wegzijging uit de directe omgeving.
In Polder Nieuwkoop kan de aanzuigende werking op de naastgelegen Nieuwkoopsche Plassen mogelijk worden beperkt door peilopzet in combinatie met functieverandering. De provincie moet dit verder onderzoeken op haalbaarheid. De inlaatbehoefte van de Nieuwkoopse Plassen kan sterk verminderen door het peilregime in de plassen en directe omgeving te flexibiliseren en door het glastuinbouwgebied Noordse Buurt te saneren.
In de Middelburg-Tempelpolder zijn minder mogelijkheden om de effecten van de aanwezige brakke kwel te beperken, onder meer door de aard van de ondergrond. Onderzoek moet uitwijzen of brakke kwel onderdrukt kan worden door het peil op te zetten. In beide droogmakerijen moet bij eventuele functieverandering de ruimtelijke kwaliteit verbeteren. Waar nodig en mogelijk vindt koppeling plaats met waterberging, natuurontwikkeling, woningbouw en recreatie en toerisme. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van brakke kwel. Op korte termijn sluit de provincie ontwikkelingen uit die toekomstige oplossingen voor de wateropgave ernstig bemoeilijken. Het gaat hierbij vooral om onomkeerbare kapitaalintensieve investeringen zoals nieuwe bebouwing voor agrarische bedrijven.

In de Polder Noordplas werkt de provincie al aan een urgente wateropgave door de invloed van brakke kwel op het boezemsysteem te beperken. De aanleg van het Bentwoud is een functiewijziging die het mogelijk maakt om brakke kwel in de zomer vast te houden.
Wateropgaven Zuid-Hollandse delta
De Deltawerken helpen Zuid-Holland beschermen tegen het water. De compartimentering van de deltawateren door de Deltawerken heeft echter ook negatieve ecologische effecten en veroorzaakt problemen met de water(bodem)kwaliteit. Dit heeft zijn weerslag op de economische waarde en belevingswaarde van het gebied, door bijvoorbeeld blauwalg en verontreinigd sediment. Ook moet rekening worden gehouden met klimaatverandering en zeespiegelrijzing. Hiertoe is in 2003 de Integrale Visie Deltawateren opgesteld. In het Zuid-Hollandse deel van de delta zet de provincie in op herstel van de getijdenwerking. Randvoorwaarde is dat deze ontwikkeling samen moet gaan met behoud van een duurzame zoetwatervoorziening voor de zoetwaterafhankelijke functies. Met de aanleg van het zoetwaterkanaal en een verbetering van het regionale waterbeheer (gescheiden aan- en afvoersysteem) wordt het huidig niveau van zoetwatervoorziening in elk geval tot 2015 gegarandeerd. Voor de periode daarna streeft de provincie naar behoud van dit niveau, teneinde de risico’s van interne verzilting zoveel mogelijk tegen te gaan. Hier wordt nader onderzoek naar verricht
Herstel van de getijdenwerking wil zeggen: waar mogelijk de getijdenwerking vergroten en geleidelijke overgangen maken tussen zoet en zout en/of nat en droog. Dit herstelproces loopt via verschillende sporen: het herstel in het Haringvliet (Kierbesluit Haringvliet), het realiseren van het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta (naar aanleiding van het adviesrapport “Zoet water Zuidwestelijke Delta”(2009) en de mogelijke verzilting van het Volkerak-Zoommeer.

In het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta is het verbinden van veiligheid, ecologie en economie verder uitgewerkt in drie doelen:
  • klimaatbestendig veilig: waarborgen van veiligheid tegen overstromingen ook op de lange termijn (2040 en verder);
  • ecologisch veerkrachtig: herstellen van een natuurlijk ecologisch systeem en het herstellen van de estuariene dynamiek in de Zuidwestelijke delta voor de korte termijn (2015), de middellange termijn (2040) en met een doorkijk naar de langere termijn (2040 en verder);
  • economisch vitaal: benoemen en pakken van kansen voor de ruimtelijk-economische en maatschappelijke ontwikkeling.
De deltaprovincies (Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant) hebben deze doelen in vier richtingen uitgewerkt:
  • een unieke delta met ecologisch herstel, estuariene dynamiek en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • een veilige delta die ook op langere termijn op een innovatieve en duurzame manier beschermd is tegen overstromingen;
  • een bedrijvige delta met als speerpunten bedrijvigheid in en rond de havens, optimale scheepvaart, versterking van water en landbouw en versterking van het aanbod voor recreatie en toerisme;
  • een aantrekkelijke delta om te wonen en te verblijven.

In de periode 2010-2015 ontwikkelt en realiseert de provincie, samen met andere partijen waaronder het rijk, een breed pakket aan (onderzoeks)maatregelen om, indien besloten wordt tot verzilting van het Volkerak-Zoommeer, het bestaande serviceniveau van de zoetwatervoorziening te handhaven, uitgaande van het Zoetwater Advies van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta. Het gaat om alternatieven voor zoetwateraanvoer van elders, beperking van de zoutindringing naar Haringvliet en Hollandsch Diep met een innovatieve zoet/zout-scheiding in de Volkeraksluizen, een verkenning naar beperkende maatregelen tegen zoutindringing in het Rijnmondgebied en technologische oplossingen om het zoetwatergebruik te verminderen. Een integrale gebiedsgerichte benadering staat daarbij centraal.
Drinkwaterwinning
Van oudsher wordt er in het duingebied drinkwater gewonnen. Deze functie blijft gehandhaafd. Dit levert beperkingen op voor functies in de omgeving. De drinkwaterwinningsgebieden in de duinen en de daaromheen gelegen grondwaterbeschermingsgebieden zijn opgenomen in de Provinciale Milieuverordening. Het gaat om de locaties: Kop van Goeree ten noorden van Goedereede, de Delflandse kust ter hoogte van Monster, de duinen tussen Den Haag en Katwijk en de duinen in het noorden van de Bollenstreek, op de grens met Noord-Holland.
4.6.3 Duurzame energievoorziening
Zuid-Holland werkt aan een duurzamer energievoorziening in 2020. Bij het provinciaal belang ’Voorzien in duurzame vormen van energie en benutten van potenties om duurzame energievoorzieningen toe te passen’ horen de volgende ambities:
  • Voldoende en geschikte locaties voor windenergie realiseren.
  • Andere duurzame vormen van energietoepassingen mogelijk maken (zonne-energie, getijdencentrale, warmte- en koudeopslag en betere benutting van restwarmte).
  • Locatiebeleid om (aan de vraagzijde) benutting van warmte te realiseren via de aanleg van lokale warmtenetten.

Windenergie

In het licht van een duurzame energievoorziening is het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie van groot belang. Met het rijk zijn afspraken gemaakt om in 2020 te voorzien in ten minste 720 MW opgesteld vermogen op land. Uitgaande van een opgesteld vermogen in 2011 van circa 260 MW zijn aanvullende locaties wenselijk. Met het oog op de verwachte klimaatveranderingen en energieschaarste is het voorzien in een groter aandeel duurzame energie urgenter geworden. Anderzijds zijn landschappelijke kwaliteiten centraler komen te staan in het ruimtelijk beleid en is de nieuwe generatie windturbines (en daarmee de invloed op het landschap) aanzienlijk groter dan circa tien jaar geleden.

De eisen vanuit windenergie en de voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit zijn afgewogen en met elkaar in balans gebracht. Vanuit windenergie zijn in de afweging aspecten als voldoende windaanbod, technische en economische haalbaarheid betrokken. Vanuit ruimtelijke kwaliteit worden combinaties met technische infrastructuur, grootschalige bedrijvigheid en grootschalige scheidslijnen tussen land en water geschikt geacht. Daarbij wordt voorkeur gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen. Gebieden die vanuit landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of recreatief oogpunt kwetsbaar zijn, worden uitgesloten. Mede door de grote omvang en ruimtelijke invloed van moderne windturbines (uitgangspunt: een minimale ashoogte van zo’n minimaal 80 meter ashoogte) is het van belang om zoveel mogelijk in te zetten op concentratie in geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie te voorkomen. Dit leidt tot locaties en gebieden waar plaatsing ruimtelijk mogelijk is (locaties windenergie, concentratiegebied windenergie en zoekgebieden windenergie). Bestaande opstellingen binnen de locaties windenergie, het concentratiegebied windenergie en de zoekgebieden windenergie kunnen ter plaatse vervangen en opgeschaald worden. Bestaande opstellingen daarbuiten worden in beginsel niet ter plaatse vervangen of opgeschaald, maar na de afschrijvingstermijn gesaneerd.


1. Locaties windenergie
In verschillende regio’s is geconcretiseerd waar windenergie ontwikkeld kan worden en waar niet. Daartoe zijn locaties windenergie aangewezen. Onder deze locaties vallen zowel gerealiseerde als te ontwikkelen opstellingen. De locaties windenergie zijn gekoppeld aan:
• zones langs snelwegen in combinatie met grootschalige bedrijvigheid,
• grootschalige infrastructuur in combinatie met grootschalige bedrijvigheid en logistiek
• grootschalige infrastructuur en grootschalige scheidslijnen tussen land en water.

2. Concentratiegebied windenergie
In een concentratiegebied zijn mogelijkheden voor concentratie van een veelheid aan locaties windenergie. Één gebied is bij uitstek geschikt als concentratiegebied voor windenergie, namelijk het haven- en industriegebied van Rotterdam. Binnen dit gebied kan, volgens de gestelde voorwaarden, windenergie ontwikkeld worden om te komen tot de doelstelling van 300 MW, conform het Windenergieconvenant Haven Rotterdam (2009).

3. Zoekgebieden windenergie
Enkele gebieden zijn geschikt voor windenergie, maar behoeven nog nader onderzoek waar exacte locaties windenergie gesitueerd kunnen worden.
Voor Goeree-Overflakkee wordt samen met de gemeente en andere partijen onderzocht waar binnen de randzone van het eiland locaties windenergie gesitueerd kunnen worden om de ambitie van 200-300 MW op Goeree-Overflakkee te realiseren.
Deze gebieden worden aangeduid als ‘Zoekgebied windenergie’.

Verdeling provinciale opgave
De beoogde verdeling van de provinciale opgave van ten minste 720 MW in 2020 is als volgt:

300 MW: Havengebied Rotterdam (conform Havenconvenant windenergie, 2009)
200-300 MW: Randzone Goeree-Overflakkee.
200-300 MW: Overig Zuid-Holland (waaronder 100-150 MW conform convenant ‘Realisatie windenergie stadsregio Rotterdam’, 2012)


Bij de plaatsing van windturbines dienen de effecten ten aanzien van natuur, flora en fauna, bescherming van waardevolle cultuurhistorische stads- en dorpsgezichten, geluid, externe veiligheid, slagschaduw, lichtschittering, landschappelijke inpassing, watertoets en archeologie te worden onderzocht. Er dient rekening gehouden te worden met TV- en telecommunicatiestoring, en met randvoorwaarden vanuit gemeente en waterschap. Het voorgaande dient in een MER en/of een ruimtelijke onderbouwing te worden vastgelegd.

In het licht van een duurzame energievoorziening is het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie van groot belang. Met het rijk zijn afspraken gemaakt om in 2020 te voorzien in tenminste 720 MW opgesteld vermogen op land. In de door Provinciale Staten vastgestelde nota ‘Energiebeleid in uitvoeringsperspectief’ (september 2009) is aangegeven dat in 2020 circa 1000 MW op land en vlak voor de kust ('near shore') haalbaar lijkt. Uitgaande van een opgesteld vermogen in 2010 van circa 250 MW zijn aanvullende locaties wenselijk. In dat licht is de Nota Wervel van 2003 geactualiseerd in de Nota Wervelender (2010). Met het oog op de verwachte klimaatveranderingen en energieschaarste is het voorzien in een groter aandeel duurzame energie urgenter geworden. Anderzijds zijn landschappelijke kwaliteiten centraler komen te staan in het ruimtelijk beleid en is de nieuwe generatie windturbines (en daarmee de invloed op het landschap) aanzienlijk groter dan circa tien jaar geleden.


Ruimtelijk kader
Voor de ruimtelijke beoordeling van initiatieven voor windenergie gelden als uitgangspunt de plaatsingsvisie uit de Nota Wervelender, die hierna integraal is opgenomen, en de in die nota genoemde locaties. De locaties vormen een nadere concretisering van de plaatsingsvisie.

Plaatsingsvisie
In de plaatsingsvisie zijn de eisen vanuit windenergie en de voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit afgewogen en met elkaar in balans gebracht. Daarmee is de plaatsingsvisie tevens onderdeel van het ruimtelijk beleid. Vanuit windenergie zijn in de afweging aspecten als voldoende windaanbod, technische en economische haalbaarheid betrokken. Vanuit ruimtelijke kwaliteit worden combinaties met technische infrastructuur, grootschalige bedrijvigheid en grootschalige scheidslijnen tussen land en water geschikt geacht. Daarbij wordt voorkeur gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen, evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen. Gebieden die vanuit landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of recreatief oogpunt kwetsbaar zijn, worden uitgesloten. Mede door de grote omvang en ruimtelijke invloed van moderne windturbines is het van belang om zoveel mogelijk in te zetten op concentratie in geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie te voorkomen. Dit leidt tot gebieden waar plaatsing ruimtelijk mogelijk is (plaatsingsgebieden) en waar deze uitgesloten wordt (vrijwaringsgebieden):

1. Plaatsingsgebieden
  • Noordelijk deel van de provincie, boven de Nieuwe Waterweg en de Lek: zones langs snelwegen in combinatie met bedrijvigheid.
  • Midden van de provincie: zone Maasvlakte –Rotterdam – Drechtsteden- Merwedezone gekoppeld aan grootschalige infrastructuur met bedrijvigheid en logistiek.
  • Zuidelijk deel van de provincie: zones gekoppeld aan grootschalige infrastructuur (dammen, dijken) en grootschalige scheidslijnen tussen land en water.
2. Vrijwaringsgebieden
  • De nationale landschappen Groene Hart en Hoeksche Waard, vanwege landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
  • Natura2000-gebieden, de EHS en beschermde natuurmonumenten, vanwege ecologische waarden.
  • Provinciale landschappen, vanwege de landschappelijke en recreatieve waarden.
  • Topgebieden cultureel erfgoed vanwege de cultuurhistorische waarden.
  • Aanvliegroutes en – funnels van vliegvelden, vanwege veiligheidsrisico’s.

3. Concentratiegebieden
Enkele plaatsingsgebieden zijn bij uitstek geschikt als concentratiegebied voor windenergie (windpark), namelijk het havengebied van Rotterdam (Maasvlakte en Europoort), de randzone van Goeree-Overflakkee en de zuidrand van Voorne-Putten. Deze gebieden worden als voorkeurslocatie beschouwd, waarbij bijzondere aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is, waaronder voldoende doorzichten.

4. Randen Nationale Landschappen
Waar plaatsingsgebied en Nationaal Landschap aan elkaar grenzen, is plaatsing van windturbines onder voorwaarden mogelijk aan weerszijden van de begrenzing. Hier is een nadere beoordeling en afweging aan de orde op basis van maatwerk. Opstellingen moeten in deze randzones qua situering, aantal turbines en ashoogte ruimtelijk inpasbaar zijn en de kernkwaliteiten van het landschap niet onevenredig aantasten. Hierbij wordt uitgegaan van de fysieke, waarneembare topografische eigenschappen van het landschap. Voor de nadere beoordeling en afweging is een onafhankelijk ruimtelijk kwaliteitsadvies vereist (bijvoorbeeld van het kwaliteitsteam voor het betreffende nationale landschap), gevolgd door een besluit van Provinciale Staten.

5. Solitaire windturbines
Solitaire windturbines zijn in beginsel toegestaan op grote bedrijventerreinen en in glastuinbouwgebieden van tenminste 50 ha.

6. Overig gebied
In de categorie overig gebied is plaatsing van windturbines in beginsel niet mogelijk, tenzij voldaan wordt aan de voorwaarden van de plaatsingsvisie, zoals de combinatie met infrastructuur, bedrijventerreinen en scheidslijnen land-water.



Bodemenergie
De provincie heeft in het klimaat- en Energieakkoord (2009) met het rijk afgesproken dat in 2020 twintig procent minder broeikasgassen worden uitgestoten door energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Eén van deze duurzame energiebronnen is het benutten van de ondergrond voor opslag en winning van warmte en koude. De provincie heeft de ambitie om de mogelijkheden van deze vorm van bodemenergie zo optimaal mogelijk te benutten. De provincie verleent voor de zogenaamde open systemen vergunningen in het kader van de Waterwet. Dit vindt volgtijdelijk plaats (“wie het eerst komt die het eerst pompt” ), waardoor de in de bodem beschikbare opslagcapaciteit voor energie niet optimaal wordt benut, omdat om onderlinge negatieve beïnvloeding te voorkómen een veiligheidsmarge moet worden aangehouden. Dat kan worden voorkomen door een planmatige benadering van bodemenergiesystemen.

Bovendien geldt dat bodemenergie één van de vele functies is die in de ondergrond kan worden gerealiseerd. Voor een optimale benutting van de ondergrond is het noodzakelijk dat de toepassing wordt gepland in afstemming met ander ondergronds en bovengronds ruimtelijk gebruik. Dat geldt vooral voor gebieden met veel vraag naar bodemenergie én met concurrerende onder- en bovengrondse functies. Dat is in de concentratiegebieden voor glastuinbouw en het stedelijk netwerk gecombineerd met het ‘stedelijk groen’ buiten de contour meegenomen, voor zover dit groen op het stedelijk netwerk aansluit.

Deze gebieden zijn voor warmte-koudeopslag tot ambitiegebied bestempeld, omdat Zuid-Holland in deze gebieden de toepassing van deze bodemenergiesystemen wil faciliteren op basis van gebiedsgerichte planning in afweging met andere boven- en ondergrondse belangen (zie figuur x.y). Deze afweging vindt op lokaal niveau plaats door het vaststellen van zogenaamde bodemenergieplannen. Vanwege de schaal van de plannen wordt het initiatief voor de totstandkoming van deze bodemenergieplannen van gemeenten verwacht. Gelet op de spelende belangen en bevoegdheden moeten deze plannen in samenwerking met de provincie, waterschap en marktpartijen tot stand komen.


Kaart 4.6.3b Ambitiegebieden bodemenergie


Overige vormen van duurzame energie
In de periode 2010-2020 worden in stedelijke gebieden en in glastuinbouwgebieden binnen het stedelijk netwerk lokale warmtenetten gerealiseerd. Dit gebeurt op basis van restwarmte uit afvalverwerking, elektriciteitscentrales en industrie, geothermie, warmte- en koudeopslag, lokale warmte uit warmtekrachtkoppeling, getijde-energie en eventueel ook biomassa en de combinatie hiervan via 'intelligente' lokale netten. Tot en na 2020 groeien deze netten samen uit tot grotere netten die daarmee bedrijfszekerder zijn. Het Westland/Oostland kan als energieleverancier fungeren. Het Westland is door het rijk aangewezen als een vestigingsplaats waar elektriciteitsproductie-eenheden gevestigd zijn en zich kunnen vestigen. Hier kan in de toekomst tenminste 500 mW elektriciteit worden opgewekt. Glastuinbouw is een grote energiegebruiker. Door de ligging nabij de mainport liggen hier veel kansen. Zo kan een energieneutrale greenport ontstaan.
4.7 Divers en samenhangend stedelijk netwerk
Zuid-Holland wil verstedelijking en economische ontwikkeling bundelen en concentreren in het stedelijk netwerk. Concentratie van stedelijke functies biedt meer kansen voor een betere samenhang, een grotere arbeidsmarkt en een hoger voorzieningenniveau. Dit biedt agglomeratievoordelen voor inwoners, bedrijven, voorzieningen en detailhandel. Ook geeft het mogelijkheden tot efficiënte benutting van infrastructuur en ontwikkeling van duurzame energiesystemen. Hiermee wordt de concurrentiepositie van het stedelijk netwerk in Zuid-Holland versterkt. Dit draagt bij aan een betere positie van de Randstad als geheel in Europa en de rest van de wereld. Zuid-Holland schept een aantrekkelijke leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor bedrijven. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en gebiedskwaliteiten worden versterkt. De provincie speelt in op demografische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke behoeften, die een toenemende vraag naar stedelijke woonmilieus in de toekomst laten zien. Ontwikkeling van nieuwe woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden kan gecombineerd worden met het herstructureren en transformeren van bestaande woon- en werkmilieus. Gemengde milieus, broedplaatsen en onderwijsvoorzieningen zorgen voor een betere voedingsbodem voor de kenniseconomie.
Intensief gebruik van het stedelijk gebied leidt tot een reductie van de uitstoot van broeikasgassen en een zuinig gebruik van grondstoffen. Hierdoor draagt intensief stedelijk ruimtegebruik bij aan de duurzaamheid van de samenleving.

Kaart 4.7 Stedelijk netwerk

Tot 2020 staan de volgende provinciale belangen centraal:
  • Versterken van het stedelijk netwerk
  • Optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters
  • Verbeteren interne en externe bereikbaarheid
  • Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus
  • Voorzien in een gezonde leefomgeving

4.7.1 Versterken stedelijk netwerk
Bundeling van verstedelijking
Bundeling van verstedelijking is meer dan het concentreren van wonen in steden. Voor de leef-, werk- en woonomgeving in 2020 richt Zuid-Holland zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling beter afstemmen van bovenregionale voorzieningen, economische clusters en intensivering van het stedelijk gebied. Dit geldt vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer, met een extra accent op de stedelijke centra.
Functieafstemming tussen verstedelijking en infrastructuur
De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied 2010. Gedifferentieerd ruimtegebruik maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in het invloedsgebied van StedenbaanPlus, het nationale en (boven)regionale OV railnet in Zuid- Holland. Dit invloedsgebied is op kaart weergegeven als stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer en onderscheidt zich daarmee van het 'overig' stedelijk gebied. Wonen, werken en bijbehorende voorzieningen worden bij voorkeur geconcentreerd rond de stations en haltes van StedenbaanPlus. (Boven)regionale voorzieningen en grotere kantoorlocaties worden geconcentreerd in stedelijke centra. Deze benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen in het stedelijk gebied.
De intensivering van stedelijke functies mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het binnenstedelijk leef- en vestigingsmilieu. Dat betekent dat intensivering gepaard gaat met verbetering van de milieukwaliteit en dat grotere eenheden stedelijk groen hun groene functie en kwaliteit moeten behouden en in principe niet in aanmerking komen voor verdichting. De grotere eenheden stedelijk groen en de groenblauwe hoofdroutes in de stad worden beschouwd als een onderdeel van de Zuidvleugelgroenstructuur.
Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie
Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren of transformeren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Dit geldt ook buiten het stedelijk netwerk.
Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren en mengen van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere of andere functies geschikt te maken.
Herstructurering en transformatie zijn goede methoden om functies te herschikken in het kader van intensivering van het stedelijk gebied. Bij herstructurering betreft het vooral functiebehoud, transformatie vooral functieverandering (bijvoorbeeld de Binckhorst in Den Haag en Stadshavens Rotterdam).
Via herstructurering en transformatie kan tegelijk ook de milieukwaliteit op een locatie worden verbeterd. Daarbij gaat het om geluidhinder, geurhinder, luchtkwaliteit en onveilige situaties. Een schone en veilige leefomgeving is van belang om het internationale profiel van het stedelijk netwerk te behouden en te ontwikkelen. Naast de intensiveringsopgave dient in en om het stedelijk gebied voldoende ruimte te blijven voor een robuuste groen- en waterstructuur. Dit is van belang voor de leefkwaliteit in de stad en goede verbindingen met het buitengebied.
Centra in het stedelijk netwerk Zuid-Holland
In de centra van het stedelijk netwerk concentreren zich de belangrijkste stedelijke voorzieningen, de (inter)nationaal georiënteerde economische bedrijvigheid en kantorenlocaties. Centra onderscheiden zich naar hun positie in het netwerk, hun aard, omvang en economisch belang. Er is dus sprake van hiërarchie en diversiteit in centra. Stedelijke centra zijn tevens knooppunten van openbaar vervoer. Ze dienen optimaal bereikbaar te zijn, primair met openbaar vervoer, maar ook met de auto en de fiets.  (Boven)regionale voorzieningen, instituten en kantoren dienen zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in stedelijke centra, nabij de knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer. Niet alle centra bieden dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom zijn de volgende centra onderscheiden:
  • Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum (centra van Den Haag en Rotterdam)
    Deze centra omvatten meerdere knooppunten van openbaar vervoer en bieden ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, kennisbedrijven en -instellingen, universiteiten, voorzieningen en woonmilieus van (inter)nationaal niveau.
  • Bovenregionaal stedelijk centrum (centra van Leiden, Delft, Dordrecht en Gouda)
    Deze centra omvatten minstens één knooppunt van openbaar vervoer en andere hoogwaardige OV haltes en bieden ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, voorzieningen, kennisbedrijven en -instellingen en woonmilieus van bovenregionaal niveau. De aanwezigheid van een universiteit biedt ruimte voor gerelateerde functies van internationaal niveau.
  • Regionaal centrum
    Deze centra zijn goed bereikbaar met hoogwaardig openbaar vervoer en bieden ruimte voor concentratie van stedelijke voorzieningen en woonmilieus van regionaal niveau, Enkele regionale centra maken geen deel uit van het stedelijk netwerk, maar vervullen een regionale functie voor het omringend landelijk gebied.

    Bovengenoemde centra vormen een hiërarchische reeks van complete centra: ze bieden, ieder op hun eigen schaal, een volledig palet aan centrumgebonden voorzieningen en bedrijvigheid .Daarnaast worden, voor Rotterdam en Den Haag stedelijke subcentra onderscheiden. Deze zijn te beschouwen als satellieten van die ‘hoofdcentra’. Zij hebben een palet aan voorzieningen op het niveau van de hoofdcentra, alleen niet het volledige pakket. Voorbeelden zijn Rijswijk en Rotterdam Alexander.
  • Stedelijk subcentrum
    Deze centra omvatten een knooppunt van openbaar vervoer en/of andere hoogwaardige OV haltes en bieden ruimte voor concentratie van stedelijke voorzieningen van bovenregionaal niveau.

    Kenniscentra kunnen verbonden zijn aan een internationaal hoogstedelijk centrum of een bovenregionaal centrum maar kunnen ook daarbuiten liggen.
  • Kenniscentrum
    Unversiteitscomplex en/of bedrijventererein dat ruimte biedt aan hoogwaardige en kennisgerichte instituten of bedrijven van (inter)nationale betekenis.

    Ten slotte worden nog toeristische centra onderscheiden. Alle hoogstedelijke en stedelijke centra (de centra van Den Haag, Rotterdam, Leiden, Dordrecht en Gouda) functioneren ook als toeristisch centrum. Daarnaast is sprake van specifieke toeristische centra buiten de stedelijke centra. Deze toeristische centra beschikken in het algemeen niet over een volledig pakket aan voorzieningen.
  • Toeristisch centrum
    Complex van toeristische en/of recreatieve betekenis in het stedelijk of landelijk gebied dat ruimte biedt voor toeristische en recreatieve voorzieningen van (inter)nationaal niveau.

Voorzieningen
(Boven)regionale voorzieningen worden bij voorkeur in de stedelijk centra geconcentreerd, nabij hoogwaardig openbaar vervoer. Dit bevordert optimale bereikbaarheid, voldoende draagvlak en biedt mogelijkheden voor synergie. Het gaat immers om functies die veel mensen aantrekken. Bovenregionale centrumvoorzieningen betreffen winkelvoorzieningen, zorgvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen, overheidsvoorzieningen, culturele voorzieningen en recreatief-toeristische voorzieningen.
Culturele, recreatieve en toeristische voorzieningen
Zuid-Holland wil de culturele, recreatieve en toeristische kwaliteiten in de provincie versterken. Deze kwaliteiten en bijbehorende voorzieningen beperken zich niet alleen tot de stedelijke centra. In het stedelijk netwerk zijn vooral de centra van de grote steden en de historische stadskernen van groot cultureel, recreatief en toeristisch belang. In deze steden is veelal sprake van een specifiek en breed cultureel en toeristisch profiel, bestaande uit een gaaf en bijzonder historisch karakter, moderne architectuur en/of een divers palet aan culturele en stedelijke voorzieningen. De bescherming en versterking van de culturele en toeristische kwaliteiten komen tot uiting in de centrumaanduidingen, veelal in combinatie met de aanduiding historische kern op de kwaliteitskaart. Een aantal van de historische kernen is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht.

Culturele, recreatieve en toeristische voorzieningen beperken zich niet alleen tot de stedelijke centra. Diverse gebieden, kernen en voorzieningen in de provincie hebben een specifiek cultureel en toeristisch/recreatief profiel met een eigen karakter. Zo is de badplaats Noordwijk tevens bekend als internationaal congrescentrum en Zoetermeer als plaats met een ruim aanbod aan vrijetijdsvoorzieningen.

Versterking van dit karakteristieke profiel is van belang voor zowel de aantrekkelijkheid en het vestigingsklimaat van de steden in het stedelijk netwerk als voor de gehele provincie.
Toeristische voorzieningen en attracties van nationaal of internationaal niveau met een meer specifiek karakter zijn aangeduid als toeristisch centrum. Het betreft een aantal belangrijke badplaatsen en attracties langs de kust, zoals Scheveningen, Noordwijk, Katwijk en Hoek van Holland, evenals de Brouwersdam op Goeree-Overflakkee. Deze badplaatsen kunnen zich, ieder op hun eigen wijze, verder ontwikkelen tot toeristische attracties van Europese allure. Daarnaast zijn de internationaal bekende toeristische trekpleisters zoals Keukenhof en werelderfgoed Kinderdijk aangeduid als toeristisch centrum. Verdere toeristische ontwikkeling is mogelijk met inachtneming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Stedelijke detailhandelsstructuur
De provincie wil de bestaande detailhandelsstructuur versterken, vooral in de stedelijke centra, stadsdeel- en wijkcentra. Nieuwe mogelijkheden voor detailhandel en vrije tijd ziet de provincie ook rond openbaar vervoerknooppunten. Dit betekent beperking van toelaatbare branches op perifere locaties. De provincie zet het huidige detailhandelsbeleid voort, zoals neergelegd in de Provinciale Structuurvisie Detailhandel 2007. Veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt de uitbreiding van de perifere detailhandel op die locaties terughoudend benaderd (zie ook kaart 7 van de Verordening).


De detailhandel is altijd al een dynamische sector geweest. Ten opzichte van een aantal jaren terug is de detailhandel verandert van een groeimarkt in een verdringingsmarkt.
Het provinciale detailhandelsbeleid is erop gericht om de hoofdstructuur (hoofd- en ondersteunende centra, aangevuld met de belangrijkste clusters van PDV) zoveel als mogelijk te versterken. Om de detailhandelsstructuur in Zuid-Holland in stand te kunnen houden, zal de gezamenlijke inzet van partijen erop gericht moeten zijn om het winkelvloeroppervlak en de zachte planvoorraad in omvang terug te brengen en tegelijk de dynamiek en de vernieuwing in de detailhandelsstructuur te stimuleren en de structuur te versterken. Kwaliteit moet leidend zijn. Aanvullend hierop is versterking van perspectiefrijke onderdelen van de bestaande detailhandelsstructuur en het tegengaan van solitaire vestigingen van belang. De provinciale hoofdstructuur voor reguliere detailhandel is op onderstaande kaart weergegeven.

Kaart: reguliere detailhandelsstructuur.
PM

Binnen de op kaart geschetste hoofdstructuur onderscheiden wij twee verschillende categorieën: te ontwikkelen centra en te optimaliseren centra. Daarnaast zijn er honderden kleine aankoopplaatsen in de provincie aanwezig die geen onderdeel uitmaken van de hoofdstructuur.

Te ontwikkelen centra
Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de SER-ladder kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het Centrum van Rotterdam, de Binnenstad van Den Haag, de nieuwe centra Alexandrium, Zuidplein, Stadshart Zoetermeer en de historische binnensteden van Delft, Dordrecht, Gouda en Leiden komen hiervoor in aanmerking. De eerder geconstateerde grote planvoorraad in de aankoopgebieden in Rotterdam vraagt daarbij overigens om aandacht. Deze ligt op een te hoog niveau in relatie tot de ontwikkelingsmogelijkheden.

Te optimaliseren centra
De overige aankoopplaatsen uit de hoofdstructuur krijgen de status ‘Optimaliseren’ volgens het ‘nee-tenzij-principe’. Dit betekent dat gewerkt moet worden aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventuele beperkte uitbreiding van winkelmeters moet in het het teken staan van structuurverbetering van het centrum. In dit kader kan gedacht worden aan optimalisatie van de winkelrouting en de route tussen de belangrijkste voorzieningenclusters zoals het winkelgebied en het station.

Overige aankoopplaatsen
De aankoopplaatsen die buiten de provinciale hoofdstructuur vallen, hebben soms minder toekomstperspectief en komen dan voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) in aanmerking met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Groei zal hier in ieder geval niet aan de orde kunnen zijn. Initiatieven buiten de hoofdstructuur zijn alleen wenselijk als zij voorzien in een behoefte die niet in de bestaande structuur kan worden opgevangen.

Vestiging van internet afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen buiten de winkelstructuur is toegestaan mits het geen winkel of toonzaal betreft en de bereikbaarheid en het parkeren zijn gewaarborgd.

Veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen waar een beperking van toelaatbare branches geldt. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt de uitbreiding van de perifere detailhandel op deze en nieuwe locaties zeer terughoudend benaderd (zie ook kaart 7 van de Verordening).

In de verordening is een regeling opgenomen die gericht is op behoud en versterking van de detailhandelsstructuur in de centra van steden, dorpen en wijken. Buiten de centra is alleen ruimte voor specifieke branches (perifere detailhandel) die niet goed inpasbaar zijn in de bestaande centra. Voor grootschalige detailhandel in meubelen en andere aan het wonen gerelateerde branches zijn opvanglocaties aangewezen. Deze zogenaamde PDV-locaties, zijn aangeduid op een kaart in de verordening. De provincie acht het noodzakelijk dat er op termijn minder PDV-locaties in Zuid-Holland beschikbaar zullen zijn. De provincie heeft het voornemen de PDV-zoeklocatie in de Noordelijke Bollenstreek in de actualisatie van de structuurvisie in 2013 van kaart 7 te verwijderen indien Holland Rijnland niet met een ruimtelijk goed onderbouwd voorstel komt.

Als kader voor de (boven)regionale of intergemeentelijke detailhandelsprogramma’s dient uitgegaan te worden van onderstaand kwantitatief kader.

Tabel 2: ontwikkelingsmogelijkheden detailhandel per REO-gebied
REO-gebied Huidig oppervlakte m2 Ontwikkelingsmogelijkheden
m2 2020 Ontwikkelingsmogelijkheden m2
2030
Haaglanden 1.348.600 + 220.000 +280.000
Rijnmond 1.751.500 - 115.000 -130.000
Zuid-Holland Zuid 849.000 - 205.000 -225.000
Holland Rijnland 807.200 -120.000 - 130.000
Midden Holland 324.500 -50.000 - 50.000
Totaal 5.081.200 - 270.000 - 255.000








Bebouwingscontouren
Zoals gezegd kiest de provincie ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Alle kernen in de provincie zijn omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd en waarbinnen de woningbouwopgave tot 2020 kan worden geaccommodeerd (zie ook kaart 1 van de Verordening).
Bouwen buiten de contour
Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan, het zogenoemde 'nee, tenzij-beleid'. Uitzonderingen op deze regel zijn situaties waarbij door de bouw van een beperkt aantal woningen of een bedrijfsvestiging, de kwaliteiten in een gebied kunnen worden versterkt. Daarbij kan worden gedacht aan fysieke maatregelen via de Ruimte voor Ruimte-regeling, waarbij ook (gedeeltelijke) financiële compensatie tot de mogelijkheden behoort. Het (inter)gemeentelijke niveau is daar bij uitstek geschikt voor. De (samenwerkende) gemeenten zijn daarom verantwoordelijk voor het instellen en het beheren van een (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds. De middelen moeten besteed worden aan de sanering van niet-passende en overbodige bebouwing en functies in het buitengebied (aanpak ‘verrommeling’).
Op basis van bestuurlijke afspraken met Haaglanden, Stadsregio Rotterdam en Dordrecht is voor de mogelijke ontwikkeling van landelijk wonen buiten bebouwingscontouren een indicatieve aanduiding 'zoeklocatie' landelijk wonen opgenomen op de functiekaart. Het gaat hier om woningbouw in een lage dichtheid, gekoppeld aan investeringen in het landschap. Het betreft locaties in de Westlandse Zoom, bij Monster-Noord, 's Gravenzande-Noordoost, Hellevoetsluis-West, Spijkenisse-Zuid, Poortugaal- en Rhoon-Oost, de Waterparel in de Zuidplas en Dordrecht-Bovenpolder.

In het Middengebied van de Zuidplas en bij Piershil is een indicatieve aanduiding zoeklocatie stads- en dorpsgebied op de kaart opgenomen. Het gaat hier om zoeklocaties waarover nog aanvullende besluitvorming moet plaatsvinden.
Bouwen in bestaand bebouwd gebieden in uitleggebieden
Stads- en dorpsgebied
Aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen.

Binnen de bebouwingscontouren zijn er gebieden waar nog gebouwd kan worden en gebieden waar nog geen ontwikkelingsplannen voor zijn. Dit zijn uitleggebieden. Het overige gebied binnen de contour is aangeduid als bestaand stads- en dorpsgebied 2010 (BSD 2010). Dit bevat de al bebouwde gebieden en de nog niet bebouwde gebieden waar al plannen voor dan wel in uitvoering zijn. Stedelijk groen wordt niet gerekend tot bestaand stads- en dorpsgebied 2010.


Kaart 4.7.1a Stads- en dorpsgebied

Verstedelijkingsafspraken
Rijk, provincie en regionaal samenwerkende gemeenten hebben per gebied, afspraken gemaakt over de verstedelijkingsopgaven voor de Zuidvleugel, het Groene Hart13 en de Zuid-Hollandse delta. Conform de bestuurlijke afspraken tussen de Zuidvleugelpartners in het bestuurlijk platform Zuidvleugel, geldt de ambitie dat 80 procent van de nieuwbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010 plaatsvindt. Dit is inclusief vervangende nieuwbouw. De overige 20 procent vindt plaats in uitleggebieden, maar binnen de bebouwingscontour.

Voor de kernen buiten de Zuidvleugel hanteert de provincie normen van 50 procent binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010 en 50 procent buiten bestaand bebouwd gebied maar binnen de bebouwingscontour. Deze percentages gelden voor de netto toevoeging aan de woningvoorraad. Gezien de voorziene demografische ontwikkelingen bieden deze bebouwingscontouren voldoende ruimte voor de opvang van stedelijke ontwikkelingen in de planperiode.

De Zuidvleugel (een bestuurlijke eenheid) wijkt iets af van het op ruimtelijke aspecten bepaalde stedelijk netwerk. Voorne-Putten bijvoorbeeld maakt deel uit van de Zuidvleugel maar niet van het stedelijk netwerk. Gorinchem en Hardinxveld-Giessendam vallen buiten de Zuidvleugel maar behoren wel tot het stedelijk netwerk.

13 Groene Hart = voor wat betreft woningbouw de voormalige Rijnstreek en Midden-Holland (exclusief de Zuiplaspolder = Zuidvleugel). Voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn voor het deel buiten de Zuidvleugel (Drechtsteden) aparte afspraken gemaakt.
Migratiesaldo nul; stedelijk netwerk en landelijk gebied
Het programma voor het stedelijk netwerk gaat uit van minimaal migratiesaldo nul. Hierdoor vindt verdergaande concentratie van verstedelijking in het stedelijk netwerk plaats. Voor het landelijk gebied buiten het stedelijk netwerk wordt uitgegaan van een bovengrens van maximaal migratiesaldo nul. Op deze manier wordt via verstedelijkingsafspraken gestuurd op bundeling in het stedelijk netwerk.


Kaart 4.7.1b Ruimtelijke en bestuurlijke eenheden t.b.v. verstedelijkingsafspraken

Sociale woningbouw
Het percentage te bouwen sociale woningbouw is afhankelijk van het percentage sociale woningbouw in de bestaande voorraad. Doelstelling is om doelgroep en voorraad in balans te hebben. Per regio kunnen afspraken worden gemaakt over het percentage te bouwen sociale woningen. De gemaakte afspraken vormen onderdeel van de regionale woonvisie en moeten een antwoord kunnen bieden op de vragen:
  • Op welke wijze de regio stuurt op de voorraad in relatie tot de doelgroepen en hoe monitoring plaatsvindt;
  • Of er voldoende spreiding is van de voorraad binnen de regio.

Bestuurlijke afspraken woningbouw
De Bollenstreek zal een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave van de Noordvleugel conform de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek. De Stedenbaangedachte en het Offensief van Teylingen zijn belangrijke uitgangspunten.

Goede inpassing van de bouwlocatie Valkenburg en de Rijnlandroute, er vanuit gaand dat de ontwikkeling van de bouwlocatie start in het noorden (N206). Indien er onvoldoende behoefte is aan woningen in het topmilieu, zal het niet ontwikkelde zuidelijke deel van de locatie toegevoegd worden aan de groene zone tussen Valkenburg en Wassenaar. In dat geval moet het appartementengebouw Landmark meer naar het noorden gesitueerd worden.

De locatie Zwethof bij Zoeterwoude-Dorp moet ontwikkeld worden voor de bouw van 5 cliëntwoningen voor 6 clienten per woning, 1 dagverblijf (ca 1000 m²) en 35 marktwoningen. Daarbij dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor een groenblauwe inpassing in het aangrenzende landelijk gebied. Tevens dient aansluitend aan de zuidelijke rand van de bebouwing van Zoeterwoude en de nieuwe uitleg te worden geïnvesteerd in natuurontwikkeling ter compensatie van het feit dat een deel van het tot het Groene Hart behorende gebied wordt bebouwd.

4.7.2 Optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters
Bij het provinciaal belang 'optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters’ horen de ambities:
  • Evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen.
  • Kwaliteit van met name bedrijventerreinen die langs (drukke) infrastructuur van weg, rail en water en in overgangsgebieden tussen stad en open landschap liggen.
  • Intensiever en efficiënter ruimtegebruik (toepassen SER-ladder voor bedrijventerreinen).
  • Evenwichtige afstemming tussen vraag naar en aanbod van ruimte voor HMC-bedrijven.
  • Evenwichtige afstemming tussen vraag naar en aanbod van watergebonden bedrijvigheid.
  • Ondergronds ruimtegebruik.

In Zuid-Holland moet voldoende aanbod van bedrijventerreinen binnen het stedelijk netwerk beschikbaar zijn. Het aanbod is afgestemd op de behoefte en dient ter versterking van de internationale concurrentiepositie van Zuid-Holland.

Bedrijventerreinen
Voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu is de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. Bedrijventerreinen zijn aangegeven op de functiekaart en kaart 6 van de verordening. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde14. Streefwaarde bij herstructurering is een ruimtewinst van 10 procent. Afspraken over nieuw aan te leggen bedrijventerreinen zijn gemaakt met betrokken partijen. Deze afspraken zijn in een convenant tussen rijk, IPO en VNG vastgelegd. Zoeklocaties voor bedrijventerreinen (kleinschalig en goed ingepast) zijn Rozenburg, Spijkenisse en Veerstalblok (zie bijlage 6.4).

14 SER-ladder.

Watergebonden bedrijventerreinen
Bepaalde bedrijven zijn voor hun functioneren afhankelijk van de aan- en/of afvoer via het water. Bijvoorbeeld bedrijven met veel bulkgoederen, zoals zand- en grindoverslag, betoncentrales en de scheepsbouw en -reparatie. Daarnaast draagt vervoer over het water bij aan verkeers- en vervoersdoelstellingen en milieudoelstellingen. Minder vrachtvervoer over de weg levert een bijdrage aan het verminderen van de files en de milieubelastende emissies.
Het aantal bedrijventerreinen gelegen aan geschikt vaarwater is beperkt en staat onder druk van transformatie naar woningbouw, want de locaties aan het water zijn vaak ook interessant om aan te wonen. Toch is er in Zuid-Holland een vrij constante vraag naar watergebonden bedrijventerreinen, hoewel deze zelden specifiek geduid kan worden. Uit recent onderzoek (BCI, 2009) blijkt dat er voor op- en overslag, (wegen)bouw en de scheepsbouw en -reparatie de meeste natte bedrijventerreinen nodig zijn, gevolgd door chemische handel en productie, betoncentrale en -handel en transport. Ontwikkelingen van de containerterminals in Alphen aan den Rijn en Alblasserdam zijn voorbeelden van nieuwe vraag naar natte bedrijventerreinen. Onderzoek bevestigt dat de huidige omvang natte bedrijventerreinen in principe moet worden gehandhaafd. Het huidige areaal watergebonden bedrijventerreinen is volgens onderzoek van belang voor de Zuid-Hollandse economie. Daarom moet dit in principe worden gehandhaafd. De belangrijkste watergebonden bedrijventerreinen staan op kaart 4.7.2.a als onderdeel van het vaarwegennetwerk. Het is gewenst de areaalcompensatie als gevolg van transformatie geclusterd op deze terreinen te realiseren vanwege de versterking van het vaarwegennetwerk.
HMC
Stortplaats met overwegend recreatieve eindbestemming
Gebied (3e Merwedehaven Dordrecht) tijdens de planperiode in gebruik als stortplaats, die in en na de planperiode grotendeels wordt ingericht als recreatiegebied.

Concentratiegebieden voor hogere milieuhindercategoriebedrijven (HMC-bedrijven) zijn te vinden in de zeehavengebieden in de Rotterdamse regio en de Drechtsteden. De HMC-bedrijven, vanaf categorie 4, kennen veelal een hoge toegevoegde waarde en vormen vaak het middelpunt van andere bedrijvigheid met vele toeleveranciers, inclusief de zakelijke dienstverlening. De ruimte voor HMC-bedrijven staat echter onder druk door de milieuzoneringen rond de oprukkende woningbouw. De (milieu)ruimte voor dit type bedrijven is daarom van provinciaal belang. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen blijft het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein. Risicovolle bedrijven dienen bij verplaatsing en nieuwvestiging, zoveel mogelijk gevestigd worden op de daartoe bestemde terreinen. Deze terreinen liggen aan het provinciedekkend basisnet externe veiligheid. Hierdoor worden de risico’s die samenhangen met de verwerking en het transport van gevaarlijke stoffen in de provincie verminderd.

De 3e Merwedehaven valt nu nog onder de categorie HMC-terreinen. Thans is het gebied in functie als stortplaats. Het is de bedoeling deze locatie te ontwikkelen tot een gebied met als hoofdfunctie recreatie, na beëindiging van de stort. Tijdens de planperiode blijft het gebied in gebruik als stortplaats. Op de functiekaart is de recreatieve eindbestemming weergegeven, met een symbool voor het gebruik als stortpaats.
Tijdens de planperiode blijft het grootste gedeelte van het gebied in gebruik als stortplaats. Alleen de kade van de 3e Merwedehaven wordt in de planperiode ontwikkeld tot bedrijventerrein (4 hectare). Op de functiekaart is de recreatieve eindbestemming van de stortplaats weergegeven, met een symbool voor het gebruik als stortpaats. De kade van de derde Merwedehaven met bedrijventerrein heeft de aanduiding Bedrijventerrein.

Kantorenlocaties
Zuid-Holland zet in op een sterke, internationaal concurrerende economie en de daarbij behorende positie op de kantorenmarkt. Daarbij is optimale bereikbaarheid en inpassing in de verstedelijkingsvisie ook van belang. Het strategisch belangrijke project StedenbaanPlus voorziet daarin.

De oplopende problematiek op de kantorenmarkt (oplopende structurele leegstand, overmaat aan veelal harde plancapaciteit) heeft veel kantorenlocaties onder druk gezet. Terughoudendheid in nieuwbouw draagt bij aan actief beheer van de voorraad kantoren door bijvoorbeeld duurzame renovatie en transformatie naar andere bestemmingen. Nieuwbouw blijft ook nodig om de kwaliteit van de kantorenlocaties op peil te houden en te voorzien in de marktvraag. Aanvullende nieuwe kantoorontwikkeling moet dan ook gedoseerd en gefaseerd worden en dient alleen plaats te vinden in de volgende centra, die mede beschouwd worden als kantoorontwikkelingslocaties:
Den Haag centrum (nabij de OV knooppunten Den Haag CS, HS en NOI), Rotterdam centrum (nabij de OV knooppunten Rotterdam CS, Blaak en Kop van Zuid), Den Haag Internationale zone, Ypenburg, Leiden CS, Rijswijk, Delft CS, Schiedam CS, Zoetermeer CS, Gouda CS, Rotterdam Alexander, Rotterdam Brainpark/Rivium en Dordrecht CS .
Voor locaties waarbij de planontwikkeling ver gevorderd is of waarover met de provincie bestuurlijke overeenstemming bestaat is een afwijking mogelijk en kunnen kantoorontwikkelingen conform de afspraak plaatsvinden.

Genoemde (hoog)stedelijke en (boven)regionale centra en subcentra zijn op de functiekaart aangegeven. Deze centra corresponderen met de belangrijke kantoorontwikkelingslocaties zoals weergegeven op kaart 4.7.2. Kantoorbestemmingen dienen binnen de invloedssfeer van de stations van StedenbaanPlus in de betreffende centra te liggen. Het gaat om gronden die binnen 10 minuten vanaf de stations bereikbaar zijn, te voet of met hoogfrequente bus- en railverbinding.


Kaart 4.7.2 Kantorenlocaties

Het kantorenbeleid kent een beperkt aantal uitzonderingen. Het beleid geldt niet:
  • voor kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging;
  • voor kantoren met een lokaal verzorgingsgebied zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
  • voor bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totaal bruto vloeroppervlak en minder dan 3000m² en
  • voor uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met hooguit 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.

Verder is functiegebonden kantoorontwikkeling mogelijk voor zover die is gekoppeld aan bijvoorbeeld kenniscentra, luchthaven, de mainport en de greenports.

Voor nieuwe ontwikkelingen moet de SER-ladder worden gegepast. Dit betekent dat bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe locaties voor kantoren of uitbreiding van bestaande locaties voor kantoren met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1000m² per vestiging een verantwoording moeten bevatten waarbij de behoefte aan nieuwe locaties als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook moet worden onderbouwd waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door herstructurering of intensivering van bestaande locaties of het benutten van ruimte op locaties elders in de regio. Tevens moet onderzocht worden of ter compensatie elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering.

Regionale nieuwbouwvolumes
De provincie gaat kaderstellend voorlopig uit van een nieuwbouwbehoefte voor Zuid-Holland van ca 1,15 mln. m² bvo voor de periode 2010-2020. 
Voor een gezonde kantorenmarkt en een realistische verstedelijkingsstrategie is het noodzakelijk dat een substantiële reductie van de plancapaciteit van kantoren plaatsvindt. Bezien vanuit de diverse regionale kantorenstrategieën en het kantorenprogramma van Stedenbaan is er nu ruwweg sprake van een halvering van de nieuwbouwbehoefte. De plancapaciteit medio 2010 bedroeg circa 4 miljoen m² bvo en een reductie tot circa 2 miljoen m² is wenselijk.

Totale nieuwbouwbehoefte kantoren 2010-2020 per regio, in m2 bvo
 Regio    Huidige kantorenvoorraad  Nieuwbouwbehoefte
 Stadsgewest Haaglanden    6.859.000  550.000
 Midden-Holland    435.000  20.000
 Stadsregio Rotterdam    4.396.000  470.000
 Holland-Rijnland    656.000  70.000
 Regio's Zuid-Holland Zuid    718.000  40.000
 TOTAAL ZUID-HOLLAND    13.064.000  1.150.000

Ondergronds ruimtegebruik
De provincie zet in op een intensiever gebruik van de ondergrond. De ondergrond vervult voor de maatschappij diverse functies: leverancier van grondstoffen, voedselproducent, buffer voor water en energie (geothermie en warmte- en koudeopslag), ondergronds parkeren, enzovoort. Het ruimtegebruik in de ondergrond moet afgestemd zijn met het bovengrondse ruimtegebruik en rekening houden met de fysieke kenmerken van de ondergrond.
4.7.3 Verbeteren interne en externe bereikbaarheid
Bij het provinciaal belang 'verbeteren interne en externe bereikbaarheid' horen de ambities:
  • (Inter)nationale bereikbaarheid verbeteren.
  • Capaciteit vergroten en/of nieuwe capaciteit openbaar vervoer en weg, waaronder Stedenbaan.
  • Ontwikkeling en kwaliteitssprong regionaal netwerk.
  • Samenhang binnen complete infrastructuur netwerk (multimodaliteit en ketenmobiliteit).
  • Ruimtelijke reserveringen voor (boven)regionale infrastructuur.
  • Aansluiting tussen hoofd- en onderliggend wegennet verbeteren.
  • Capaciteit vaarwegen voor goederen optimaliseren.

Voor de concurrentiepositie van de Randstad zijn de interne en externe bereikbaarheid essentieel. Bereikbaarheid vergroot de mogelijkheden voor een wervend internationaal vestigingsmilieu. Personen- en goederenvervoer moet vlot en zonder haperingen plaatsvinden. Tegelijkertijd dient de infrastructuur met het oog op de leefomgevingskwaliteit optimaal te worden ingepast. Bundeling van verstedelijking, functiemenging, herstructurering én een betere afstemming van de woon- en werkmilieus vermindert de totale mobiliteitsdruk.

Het hoofdwegennet, het regionale wegennet en stadshoofdwegennet moeten als één geheel beter functioneren. Ook is het noodzakelijk verschillende netwerken (auto, openbaar vervoer, waterwegen en fiets) te verknopen om vervoer van deur tot deur te verbeteren. Dit is de ketenbenadering die uitgangspunt is voor Zuid-Holland. Maatregelen in de sfeer van ketenmobiliteit15 moeten hieraan bijdragen. Hiervoor bieden nieuwe technologische ontwikkelingen op het gebied van (dynamisch) verkeersmanagement en dynamische openbaar vervoerreisinformatie veel kansen die Zuid-Holland beter wil benutten. Zuid-Holland vindt capaciteitsvergroting van wegen en spoor op verschillende plekken onontkoombaar. Delen van het onderliggend wegennetwerk verdienen een extra kwaliteitsimpuls. Er moet geïnvesteerd worden in hoogwaardig regionaal openbaar vervoer. Vooral daar is een kwaliteitssprong nodig, omdat de ontwikkeling ervan ver is achtergebleven. De capaciteit van vaarwegen kan beter benut worden. Voor alle weg- en openbaar vervoerprojecten geldt in ieder geval het volgende:
  • Het verkeers- en transportsysteem moet robuust zijn. Het geheel moet blijven functioneren bij wisselende verkeers- of weersomstandigheden.
  • Het verkeers- en transportsysteem moet duurzaam zijn. Het moet een goed woon-, werk- en leefklimaat ondersteunen.
  • Ketenbenadering is essentieel in het verplaatsing- en transportsysteem. Het geheel van aanwezige voorzieningen moet optimaal gebruikt worden. Investeren in goede overstapmogelijkheden is noodzakelijk.

Het hier beknopt beschreven mobiliteitsbeleid is vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) en de Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart. Het PVVP is in de structuurvisie als uitgangspunt gehanteerd. Alle in de structuurvisie aangegeven nieuwe verkeers- en vervoersinfrastructuur (zie overzicht in bijlage 6.2) mogen in bestemmingsplannen ruimtelijk in ieder geval niet onmogelijk worden gemaakt.

Kaart 4.7.3a Netwerk van infrastructuur en centra

15 Ketenmobiliteit = goede overstapmogelijkheden tussen de verschillende vervoersvormen in de reis van deur tot deur.
(Inter)nationaal netwerk – openbaar vervoer
Het (inter)nationale spoorwegennet is vooral een rijksaangelegenheid, maar gezien de ruimtelijke effecten ligt hier ook een provinciaal belang. Het gaat dan om de capaciteitsvergroting op de trajecten Den Haag-Rotterdam en Rotterdam-Gouda. Het is noodzakelijk een hoge graad van dienstverlening te  garanderen, zowel op (inter)nationaal (bijvoorbeeld hogesnelheidslijn) als op regionaal niveau (Stedenbaan). Bijzonder project in de capaciteitsvergroting is de aanleg van een spoortunnel in Delft.
(Inter)nationale wegverbindingen
De A16 en delen van de A4 naar België/Frankrijk en de A15 naar Duitsland zijn de belangrijkste achterlandverbindingen in Zuid-Holland. De transportstromen concentreren zich op deze assen. Zo nodig moet de omgeving hieraan worden aangepast.

De A4 is de hoofdslagader van de westelijke Randstad. De A4 verbindt het stedelijk netwerk van Zuid-Holland en Schiphol. De ontwikkelingen rond de luchthaven (met name de bedrijvigheid) zijn van nationaal belang en hebben een grote stuwkracht. De A4 moet daarom over de hele lengte het verkeer goed kunnen verwerken. Daarvoor is op korte termijn realisering van capaciteitsvergroting tussen knooppunt Burgerveen en Leiden van groot belang. Ter hoogte van Leiden zal de Rijnlandroute aan de A4 worden aangehaakt. De aanleg van de ontbrekende schakel A4 door Midden-Delfland is een eerste prioriteit. Daarna  komt ook realisering van de A4-zuid (Hoogvliet -Klaaswaal) aan de orde. Een zorgvuldige landschappelijke inpassing van deze verbinding is noodzakelijk om de effecten op het  landschapvan de Hoeksche Waard te minimaliseren en de leefbaarheid niet aan te tasten. De A4-zuid maakt naar verwachting tevens capaciteitsuitbreiding van het wegvak A29 tussen Klaaswaal en Hellegatsplein noodzakelijk. Ook daarvoor geldt dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing noodzakelijk is om de effecten op het landschap te minimaliseren en de leefbaarheid niet aan te tasten.
Met deze maatregelen is de A4 in de eerste plaats een betere verbinding met het zuiden (Antwerpen) en levert de snelweg tegelijk een bijdrage om de capaciteitsproblemen op de A16 bij de tunnel van Dordrecht en de Moerdijkbrug op te lossen. Tot die tijd functioneert de A16 als de belangrijkste internationale verbinding met het zuiden.

Ook de achterlandverbinding A15 is van essentieel belang voor het vrachtvervoer vanuit de mainport Rotterdam. Dit is een goederencorridor. Daarnaast is de A12/A20 een belangrijke achterlandverbinding naar het noordoosten. De uitvoering van het project A15 Maasvlakte-Vaanplein (verbreding naar 2x2 en 2x3 rijstroken) is een eerste prioriteit. Andere noodzakelijke verbeteringen in het hoofdwegennet van Zuid-Holland zijn de capaciteitsuitbreiding A15 Papendrecht-Gorinchem, de aanleg van A13-16, capaciteitsverruiming op de A12 (project: A12 vernieuwd op weg) en verbreding van de A27 Hooijpolder-Lunetten, inclusief verbreding van de Merwedebrug bij Gorinchem. Daarnaast wordt de verkeersafwikkeling bij belangrijke aansluitingen verbeterd. Dit gebeurt in het kader van het programma hoofdwegennet-onderliggend wegennet.

Uit de landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse Wegen blijkt dat grote verkeersproblemen ontstaan ter hoogte van Den Haag en op de Ruit van Rotterdam, ondanks verschillende maatregelen. Met het oog hierop zijn brede MIRT16-verkenningen gestart voor Haaglanden, de Rotterdamse Ruit en de corridor Antwerpen-Rotterdam. In deze verkenningen wordt de verkeersproblematiek in nauwe samenhang met de ruimtelijk- economische ontwikkelingen in beide regio's onderzocht. Op basis van de uitkomsten van deze verkenningen, acht de provincie in ieder geval de volgende maatregelen (boven de eerdergenoemde) nodig:
  • verruiming van de capaciteit van de A4 in de oostflank van de Haagse Regio, bijvoorbeeld door een parallelstructuur te realiseren;
  • capaciteitsverruiming van de A20 Moordrecht-Nieuwerkerk.

Voor de langere termijn is er nog een nieuwe oeververbinding ten westen van Rotterdam nodig. Hiervoor moeten de tracés voor de twee alternatieven Blankenburgtunnel en Oranjetunnel in de betrokken bestemmingsplannen vrijgehouden worden. Deze verbinding brengt de greenport Westland/Oostland dichter bij de haven. Zij biedt ook een ontsnappingsroute bij calamiteiten voor Voorne-Putten en Rozenburg en realiseert extra capaciteit voor personenvervoer over de weg in de Stadsregio Rotterdam.


Kaart 4.7.3b Basisnetwerk veiligheid en geluid (regionaal) vliegveld


16 MIRT = Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport.

Goederenvervoer
Een goede ontsluiting is belangrijk voor de economie en werkgelegenheid van Zuid-Holland. Voor de mainport en de greenports ligt hierbij nog eens extra de focus op goederenvervoer. Goederenvervoer maakt gebruik van weg-, spoor- en vaarverbindingen. De provincie wil meer transport over spoor en water laten plaatsvinden. Overslagterminals zoals bij Alphen aan den Rijn en Alblasserdam en slimme inzet van natte bedrijventerreinen zijn hierbij van essentiële betekenis. Om de risico’s, veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen, tot een minimum te beperken, wordt gebruik gemaakt van een provinciedekkend basisnet externe veiligheid.

Bij de Drechtsteden is een spoorcapaciteit- en veiligheidsprobleem met vérstrekkende gevolgen voor woon- en leefomgeving. Bovendien is er een ruimtelijke ordeningsprobleem omdat niet gebouwd kan worden in de spoorzone Dordrecht. Er is een forse toename van goederenvervoer (en ook van gevaarlijke stoffentransport per rail) door Dordrecht. Redenen hiervoor zijn de grote groei van containervervoer vanuit Rotterdam en een verschuiving van transportstromen naar de Betuweroute. Zo vindt het lpg-vervoer van Vlissingen naar Duitsland over de Betuweroute plaats en komt dus eerst door de Drechtsteden.

Een apart goederenspoor is zeer wenselijk. Zo worden achterlandverbindingen vanuit de mainport Rotterdam robuust en korter. Ook hoeft transport van gevaarlijke stoffen dan niet meer door dichtbevolkt stedelijk gebied te gaan. Of dit een 'bypass Dordrecht' kan zijn of een goederenspoorlijn over grotere lengte, is nog onderwerp van studie (ondermeer in de MIRT-Verkenning Antwerpen-Rotterdam). Voor 2020 moet er duidelijkheid zijn over realisering van de goederenspoorlijn Rotterdam-België (RoBel). Tot die tijd moeten in ruimtelijk opzicht de mogelijkheden voor de diverse alternatieven gevrijwaard worden. De Betuweroute moet tegen die tijd optimaal benut worden en aansluiten op een verbinding in noordelijke richting, waardoor transport van gevaarlijke stoffen niet of nauwelijks meer via Gouda en Rotterdam hoeft plaats te vinden. Het optimaal functioneren van het rangeerterrein Kijfhoek is essentieel voor deze achterlandverbinding.

Regionale infrastructuur
StedenbaanPlus
Het regionale openbaar vervoernetwerk (StedenbaanPlus) koppelt de belangrijkste stedelijke centra en economische clusters in Zuid-Holland met het (inter)nationale netwerk. Daarmee is het een cruciale onderlegger in het stedelijke netwerk.
Het Stedenbaanconcept vormt de ruggengraat hiervan. Verstedelijking wordt in dit concept gekoppeld aan railvervoer met een dienstregeling waarin treinen in een hoge frequentie rijden. Nieuwe stations worden gerealiseerd bij Sassenheim en Bleizo17.
Het station Bleizo ligt aan de spoorlijn Den Haag-Gouda ter hoogte van de doorgetrokken Zoetermeerse oosttak van Randstadrail. De locatie rond deze vervoersknoop is bedoeld voor een combinatie van innovatieve en kennisintensieve werkfuncties gerelateerd aan de greenportactiviteiten in Lansingerland, de in Zoetermeer gevestigde werkfuncties en vrijetijdsvoorzieningen. Deze nieuwbouw vervangt verouderde kantorenvoorraad in Zoetermeer, gaat gepaard met het schrappen van planologische voorraad aan kantoren en draagt daarmee bij aan de beoogde kwaliteitsverbetering in het kantorenaanbod.
Na realisering van vier sporen kan er bij Schiedam Kethel ook een Stedenbaanstation geopend worden, waarbij nader bezien zal moeten worden op welke wijze verstedelijking op deze locatie vorm kan worden gegeven. Dit mede in relatie tot de directe nabijheid van Rotterdam/The Hague Airport.

Bij de ontwikkeling van StedenbaanPlus gaat het concreet om realisering en uitbouw van de lightrailverbindingen RijnGouwelijn, Randstadrail, MerwedeLingelijn, het metronet in de stadsregio Rotterdam en de frequentieverhoging op de spoorverbinding Leiden-Alphen-Gouda/Utrecht (onderdeel van het HOV-NET Zuid-Holland Noord).
Binnen het stedelijk netwerk zijn daarnaast de volgende projecten aan de orde:
  • ontwikkeling van het netwerk Randstadrail (tramlijnen 1, 9 en 11 in Den Haag);
  • aanleg van de bustangent- Kijkduin, -Harnaschpolder, -Den Haag-zuidwest, -Delft, -Pijnacker,
  • -Zoetermeer;
  • doortrekken van Randstadrail (oostelijke richting) bij Zoetermeer;
  • ontwikkeling van het HOV-NET Zuid-Holland Noord: OV-buscorridors Leiden-Katwijk-Noordwijk, Alphen aan den Rijn- Leimuiden-Schiphol, Noordwijk-Voorhout-Sassenheim-Schiphol, Leiden-Zoetermeer, Leiden-Leiderdorp
  • aanleg van de hoogwaardig openbaar vervoer-busverbinding Zoetermeer-Rotterdam, in samenhang met de aanleg van de A13-A16;
  • realisering van een hoogwaardig openbaar vervoerverbinding Rotterdam-Rotterdam/The Hague Airport-Delft-Den Haag;
  • realisering van de Hoekselijn en doortrekken daarvan naar het strand, inclusief de koppeling aan de Rotterdamse metro;
  • aanleg van de Ridderkerklijn;
  • realisering hoogwaardig openbaar vervoerverbinding van Noordwijk naar Sassenheim.

StedenbaanPlus wordt gecompleteerd door de Zuidtangent in de Haarlemmermeer door te trekken naar het nieuwe station Sassenheim en door een hoogwaardige openbaar vervoerring in de Drechtsteden te realiseren. Verbetering is noodzakelijk van de buscorridor Duin- en Bollenstreek-Schiphol, waaronder de realisering van een hoogwaardig openbaar vervoerverbinding van Noordwijk naar Sassenheim en de buscorridor Alphen-Schiphol.

17 Bleiswijk-Zoetermeer.

Regionale wegverbindingen
Het regionale verkeer blijft zich ontwikkelen. Om het stedelijk netwerk goed te laten functioneren is daarom een kwaliteitssprong in het regionale netwerk vereist. In de As Leiden-Katwijk is de aanleg van de Rijnlandroute cruciaal voor de daar reeds geplande ontwikkelingen. Ook voor de regio en de greenport Bollenstreek is dit essentieel. Planning is dat de provincie op basis van het planMER begin 2011 een tracébesluit neemt. In samenhang met de Rijnlandroute wil Zuid-Holland dat de A44 een regionale weg wordt.

Met het oog op de ontwikkelingen in de Zuidplaspolder is een geheel nieuwe regionale wegenstructuur ontworpen. Essentieel onderdeel hiervan is de parallelstructuur A12, bestaande uit de Moordrechtboog, de Extra Gouwekruising, de Korte Rottelaan en Lange Rottelaan. Andere onderdelen zijn de omleiding van de N219 bij Zevenhuizen en het verleggen van deze verbinding bij Nieuwerkerk aan den IJssel. Er zijn twee mogelijkheden om de Lange Rottelaan aan te takken op de N209 bij Kruisweg. Ten eerste kan de Lange Rottelaan worden aangelegd als oostelijke tak van het kruispunt N209 en Zoetermeerselaan. De tweede mogelijkheid is de Lange Rottelaan ten zuiden van het buurtschap Kruisweg onder de N209 te leiden en vervolgens aan de westzijde van de N209 op de Zoetermeerselaan aan te takken.

De (regionale) bereikbaarheid van Den Haag wordt versterkt door aanleg van het Trekvliettracé en op termijn door de realisering van een volwaardige ringweg om/door de stad: de internationale ring Den Haag.
Voor Rotterdam geldt dat een betere binnenstedelijke noord-zuidverbinding kan leiden tot verbetering van de bereikbaarheid over de weg. Het gaat hier om de stadsweg, goed ingepast in het stedelijk weefsel. Ook de nieuwe stedelijke bouwlocatie Stadshavens moet een goede ontsluiting krijgen.
Andere verbeteringen in het regionale netwerk zijn het 3x1-project in het Westland, verbreding van de Doenkade (N209) vooruitlopend op de aanleg van de A13-16, aanleg van de Zuidwestelijke Randweg bij Gouda en capaciteitsverruiming van de N207 Alphen-Leimuiden/A4.

Naar aanleiding van de bereikbaarheidsstudie grensstreek Noord-Holland/Zuid-Holland worden voor de verbetering van de bereikbaarheid van de zuidelijke Bollenstreek twee nieuwe oost-westverbindingen op haalbaarheid onderzocht. Dit zijn een noordelijke ontsluiting greenport ten noorden van Hillegom tussen de N205 en de N206/N208 en een noordelijke randweg Rijnsburg die ook een directe aansluiting kan zijn van de veiling Flora Holland op de A44.
Regionaal vaarwegennet
De provincie wil het vervoer over water stimuleren. In het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan en de provinciale Nota Vaarwegen18 is dit beleid uitgewerkt. Belangrijke maatregelen met een ruimtelijk effect zijn: aanpassingen aan de Julianasluis bij Gouda, bochtafsnijding van de Schie bij Overschie, een overslagterminal bij Alphen aan den Rijn en een goederenterminal voor de Rotterdamse haven bij Alblasserdam. Het is vooral van belang dat er voldoende ruimte voor vaarwegengebonden bedrijvigheid behouden blijft of wordt ontwikkeld. De provinciale vaarwegen zijn op de functiekaart aangegeven. Het vaarwegennet biedt kansen om de ruimtelijke kwaliteit en toegankelijkheid van gebieden te verhogen. In samenspel met de beleidsontwikkeling voor de recreatieve toervaart en het ontwikkelen van een verbindend recreatief netwerk zal het waternetwerk een meer integrale rol spelen.

18 Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart 2006.

De provincie stimuleert het vervoer over water. In samenspel met het beleid voor de recreatieve toervaart en het ontwikkelen van een groenblauw netwerk zal het waternetwerk een meer integrale rol spelen. Bij het beleid voor de vaarwegen in Zuid-Holland gaat het om het behoud van het areaal watergebonden bedrijventerreinen, het.behoud van laad- en loswallen als ruimtelijke schakel in het vervoer van goederen over water, het behoud van de voorzieningen voor de recreatievaart en het verder ontwikkelen van het verbindend recreatief vaarwegennetwerk.

De provinciale vaarwegen als onderdeel van het regionaal waternet zijn op de functiekaart aangegeven. De functies voor binnenvaart en recreatievaart stellen eisen aan de infrastructuur en het ruimtelijke gebruik van de oevers. De provincie hanteert hiervoor.de landelijke Richtlijn Vaarwegen (2011) die is opgesteld door Rijkswaterstaat, waarvan alleen gemotiveerd mag worden afgeweken. Op kaart yy van de verordeningis de klassering van de provinciale vaarwegen voor binnenvaart en recreatievaart aangegeven met de bijbehorende vrijwaringszones. In de vrijwaringszones mogen geen bestemmingen gepland worden die de vaarweggebonden functies belemmeren of onmogelijk maken, tenzij alternatieve locaties in de omgeving worden geboden, de zichtlijnen voor de scheepvaart hinderen, de zichtlijnen voor de bedienings- en begeleidingsobjecten hinderen, de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de wal beperken en - de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud hinderen.
De eisen voor een vlot en veilig scheepvaartverkeer zijn vastgelegd in de beleidsregel provinciale vaarwegen.


Luchthaven en helihavens
De luchthaven Rotterdam/The Hague Airport is van groot belang voor het internationale profiel van Zuid-Holland. Om deze luchthaven goed te laten functioneren is een goede bereikbaarheid van essentieel belang. Naast ontsluiting over de weg (A13, Doenkade en, op termijn, de A13-16) gaat het ook om aansluiting op StedenbaanPlus. Behalve een koppeling met Randstadrail moet hiervoor ook een hoogwaardig openbaar vervoerverbinding Rotterdam-Rotterdam/The Hague Airport-Delft-Den Haag komen. Commerciële helihavens zijn binnen strikte normen toegestaan om de economische positie van Zuid-Holland te versterken en wel op twee locaties, één in Haaglanden en één in Rijnmond.
Ondergrondse infrastructuur
Transport via buisleidingen is een alternatief voor vervoer van bulktransport van (gevaarlijke) vloeistoffen en gassen. In Zuid-Holland zijn twee leidingenstroken (Rijnmond-IJmond en Maasvlakte-Voorne-Putten) en een leidingenstraat  (Pernis-Moerdijk) aanwezig waarin al een groot aantal verbindingen zijn gelegen. Deze verbindingen zijn ook opgenomen in het Structuurschema Buisleidingen van het rijk. Zij zijn daarmee van nationaal en provinciaal belang. Stimulering van het gebruik van deze tracés is van belang. De ruimtelijke ordening heeft te maken met de veiligheidszones rond deze tracés om het gebruik van deze verbindingen niet te beperken. De leidingenstroken en -straat maken deel uit van het provinciedekkend basisnet externe veiligheid.

19 Het verschil tussen een leidingenstraat en een leidingenstrook is dat in de leidingenstraat geen andere functies dan buisleidingen mogelijk zijn. Deze strook grond is specifiek voor de transportfunctie via leidingen aangekocht en wordt als zodanig beheerd. In een leidingenstrook zijn boven de leidingen wel andere functies mogelijk mits deze voldoen aan de randvoorwaarden die vanuit de transportfunctie worden gesteld.
4.7.4 Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus
Bij het provinciaal belang 'voldoende aanbod in verschillende woonmilieus' horen de ambities:
  • Accent op stedelijke herstructurering en transformatie met oog voor verschillende woonmilieus.
  • Kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten.
  • Woningvoorraad op peil houden voor lage inkomens (voldoende sociale woningbouw, regionaal afgestemd).
  • Bij sturing rekening houden met bevolkingskrimp en leefbaarheid kleine kernen.
  • Opvang van de bevolkingsgroei in Groene Hart en Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones.

De provincie Zuid-Holland wil in 2020 een betere afstemming tussen vraag en aanbod in woonmilieus. Er is behoefte aan grotere differentiatie. Voor de bepaling van het juiste aanbod zijn verschillende parameters belangrijk, zoals de bereikbaarheid van werk, voorzieningen, recreatie en een verbeterde ruimtelijke inrichting.

Vraag en aanbod kwantitatief en kwalitatief in evenwicht
De provincie neemt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. Deze staan in de provinciale Woonvisie. De provincie geeft in samenspraak met de regio’s in deze woonvisie de verdeling van programma en balans over de regio’s aan en stemt dat bovenregionaal af. Aan de inhoud van de regionale woonvisie worden eisen gesteld. Deze zijn in de Woonvisie opgenomen. Het betreft een aantal voorgeschreven thema’s en programma’s van (boven)regionaal belang.

De verdeling van het programma en de balans over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regionaal samenwerkende gemeenten. Daartoe coördineert de regio de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma. Provincie en regio maken daarover verstedelijkingsafspraken.

Inzet in regionale woonvisie
Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie verplicht. Actueel betekent dat minimaal iedere vijf jaar een herziening van de bestaande regionale woonvisie plaatsvindt. Regionale woonvisies hebben een minimale looptijd van 10 jaar en zijn in ieder geval niet voor 1 januari 2010 vastgesteld.
In de regionale woonvisie is in ieder geval overeenstemming over:
  • voldoende sociale woningbouw
  • een uitvoerbaar en realistisch regionaal woningbouwprogramma
  • woonmilieus in balans
  • toepassing SER-ladder woningbouw

Een afgestemde actuele regionale woonvisie is de basis voor het ‘besturen vanuit vertrouwen’ voor de provincie. Bij deze visies dient in ieder geval overeenstemming bereikt te worden over de volgende vier wonenthema’s:

- het aantal te bouwen en te slopen woningen (woningbouwprogramma);

Gewenst effect: voor iedereen in Zuid-Holland een woning en voorkomen van leegstand in de toekomst en door fasering de slagingskans op realisatie van projecten te verbeteren.

- een aanpak om de (bestaande)woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag;

a. Verbeteren van het onderlinge begrip tussen lokale overheid, bouwers/ontwikkelaars en bewoners d.m.v. een eigen taal.

Doel: iedere regio heeft een eigen regionale taal.

Effect: woonmilieus ontwikkelen zoals gevraagd en in balans met aanbod.

b. Op (boven)regionaal niveau afstemmen obv ABF woonmilieus.

Doel: een woonmilieubalans per regio waarmee het gesprek over de omvang en lokalisering van te programmeren woningen wordt gevoerd.

Effect: de juiste woning op de juiste plek (woonmilieu)

c. Op het niveau van de provincie definiëren van unieke woonprofielen.

Effect: woningen ontwikkelen die bijdragen aan het provinciale doel: “een aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel”, zoals topmilieu wonen.

- het te bouwen percentage sociale woningbouw;

Doel: voldoende sociale woningbouwvoorraad op regionaal niveau.

Effect; de sociale woningvoorraad is tijdig en voldoende beschikbaar voor de doelgroep

- toepassing SER-ladder Wonen.

Doel: De vertaling van het woningbouwprogramma in ruimtelijke opgaven.

Effect; uitgaan van verantwoordelijkheid van gemeenten op basis van vertrouwen


De woningmarkt in balans betekent vraag en aanbod in balans en de woonmilieus in balans (de juiste mix in woningvoorraad). Hiervoor kijkt de provincie naar zowel renovatie, transformatie als nieuwbouw. Doelstelling is om de opbouw van woonmilieus evenwichtiger te maken en beter aan te laten sluiten bij de wensen van (toekomstige) bewoners: de woonmilieubalans.


Indeling woonmilieus
Landelijk wordt een woonmilieutypering gehanteerd die een globale indeling in vijf woonmilieus maakt: centrumstedelijk, stedelijk (buitencentrum), groen stedelijk, dorps en landelijk.
Factoren die het onderscheid in verschillende woonmilieus in steden bepalen zijn: de ligging (de afstand tot het centrum) in combinatie met het percentage werkgelegenheid in horeca, detailhandel en zakelijke diensten, de dichtheid, aanwezigheid van meergezinswoningen en de aanwezigheid van (groot)stedelijke voorzieningen zoals een bioscoop, theater of museum en de hoeveelheid groen. De stedelijke woonmilieus worden gedifferentieerd in centrumstedelijke woonmilieus, stedelijke woonmilieus (buitencentrum woonmilieus) en groenstedelijke woonmilieus.
De dichtheid, de hoeveelheid groen in het gebied en het aantal huishoudens bepalen het onderscheid tussen dorps en landelijk.

Tabel: Voorlopige herziene woonmilieubalans in de Zuidvleugel 2010-2020 per woonmilieu

     Vraag  Aanbod  Balans
 Centrumstedelijk    28.000  21.500  -6.500
 Buiten centrum    70.800  75.100  4.300
 Groenstedelijk    27.000  43.600  16.600
 Dorps    33.200  43.900  10.300
 Landelijk    16.000  13.300  -2.700
         
 Zuidvleugel    175.000  197.400  22.400


Zuid-Holland wil aantrekkelijke woonmilieus bieden en aan de veranderde vraag voldoen. Het stedelijk gebied rond openbaar vervoerknooppunten biedt kansen om een multifunctioneel programma te realiseren. Hier wil de provincie een breed aanbod woonmilieus realiseren. Met name centrumstedelijke woonmilieus passen hier. Het 'overig' stedelijk gebied en de uitleglocaties binnen de bebouwingscontour bieden vooral ruimte aan groenstedelijk en landelijk wonen. Om aan de vraag van woonconsumenten te kunnen doen, is onder voorwaarden ruimte voor landelijk wonen. Het gaat om woningbouw met een lage dichtheid per hectare, gekoppeld aan investeringen in het landschap. Dit betreft het zogenaamde 'topmilieu wonen'. Hierbij gaat het om woningen met een verkoopprijs (vrij op naam) van meer dan 600.000 euro (inclusief BTW). De woningen worden gebouw in een dichtheid tussen de 5 tot en met 10 woningen per hectare. Er zijn vier locaties aangewezen voor deze categorie: Dordrecht Belthurepark, Zuidplas Rode Waterparel, Valkenburg en Westlandse Zoom.

Belangrijk in Zuid-Holland is het aanbod van voldoende woningen  in de sociale sector per regio. Voor de totale productie van woningen geldt in beginsel per regio een aandeel van 30 procent bouwen in de sociale sector.


4.7.5 Voorzien in een gezonde leefomgeving
Bij het provinciaal belang 'Voorzien in een gezonde leefomgeving' horen de ambities:
  • Beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
  • Ontvlechting van het vrachtgoederenvervoer in de Drechtsteden door de aanleg van RoBel en A4-Zuid.
  • Provinciedekkend basisnet externe veiligheid toewijzen (vooralsnog alleen wegen) en risicovolle bedrijven hieraan koppelen.
  • Gebiedsgericht differentiëren in milieukwaliteiten.
  • Risicovolle bedrijven concentreren.

Leefomgevingskwaliteit neemt af door geluidhinder, geurhinder, overschrijding van de fijnstofnormen en onveilige situaties. Verstedelijking heeft gevolgen voor de sociale en fysieke veiligheid in de provincie. Fysieke veiligheid is een provinciaal belang. De fysieke veiligheid van de inwoners van Zuid-Holland wordt meegenomen in de ruimtelijke inrichting. Het gaat hierbij om het voorkomen van rampen waarbij grote groepen mensen tegelijk worden getroffen. Maatgevend is onder andere het overstromingsrisico en de externe veiligheid. Dit laatste heeft betrekking op ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Vanwege het belang van een goede leefomgevingskwaliteit zijn er zones langs belangrijke verstorende bronnen. In Zuid-Holland gaat het om: hogere milieuhindercategoriebedrijven (HMC), Kijfhoek, Rotterdam/The Hague Airport, Schiphol en infrastructuur in het algemeen. Voor luchtkwaliteit, geluidhinder en het plaatsgebonden risico gelden wettelijke rijksnormen. Voor geurhinder, groepsrisico en HMC bestaat aanvullend provinciaal ruimtelijk beleid. Indien door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt, moet dit bestuurlijk worden afgewogen. Op basis van een verantwoord groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde. Hierbij hanteert de provincie de Champ-methodiek als toetsingskader. Langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn bebouwingsvrije zones langs de oevers op kaarten behorend bij de Verordening Ruimte vastgelegd. De Ke-contouren voor Rotterdam/The Hague Airport en Schiphol zijn op
kaart 4.7.3b aangegeven. 


Bij het provinciaal belang ‘Voorzien in een gezonde en veilige leefomgeving’ hoort de ambitie:
• Voorkomen, reduceren en beheersen van fysieke veiligheidsrisico’s ter bescherming van grote groepen mensen tegen ongevallen zoals met gevaarlijke stoffen, op en rond luchthavens, (duin)brandennatuurbranden en overstromingen.

Fysieke veiligheid is een integraal onderdeel van de ruimtelijke ordening. Het onderwerp wordt vroegtijdig in het planproces opgenomen waarbij een afweging wordt gemaakt van de veiligheidsrisco’s. De bestuurlijke afstemming over dit onderwerp is complex, omdat verantwoordelijkheden en bevoegdheden niet altijd eenduidig zijn vastgelegd. De provincie zet zich op verschillende manieren in voor een gezonde en veilige woon- en werkomgeving. Dat gebeurt in de ruimtelijke planvorming, in de vergunningverlening en de controle daarop in het toezicht. De provincie heeft wettelijke taken in de zorg voor veiligheid, bij het toezicht daarop en in de beheersing van rampen en crises.
Leefomgevingskwaliteit neemt af door geluidhinder, geurhinder, overschrijding van de fijnstofnormen en onveilige situaties. Maatgevend zijn onder andere het overstromingsrisico en de externe veiligheid. Dit laatste heeft betrekking op ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het beleid ten aanzien van overstromingsgevaar is beschreven in hoofdstuk 4.6.
Vanwege het belang van een goede leefomgevingskwaliteit zijn er zones langs belangrijke verstorende bronnen. In Zuid-Holland gaat het om: hogere milieuhindercategoriebedrijven (HMC), Kijfhoek, Rotterdam/The Hague Airport, Schiphol en infrastructuur in het algemeen. Voor luchtkwaliteit, geluidhinder en het plaatsgebonden risico gelden wettelijke rijksnormen. Voor geurhinder, groepsrisico en HMC bestaat aanvullend provinciaal ruimtelijk beleid.


Bescherming tegen specifieke risicobronnen
Vanwege het belang van een goede leefomgevingskwaliteit zijn er zones langs belangrijke verstorende bronnen. In Zuid-Holland gaat het om: hogere milieuhindercategoriebedrijven (HMC), Kijfhoek, Rotterdam/The Hague Airport, Schiphol en infrastructuur in het algemeen. Voor luchtkwaliteit, geluidhinder en het plaatsgebonden risico gelden wettelijke rijksnormen. Voor geurhinder, groepsrisico en HMC bestaat aanvullend provinciaal ruimtelijk beleid.
De volgende risicobronnen kunnen in het geval van een ongevalcalamiteit gemeentegrens overstijgende gevolgen hebben:
• Bedrijven waar op- en overslag, productie, gebruik slag- en of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt
• Transportassen (weg, water, spoor en buis) waar vervoer van gevaarlijks stoffen plaatsvindt
• Luchthavens
• Kerncentrales

De bevolkingsdichtheid zal een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij een eventuele locatieafweging door het rijk. De provincie vindt een kerncentrale op de Maasvlakte ongewenst in verband met een aantal potentiële conflicten met havenactiviteiten (explosiegevaar, chemie, aanlanding van Liquefied Natural Gas (LNG)).

Indien het groepsrisico veroorzaakt door bovenstaande risicobronnen boven 0.3 maal de oriëntatiewaarde ligt of toeneemt danwel gelijk blijft, dient door een goed onderbouwde groepsrisicoverantwoording conform de beleidsregel ‘Groepsrisicoverantwoording in de ruimtelijke ordening’ deze keuze te worden verantwoord. Er moet een maximale inspanning geleverd zijn om de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen tot een minimum te beperken. Wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt, Hierbij dient aannemelijk te worden gemaakt dat op termijn wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde. En dat een maximale inspanning is geleverd om de gevolgen van een ongeval tot een minimum te beperken.
Rond Rotterdam/The Hague Airport en Schiphol moet in dit kader rekening gehouden worden met de Ke-contouren (rijksbeleid). Langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn bebouwingsvrije zones langs de oevers op kaart 9 in de verordening vastgelegd.
Om de risico’s verder te beperken zet de provincie in op de volgende specifieke thema’s:
• Het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen niet meer door de binnensteden van Dordrecht en Zwijndrecht laten gaan, maar via een veiliger traject (RoBel)Ontvlechting van het vrachtgoederenvervoer (van gevaarlijke stoffen) in de Drechtsteden door de aanleg van RoBel;
• Het concentreren van risicovolle inrichtingen langs het provinciedekkend basisnet voor gevaarlijke stoffen.


Bescherming tegen natuurbranden
Binnen Zuid-Holland is er een risico op natuurbranden – meer specifiek duinbrand – met alle gevolgen van dien. Een duinbrand is een reëel veiligheidsrisico voor de omwonenden, recreanten en hulpverleners. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt door de provincie met de betrokken partners toegewerkt naar reductie van het risico op natuurbranden.

4.8 Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
Met de Zuid-Hollandse delta, de kust en een groot deel van het Groene Hart liggen omvangrijke delen van de open ruimte van de Randstad binnen de grenzen van onze provincie. Deze landschappen worden beschouwd als uniek in Europa. Binnen deze landschappen is onderscheid te maken tussen grote open eenheden en de kleinere en veelal ook kleinschalige landelijke gebieden onder stedelijke invloed.
Zuid-Holland zet zich in voor behoud van leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied en realisering van een robuust natuur- en watersysteem. De provincie wil het landschap in Zuid-Holland met alle kernkwaliteiten gebiedsgericht versterken. De kernkwaliteiten in algemene zin zijn diversiteit, openheid, rust en stilte.
In paragraaf 4.10 worden deze landschappen nader toegelicht met de kwaliteitskaart’.

Kaart 4.8 Vitaal landelijk gebied

De provincie benoemt de volgende provinciale belangen om een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap te realiseren:
  • Ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen.
  • Cultuurhistorische Hoofdstructuur behouden.
  • Verbetering belevingswaarde en vermindering verrommeling van het landschap.
  • Realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur. Ontwikkelen en behouden groenblauw netwerk en biodiversiteit

Deze paragraaf richt zich naast economische, agrarische en leefbaarheidsaspecten van het landelijk gebied in het algemeen ook op de grote landschappelijke eenheden: het Groene Hart, de Zuid-Hollandse delta en de kust.

Groene Hart
In het Groene Hart is behoud en ontwikkeling van de onderscheiden waardevolle landschappen gekoppeld aan verschillende opgaven.
Versterking van de landschappelijke kwaliteit richt zich globaal op de vier kernkwaliteiten die benoemd zijn in de Voorloper Groene Hart: landschappelijke diversiteit, veenweidekarakter (inclusief de strokenverkaveling en lintbebouwing), openheid en rust & stilte. De kernkwaliteiten in de deelgebieden voor het Groene Hart hebben de gezamenlijke Groene Hartgemeenten en -provincies uitgewerkt in de Kwaliteitsatlas Groene Hart.
De landbouw, de (melk)veehouderij, is naast de natuur een belangrijke drager van de kernkwaliteiten van een groot deel van het Groene Hart en zal waar mogelijk de ruimte voor ontwikkeling krijgen.
Een ander aspect is het benutten van de economische waarde van deze kwaliteiten. Dit kan zowel via toerisme en recreatie als via de kwaliteiten van woon- en werkmilieus in dit gebied en het nabijgelegen stedelijk netwerk.
Zuid-Hollandse delta
De Zuid-Hollandse delta met haar specifieke landschap en hoge natuurkwaliteit in combinatie met rust en ruimte is een bijzonder waardevol landelijk gebied binnen Zuid-Holland. De delta bestaat uit de deelgebieden Voorne Putten, Hollandse Biesbosch, Hoeksche Waard en Goeree Overflakkee. In deze deelgebieden is de landbouw veelal de dragende functie voor de landschappelijke structuur. De ruimtelijke structuur van het gebied wordt verder vooral bepaald door de deltawateren en de benedenrivieren.
Deze wateren zijn van (inter)nationale betekenis voor de functies natuur, recreatie, toerisme, visserij en scheepvaart. Ze behoren samen met de aangrenzende buitendijkse gebieden, slikken en platen vrijwel geheel tot het Natura2000-netwerk en de Ecologische Hoofdstructuur. Een belangrijke opgave in de delta is het herstellen van een natuurlijk ecologisch systeem, het herstellen van de estuariene dynamiek en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Een groot deel van de Hollandse Biesbosch vormt samen met de Brabantse Biesbosch het Nationaal Park de Biesbosch, een van de grootste zoetwatergetijdengebieden van Europa. Belangrijke ontwikkeling daar is het ontwikkelen van nieuw recreatie- en natuurlandschap in het binnendijks gebied via het project de Nieuwe Dordtse Biesbosch.
Kust
De kust en de zee vormen een oorspronkelijk, niet geheel door de mens gevormd, natuurlijk landschap. Het is van grote landschappelijke en ecologische waarde voor Zuid-Holland. De opbouw van de kustzone met strand, duinen, strandwallen en strandvlakten en het verschillend gebruik hiervan heeft geresulteerd in een gevarieerd en aantrekkelijk landschap. Achter het strand en de duinen liggen diverse landschappen en (bad)plaatsen die profiteren van de ligging aan de kust. Natuur, toerisme en recreatie zijn de belangrijkste functies binnen de kustzone, naast de hoofdfunctie van zeewering. De inzet van de provincie is gericht op integratie, veiligstelling en ontwikkeling van deze functies, in samenhang met de functies in het achterland. Daarnaast verkent de provincie, in navolging van de suggesties van de Deltacommissie, samen met de rijkspartners de haalbaarheid van uitbouw van de kust. Hierbij wordt uitwerking gegeven aan het belang van de kust voor de kwaliteit van de Randstad als woonwerkomgeving en wordt meer ruimte dan nu geboden aan natuur- en recreatiefuncties.

De kust biedt grote kansen voor verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme. De uiteenlopende kwaliteiten (van hoogstedelijk tot natuurlijk) vragen om een gedifferentieerde benadering. De toeristische centra (Scheveningen, Noordwijk, Katwijk, Hoek van Holland en de Brouwersdam) hebben potenties voor toeristische ontwikkeling, gericht op de internationale markt. In deze centra is de ontwikkeling van zeejachthavens mogelijk, onder voorwaarde van onderlinge afstemming en goede ruimtelijke inpassing, rekening houdend met landschap en natuur. De overige badplaatsen hebben een meer regionale functie.
4.8.1 Ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen
Bij het provinciaal belang 'ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen' horen de ambities:
  • Opvang van bevolkingsgroei in regionale, goed ontsloten kernen en relatief verstedelijkte zones.
  • Balans tussen economische ontwikkelingen in de landbouw en de verduurzaming van deze sector.
  • Ruimte geven aan economische dragers in deze gebieden die passen bij de kernkwaliteiten.
  • Mogelijkheden zoeken voor kleinschalige en bijzondere woon/werkmilieus.
  • Behoud kernkwaliteiten landelijk gebied, met bijzondere aandacht voor natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en biodiversiteit.
  • Behoud landbouw als economische kracht en hoeder van het landelijk gebied en stimuleren verbreding van de landbouw.
  • Gedifferentieerde omgang met landbouw binnen randvoorwaarden van de kernkwaliteiten in relatie tot de bodemdaling en verzilting.
  • Herstellen van het natuurlijk karakter (veenweidegebied, estuariene dynamiek).

Ontwikkelen en behouden van vitaliteit
De vitaliteit van het landelijk gebied wordt beïnvloed door de demografische en economische ontwikkelingen. De ontwikkeling van de bevolkingsgroei in Zuid-Holland laat zien dat het inwonertal van het Groene Hart nauwelijks meer groeit en het groeitempo in de Zuid-Hollandse delta sterk is gedaald. De economische ontwikkeling wordt sterk beïnvloed door de ontwikkeling van de agrarische sector (greenports en de landbouw) en recreatie.
4.8.1.1 Wonen en bevolking
Vitaliteit van het landelijk gebied betekent onder meer dat de kwaliteit van de gebouwde omgeving (de kernen) in het landelijk gebied goed is en mensen binnen redelijke tijd toegang hebben tot voorzieningen. Daarom is afstemming tussen wonen, werken, voorzieningen en infrastructuur belangrijk. De ontwikkeling van de dorpskernen in het landelijk gebied vindt plaats binnen bebouwingscontouren. Hierdoor blijven wonen en werken geconcentreerd hetgeen van belang is voor de (sociaal-economische) vitaliteit van het landelijk gebied. Sommige kernen hebben binnen de contour geen uitleggebieden. Daar kan dus alleen binnen het bestaand bebouwd gebied worden gebouwd of in andere kernen in de desbetreffende regio waar nog wel uitlegruimte beschikbaar is.

Het is in beginsel aan de regio om binnen de regeling buiten het stedelijk netwerk van maximaal migratiesaldo nul20 een verdeling van de opgave over de gemeenten te maken.
Regio’s en provincie dragen ook zorg voor een voldoende gedifferentieerd aanbod van woonmilieus. In bebouwingslinten is alleen incidentele toevoeging van bebouwing mogelijk, onder voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Voor een beperkt aantal locaties worden nieuwe concepten van bijzondere vormen van landelijk wonen onderzocht (zie paragraaf 4.7.1 Bouwen buiten de contour).
De afnemende bevolkingsgroei in delen van het Groene Hart en de Zuid-Hollandse delta is voor Zuid-Holland een belangrijk aandachtspunt voor de provincie. Voor 2020 wil zij een gezamenlijke strategie hiervoor ontwikkelen. Bevolkingskrimp raakt de sociaal-economische vitaliteit en de leefbaarheid in de kernen.

20 De bestuurlijke afspraken zijn gebaseerd op dit uitgangspunt.
4.8.1.2 Nieuwe landgoederen
In het gehele landelijk gebied buiten de bebouwingscontouren bestaat in principe de mogelijkheid Nieuwe Landgoederen op te richten. Nieuwe Landgoederen zijn gebieden van minimaal 5 ha waarvan 90 % van de gebiedsoppervlakte wordt ingericht en beheerd als recreatie- en/of natuurgebied. Dit gedeelte is dan ook openbaar toegankelijk. Hiermee heeft de provincie een instrument in handen waarmee zij nieuwe natuur, recreatiegebied en/of ecologische verbindingen kan realiseren. Er is een voorkeur voor Nieuwe Landgoederen op plaatsen waar zij het meeste bijdragen aan realisering van nieuwe groene functies zoals in de overgang stad-land of in aansluiting op recreatieve en/of ecologische netwerken. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 4.8.4, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een Nieuw Landgoed wel mogelijk, mits de privékavel buiten de verbinding wordt geplaatst. Het landgoed is daarmee een mogelijkheid een deel van de gewenste EHS te realiseren.
Naast wonen zijn ook andere activiteiten op een Nieuw Landgoed toegestaan. Bebouwing en activiteiten moeten passen bij het wezen van een landgoed. Voorwaarde is dat andere activiteiten dan wonen de ruimtelijke kwaliteit, de natuurwaarde en recreatieve waarde van het landgoed en de omgeving niet verstoren door verkeersaantrekkende werking. Voorbeelden zijn een klein kantoor, theeschenkerij of luxe verblijfsrecreatie. . Eventuele bedrijfsfuncties zijn beperkt tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Voor het bouwen van het landhuis op het private gebiedsdeel (10 % van het Nieuwe Landgoed) is in artikel 2 lid 2.b van de verordening regelgeving opgenomen. Van belang is dat het totale Nieuwe Landgoed (bebouwing en groene inrichting) bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De kwaliteitskaart geeft richting aan de gewenste karakteristieken van de omgeving. Dit moet dan uitgangspunt zijn voor het ontwerp van het landgoed. In een beeldkwaliteitsparagraaf wordt bij de aanvraag aangetoond hoe met het Nieuwe Landgoed wordt bijgedragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
4.8.1.3 Landbouw
De landbouw is een belangrijke sector in de Zuid-Hollandse economie en is voor grote delen van het Groene Hart en de Zuid-Hollandse delta de drager van landschappelijke kwaliteit. De relaties tussen landbouw, natuur en landschap veranderen. De meer industriële productiewijzen in de landbouw zijn lastiger te combineren met belangen op het gebied van natuur en landschap. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering stelt nieuwe eisen aan de landbouw. Grootschalige, niet-grondgebonden veehouderij is gebiedsvreemd voor het landelijk gebied in Zuid-Holland. Er worden geen mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

De provincie wil ruimte scheppen voor landbouw in gebieden waar zij een duurzaam, economisch rendabel perspectief heeft. Een groot beroep wordt gedaan op de innovatiekracht van de sector. Dit zal niet in de gehele provincie mogelijk zijn. Er zijn gebieden waar de productieomstandigheden niet concurrerend zijn of worden, of gebieden waar vanuit oogpunt van duurzame ontwikkeling zware restricties noodzakelijk zijn én blijven. Daar waar de toekomst van de landbouw niet rendabel wordt geacht zijn keuzen nodig. Hierbij zijn verschillende oplossingsrichtingen denkbaar: In deze gebieden kan er enerzijds worden gekozen de landbouw te ondersteunen om maatschappelijke belangen als natuur en landschap in stand te houden, anderzijds kan er worden gekozen dit maatschappelijk belang op een andere manier te realiseren. Doelmatigheid en kosteneffectiviteit zullen hierbij belangrijke afwegingscriteria zijn.

De uiteenlopende randvoorwaarden per gebied op grond van klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en economie zijn vertaald in vier verschillende categorieën. Die geven aan wat als belangrijke ontwikkelingen wordt gezien in het betreffende gebied. Op wat voor manier de landbouw hierop kan inspelen en op welke manier de provincie dit wil faciliteren (ruimte voor schaalvergroting en/of verbreding) is uitgewerkt in de Agenda Landbouw. Deze is samen met betrokken partijen opgesteld.
Agrarisch landschap - inspelen op de nabijheid van stedelijk gebied
Stimuleren van verbrede landbouw gebeurt vooral in gebieden onder invloed van steden. Dat zijn in hoofdzaak de provinciale landschappen en Voorne-Putten. Naast voedselproductie zal de ondernemer andere diensten kunnen leveren, mede omdat de ruimte voor schaalvergroting in deze gebieden relatief minder is. Een aantal bedrijven is in staat om via schaalvergroting zich verder te ontwikkelen.  Kansrijke mogelijkheden voor landbouwbedrijven die niet verder kunnen uitbreiden en/of geconfronteerd worden door ruimtelijke beperkingen, zijn onder meer (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, groenblauwe diensten, educatie en zorg. Ook agrarisch natuur- en landschapsbeheer dragen bij aan stedelijke wensen voor een afwisselend en aantrekkelijk landschap.
Agrarisch landschap - risico's op verzilting
Door de keuze van herstel van estuariene dynamiek en vanwege autonome ontwikkelingen neemt in een aantal gebieden het risico op verzilting toe. Voor deze gebieden is het van belang tijdig te zoeken naar innovatieve oplossingen voor de landbouw in een verziltende omgeving. Deze oplossingen reiken van zoeken naar alternatieve zoetwatervoorziening voor de bestaande teelten tot de landbouw aanpassen aan een verziltende omgeving (bijvoorbeeld door andere gewassen). Mogelijk liggen in dit soort gebieden ontwikkelingskansen voor veeteelt. De mogelijkheid tot schaalvergroting is een belangrijke voorwaarde voor een blijvend economisch perspectief. Ook verblijfsrecreatie als neventak op het landbouwbedrijf biedt perspectief gezien de combinatie van rust, nabijheid van stranden en de deltawateren.
Agrarisch landschap - inspelen op bodemdaling
De water- en bodemproblematiek in de veenweidegebieden is complex en samenhangend. Knelpunten zijn er binnen de volledige breedte van het waterbeheer: het gaat niet alleen om bodemdaling, maar ook om versnippering van het watersysteem, slechte waterkwaliteit (droge periodes) en wateroverlast (natte periodes). Om bodemdaling af te remmen geldt als vertrekpunt:
‘Substantieel afremmen van de bodemdaling binnen een robuust en klimaatbestendig watersysteem, zodanig dat het op lange termijn goed betaalbaar en beheersbaar is en dat rekening wordt gehouden met behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kernkwaliteiten’.
Deze gebieden vallen samen met de prioritaire gebieden uit de Voorloper Groene Hart. Dit zijn (delen van) de Alblasserwaard, Krimpenerwaard, Gouwe Wiericke en de Venen/Nieuwkoop. De melkveehouderij vormt in deze gebieden de kurk waar het beheer van de open grootschalige veenweiden op drijft. Aanpak van het afremmen van de bodemdaling vindt plaats via integrale gebiedsprocessen met betrokkenheid en draagvlak van de streek. Door vernatting, mogelijk in combinatie met innovaties als onderwaterdrainage kan gewerkt worden aan het verminderen van bodemdaling. Echter, de kostenstructuur voor het melkveehouderijbedrijf zal hoger zijn dan in productiegebieden met draagkrachtige grond. Er wordt gewerkt vanuit twee invalshoeken gebaseerd op de samenstelling van het veenpakket: veenbodems die sterk gevoelig zijn voor bodemdaling en de bodems die gevoelig zijn voor bodemdaling. Voor ‘sterk bodemdalingsgevoelig’ geldt: rekening houdend met vernatting, waarbij de ontwatering niet dieper is dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Voor ‘bodemdalingsgevoelig’ geldt: rekening houdend met een rendabele agrarische bedrijfsvoering met in acht nemen van het verduurzamen van het watermanagement.

Structuurverbetering door kavelruil blijft voor deze gebieden een belangrijk instrument om huiskavels te vergroten. In de Agenda Landbouw heeft de provincie aangegeven welke ruimte aan de landbouw (bijvoorbeeld schaalvergroting of verbreding) wordt gegeven. Van belang blijft het behouden van het unieke Hollandse landschap van openheid, slagenverkaveling met lange kavels en vele sloten. Beheerdiensten, gericht op weidevogels, botanisch interessante slootkanten en waterberging leveren opbrengsten op. Verbreding van de bedrijfsvoering door (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, educatie en zorg kan ook bijdragen aan de inkomenspositie van de boeren.

maïs-/ruwvoederteelt
Bij veel ruwvoederteelt zoals maïs wordt de bodem bewerkt die dan lang blootgesteld ligt aan de lucht. Dat leidt tot oxidatie, dat weer afbraak van veen tot gevolg heeft. Bij de verbouw van gras is dit niet aan de orde omdat gras ook na scheuren van het grasland snel weer een gesloten zode vormt.
In de landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking, is de mogelijkheid van ruwvoerteelt (bijvoorbeeld maïsteelt) beperkt.


Kaart 4.8.1.3 Maïsgebieden


Mede op grond van de Voorloper Groene Hart, heeft de provincie zowel voor het afremmen van bodemdaling als om landschappelijke redenen en natuurwaarden (weidevogels), een kaart gemaakt met de ligging van de gebieden die wel/mogelijk/niet kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking. In de uitwerking kan deze driedeling vertaald worden naar:
  • gebieden met een verbod op maïs-/ruwvoederteelten met bodembewerking. Dit is het grootste deel van de zogenoemde "landbouwgebieden met een opgave " uit de Agenda Landbouw die als zodanig zijn aangeduid vanwege bodemdalingsproblematiek (zie kaart 4.8.1.3);
  • in veenweidelandschappen zoals aangeduid op kaart 4.8.1.3 mag vanwege natuur en landschap op maximaal 20% van het bedrijfsoppervlakte maïs-/ ruwvoederteelt plaatsvinden (20% sluit voor veehouderijbedrijven aan op een optimale bedrijfsvoering);
  • overige gebieden: geen beperkingen.

In het bestemmingsplan kunnen gemeenten afwijken van het verbod op maïs-/ruwvoederteelt tot een maximum van 20% van de bedrijfsoppervlakte, mits de aanvrager aan kan tonen dat de teelt plaats heeft op zodanige wijze dat dit geen invloed heeft op de bodemdaling.
Het scheuren van veenweiden voor graslandverbetering is toegestaan in alle categorieën gebieden.
(Overig) agrarisch landschap
Een aantal (delen van) landbouwgebieden past niet in de bovengenoemde categorieën. Verbreding ligt niet voor de hand. Bijdragen aan een duurzame voedselproductie wel. Innovatie, schaalvergroting en structuurversterking blijven belangrijk om internationaal te kunnen concurreren. Akkerbouw en melkveehouderij zorgen ook in deze gebieden dat openheid kenmerkend blijft.
4.8.1.4 Glastuinbouw buiten de greenports
Buiten de greenports zijn er in Zuid-Holland nog meer gebieden voor glastuinbouw. Deze concentratiegebieden zijn op de functiekaart aangeduid als glastuinbouwgebieden. De glastuinbouwgebieden zijn uitsluitend bestemd voor de vestiging van gespecialiseerde glastuinbouwbedrijven. De bedrijven zijn veelal verbonden met de Zuid-Hollandse greenports of aan Aalsmeer. Het gaat vooral om gebieden in de noordrand van de provincie bij Nieuwkoop, Roelofarendsveen, Lisse en Rijnsburg. In het zuiden, op Voorne, liggen de glastuinbouwgebieden Tinte en Vierpolders bij Brielle. Al deze glastuinbouwgebieden zijn in het landelijk gebied gelegen en dragen bij aan de economische vitaliteit daarvan.
De herinrichting van de oude glastuinbouwlocatie Noordse Buurt tot een natuurgebied agrarisch landschap. Deze locatie heeft veel verouderde glasopstanden. Om deze transformatieopgave te realiseren zijn enkele bebouwingscontouren rond de Nieuwkoopse kernen vergroot en is het glastuinbouwgebied Nieuw Amstel in oostelijke richting uitgebreid. Hiermee wordt het mogelijk gemaakt om 430 extra woningen te realiseren en 59 hectare bruto glas. Afgezien van de bouwbeperkingen die in dit gebied gelden binnen de 20KE-contour van Schiphol, moeten de bouwplannen getoetst worden op hun landschappelijke kwaliteit en vergezeld gaan van een beeldkwaliteitsplan.
In het inpassingsplan voor het nieuwe bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard (Ridderkerk) is duurzaamheid een belangrijk item. Eén uitwerking daarvan is het mogelijk maken van glastuinbouw als tweede bouwlaag op bedrijfsgebouwen. Dit sluit goed aan bij de agro-logistieke bedrijvigheid waar Nieuw Reijerwaard voor is bedoeld.  In de verordening is een uitzonderingsbepaling opgenomen voor glastuinbouw als tweede laag op bedrijven (dubbel ruimtegebruik).


Glastuinbouwgebied Tinte
Het glastuinbouwgebied ten noorden van Tinte, gelegen in de gemeenten Westvoorne en Brielle, geldt als intensiveringsgebied. In dat gebied is toevoeging van glas mogelijk, indien daar in gelijke mate sanering van verspreid glas in de gemeente Westvoorne tegenover staat; dit in het kader van de aanpak van verrommeling en verspreid gelegen kassen uit de binnenduinrand tussen Oostvoorne en Rockanje. De gemeente heeft in overleg met de stadsregio Rotterdam een gebiedsvisie opgesteld waarin de maximale hoeveelheid glas is vastgelegd. Dit zal worden verwerkt in een bestemmingsplan.
Verspreid glas
In het landelijk gebied liggen ook veel solitaire glastuinbouwbedrijven. Vaak is het glas op deze bedrijven begonnen als ondersteuning van het verder grondgebonden agrarisch bedrijf en later ontwikkeld tot gespecialiseerd glastuinbouwbedrijf. Het beleid is erop gericht deze verspreid gelegen bedrijven, wanneer dit geen ondersteunend glas betreft, te verplaatsen naar glastuinbouwgebieden of de greenport Westland/Oostland dan wel te saneren. Belangrijke aanleiding voor dit beleid is dat solitaire bedrijven, nog afgezien van de landschappelijke aspecten, niet de mogelijkheden hebben voor duurzaam energie- en waterbeheer zoals in glastuinbouwgebieden. Voor de Hoeksche Waard wordt onderzocht of het thans verspreid gelegen glas geconcentreerd kan worden in een locatie van circa 50 hectare.

De zone tussen de Vliet en de A4 is ingericht als natuur- en recreatiegebied. Ten westen daarvan tussen Vliet en Spoorlijn ligt tussen de kernen Leidschendam en Voorschoten de Duivenvoordecorridor. In deze corridor wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering door het opruimen van verouderd glas.


Nieuwe glastuinbouwlocaties
Naast de mogelijkheden voor nieuwe glastuinbouwbedrijven in de Zuidplaspolder en in de gemeente Lansingerland voor de kortere termijn is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om in Zuid-Holland ruimte te bieden voor nieuwe glastuinbouwlocaties. Dit past in het streven naar het behoud van het netto teeltareaal onder glas. Uit het onderzoek is gebleken dat er in Zuid-Holland geen ruimte gevonden kan worden voor een grootschalige én duurzaam in te richten nieuwe locatie van netto ongeveer 400 hectare. Uit met de provincie Noord-Holland gevoerd overleg is gebleken dat in deze provincie ruimte beschikbaar is, dan wel geboden kan worden, voor vanuit Zuid-Holland afkomstige glastuinbouwbedrijven. In aanvulling daarop zijn de locaties Nieuw Amstel Oost III (gemeente Nieuwkoop) en Vloeivelden Suikerunie (gemeente Binnenmaas) op de functiekaart als glastuinbouwgebied aangegeven. In de gemeente Nieuwkoop is voorts het grootste deel van de langs de Amstel liggende zogenoemde Bovenlanden niet langer als “te transformeren” glastuinbouw, doch als glastuinbouwgebied aangeduid. Nieuwe glastuinbouwlocaties moeten voldoen aan de voorwaarden van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 en aan de standpuntbepaling van rijk en provincie over het advies van de Deltacommissie. Deze voorwaarden houden onder andere in dat de zoetwatervraag niet verder toeneemt en dat de locaties zelfvoorzienend zijn in hun zoetwaterbehoefte. Bij het ontwikkelen van glastuinbouwgebieden is het van groot belang dat er optimaal invulling wordt gegeven aan het begrip duurzaamheid. In de verordening is opgenomen dat gemeenten in hun bestemmingsplannen voor glastuinbouwgebieden een duurzaamheidsparagraaf opnemen waarin door hen wordt aangegeven hoe zij hier inhoud aan geven.
Aan de verordening is een regeling toegevoegd die het voor glastuinbouwbedrijven die buiten de glastuinbouwgebieden gevestigd zijn (verspreid glas) mogelijk maakt om hun kassen uit te breiden tot meer dan de in de verordening toegestane twee hectare. Zij dienen hierbij aan een aantal voorwaarden te voldoen. De belangrijkste daarvan houden in dat deze bedrijven elders glas kopen en slopen en dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo verbeterd wordt.
4.8.1.5 Recreatie en toerisme in het landelijk gebied
Algemeen
Niet alleen de landschappen in de directe omgeving van de stad (zie paragraaf 4.9) maar ook de landschappen buiten de invloedsfeer van de stad van groot belang voor recreatie. Deze gebieden hebben een hoge belevingswaarde vanwege de afwisseling van landschap en vegetatie en de mate van rust die ervaren wordt. Een hoogwaardig aantrekkelijk verbindend recreatief netwerk door het landelijk gebied, waar men kan wandelen, fietsen en varen, zorgt ervoor dat het gebied bruikbaar is voor de beleving van het landschap. Hier wordt voorzien in de behoefte aan rust en ruimte.


Recreatieve netwerken en voorzieningen
Voorziening intensieve dagrecreatie
Recreatiegebied ingericht voor zeer intensief gebruik met op de recreatiefunctie gerichte bebouwing.

Recreatie in het landelijk gebied vraagt om een goede ontsluiting. Voor de ontsluiting van het landelijk gebied worden recreatietransferia ontwikkeld. Dit zijn recreatieknooppunten waar diverse vormen van recreatie bijeenkomen en die ook goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer of met de auto. Recreatietransferia kunnen ook een bijdrage leveren aan zonering tussen het intensieve recreatiegebruik en extensieve recreatie bijvoorbeeld bij de Reeuwijkse plassen.
De provincie zet zich onder andere in om knelpunten in de toegankelijkheid van het gehele landelijk gebied op te lossen, nieuwe recreatieve verbindingen te realiseren en onverharde paden voor wandelaars te behouden. De knelpunten hebben betrekking op barrières door snelwegen, spoorwegen en vaarwegen.
De provincie zet zich in om het recreatieve netwerk in Zuid-Holland kwalitatief te verbeteren.
Ze richt zich daarbij vooral op het verder optimaliseren van de (bovenregionale) bereikbaarheid en beleefbaarheid: door knelpunten in het regionale routenetwerk (incl. beheer) op te lossen, recreatieve routes vanuit het stedelijk netwerk naar het groen aantrekkelijker en beter herkenbaar te maken en door het cultuurhistorisch erfgoed nabij het recreatief routenetwerk beter te benutten.
.

Het basistoervaartnet van de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland wordt in stand gehouden en waar mogelijk uitgebreid voor een aantrekkelijk netwerk voor de kleine watersport en de recreatietoervaart. Jachthavens aan dit netwerk en meren zijn hier belangrijke knooppunten. Zonering van intensieve en extensieve (water)recreatie is hierbij van belang. De provincie streeft naar versterking van (watergebonden) recreatiemogelijkheden aan dit netwerk door het bestaande vaarnetwerk beter te benutten en te in de markt te zetten, onder uitsluiting van intensieve faciliteiten in de Broek- en Simontjespolder ten noorden van Leiden.

Recreatieve voorzieningen in het landelijk gebied kunnen bijdragen aan verbreding van de economie, o.a. in combinatie met de agrarische bedrijfsvoering. Wel dienen de recreatieve voorzieningen te passen bij de functie en kwaliteiten van het gebied en dienen de recreatieve voorzieningen landschappelijk te worden ingepast. De Kwaliteitskaart en de op te stellen Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit zijn de kaders voor de ruimtelijke kwaliteit. Bij de landschappelijke inpassing Het gaat dan het om het maken van zodanige keuzes ten aanzien van (uitbreiding van) intensieve dagrecreatieve voorzieningen dat natuur- en recreatiewaarden en de landschappelijke kwaliteit zo minimaal als mogelijk worden aangetast. Dit is onder andere aan de orde in en om Buytenpark Zoetermeer. Uitbreiding van Snowworld daar moet deze waarden en die van het park zelf zo min mogelijk aantasten.
De kroonjuwelen cultuurhistorie en de beschermde stads- en dorpgezichten in het landelijk gebied dragen bij aan de recreatieve en toeristische waarde.

Groene bestemmingen
Buiten het stedelijk netwerk zet de provincie Zuid-Holland in op het verder ontwikkelen van een aantal belangrijke reisbestemmingen in waardevolle cultuur- en/ of natuurlandschappen. Deze (groene) bestemmingen zijn uniek voor Zuid-Holland en hebben vaak een (inter)nationale uitstraling. Het gaat daarbij om toeristische trekpleisters en iconen als de Keukenhof en Kinderdijk, maar ook om de unieke natuurgebieden en landschappen met een hoog kwalitatief recreatiemilieu zoals de Nieuwkoopse Plassen, het eiland Tiengemeten en de Biesbosch. Sommige bestemmingen hebben beide elementen in zich: een hoogwaardige toeristische trekpleister gecombineerd met unieke natuur, zoals de kust van Zuid-Holland en de Brouwersdam.
Verblijfsrecreatie
Verblijfsrecreatiegebied
Gebied met hoofdfunctie verblijfsrecreatie (campings, bungalowparken en dergelijke).

Zoeklocatie verblijfsrecreatie
Globale aanduiding voor een mogelijke en nader te begrenzen locatie voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie. 

Op de functiekaart is een aantal locaties aangeduid als verblijfsrecreatiegebied. Onder deze aanduiding vallen campings en complexen van recreatiewoningen. Deze recreatieve voorzieningen zorgen vaak voor een belangrijke economische impuls voor de omgeving in de vorm van werkgelegenheid en bestedingen in de recreatieve en toeristische sfeer. Om deze functie te behouden is permanente bewoning in deze complexen uitgesloten. Daarom zijn deze gebieden, ondanks hun meer dorpsachtige voorkomen, niet voorzien van een bebouwingscontour. Zij worden niet gerekend tot de stedelijke voorzieningen. Dit sluit overigens niet uit dat er binnen bebouwingscontouren dergelijke voorzieningen kunnen worden ontwikkeld. Uitbreiding van bedrijfsmatig geëxploiteerde complexen is mogelijk onder de strikte voorwaarde dat de kernkwaliteiten in het landelijk gebied niet worden aangetast en er sprake is van een duidelijk voordeel voor de omgeving. Onder dezelfde voorwaarden zijn nieuwe locaties voor verblijfsrecreatie mogelijk waar deze op de functiekaart zijn aangeduid als zoeklocatie verblijfsrecreatie.
In de Hoeksche Waard zijn er recreatieve potenties zoals mogelijkheden voor extensieve en verblijfsrecreatie in het zuiden van de Hoeksche Waard, met name bij Numansdorp.
In de provinciale landschappen ligt het accent op de bruikbaarheid voor de recreërende stedeling. Daarom is hier buiten bebouwingscontouren nieuwe vestiging van verblijfsrecreatie uitgesloten.
Recreatievisie Goeree-Overflakkee
Door de provincie is, in samenwerking met de regio, de Recreatievisie Goeree-Overflakkee opgesteld: Belevingseiland in de Delta. De kansrijke locaties zijn in de structuurvisie overgenomen. De Brouwersdam is als toeristisch centrum aangegeven, bij Ouddorp zijn een aantal verblijfsrecreatiegebieden aangegeven en bij het Flaauwe Werk is strandbebouwing mogelijk. De kansrijke ontwikkellocaties Stellendam Haven/Scharrezee, Middelharnis Noord, Oude Tonge, Ooltgensplaat en Roxenissepolder/Melissant zijn als zoeklocatie verblijfsrecreatiegebied aangegeven. Daarnaast wil de provincie ruimte geven aan de uitbreiding van de jachthavens in Herkingen en Battenoord.
Voorwaarde voor de nieuwe recreatieve ontwikkelingen is dat het geen geïsoleerde ontwikkelingen mogen zijn. Zij moeten onderdeel zijn van een integrale gebiedsontwikkeling ter verbetering van de ruimtelijke en toeristische kwaliteit en in lijn zijn met de Recreatievisie Goeree-Overflakkee. Ook zijn bij de uitwerking van de plannen, en dan met name op de Kop van Goeree, bij Stellendam en bij Oude Tonge, de Ecologische Hoofdstructuur en Natura2000 harde randvoorwaarden en dient rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische waarden in de omgeving.”
4.8.1.6 Behoud graslanden Bollenstreek en verkavelingspatroon veenweidegebied
 Graslanden in de Bollenstreek
De graslanden in de Bollenstreek zijn landschappelijk waardevol. Zij hebben vanwege hun open karakter een belangrijk structurerend effect op het landschap in de Bollenstreek. De graslanden zijn bovendien belangrijk voor de weidevogels. 
Vanuit historisch perspectief weerspiegelen de graslanden weerspiegelen de combinatie van bodemgesteldheid en landgebruik. In de vlaktes tussen de strandwallen, waar een laag veen op het zand aanwezig was, was het land in gebruik als grasland. Daarnaast zijn er graslanden aanwezig in het mondingsgebied van de Oude Rijn, waar door de aanwezigheid van klei de grond minder geschikt is als bollengrond.
Grond in de Bollenstreek is schaars waardoor er ook op de graslanden veel druk is voor functieverandering. Er zijn in het verleden al veel graslanden omgezet naar bollengrond of een andere functie. Om het contrast tussen de nog gave open strandvlakte en de voor de bollenteelt in cultuurgebrachte (afgezande) oude duinen en en strandwallen in stand te houden is er regelgeving opgenomen in de verordening (artikel 6) voor het behoud van het gebruik als grasland. Ontwikkelruimte wordt alleen geboden voor ontwikkelingen met een aantoonbare meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van de graslanden zelf. De regelgeving heeft betrekking op de grote oppervlaktes en samenhangende structuren.


Verkavelingspatronen in veenweidegebieden.
Het veenweidelandschap in Zuid-Holland is uniek en van internationale betekenis. Kenmerkend voor het veenweidegebied is het open karakter, de grote dichtheid aan sloten en de vaak langgerekte en smalle kavels. De verhouding land-water is bepalend voor het beeld van het landschap. Het water in de sloten is ook onmisbaar voor de instandhouding van het veen. Het slotenpatroon weerspiegelt op elke plek de ontginningsgeschiedenis voor die specifieke plek. De verschillende veenweidegebieden kennen daardoor grote verschillen in verschijningsvorm (strokenverkaveling, gerende verkaveling dan wel blokverkaveling). Instandhouding van deze unieke veenweideverkavelingspatronen betekent dat in de gebieden waar de lengtesloten beeldbepalend zijn de demping van deze sloten alleen mogelijk is in uitzonderlijke gevallen zoals ontwikkelingen van groot maatschappelijk belang. In de gebieden met een blokverkaveling zijn er geen lengtesloten aan te wijzen en worden alle bestaande sloten in stand gehouden. In de verordening zijn regels opgenomen voor de instandhouding van deze verkavelingspatronen (artikel 6).


4.8.2 Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur
De provincie bezit een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden, die beschreven zijn in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur21. Bij het provinciaal belang 'behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur' horen de ambities:
  • topgebieden cultureel erfgoed beschermen;
  • kroonjuwelen cultureel erfgoed beschermen;
  • archeologische waarden beschermen;
  • molenbiotopen beschermen;
  • landgoed- en kasteelbiotopen en landgoederenzones beschermen.
Cultuurhistorie is een van de dragers van ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor het ruimtelijk beleid is om vanuit een integraal perspectief:
  • te bevorderen dat cultuurhistorisch waardevolle structuren, complexen, ensembles en elementen behouden blijven;
  • te bevorderen dat de cultuurhistorie kan worden beleefd en bijdraagt aan de recreatief-toeristische kwaliteit van het landelijk gebied.

Binnen de provincie ligt hierbij het accent op die gebieden en structuren waar cultuurhistorische waarden in hoge mate voorkomen. Dit betreft de zogeheten topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed. kroonjuwelen cultureel erfgoed zijn op de kwaliteitskaart opgenomen als ‘identiteitsdragers’
Deels binnen, maar gedeeltelijk ook buiten de topgebieden bevinden zich waarden of structuren die specifieke bescherming behoeven. Dit betreft archeologische waarden, landgoederen, molenbiotopen en de waterlinies. De molenbiotopen zijn aangegeven op kaart 11 van de verordening; de landgoederen op kaart 12 van de verordening.


Kaart 4.8.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur

21 De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft op kaart een overzicht (op hoofdlijnen) van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland, vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De CHS-kaart is te raadplegen via: www.zuid-holland.nl/chs.
Topgebieden cultureel erfgoed
In de provincie zijn 16 gebieden benoemd als topgebied cultureel erfgoed. Het gaat om gebieden of structuren met een gave cultuurhistorische samenhang, met betrekking tot archeologie, landschapshistorie en nederzettingen. Dit betreft bijvoorbeeld gebiedsspecifieke ontginningspatronen, bebouwingslinten en afzonderlijke bouwwerken als molens en historische boerderijen. De bescherming in topgebieden richt zich op de continuïteit van het karakter, door behoud en versterking van de structuur. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, binnen randvoorwaarden vanuit cultuurhistorie. Voor de topgebieden zijn regioprofielen cultuurhistorie opgesteld, die concreet de cultuurhistorische waarden beschrijven en kwalitatieve richtlijnen bevatten voor ruimtelijke ontwikkeling en de omgang met deze waarden22.

22 De topgebieden cultuurhistorie vervallen op het moment dat alle gebiedsprofielen zijn vastgesteld. De regioprofielen cultuurhistorie worden opgenomen in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Daar waar een gebiedsprofiel is vastgesteld, vervalt het regioprofiel.

Kroonjuwelen cultureel erfgoed
Binnen de topgebieden is een beperkt aantal gebieden of elementen benoemd met een zeer gave, kwetsbare cultuurhistorische samenhang, die door hun unieke karakter bepalend zijn voor de identiteit van een plek. Voor deze kroonjuwelen is de bescherming gericht op behoud van de uitzonderlijke kwaliteit. Vanwege het unieke karakter kunnen de kroonjuwelen ook een toeristische waarde hebben. Ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met het cultuurhistorisch belang zijn in principe niet mogelijk. Het betreft de volgende gebieden:
  • Landgoed Keukenhof
  • Aarlanderveen en molenviergang
  • Oude Hollandse Waterlinie; Wierickeschans en Weteringen
  • Middengebied Krimpenerwaard; niet ruilverkaveld veenweidegebied
  • Panorama Kinderdijk
  • Nieuwe Hollandse Waterlinie: Diefdijk
  • Schurvelingengebied
  • Polder de Biesbosch
  • Kagerplassen en omgeving
  • Landgoederenzone Wassenaar / Voorschoten / Leidschendam
  • Weipoort
  • Meije
  • Kerngebied Midden-Delfland

Archeologie

Een groot deel van de cultuurhistorische waarden bevindt zich in de bodem en onttrekt zich aan het oog. Archeologische waarden kunnen zowel binnen als buiten bebouwingscontouren worden aangetroffen. Bij elke in deze structuurvisie beschreven hoofdopgave kan het archeologisch erfgoed in het geding zijn. De bekende en potentiële archeologische vindplaatsen zijn benoemd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en dienen beschermd te worden. Uitgangspunt van Europees, landelijk en provinciaal beleid is behoud in situ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe niet verstoord dient te worden.

Conform de wet op de archeologische monumentenzorg zijn overheden gehouden archeologie op te nemen in ruimtelijke plannen. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) is uitgangspunt; aanvullende richtlijnen zijn opgenomen in de Regioprofielen Cultuurhistorie. Archeologisch onderzoek is niet nodig als er geen sprake is van verstoring en als de werkzaamheden in geval van archeologische verwachtingswaarden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld of het plan een omvang kent van minder dan 100 m2. Voor landbouw geldt dat het normale gebruik toegestaan is.

In artikel 16 van de verordening is regelgeving opgenomen voor omgang met archeologie. Het gaat hierbij om bescherming en onderzoeksvoorwaarden voor expliciet benoemde archeologische aandachtsgebieden op grond van de provinciale onderzoeksagenda archeologie (POA).
Buiten de door de provincie in de CHS en POA opgenomen archelogische aandachtsgebieden kunnen gemeenten afwijken van het provinciale beleid als dat voldoende gemotiveerd is op basis van archeologisch onderzoek. Indien de provincie zelf de verstoorder is (bijvoorbeeld bij de aanleg of reconstructie van provinciale wegen) of in het geval van verstoring bij gemeentegrens overschrijdende ontwikkelingen (bijvoorbeeld in geval van aanleg van leidingen voor aardgas of elektriciteit) dan is de provincie op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg in plaats van de gemeenten het bevoegd gezag.


Landgoederenzone
Landgoederen vormen een belangrijk onderdeel van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Veel van deze landgoederen liggen in reeksen in de vorm van landgoederenzones op de oude strandwallen achter de duinen, zoals de landgoederenzone bij Wassenaar. Landgoederen dragen bij aan de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van hun omgeving. Een vrije ligging en zichtassen zijn daarbij belangrijk. Voor bescherming van de relatie tussen het landgoed en de omgeving van het landgoed is door Zuid-Holland de landgoedbiotoop ontwikkeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van een landgoedbiotoop moet rekening worden gehouden met de kwaliteiten ervan. Gelet op het feit dat de bebouwing (volume, dichtheid en bouwhoogte) invloed hebben op de beleving, vragen wij aan de gemeente hiermee rekening te houden. De landgoedbiotopen zijn aangegeven op kaart 12 van de verordening.

Zuid-Holland kent verschillende landgoederenzones, te weten:
  • Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam-Voorburg (ook zijnde een kroonjuweel in de CHS)
  • Vlietzone
  • Landgoederenzone Rijswijk
  • Zone Warmond
  • Zone Noordwijkerhout/Noordwijk
  • Zone Leiden/Oegstgeest

Deze zones bestaan uit 3 of meer landgoedbiotopen, restanten van buitenplaatsen en buitenplaatsen zonder biotoop, alsmede aangrenzende gebieden die bijdragen aan het buitenplaatskarakter van het gebied: ruime, groene woonwijken, meestal villawijken, en allerlei groengebieden. Als gevolg van ontwikkelingen in de tijd bevinden er zich in het gebied van de zones ook structuren en gebieden die niet bijdragen aan het buitenplaatskarakter van het gebied en die soms dat karakter verstoren, zoals grootschalige infrastructuur en bedrijventerreinen. De onderscheiden landgoederenzones worden beschreven in het rapport van Beek en Kooiman en opgenomen in de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland.
Voor de landgoedbiotopen en de monumenten binnen de landgoederenzones staat bescherming via artikel 14 van de verordening Ruimte en via de Monumentenwet voorop. Voor de gebieden met een hoge waarde binnen de landgoederenzones, zoals de restanten van buitenplaatsen en buitenplaatsen zonder biotoop, alsmede aangrenzende gebieden die bijdragen aan het buitenplaatskarakter van het gebied: ruime, groene woonwijken, meestal villawijken, en allerlei groengebieden gaat het om de continuïteit van het karakter van de zone, door behoud en ontwikkeling/versterking van de structuur. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn daar mogelijk binnen deze randvoorwaarden vanuit cultuurhistorie. Daarbij gaat het om kwaliteitsaspecten die invloed hebben op de beleving van de zones, zoals kenmerken van de bebouwing (volume, dichtheid en bouwhoogte) of het groen. Voor de landgoederenzones Wassenaar en Warmond (deels) geldt daarenboven ook dat deze zone als beschermd stads- en dorpsgezicht en cultuurhistorisch kroonjuweel van zeer hoge waarde zijn en dat daarbij het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit voorop staat.

De landgoederenzones worden opgenomen in de gebiedsprofielen. Voor alle landgoederenzones geldt dat de provincie Zuid-Holland ontwikkelingen die afbreuk doen aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de betreffende zone niet zal toestaan.
Waterlinie en Limes


In het Groene Hart ligt een belangrijk deel van de Oude Hollandse Waterlinie, een verdedigingssysteem uit de 17e en 18 e eeuw, waarmee het lage land bij vijandelijke dreiging onder water gezet kon worden. Van deze waterlinie zijn nog restanten waarneembaar in de vorm van versterkingen, civieltechnische werken en inundatievelden. Ook resten van andere verdedigingslinies, zoals de Atlantikwall, zijn van cultuurhistorische waarde en zijn opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.
De Limes, de oude noordgrens van het Romeinse rijk, houdt zich verborgen in het landschap. Deze hele zone langs de Oude Rijn en langs het Rijn-Schiekanaal (Vliet) vanaf Leiden naar Voorburg is rijk aan archeologische vindplaatsen en is beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De archeologische waarden hier betreffen: forten, burgerlijke nederzettingen grafvelden, militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. De Limes is opgenomen op de voorlopige lijst van de Werelderfgoedlijst van de Unesco. De bescherming van de Limes is in de verordening opgenomen in artikel 19. Ook de Nieuwe Hollandse Waterlinie maakt deel uit van de voorlopige lijst van de Unesco. De bescherming ervan is opgenomen in artikel 20 van de verordening. 


4.8.3 Verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling
Bij 'verbetering belevingswaarde en vermindering verrommeling' horen de ambities:
  • openheid behouden;
  • (snel)wegpanorama's en openbaar vervoerpanorama’s behouden;
  • verrommeling actief opruimen en tegengaan, rekening houdend met kernkwaliteiten van landschap, natuur en cultuurhistorie (bijvoorbeeld saneren verspreid glas);
  • stiltegebieden beschermen.

Deze kwaliteiten worden verder uitgewerkt in de kwaliteitskaart.

Diversiteit
De diversiteit van landschappen in Zuid-Holland, waaronder kust, veen- en deltalandschap is uniek.  Binnen deze landschappen is ook weer sprake van diversiteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de contrasten tussen droog-nat, hoog-laag, bebouwd-onbebouwd, open-dicht, rust-drukte, groot-klein, en natuur-cultuur. Kleinschalige elementen zoals sloten, boezemwateren, dijken en molens (Nederland-waterland) zorgen eveneens voor diversiteit. Maar ook grootschalige structuren, zoals verdedigingslinies, bebouwingslinten en droogmakerijen dragen hieraan bij. En natuurlijk dragen ook de steden en dorpen er aan bij. Diversiteit speelt dus op verschillende niveaus en kent vele vormen. Landschappelijke diversiteit is een belangrijke belevingswaarde, die mede bepaald wordt door de andere kernkwaliteiten. De verschillende landschappen, met zichtbare contrasten, spreken tot de verbeelding. Bovendien biedt diversiteit de keuze om te recreëren in een rustige of juist een dynamische omgeving.
Openheid

Openheid betekent vooral ’zicht op de horizon’. Hoe open een gebied is of wordt ervaren hangt niet alleen samen met maat en schaal, maar ook door elementen in en aan de randen van het gebied. Hoge gebouwen, windmolens, maar ook boselementen kunnen het gevoel van openheid aantasten. Openheid is een kwetsbare kernkwaliteit. Openheid is bovendien een schaars goed in het volle Zuid-Holland. Het handhaven van de openheid in grote delen van het Groene Hart en de delta betekent tevens het respecteren van de cultuurhistorische waarde van die gebieden. Openheid wordt in de kwaliteitskaart uitgewerkt in de verschillende landschapstypes.


Panorama's

In het landelijk gebied is het van belang het landschap ook vanaf bovenregionale infrastructuur te kunnen beleven. Doorzichten vanaf (snel)wegen en spoorlijnen worden behouden. Een aantal bijzondere doorzichten vanaf het spoor zijn tot OV-panorama benoemd. Deze zijn te vinden langs het spoor door Midden-Delfland, door Duin, Horst en Weide, bij Dordrecht Zuid–Moerdijk, tussen Arkel en Leerdam, door de Bollenstreek, langs de lijn Gouda-Woerden, door de Tweemanspolder, Sassenheim-Kaag en Wijk en Wouden. Ontwikkelingen in deze zones (zie de kwaliteitskaart) zijn alleen mogelijk als zij geen afbreuk doen aan de kwaliteit van openheid en de zichtlijnen vanuit de infrastructuur, naast de kernkwaliteiten en cultuurhistorie in die zones. Panorama's komen in aanmerking als prioriteitsgebied voor het opruimen van verrommeling, zoals verspreid glas.


Rust en stilte

De kernkwaliteit ‘rust en stilte’ is een belangrijke waarde. Rust en stilte vormen voor mensen een belangrijke tegenhanger van het dynamische leven in de stad. Rust en stilte in het landelijk gebied worden hoog gewaardeerd en zijn van groot belang voor een goed en gezond woon- en vestigingsklimaat. Deze kwaliteiten dragen bij aan de waarde van het gebied voor de recreant en de natuur.


4.8.4 Ontwikkelen en behouden netwerk-natuur en biodiversiteit
Bij het provinciaal belang 'realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur'  ontwikkelen en behouden netwerk-natuur en biodiversiteit' horen de ambities:
  • Biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap.
  • Voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) met inbegrip van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura2000).
  • Realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de Ecologische Hoofdstructuur23 te vergroten, de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren, bijvoorbeeld door de Groene Ruggengraat en Deltanatuur.
  • Belangrijke weidevogelgebieden beschermen.
  • Natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur veilig stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik.
  • Ecologische Hoofdstructuur waar mogelijk beter benutten voor recreatie.
  • De water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren.
Het netwerk-natuur wordt gevormd door de Ecologische Hoofdstructuur en niet begrensde natuurwaarden in agrarisch gebied, recreatiegebieden en in en langs water daaromheen.

23 Volgens het regeerakkoord worden de robuuste verbindingen geschrapt en moet voor de overige EHS nog bepaald worden welk deel van de restantopgave aan nieuwe natuur nog zal worden gerealiseerd, welke instrumenten daartoe zullen worden ingezet en wat er gebeurt met het deel waarvoor geen uitzicht meer bestaat op realisatie in de periode tot en met 2018. Zie beleidsagenda. Teksten over de huidige groenopgave kunnen op basis van de actuele kennis van zaken rond de 'herijking van het ILG' mogelijk na de inspraakronde worden geactualiseerd.
Vanwege de bezuinigingen in het regeerakkoord op het natuurbeleid vindt momenteel een herijking plaats van de EHS (inclusief Groene Ruggengraat). Dit proces was nog niet zover gevorderd om dit onderwerp mee te nemen in de actualisering van de Structuurvisie en de Verordening Ruimte 2012. Voor de herijking van de EHS (inclusief Groene Ruggengraat) zal in 2013 een aparte herzieningsprocedure van de structuurvisie en de Verordening Ruimte worden doorlopen met de daarbij behorende inspraak.
Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De Ecologische Hoofdstructuur op het land is als natuurgebied op de functiekaart (globaal) weergegeven. De exacte begrenzing is aangegeven op kaart 3 van de verordening. De Natura2000-gebieden behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur. Een beperkt deel van de Natura2000-gebieden bestaat uit blijvend agrarisch gebied zonder verwervingstaakstelling, bijvoorbeeld de akkers en graslanden in het Oude Land van Strijen In de Hoeksche Waard. Voortzetting van het huidige agrarische grondgebruik blijft daar mogelijk en wordt beschouwd als een onderdeel van de wezenlijke kenmerken en waarden.
De duinen, de Groene Ruggengraat met daarin de bestaande natuurkernen en de Zuid-Hollandse Deltawateren vormen de grote dragers van de Ecologische Hoofdstructuur.
In het kader van de Ecologische Hoofdstructuur zal op Goeree Overflakkee nog een afweging moeten worden gemaakt over natuurontwikkeling in het oostelijke deel van de Polder Zuiderdiep dan wel in de Polder Roxenisse. Beide polders hebben daarvoor op de functiekaart over de agrarische aanduiding een arcering "zoekgebied natuur" gekregen.


Kaart 4.8.4 Ecologische Hoofdstructuur en belangrijke weidevogelgebieden

De Ecologische Hoofdstructuur is weergegeven op kaart 4.8.4. Op (ruimtelijke) ontwikkelingen in de Ecologische Hoofdstructuur is het 'nee, tenzij'-regime en het compensatiebeginsel van toepassing (zie paragraaf 4.8.4.1). Daarnaast worden in de planperiode ook de nodige maatregelen genomen om de water- en milieukwaliteit in de Ecologische Hoofdstructuur te verbeteren.

Groene Ruggengraat
Groene Ruggengraat (indicatief tracé)
Indicatief tracé voor de ontwikkeling en bescherming van natte natuur in het Groene Hart, die in samenhang met de bestaande gebiedskwaliteiten wordt ontwikkeld. 

Belangrijkste element voor natuurontwikkeling in het Groene Hart is de Groene Ruggengraat; ook een Groene Hart icoonproject. Het gaat om een op natte natuur gerichte inrichting die in andere gebiedsfuncties zoals waterhuishouding, landbouw, recreatie en landschap wordt ontwikkeld. Met de aanleg van de Groene Ruggengraat wordt een robuuste ecologische verbinding van nationaal belang gerealiseerd van de Zeeuwse delta tot het Lauwersmeergebied. De Groene Ruggengraat heeft meer dan alleen een ecologische functie. Zij draagt ook bij aan versterking van de landschappelijke diversiteit en cultuurhistorische identiteit, duurzaam waterbeheer en mogelijkheden voor recreatief gebruik. De precieze invulling van de Groene Ruggengraat is afhankelijk van de natuurdoelstellingen, de mogelijkheden van duurzaam waterbeheer (waterkwantiteit en –kwaliteit) en de kernkwaliteiten van het gebied waar de Groene Ruggengraat doorheen loopt. De aanduiding op de functiekaart is dan ook indicatief. In de Krimpenerwaard is zij begrensd in het gebiedsproces Veenweidepact. Voor Gouwe-Wiericke en Alblasserwaard moet dit nog in gebiedsprocessen gebeuren. Rust en stilte zijn een belangrijk goed in de Groene Ruggengraat. De realisering van de Groene Ruggengraat moet voor 2018 zijn afgerond en daarmee een belangrijke impuls geven aan de natuurfunctie (Ecologische Hoofdstructuur) en bodemdaling in de natte veenweidegebieden tegengaan.


Netwerk-natuur en biodiversiteit

Ook buiten de bovengenoemde natuur(gebieden) zijn er veel natuur- en landschapswaarden in het landelijk gebied. Vaak zijn die kleinschaliger of hangen ze samen met andere functies, zoals weidevogels afhankelijk zijn van de aanwezigheid van de grondgebonden veehouderij. De belangrijke weidevogelgebieden in het landelijk gebied zijn op de functiekaart en kaart 4.8.4 opgenomen. Voor de overige kleinschalige karakteristieke natuur- en landschapswaarden is de gemeente het aangewezen niveau om de bescherming via het bestemmingsplan te regelen. Zowel de belangrijke weidevogelgebieden als de karakteristieke landschapselementen vallen onder het compensatiebeginsel (zie paragraaf 4.8.4.1).


Het realiseren en onderhouden van een netwerk-natuur vormt de basis voor de Zuid-Hollandse bijdrage aan het versterken van de biodiversiteit. Daarbij geeft de provincie invulling aan de Europese verplichting om een Europees netwerk van natuurgebieden (Natura2000, kortweg N2000) te realiseren. Er zijn echter ook soorten waarvoor geen specifieke gebieden zijn begrensd, maar waarvoor de provincie Zuid-Holland wel een beschermingsplicht heeft. Met andere woorden: de provinciale verantwoordelijkheid reikt verder dan alleen de begrensde N2000-gebieden. Daarnaast kan dit netwerk-netwerk ook (in ondersteunende zin) een positieve bijdrage leveren aan een goede waterkwaliteit, waar Nederland zich met de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) aan conformeert.

Momenteel werkt de provincie aan een herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze herijking richt zich met name op de restantopgave aan nieuwe natuur binnen de EHS, dus niet op bestaande natuur. Om te voldoen aan de Europese verplichtingen geeft de provincie prioriteit aan het realiseren van nieuwe natuur, die bijdraagt aan de doelstellingen van N2000 en KRW.

Daarmee staat provincie Zuid-Holland voor de opgave om naast de generieke bescherming met wet- en regelgeving ook een robuust netwerk-natuur te creëren dat voldoet aan Europese verplichtingen, goed onderling is verbonden en is opgebouwd uit verschillende onderdelen. Dit robuuste netwerk-natuur kenmerkt zich door:

- de natuurkerngebieden binnen de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS): de natuurkerngebieden binnen de EHS zijn de kraamkamers voor de internationale biodiversiteit en leveren een belangrijke bijdrage aan het in stand houden en versterken van de internationaal unieke ecosystemen van de kust/duinen, de delta/rivieren en de laagveenmoerassen.

- de natuurmantel in agrarisch gebied rond de natuurkerngebieden: dit is een schil van natuurmaatregelen in het agrarisch gebied om de kerngebieden heen. Bijvoorbeeld natuurbeheer op particuliere grond en agrarisch natuurbeheer gericht op diverse flora en fauna, het verhogen van de botanische waarden, mozaïekbeheer voor weide- en akkervogels en natuurvriendelijke oevers. Deze mantel is met name in de veenweiden direct rond de natuurkerngebieden nodig, zodat deze gebieden voldoende robuust zijn. De provincie zet zich in voor financiering van deze maatregelen vanuit het nieuwe Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid. De belangrijke weidevogelgebieden in het landelijk gebied zijn op de functiekaart en kaart 4.8.4 opgenomen.

- onderling verbonden natuurkerngebieden: door middel van ecologische verbindingszones en fijnmazige groenblauwe dooradering.

- agrarisch natuur- en landschapsbeheer buiten de natuurmantel: het landschap floreert bij de wisselwerking tussen menselijk handelen en natuurlijke processen. Agrarisch weidevogelbeheer, akkervogelbeheer en overige maatregelen (vergroening) in het kader van verduurzaming van de landbouw (onder andere functionele agrobiodiversiteit) dragen bij aan de ecologische basiskwaliteit van het landelijk gebied. Provinciale zeggenschap is hier beperkter (agrarisch natuurbeheer buiten EHS gaat naar het Rijk), maar er liggen wel kansen om beiden met elkaar te verbinden en daarmee meerwaarde te creëren. Voor de overige kleinschalige karakteristieke natuur- en landschapswaarden is de gemeente het aangewezen niveau om de bescherming via het bestemmingsplan te regelen.

- meer natuurlijk ingerichte recreatiegebieden: de recreatiegebieden worden meer natuurlijk ingericht én aangesloten op het groenblauwe netwerk.


4.8.4.1 Compensatiebeginsel natuur, recreatie en landschap
In een dynamische omgeving is het niet te vermijden dat er toch plannen ontwikkeld worden die inbreuk doen op te beschermen waarden. In het algemeen wordt er bij ontwikkelingen gevraagd om een goede landschappelijke inpassing. Voor een aantal categorieën gebieden wordt daarboven compensatie van het verlies aan waarden geëist. In Zuid-Holland gaat het dan om:
  • de Ecologische Hoofdstructuur;
  • de belangrijke weidevogelgebieden;
  • de recreatiegebieden in de Zuidvleugel;
  • de karakteristieke landschapselementen.

In deze gebieden zijn geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. In het algemeen vindt de compensatie plaats:
  1. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
  2. door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is, of
  3. op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs onmogelijk is.

De compensatieverplichting voor gebieden in de Ecologische Hoofdstructuur is conform de AMvB Ruimte geregeld in artikel 5 van de verordening. Het compensatiebeginsel is niet van toepassing op ontwikkelingen binnen het huidige agrarische grondgebruik in belangrijke weidevogelgebieden (zoals intensivering van het graslandgebruik, de aanleg van kavelpaden, slootdempingen, ruwvoederteelt en de nieuwbouw of uitbreiding van boerderijen), op de vestiging of uitbreiding van (zeer) intensieve vormen van dagrecreatie in recreatiegebieden (mits wordt voldaan aan de voorwaarden in art 3 van de verordening) en op de aantasting van karakteristieke landschapselementen voor zover gelegen binnen de bebouwingscontouren of agrarische bouwpercelen.
In het gehele landelijke gebied komen karakteristieke landschapselementen voor die beschermd moeten worden. Door de kleinschaligheid is het bestemmingsplan het aangewezen planniveau om daarvoor het compensatiebeginsel vast te leggen.

De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke) ingrepen in de EHS, belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden en karakteristieke landschapselementen moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen, staan in de provinciale beleidsregel 'Compensatie Natuur, en Landschap Zuid-Holland (1997)'24.

24 Het huidige 'Compensatiebeginsel Natuur en Landschap Zuid-Holland (1997)' zal in 2012 worden herzien, geactualiseerd en verduidelijkt.


4.9 Stad en land verbonden
De groene ruimte in en om de stad wordt hoog gewaardeerd. Met een verstedelijkingsopgave die vooral gericht is op intensivering en herstructurering, wordt de kwaliteit van de groene ruimte steeds belangrijker. Niet alleen vanuit het oogpunt van de leefbaarheid voor bewoners, maar ook vanwege een aantrekkelijk en onderscheidend vestigingsklimaat.
In Zuid-Holland is vooral in de omgeving van het stedelijk gebied  sprake van grote recreatietekorten, is de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het landschap onvoldoende en schiet de kwaliteit van het landschap tekort door versnippering en verrommeling.
In Zuid-Holland is vooral in de omgeving van het stedelijk gebied sprake van grote recreatietekorten, is de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de recreatiegebieden en het landschap vaak onvoldoende en schiet de kwaliteit van het bestaande groenaanbod tekort. Er ligt een grote opgave om de samenhang tussen stad en land en de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad over de volle breedte aanzienlijk en duurzaam te versterken. Alleen bescherming en het toevoegen van hectares recreatiegebied is daarvoor niet toereikend. Het gaat om een nieuwe balans tussen bescherming en ontwikkeling voor alle groene ruimten in en nabij het stedelijk gebied. Naast de gesignaleerde tekortkomingen is ook de potentie aanwezig: de groene ruimte is in het stedelijk netwerk van Zuid-Holland nooit ver weg en ook nabij de stad kent de provincie een unieke variatie aan bijzondere landschappen en groengebieden.


Kaart 4.9 Stad en land verbonden

4.9.1 Versterken recreatieve functie en groenstructuur
Bij het provinciaal belang 'Versterken recreatieve functie en groenstructuur' horen de volgende ambities:
  • ontwikkelen van een volledig en gevarieerd recreatieaanbod binnen en buiten de stad;
  • beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad;
  • verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het landschap nabij de stad;
  • ontwikkelen en compleet maken van een aantrekkelijk en veilig recreatief netwerk (fiets- en wandelpaden, wegen, waterwegen, recreatietransferia) dat zowel stad en land als groengebieden onderling verbindt;
  • stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte (verbrede) landbouw;
  • tegengaan van versnippering en verrommeling van het landschap;
  • versterken van culturele en toeristische voorzieningen;
  • wateropvang in stadsranden als onderdeel van de groenstructuur.
  • ontwikkelen van voldoende gevarieerde en toegankelijke groengebieden binnen en buiten de stad;
  • ruimte bieden aan recreatieve voorzieningen in de groengebieden passend bij de functie en kwaliteiten van het gebied.
  • beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad.
  • verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het landschap nabij de stad;
  • realiseren van een compleet en barrière vrij regionaal routenetwerk voor wandelen, fietsen en varen met aantrekkelijke en herkenbare recreatieve routes vanuit het stedelijk netwerk naar het groen. De recreatieve poorten en toeristische overstappunten zijn hier een wezenlijk onderdeel van.
  • stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte (verbrede) landbouw;
  • tegengaan van versnippering en verrommeling van het landschap;
  • versterken van culturele en toeristische voorzieningen;
  • wateropvang in stadsranden als onderdeel van de groenstructuur. 

Samenvattend is hier het hoofddoel: het verbeteren van de relatie tussen stad en land in zowel ruimtelijk, recreatief als economisch opzicht. Daartoe heeft de provincie voor de groene ruimte in en nabij de stad een nieuw concept ontwikkeld: de Zuidvleugelgroenstructuur. De groenstructuur omvat alle provinciale landschappen, regioparken en recreatieve verbindingen in de stedelijke invloedssfeer, alsmede de grotere eenheden stedelijk groen. De Zuidvleugelgroenstructuur vormt aldus een 'twee-eenheid' met het stedelijk netwerk. Het concept is te vergelijken met het concept "Green Belt of London" maar dan op de schaal van de Zuidvleugel. Buiten de groenstructuur liggen de grote landschappen waar de opgaven minder op de relatie met de stad zijn gericht.
De Zuidvleugelgroenstructuur beoogt bescherming van de bestaande groene ruimte in en nabij de stad met tegelijkertijd duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten. Dit vraagt zowel een overkoepelende aanpak als regionaal maatwerk.


4.9.2 Zuidvleugelgroenstructuur
De ambities voor de Zuidvleugelgroenstructuur vertonen een grote veelzijdigheid. In deze groenstructuur worden vier gebiedscategorieën onderscheiden. Iedere gebiedscategorie heeft een eigen opgave. Daarnaast is het belangrijk dat zij met elkaar een samenhangend ruimtelijk stelsel gaan vormen met een eigen verantwoordelijkheidsverdeling en tevens een grotere samenhang met het stedelijk netwerk krijgen. Het versterken van die samenhang is een cruciale opgave.

De volgende vier categorieën worden onderscheiden (zie kaart 4.9.2):
  1. de provinciale landschappen
    Provinciale landschappen zijn regio-overschrijdende en begrensde landschappen in de stedelijke invloedssfeer en liggen tussen stedelijke agglomeraties. Ze hebben een unieke landschappelijke identiteit en ze zijn multifunctioneel van karakter (verbrede landbouw, recreatie, natuur, water, cultuurhistorie, dorpen). De provincie is hier de trekker.
  2. de regioparken
    Regioparken zijn de grote recreatie- en natuurgebieden nabij de stad buiten de provinciale landschappen. Primair bieden ze ruimte aan openluchtrecreatie, water en natuur, soms met ruimte voor verbrede landbouw. De regio is hier de trekker.
  3. de grotere eenheden stedelijk groen
    De grotere eenheden stedelijk groen liggen binnen het stedelijk gebied en bieden ruimte voor (intensieve) openluchtrecreatie, sport en natuur. De steden zijn hier de trekkers.
  4. het verbindend recreatief netwerk
    Het samenhangend netwerk van aantrekkelijke en veilige recreatieve routes. Het betreft de belangrijke fietspaden, wandelpaden en waterwegen die zowel stad en land als groengebieden onderling verbinden. De provincie is hier de trekker. De provincie heeft een coördinerende rol ten aanzien van de (bovenregionale) is hier de trekker van de recreatieve routes; over beheer van de routes maakt zij afapraken met de regio's. Daarnaast heeft de provincie regie op de ontwikkeling van (boven)regionale poorten; , particulieren en/of gemeenten zijn trekker van de realisatie van de poorten en de TOP's.

In de Zuidvleugelgroenstructuur gaan bescherming en ontwikkeling samen. In het beleid voor deze gebieden ligt het accent op het beschermen en  versterken van landschappelijke kwaliteiten en het weren van verstedelijking. Voor de groenstructuur ligt het accent op de ontwikkelopgave, gericht op een betere verbinding van stad en land.

Kaart 4.9.2 Zuidvleugelgroenstructuur


4.9.2.1 Provinciale landschappen
Vooral in de provinciale landschappen komen bescherming en ontwikkeling bijeen. Dit aanvullend beleid voor de provinciale landschappen is nadrukkelijk een provinciaal belang. Reden dus om de betreffende zes landschappen onder één (provinciale) noemer te brengen.
Binnen de Zuidvleugelgroenstructuur zijn de volgende zes provinciale landschappen onderscheiden:
  • Midden-Delfland
  • Land van Wijk en Wouden
  • Duin, Horst en Weide
  • Hollands Plassengebied
  • Bentwoud-Rottemeren
  • IJsselmonde


Kaart 4.9.2.1a Provinciale landschappen

De gemeenschappelijkheid van de zes provinciale landschappen ligt in de sterke relatie met de stad. Het accent ligt op integrale bescherming en gebiedsontwikkeling. Ze worden gevrijwaard van verstedelijking. Dorpsontwikkeling in de provinciale landschappen is mogelijk binnen landschappelijke randvoorwaarden. Drie van de zes provinciale landschappen liggen in het Groene Hart (metropolitane landschappen uit de Voorloper Groene Hart). De provinciale landschappen worden gekenmerkt door een gebiedseigen landschappelijke identiteit en relatieve rust ten opzichte van de stad. Grote delen zijn cultuurhistorisch van belang. Die delen zijn aangeduid als topgebied of kroonjuweel cultureel erfgoed.

De ontwikkelingsopgave is veelzijdig. Voorop staat vergroting van de recreatieve bruikbaarheid en aantrekkelijkheid van het landschap. Een aanzienlijke verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden is een voorwaarde voor een goede relatie met de omringende steden. Een fijnmazig verbindend regionaal recreatief routenetwerk van wandel- en fietspaden en vaarrouteswegen inclusief recreatieve poorten en top's moet hieraan bijdragen.
Andere gebiedsopgaven zijn het opruimen en tegengaan van verrommeling en het ontwikkelen van nieuwe recreatie- of natuurgebieden, waar nodig in combinatie met waterberging. Dit alles in evenwicht met de landschappelijke identiteit van het gebied. Tegelijk is het van groot belang de landbouw een duurzaam economisch perspectief te bieden, gericht op combinaties van agrarisch natuur- en landschapsbeheer en productie van goederen en diensten voor de stedelijke vraag.


Bufferzones
In de provinciale landschappen Midden-Delfland, Land van Wijk en Wouden, IJsselmonde en Duin, Horst en Weide zijn bufferzones opgenomen. Dit zijn de voormalige rijksbufferzones. In deze bufferzones geldt naast het beleid voor provinciale landschappen aanvullende regelgeving ten aanzien van een verbod op het toelaten benzinestations en wegrestaurants en een verbod op uitbreiding van intensieve veeteelt. De regelgeving en begrenzing van de bufferzones zijn in de verordening opgenomen.
Recreatiegebieden in de Zuidvleugel
Om te voldoen aan de recreatieve vraageen deel van de recreatietekorten op te lossen, zal in de komende jaren zo’n 5.000 hectare nieuw groen rond de steden worden gerealiseerd met een (intensieve) recreatiefunctie: Recreatie om de Stad (RodS)25. )(4.000 ha) , PMR 750 ha en enkele versnellingsprojecten groen. Deze ontwikkeling vindt plaats in zowel de provinciale landschappen als de regioparken. De kwaliteitseisen voor recreratiegebieden binnen de rgegeling RodS zijn: een gemiddelde opvangcapaciteit van 20 personen per hectare per dag, volledige openstelling en zonder betaling toegankelijk, en bereikbaar via wandel- en fietspaden vanuit de woonomgeving. Ondanks deze investeringen blijft er sprake van recreatieve tekorten. Om aan de recreatievraagtekorten dichtbij huis te kunnen voldoen verminderen wordt daarnaast vooral ingezet op een hogere kwaliteit en diversiteit van bestaande recreatiegebieden. Voor de herinrichting of verdere ontwikkelingen van recreatiegebieden gelden een aantal criteria die betrekking hebben op het versterken van de samenhang in het totale aanbod aan recreatiemogelijkheden, bereikbaarheid vanuit de aangrenzende (woon)omgeving en een flexibele inrichting zodat kan worden ingespeeld op de veranderende vraag dat aansluit op de recreatieve behoefte van de bewoners in het grootstedelijk gebied. Deze criteria zijn nader uitgewerkt in de Beleidsvisie Groen.
Gezien het belang dat aan de recreatiegebieden in de Zuidvleugel wordt gehecht, geldt hier het compensatiebeginsel (zie paragraaf 4.8.4.1). Deze recreatiegebieden in de Zuidvleugel zijn aangegeven op kaart 4.9.2.1b.


kaart 4.9.2.1b Recreatiegebieden in de Zuidvleugel

25 Het gaat hier om recreatiegebieden binnen de Zuidvleugel. Volgens het regeerakkoord wordt de rijksbetrokkenheid bij RodS beëindigd. Bepaald dient te worden welk deel van de restantopgave aan nieuwe recreatiegebieden nog zal worden gerealiseerd, welke instrumenten daartoe zullen worden ingezet en wat er gebeurt met het deel waarvoor geen uitzicht meer bestaat op realisatie. Deze actie wordt toegevoegd aan de beleidsagenda'. Teksten over de huidige groenopgave kunnen op basis van de actuele kennis van zaken rond de 'herijking van het ILG' mogelijk na de inspraakronde worden geactualiseerd.
4.9.2.2 Regioparken
Zoeklocatie recreatie
Indicatieve aanduiding voor de ontwikkeling van recreatiegebied in de stedelijke invloedssfeer, met versterking van de landschappelijke kwaliteiten.  

Regioparken zijn de grote recreatie- en natuurgebieden nabij de stad en buiten de provinciale landschappen. De regioparken liggen zowel tussen de stedelijke agglomeraties als aan de randen van het stedelijk netwerk en hebben veelal een regionale functie. Het accent ligt op ontwikkeling en beheer van recreatie en natuur, soms op kleine schaal in combinatie met verbrede landbouw. Een deel van de RodS-opgave krijgt hier gestalte. Voorbeelden van regioparken zijn het Bieslandse Bos/de Balij, de Delflandse Kust, de Brielse Maas/Bernisse, de Nieuwe Dordtse Biesbosch en de Veenweideparel in de Zuidplaspolder. Ontwikkeling en beheer van regioparken is gericht op redelijk intensief recreatief gebruik en een hoge recreatieve belevingswaarde. Natuur in de regioparken heeft bij voorkeur een robuust karakter. Ontwikkeling van nieuwe regioparken is mogelijk in gebieden die in de stedelijke invloedssfeer liggen. Zoeklocaties hiervoor zijn aangegeven in de Merwedezone en in de noordrand van de Hoeksche Waard (legenda-eenheid zoeklocatie recreatie). Met de realisering van nieuwe regioparken wordt feitelijk de Zuidvleugelgroenstructuur uitgebreid.
4.9.2.3 Grotere eenheden stedelijk groen
De grotere eenheden stedelijk groen vervullen een essentiële functie voor het leef- en vestigingsklimaat in de stad (recreatie, sport, natuur). Dit belang neemt toe met een verstedelijkingsopgave die grotendeels op binnenstedelijke intensivering is gericht. De provincie beschouwt daarom de grotere eenheden stedelijk groen als onderdeel van de groenstructuur en streeft ernaar deze beter in te bedden in de samenhangende groenstructuur. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits behoud van de groene functies en kwaliteiten voorop staat. Enkele voorbeelden zijn het Kralingse Bos in Rotterdam en het Zuiderpark in Den Haag.
4.9.2.4 Het verbindend recreatief netwerk
De verbinding tussen de verschillende groengebieden is van wezenlijk belang voor het welslagen van de Zuidvleugelgroenstructuur. Het gaat om het voltooien van een compleet en knelpuntenvrij netwerk van recreatieve verbindingen tussen de provinciale landschappen, de regioparken, de stedelijke parken en de woonwijken en centra van het stedelijk gebied. Aantrekkelijke fiets- en voetpaden, wegen en vaarroutes dienen het samenbindend netwerk van de gehele groenstructuur te vormen. Waterwegen vormen in het waterrijke Zuid-Hollandse landschap een belangrijk onderdeel van het verbeindend recreatief netwerk. Ze zijn vaak te combineren met fiets- en voetpaden en hebben in veel gevallen een grote cultuurhistorische waarde.
Binnenstedelijk groen moet zonder hinderlijke barrières aansluiten op het buitenstedelijk groen, zodat er aantrekkelijke stad-land verbindingen ontstaan. Nieuwe infrastructuur wordt zo aangelegd dat barrièrewerking in stad-land verbindingen zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Om de samenhang en het netwerkkarakter te versterken zet de provincie in op de ontwikkeling van ondersteunende voorzieningen zoals toeristische opstappunten en recreatieve transferia poorten.  Door verschillende toeristisch- recreatieve elementen via een samenhangende routestructuur te verbinden tot een gevarieerd totaal aanbod wordt de bruikbaarheid en aantrekkelijkheid van de groenstructuur vergroot. Van belang is tevens de langeafstand fiets- en wandelpaden als basisstructuur in het groenblauwe netwerk op te nemen, om daarmee het netwerk een grotere reikwijdte te geven.
4.9.2.5 Recreatieve poorten, toeristische overstappunten en recreatieve voorzieningen

Om de bestaande recreatiegebieden en het landschap rond het stedelijk netwerk een impuls te geven zullen meer hoogwaardige bovenregionale voorzieningen in de groene ruimte gerealiseerd worden die de landschappelijke kwaliteit en identiteit behouden en versterken. Zo dienen de recreatieve voorzieningen te passen bij de functie en kwaliteiten van het gebied en dienen de recreatieve voorzieningen landschappelijk te worden ingepast. De Kwaliteitskaart en de op te stellen Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit vormen de basis voor de ruimtelijke kwaliteit. Bij de landschappelijke inpassing gaat het om het maken van zodanige keuzes ten aanzien van recreatieve voorzieningen dat natuur- en recreatiewaarden en de landschappelijke kwaliteit zo minimaal als mogelijk worden aangetast.

Daarnaast zal een stelsel van poorten en toeristische overstappunten (top's) de groengebieden ontsluiten. Recreatieve poorten en (top's) zijn recreatieknooppunten waar diverse vormen van recreatie bijeenkomen en die goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer of met de auto.
Een poort vormt een toegangslocatie naar belangrijke recreatieve landschappen. Het is meestal letterlijk een poort vanwege de locatie in de overgangszone tussen stedelijk gebied en groene ruimte. Op deze locatie komen meerdere recreatieve routes samen. Een poort bestaat minimaal uit een horecavoorziening in combinatie met fiets- en/of kanoverhuur, ruime parkeergelegenheid en informatie over de recreatieve mogelijkheden in het bestemmingsgebied. Een poort heeft minimaal een regionaal bereik, wat betekent dat de poort aantrekkingskracht heeft op bezoekers van buiten de gemeente. De grootte van een poort is mede afhankelijk van de attractiviteit en capaciteit van het omliggende landschap. Een poort nodigt  uit om de omliggende groene ruimte te ontdekken maar kan ook een bestemming op zich zijn, maar nodigt ook uit om de omliggende groene ruimte te ontdekken Bestaande toeristische attracties of cultuurhistorische objecten kunnen een functie krijgen als poort. Een poort biedt ook ruimte aan recreatieve voorzieningen.
Een Toeristisch Overstap Punt biedt eveneens een goed startpunt voor een recreatieve activiteit, maar is in vergelijking met een poort een stuk bescheidener van opzet. Een TOP is een herkenbare landmark met parkeerplaats nabij een routeknooppunt, met voorzieningen voor wandelaars en fietsers, met een mogelijke koppeling aan een horecavoorziening.

Naast de poortontwikkeling, wil de provincie op een select aantal locaties ruimte bieden aan ondernemers om nieuwe type voorzieningen toe te voegen, waardoor nieuwe doelgroepen gebruik gaan maken van de groene ruimte.


4.10 Kwaliteitskaart
De kwaliteitsambities die voortkomen uit de ruimtelijke hoofdopgaven zijn vertaald naar de kwaliteitskaart met haar 17 legenda-eenheden. Deze legenda-eenheden worden ten behoeve van de leesbaarheid van de kwaliteitskaart toegelicht in 17 aparte themakaarten. Voor iedere plek zal een aantal kaarten van toepassing zijn. Het is dan ook van belang die betreffende kaarten in samenhang te beschouwen. Met elkaar vormen zij de provinciale kwaliteitsambities op die specifieke plek. Transformaties of (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen gaan uit van of dragen bij aan de ambities van de kwaliteitskaart. De legenda-eenheden van de kwaliteitskaart zijn gegroepeerd in zes categorieën:

KUSTLANDSCHAP
  1. natuurlijke duinen
  2. bollenlandschap in de binnenduinrand
  3. historische landgoederen in de binnenduinrand
VEENCOMPLEXEN
  1. herkenbaar waterrijk veen(weide)
  2. droogmakerij als herkenbare eenheid
LANDSCHAP VAN DE DELTA
  1. herkenbare open zeekleipolder
  2. onderscheidend rivierengebied
NETWERKEN
  1. weg door stad en land
  2. doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving
  3. water als structuurdrager
(STEDELIJKE) OCCUPATIE
  1. kwaliteit in stads- en dorpsgebied
  2. kwaliteit in de stads- en dorpsrand
  3. linten blijven linten
  4. werkgebieden met karakter
BELEVING VAN ZUID-HOLLAND
  1. gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap
  2. identiteitsdragers van Zuid-Holland
  3. rust en stilte

De 17 legenda-eenheden worden per stuk toegelicht met een kaart en bijbehorende tekst over:
Karakteristiek: wat is er en wat speelt er?
Ambitie: wat is het doel voor de toekomst?
Uitwerking: waar nodig wordt een nadere uitwerking in de gebiedsprofielen gevraagd of een toelichting op de ambitie gegeven.


Toelichting bij de kwaliteitskaart
  • De tekst behorend bij de kaart(en) benoemd de provinciale kwaliteitsambities;
  • De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend opgenomen en heeft een indicatieve waarde;
  • De kaart is opgesteld op schaal 1:50.000;
  • De kaart is een middel om vooraan het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt;
  • De kaart biedt geen oplossingen, maar een kader waarbinnen de oplossingen gevonden dienen te worden;
  • Afwijkingen zijn mogelijk, mits aangetoond wordt dat de gekozen oplossing ten opzichte van de kwaliteitskaart een overtuigende meerwaarde biedt als het gaat om ruimtelijke kwaliteit;
  • Bij het beoordelen van een plan gaat het niet alleen om het resultaat, maar ook om de ‘kwaliteit van de afweging’;
  • Veelal is de bestaande situatie opgenomen als uitgangspunt voor ontwikkelingen. De kaart legt daarbij niet de huidige situatie vast, maar geeft kwaliteitsambities voor de toekomst aan.

4.10.1 Kustlandschap
Het kustlandschap bestaat uit de onderdelen "natuurlijke duinen” en een tweetal ontginningslandschappen van de binnenduinen: het bollengebied en het landschap met de historische landgoederen. Het is een samenhangende en herkenbare opeenvolging van jonge duinen, besloten binnenduinranden, besloten strandwallen en open strandvlakten, parallel aan de kustlijn. Langs de kustlijn wordt het kustlandschap gekenmerkt door een afwisseling van jonge duinen, steden, havens en badplaatsen in alle verscheidenheid.
De kustzone moet ook bij toekomstige ontwikkelingen én de veiligheid blijven garanderen én een belangrijke bijdrage leveren aan de leefomgeving in Zuid-Holland. Toekomstige ontwikkelingen in de kustzone dienen daarom niet enkel bezien te worden vanuit civieltechnische uitdagingen maar als een integrale, ruimtelijke opgave.
I Natuurlijke duinen
Karakteristiek:
Het is een reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd, zandlandschap van strand en jonge duinen met hoge natuur- en recreatiewaarden. Natuurlijke processen zijn duidelijk zichtbaar door de voortdurende dynamiek van zand, golven en wind. Duingebieden worden afgewisseld door grote en kleine badplaatsen en havens. Het gebied is van belang voor de waterveiligheid en drinkwatervoorziening. De kust is een aantrekkelijke plek om te recreëren. In de komende jaren is er veel aandacht voor de veiligheid van de kust gecombineerd met de ontwikkeling van de badplaatsfunctie (recreatie en toerisme).

Ambitie:
Duin/Dynamisch natuurgebied
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.
  • Behouden van de bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteit. Beschermen en versterken van het reliëfrijk zandlandschap van jonge duinen. Natuurlijke processen als verstuiving, vernatting en bosvorming bepalen waar mogelijk het beeld.
Badplaatsen
  • Rond en in bebouwd gebied wordt de vernieuwing van de waterkering samen opgepakt met de stedelijke vernieuwing.
  • Vergroten kwaliteit en allure van de badplaatsen met versterking van de eigenheid van die plaatsen.

(Groene) verbinding
  • Verbeteren van de toegankelijkheid voor recreatie via een netwerk van routes.
  • Versterken van het ecologische verband tussen zee- en landzijde.
  • Versterken van het kustgevoel landinwaarts; het versterken van de visuele en fysieke verbinding tussen duinen en achterland.
Atlantikwal
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de elementen van deze verdedigingslinie.

II Bollenlandschap in de binnenduinrand
Karakteristiek:
Het is een uniek ontginningslandschap ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten en graslanden. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. De hoofdrichting van de strandwallen is aangegeven op de themakaart.

Ambitie:
  • Nieuwe ontwikkelingen worden geplaatst in het ruimtelijk perspectief van de Duin- en Bollenstreek als geheel. Dit betekent dat zo’n ontwikkeling een bijdrage levert aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek ligt in deze structuur en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.
  • In stand houden van de nog gave strandvlakten als contrast met de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verbeteren van de beleefbaarheid en de aantrekkelijkheid van het unieke ontginningslandschap (bollenteelt).
  • Het behouden en versterken van het zicht op de bollenvelden en het contrast tussen de open vlakten en de bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting).

Uitwerking:

Het landschap met de bollenteelt is gebaat bij een versterking van de landschappelijke structuur bij voorkeur in de vorm van ‘landschapsbouw’. Indien haalbaar wordt dit meegenomen in het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek.

III Historische landgoederen in de binnenduinrand
Karakteristiek:
Herkenbaar en afwisselend patroon van historische buitenplaatsen en landgoederen, volgroeide bossen en open ruimtes met deels agrarische functie. Hier is de landschapsgradiënt van duin naar veen nog herkenbaar terug te vinden. Deze gebieden hebben een hoge cultuurhistorische en recreatieve waarde. De hoofdrichting van de strandwallen is aangegeven op de themakaart.

Ambitie:
  • Versterking van de afwisseling tussen beboste strandwallen met landgoederen en buitenplaatsen en de open strandvlakten.
  • Verbetering van de kwaliteit van het ensemble van het landhuis, bijgebouw, tuin en park en de herkenbaarheid van het landgoed in het landschap.
  • Vergroten van de herkenbaarheid van de landgoederenzone als samenhangend geheel

4.10.2 Veenlandschap
Het veenlandschap bestaat uit veenpolders (veenweide, sierteelt op veen en bovenlanden), droogmakerijen (ontstaan uit vervening of uit natuurlijke meren) en plassen (verder toegelicht in paragraaf 4.10.5.X). De Nederlandse kennis en kunde van de omgang met water is hier goed terug te vinden in het hooggelegen water rondom een droogmakerij (de ringvaart), de molengangen en het ingenieuze stelsel van sloten en sluisjes in de veenpolders. Toekomstige (water)vraagstukken omvatten de bodemdaling in de veengebieden, veiligheid van diepe droogmakerijen en de verzilting van het grond- en oppervlaktewater. Ontwikkelingen in de agrarische sector bepalen voor een groot deel het beeld van het veenweidegebied.
Het streven is gericht op het versterken van de landschappelijke diversiteit en het veen(weide) karakter, behoud van rust en stilte en het zicht op de horizon (het luwe Zuid-Holland) uitgaande van een toekomstbestendig, veilig en rendabel watersysteem.



IV Herkenbaar waterrijk veen(weide)
De kaart veen(weide) is opgebouwd uit de onderdelen veen(weide), sierteelt op veen en bovenlanden (afgestemd op de kwaliteitsatlas Groene Hart).

Veen(weide)
Karakteristiek:
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap wordt daarnaast bepaald door de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. De gebieden zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor bodemdaling als het gevolg van het ‘verbranden’ van veen.

Ambitie:
  • Behoud van het veenlandschap door het afremmen van bodemdaling (zie paragraaf 4.8.1.3).
  • Behoud van het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen.
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen, waarbij lengtesloten als beeldbepalend worden beschouwd.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan ruilverkavelingslinten en vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
  • Behoud van de veenstroom, dijk en kade als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veen(weide)landschap en begrenzing van poldereenheden.
  • Het gebruik is zoveel mogelijk gericht op behoud van de karakteristieken (maat van de poldereenheden, verkavelingspatroon, beplanting, kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems)
  • Ontwikkelingen zijn gericht op een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoren tot de mogelijkheid.

Uitwerking:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit wordt een verder onderscheid gemaakt in type veengebieden, naar aard en omvang van het gebied, ontstaanswijze, type verkaveling, waterrijkdom etcetera. Afremmen van bodemdaling, het behoud van het veenweidelandschap, een economisch rendabele bedrijfsvoering of transformatie naar natuurgebied zijn opgaven, waarbij de kwaliteitsambities in de veen(weide)gebieden een wisselend beeld opleveren.


Sierteelt op veen
Karakteristiek:
Kleinschalig besloten landschap met boom- en sierteelt. Door intensivering van de sierteelt verandert het gebied. Er is een toename van kassen en steeds meer sloten worden gedempt. 

Ambitie:
  • Rendabele bedrijfsvoering voor de sierteelt met respect voor de gebiedseigen karakteristieken
  • Versterking van het kleinschalige besloten karakter met behoud van structurerende watergangen, windakkers en doorzichten, kavelrichting en -structuur en herkenbare ontginningslinten
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen het besloten karakter van de sierteelt enerzijds en het omliggende veenweidelandschap anderzijds.
  • Behoud van de dijk en kade als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veen(weide)landschap en begrenzing van poldereenheden.

Uitwerking:
Verdergaande verglazing van het Boskoopse veen is contrair aan de landschappelijke waarden van het gebied. Bij de uitwerking van de gebiedskwaliteiten in de gebiedsprofielen dient er specifiek aandacht te worden gegeven voor de omgang met glas en de demping van sloten.


Onverveende bovenlanden
Karakteristiek:
Een bovenland is een smalle strook onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering, met een scherpe overgang naar de aangrenzende droogmakerijen. Als het ware een herinnering aan het oude landschap te midden van het nieuwere landschap. De bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter. Bebouwing en erfbeplanting bepalen het beeld. Menging van veel verschillende functies.

Ambitie:
  • Versterking van het verschil tussen het (oude) bovenland (hoog, besloten, groen karakter, kleinschalig) en het nieuwe land (laaggelegen, grootschalig, modern, weids).
  • Behouden van de diversiteit en versterking van het multifunctionele karakter van de linten.
  • Ruimtelijke verdichting is mogelijk als dit bijdraagt aan het groene karakter van de bovenlanden en geen tot nauwelijks verkeersaantrekkende werking heeft.

V Droogmakerij als herkenbare eenheid
Karakteristiek:
Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringsloot of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak wat kleinschaliger (met name de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen.

Ambitie:
  • Een samenhangende visie op de droogmakerij als geheel in relatie met zijn omgeving dient als basis voor de aanpak van de urgente wateropgave. Nieuwe ontwikkelingen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding (zie paragraaf 4.6.2).
  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
  • Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij.
  • Een uitwerking van de typerende opbouw van de droogmakerij is de basis voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen
  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met strakke groene omzoming en behoud van zeer ruime doorzichten

Uitwerking:
In sommige gebieden is de (historische) relatie tussen droogmakerij en molengang (toendertijd om diepere plassen droog te malen) nog herkenbaar. Dit zijn bijzondere elementen in het Zuid-Hollandse landschap. In de gebiedsprofielen is hier aandacht voor.

4.10.3 Landschap van de delta
Het landschap van de delta bestaat uit de zeekleipolders, zeearmen (toegelicht bij water als structuurdrager) en het rivierenlandschap. Het rivierenlandschap staat in Zuid-Holland onder grote invloed van de getijden van de zee, maar ligt voor een deel ook in het veenlandschap. Uit praktisch oogpunt is het rivierenlandschap als geheel bij de delta gevoegd. De delta inclusief rivieren staat komende periode voor een grote water- en veiligheidsopgave onder invloed van klimaatverandering en een stijgende zeespiegel. Andere opgaven zijn het versterken van het deltakarakter in combinatie met het verbeteren van de waterveiligheid, het behouden van de hoge natuurkwaliteit en het herstellen van de estuariene dynamiek alsmede het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde met behoud van de kwaliteiten rust en ruimte.
VI Herkenbare open zeekleipolder
Het landschap van de zeekleipolders wordt toegelicht op de schaal van de eilanden en op de schaal van de poldereenheid.

Delta: eilanden en (voormalige) zeearmen
Karakteristiek: 
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vaste land. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad. Uitzonderingen in het zeekleigebied zijn IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht, die onderdeel zijn van het stedelijk netwerk. De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied van Rotterdam en Dordrecht, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water.

Ambitie:
  • Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden.
  • Verhogen van de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende, en daarvoor representatieve inrichting.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden versterken (de ervaring van) het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.
  • Ontwikkelingen op een eiland worden bekeken in het licht van de ontwikkeling van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden. 


Zeekleipolder
Karakteristiek:
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibt en ingepolderd land tegen bestaande polders en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen.

Ambitie:
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de regelmatige patronen in de polder en de (verkaveling rond) de kronkelige kreken.
  • Dorpen liggen als compacte kernen aan de rand van een polder
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Versterken van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
  • Havenkanalen versterken de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water.
  • Gebruikmaken en versterken van de karakterverschillen tussen kleinschalige veenpolders en grootschalige zeekleipolders.


Zeekleipolder met veenkern (veenpolder)
Karakteristiek:
Temidden van de zeekleipolders liggen ingedijkte ‘restanten’ van het oude veenlandschap. Kenmerkend zijn het kleinschalig dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Dit zijn veelal de eerste bedijkte polders van de (noordelijke) eilanden.

Ambitie:
  • Naast de ambities voor de zeekleipolders als geheel geldt voor de veenpolder dat ontwikkelingen rekening houden met het herkenbaar houden van het kleinschalige dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Veenrestanten bepalen het beeld.

Uitwerking:
Het karakter van de eilanden wordt uitgewerkt in de gebiedsprofielen.
VII Onderscheidend rivierengebied
Karakteristiek:
De kommen en oeverwalgebieden in Zuid-Holland liggen met name in het oosten van de provincie en zijn vermengd met het veenweidelandschap. Oeverwallen kennen een kleinschalig, besloten karakter. In delen is het voor rivierengebied kenmerkende fruitteelt aanwezig. De kommen zijn grootschalig met regelmatige (cope)verkaveling, maar gaan al snel over in het veenweidelandschap. Deze overgangen zijn nauwelijks tot niet zichtbaar. De dijken zijn lijnvormige elementen in het landschap met als primaire functie het keren van water. De dijken worden periodiek aangepast aan de dan geldende veiligheidsnormen. Met name in het veengebied is er sprake van dichte lintbebouwing op of aan de dijk. Er wordt onderscheid gemaakt tussen buitendijks gebied buiten de invloed van de getijdenwerking (uiterwaarden) en buitendijks gebied ontstaand onder invloed van de ontmoeting tussen zee en rivier (slikken, (bekade) gorzen, grienden en wilgenbossen).

Ambitie:
Kom en oeverwalgebied
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van het contrast tussen verdichte, multifunctionele oeverwallen en stroomruggen en open kompolders/ veenweide.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de visuele relatie tussen rivier en achterliggend landschap met de typerende gestrekte verkaveling.

Rivierdijken
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de rivierdijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het rivierengebied
  • Versterken van het doorgaand profiel van de dijk. Dit draagt bij aan het herkenbaar houden en begrijpbaar houden van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing.
  • Behoud van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende (veenweide)landschap.
  • Nieuwe ontwikkelingen op of tegen de dijk krijgen een voorkant naar de rivier.
  • Behoud of herstel van openbaarheid van oevers.
  • Waar mogelijk koppelen van recreatieve routes aan water en/ of dijk.

Uiterwaarden (niet apart op kaart aangegeven)
  • Het versterken van het natuurlijk landschap met ruimte voor dynamische natuurlijke processen en wisselende waterstanden zijn uitgangspunt bij ontwikkelingen in het buitendijks gebied.
  • Versterken van het contrast tussen binnen- en buitendijks gebied.

Slikken, (bekade) gorzen, grienden en wilgenbossen
  • Het versterken van het natuurlijk landschap met ruimte voor dynamische natuurlijke processen, wisselende waterstanden en zoet-zoutovergangen zijn uitgangspunt bij ontwikkelingen in het buitendijks gebied.
  • Versterken van het contrast tussen binnen- en buitendijksgebied.

(Voormalige) kreek (niet apart op kaart aangegeven, onderdeel oeverwallen)
  • Het herkenbaar houden van de onregelmatige patronen in het landschap die duiden op (voormalige) kreken en daarmee de leesbaarheid (van de ontstaansgeschiedenis) van het gebied in stand houden.

4.10.4 Netwerken
Netwerken zijn samenhangende lijnvormige structuren in het landschap. Ze zijn onderscheiden naar de weginfrastructuur, het spoorwegennet, het waternet en onderdelen van het vrijetijdslandschap (toegelicht bij 4.10.6).
VIII Weg door stad en land
Snelweg
Karakteristiek:
Dit zijn rijkswegen of autowegen met het karakter van een snelweg. De (afslagen van) snelwegen zijn aanleiding voor nieuwe stedelijke ontwikkeling. Snelwegen zijn grote lijnen met veel impact. Zowel het zicht vanaf als de blik op zijn bepalend voor de uitstraling van het gehele gebied. Vaak liggen woon- en werkgebieden echter als achterkanten naar de snelweg of wordt de weg afgesloten van zijn omgeving door geluidswering.

Ambitie:
  • Snelwegen maken daar waar de weg het stedelijk gebied doorkruist integraal onderdeel uit van de stad. Nieuwe ontwikkelingen langs de weg dragen bij aan een afwisselende, herkenbare en functionele stedelijke rand langs de snelweg. Ontwikkelingen zorgen voor een voorkant naar de weg toe.
  • Daar waar de snelweg tegelijkertijd de rand van een stad vormt, is extra aandacht voor de kwaliteit van de stadsrand, waaronder doorgaande verbindingen tussen stad en ommeland.
  • Buiten het stedelijk gebied doorsnijdt de snelweg het landschap zonder functionele, logistieke interactie met dit landschap.
  • Een visuele relatie tussen weg en omgeving is gewenst; Vanaf de snelweg zijn de omringende landschappen en kruisingen met landschappelijke hoofdstructuren beleefbaar.
  • Ontwikkelingen aan de snelweg zijn altijd integrale gebiedsopgaven. Daarbij wordt specifieke aandacht gevraagd voor:
  • Verknoping met andere manieren van vervoer en het onderliggend wegennet
  • Verminderen van de barrièrewerking van wegen voor doorgaande recreatieve verbindingen
  • Doorgaande ecologische verbindingen
  • Nieuwe ontwikkelingen concentreren zich rond af- en opritten van de snelweg. Hier wordt rekening gehouden met de entreefunctie van de ontwikkeling naar het achterliggende stedelijk gebied.


N-weg
Karakteristiek:
De interactie tussen weg(ontwerp) en landschap is groter dan bij de snelweg. Veelal zijn deze wegen ontstaan door opwaardering van oude infrastructuurlijnen. Bij het ontwerp van de weg zijn technische oplossingen en verkeersveiligheidseisen vaak dominant ten opzichte van de integraliteit van de opgave. Dit levert niet per definitie een oplossing met ruimtelijke kwaliteit op.

Ambitie:
  • Nieuwe infrastructuur wordt aangelegd als een logische verbinding van A naar B die ook na langere tijd nog begrijpbaar is.
  • Bij nieuwe infrastructuur beweegt de weg waar mogelijk mee met de hoofdrichting van het landschap.
  • Nieuwe of aan te passen infrastructuur wordt altijd beschouwd als een integrale gebiedsopgave inclusief inpassingsvraagstukken. Onder inpassing wordt naast ligging in het landschap ook verstaan; omgaan met doorlopende landschappelijke structuren, logische oplossingen voor doorgaande recreatieve verbindingen en behoud van gebruikswaarde van het omliggend gebied.
  • Waar N-wegen landschappelijke hoofdstructuren kruisen, bijvoorbeeld vaarten, dient de landschappelijke lijn als afzonderlijke structuur zichtbaar en herkenbaar te blijven (door bijvoorbeeld een brug). Deze ‘contactpunten’ worden met zorg ontworpen en komen terug in de beeldkwaliteitsparagraaf.

IX Doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving
Karakteristiek:
De (inter)nationale en regionale spoorlijnen liggen als lijnen in het landschap. In stedelijk gebied en dorpen vormen ze vaak barrières in verband met de geringe oversteekbaarheid. Maar ook keren stedelijke ontwikkelingen zich vaak af of trekken zich weinig aan van de gebruiker van het spoor.
De relatie tussen verstedelijking en de ov-infrastructuur vindt men in de stationlocaties met woon-, werk- en voorzieningenprogramma’s. Deze stations kennen een hiërarchie van grootschalige openbaarvervoerknooppunten tot enkelvoudige haltes. De zogeheten ov-panorama’s zijn die plekken waar sprake is van een hoogwaardige Zuid-Hollandse reiservaring. Er is sprake van een beleefbaar en zichtbaar landschap dat typisch is voor Zuid-Holland. Naast het criterium uniciteit vormen de identiteitsdragers (kaart 16) hiervoor de basis.

Ambitie:
  • Een visuele relatie tussen spoor en omgeving is gewenst; dit betekent dat ontwikkelingen rekening houden met het zich vanuit de trein op de omgeving.
  • Voor het stedelijk gebied gelden speciale inpassingseisen. De stationsomgeving is een integraal onderdeel van de stad.
  • Specifieke aandacht voor de visuele relatie tussen spoor en landschappelijke omgeving geldt in de openbaar vervoerpanorama’s. Hier ervaart men vanuit de trein de kwaliteiten van Zuid-Holland. Behouden van het zicht op het omringende landschap. Dit houdt in: behoud van de openheid en respect voor bestaande kwaliteiten binnen het panorama.
  • Er ontstaan stationsgebieden met een aantrekkelijke kwaliteit die passend is bij de aard en omvang van het station, de stedelijke omgeving en haar ligging in het netwerk. De stationsgebieden accentueren de verschillen tussen hoogstedelijke kwaliteit en de luwe gebieden.

X Water als structuurdrager
Karakteristiek:
Water is een belangrijk element van de Zuid-Hollandse identiteit en bestaat uit vele facetten: van de grote rivieren naar de deltawateren, provinciale vaarten, kanalen, veenstroompjes, sloten en plassen. Dit water vertelt veel over de geschiedenis van Zuid-Holland en de kunde op het gebied van waterbeheersing. Wonen of recreëren op of langs dit water is een waarde voor veel inwoners en bezoekers. Bovendien worden over de belangrijkste vaarwegen mensen en goederen vervoerd.

Ambitie:
  • Een beleefbaar waterstelsel als dragende structuur van Zuid-Holland: verbeteren van de zichtbaarheid, toegankelijkheid, en uitstraling van het water.
  • Waar mogelijk wordt gezocht naar vereenvoudiging van het waterbeheer en gewerkt aan een klimaatbestendige en robuuste inrichting van het watersysteem.
  • Bewaren en versterken van de stoerheid en het open karakter van de deltawateren en het waar mogelijk terugbrengen van dynamiek en het natuurlijk systeem.
  • De (provinciale en historische) vaarwegen krijgen de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door een doorgezette eenheid van inrichting van de oevers en begeleidende beplanting en door de vormgeving van kruisende infrastructuur. Aandacht voor zicht op en vanaf het water.
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied, dan dragen deze bij aan versterking van hun rustige en voorname karakter, behoud en versterking van erfgoed als identiteitsdragers en herstel van continuïteit (ook aanliggend landschap) waar nodig.
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden langs de rivier dan krijgen deze (ook) een voorkant naar de rivier en dragen deze bij aan behoud of versterking van het eigen karakter van de rivier.
  • De oevers van rivieren, vaarten, kanalen en plassen zijn waar mogelijk openbaar toegankelijk. Om oevers en water toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting (privatisering) van de oevers, direct grenzend aan het water.
  • Versterken van het recreatieve en/of natuurlijke karakter van de plassen.
  • Bewaken en herstellen van continuïteit van landschappelijke structuurdragers als veenstromen, kanalen of -dijken waar nodig.
  • Versterken van de zichtbaarheid en de belevingswaarde van de verdedigingswerken van de oude en nieuwe Hollandse Waterlinie.

4.10.5 (Stedelijke) occupatie
XI Kwaliteit in stad'- en dorpsgebied
Karakteristiek:
Zuid-Holland heeft twee grote steden, een aantal middelgrote steden en veel grote kernen en kleine dorpjes met elk hun eigen woon- en werkkwaliteiten. De historische centra met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woonmilieus in Zuid-Holland. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid, sterke identiteit, (inter)nationale voorzieningen en bijzonder stedelijke woonmilieus. De verschillen tussen de steden en dorpen zijn echter steeds kleiner geworden met het bouwen van vergelijkbare uitbreidingswijken, vaak niet geënt op het onderliggend landschap. Hoogbouw maakt deel uit van de ruimtelijke kwaliteit. Hoogbouw kent talloze verschijningsvormen kerktorens, watertorens, torenflats en wooncomplexen. Hoogbouw hoort veelal bij concentratie: de grond is schaars, dan maar de lucht in. Hoogbouw kan ook een vorm van expressie zijn: "laten zien dat je er bent" zoals sommige kantoortorens als hoofdzetel van een bedrijf of kerktorens. Hoogbouw is derhalve niet onder een noemer te brengen.

Ambitie:
  • Behoud en versterking van een brede waaier aan woon- en werkmilieus; elk dorp en stad zijn eigen kleur; vergroten van de diversiteit van steden
  • Hoogteaccenten; (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur.
  • Zwaartepunt van de verstedelijking ligt in stad en dorp binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.
  • Elke kern (dorp) ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
  • Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde stads- en dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt.
  • Als herstructurering, transformatie of uitbreiding plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan het in balans brengen van de mix aan woonmilieus.
  • Een beeldkwaliteitsparagraaf zal bij hoogbouw inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op haar omgeving.

XII Kwaliteit van stads- en dorpsrand
Karakteristiek:
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op de kaart is de huidige situatie weergegeven (bestaand stedelijk gebied), zonder een oordeel te geven over de bestaande kwaliteit. Er is onderscheid gemaakt tussen fronten (wegfront, waterfront), overlap (gevormd door recreatiegebied of stedelijk groen) en overige stads- en dorpsranden (nog nader te bepalen). Als op de kaart een front staat afgebeeld is er dus geen verschil gemaakt tussen een kwalitatief hoogwaardig front of een front met beperkte kwaliteit.

Ambitie:
Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. Als hulpmiddel kan daarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen de volgende overgangskwaliteiten:
  1. De kwaliteit van het front;
  2. Contactkwaliteit en
  3. De kwaliteit in de overlap.

Toelichting:
  1. De kwaliteit van het front (contrast)
    Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier (waterfront), appartementgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
  2. Contactkwaliteit
    Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
  3. De kwaliteit in de overlap (contract)
    T
    ussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

Uitwerking:
In de Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit worden deze drie soorten randkwaliteiten benoemd en uitgewerkt voor de stads- en dorpsranden binnen het betreffende gebied.
XIII Linten blijven linten
Karakteristiek:
Lineaire aangesloten bebouwing in een lint langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Op kaart is onderscheid gemaakt tussen linten binnen en linten buiten stedelijk gebied. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven.

Ambitie:
  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoud zijn eigen gezicht.

Toelichting:
Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij een lint met grootschalige bebouwing, grote loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint met kleinschalige bebouwing niet. Bestaand dwarsprofiel richtinggevend betekent het in stand houden van bestaand wegprofiel (breedte, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg, (a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint tenslotte, houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt. Er kunnen verschillende typen linten onderscheiden worden.
  1. Dijklint: De bebouwing staat op of tegen de dijk. Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing. 
  2. Polderlint: De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.
  3. Boerenervenlint: niet opgenomen op kaart, moet nog worden uitgewerkt in de gebiedsprofielen: het lint als kralensnoer van losse boerderijen met hun erven wordt in stand gehouden, verdere verdichting van dit type lint verstoort de kenmerkende openheid van het landschap en kan alleen daar waar zeer ruime doorzichten bewaard blijven. Met name kenmerkend voor droogmakerijen, zeekleipolders en ruilverkavelingslinten. Boerenerven zelf kunnen uitbreiden, onder de voorwaarde dat dit aansluit bij de karakteristieke erfindeling met een landelijke uitstraling en dient ter ondersteuning van de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf.

Uitwerking:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit worden in ieder geval bovenstaande type linten verder uitgewerkt.
XIV Werkgebieden met karakter
Karakteristiek:
Zuid-Holland heeft een groot aantal bedrijventerreinen. Een aantal hiervan kent een neerwaartse kwaliteitsspiraal, omdat ze niet meer voldoen aan de hedendaagse kwaliteitseisen. De bedrijventerreinen zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter. Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn afgesloten van karakter en los van woonwijken of het omringende landschap. De mainport is een zeer karakteristiek Zuid-Hollands fenomeen. De kracht hiervan is terug te zien in de grote schaal, zware en ‘belevingswaardige’ industrie gekoppeld aan de ligging aan zee en de rivier. Zuid-Holland wordt gekenmerkt door een groot aantal glasgebieden. Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Op de kaart staat het bestaand bebouwd gebied aangegeven, en niet de ontwikkelingsruimte voor bedrijventerreinen. Bij nieuwe ontwikkelingen gelden onderstaande ambities. Er wordt onderscheid gemaakt tussen mainport, (overig) watergebonden werkgebied (natte bedrijventerreinen), weggebonden werkgebied, bedrijventerreinen aan dorp- en stadsranden, stadsgebonden werkgebied (kantoren), hightech werkgebied en glastuinbouwgebieden. Ambities gelden met name bij transformatie, herstructurering of nieuwe ontwikkelingen van bedrijventerreinen.

Ambitie:
  • De mainport is een multimodaal ontsloten werkgebied voor bedrijven afhankelijk van zeevaart en binnenvaart met ruimte voor overslag, opslag en zware industrie. Bij verandering in en rond de mainport gebruik maken van de identiteit van het ruwe en stoere karakter van de haven. Het is een hoogdynamisch gebied met grote maat, modern havenkarakter (kranen, containers, schoorstenen enz.) en industriële uitstraling.
  • Watergebonden werkgebieden (natte bedrijventerreinen) zijn werkgebieden gekoppeld aan binnenvaartwater. (Rijks- en provinciale vaarwegen) Er is ruimte voor overslag en opslag. De relatie tussen functie en vorm is duidelijk zichtbaar. Bij ontwikkelingen wordt gezorgd voor een gepaste overgang tussen terrein en omgeving en het benutten van de milieuruimte zonder hinder voor de omgeving. Er wordt respectvol omgegaan met aanwezig cultuurhistorische erfgoed (zoals het industrieel erfgoed langs de Oude Rijn)
  • Weggebonden bedrijvigheid; dit zijn werkgebieden gekoppeld aan een op/afrit van het hoofdinfrastructuurnet. Er is ruimte voor bedrijven die afhankelijk zijn van een betrouwbare en vlottte bereikbaarheid via de weg. Het terrein heeft een ruime, verkeersveilige, functionele opzet met voldoende (gedeelde) parkeervoorzieningen en een gepaste overgang tussen terrein en omgeving gebaseerd op bestaande landschappelijke structuren. Deze terreinen zijn veelal zichtbaar vanaf het hoofdinfrastructuurnet. Terreinen ontwikkelen daarom een aantrekkelijke of opvallende voorkant naar de weg.
  • Ontwikkelingen in de glastuinbouw dragen bij aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst.
  • Stadsgebonden werkgebieden (kantoren) zijn werkgebieden met een uitstekende OV bereikbaarheid. Er wordt toegewerkt naar een optimaal ruimtegebruik en een hoogwaardige, representatieve en uitnodigende uitstraling en behoud van beeldkwaliteit op de lange termijn.
  • Hightech werkgebied; Deze werkgebieden hebben een toegevoegde waarde voor het imago van de stad en Zuid-Holland in zijn geheel. Er is ruimte voor kennisintensieve bedrijvigheid.  Ontwikkelingen dragen bij aan een werkgebied van internationale allure met een representatieve uitstraling en een prettige werkomgeving.
  • Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen wordt extra aandacht geschonken aan de beeldkwaliteit (rand) van het terrein. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.

Uitwerking:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit wordt vooral aandacht geschonken aan de overgangen van bedrijventerrein en glastuinbouwgebied met haar omgeving.
4.10.6 Beleving van Zuid-Holland
XV Gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap
Karakteristiek:
In het vrijetijdslandschap draait het om de recreatieve beleving van de provincie. Het betreft een verscheidenheid aan gebieden, recreatieve verbindingen en toeristische bestemmingen. Het vrijetijdslandschap bestaat uit de Zuidvleugelgroenstructuur en de natuurgebieden van Zuid-Holland. Het netwerk van fiets- en wandelpaden (indicatief op kaart weergeven) en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Recreatietransferia vormen in dit netwerk overstapplaatsen tussen verschillende vervoersmodaliteiten als auto, fiets of kano en kunnen een toeristisch-recreatieve bestemming op zich zijn

Ambitie:
Vrijetijdslandschap en provinciale landschappen in het bijzonder
Ontwikkeling tot een samenhangend, gevarieerd, verbindend en aantrekkelijk stelsel van gebieden en routes op de schaal van de provincie door:
  • Voorkomen van (nieuwe) obstakels in het recreatief netwerk door bijvoorbeeld verbreding en aanleg van wegen of nieuwe woonlocaties.
  • Opheffen van barrièrewerking door het waar mogelijk toevoegen van openbare verbindingen en routes.
  • Inzet van de provincie richt zich vooral op nieuwe ontwikkelingen in de provinciale landschappen: toegankelijke en multifunctionele landschappen in de nabijheid van de stad met een hoge gebruiks- en belevingswaarde.

Fiets-, wandel- en vaarroutes
  • Sterke verbinding stad-land door een aansluitend routenetwerk voor fietsen, varen en wandelen. De basis van een regionaal fijnmazig netwerk wordt gevormd door de langeafstandroutes aangevuld met stadlandverbindingen en de recreatietransferia. Maaswijdte routenetwerk: wandelaars 0.5 km, fietsers 2 km. Dit netwerk verbindt tevens het Zuid-Hollandse vrijetijdslandschap met omliggende provincies.
  • Uitwerking van de regionale recreatieve bereikbaarheid naar routes en bestemmingen (transferia, poorten en toeristische overstappunten) vormt de basis voor het planologisch mogelijk maken van recreatieve ontwikkelingen rond de knooppunten. Voor de uitbreiding van recreatieve voorzieningen wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van cultuurhistorisch erfgoed, maar kunnen ook nieuwe bijzondere locaties worden toegevoegd.
  • Zuid-Holland is als waterprovincie bereikbaar en aantrekkelijk. Verbeteren van de recreatieve gebruikswaarde en belevingskwaliteit van de vaarnetwerken en daar waar mogelijk toevoegen van nieuwe verbindingen. Havens, aanlegplaatsen en dergelijke zijn onderdeel van het netwerk.
  • Limes; Beleefbaar maken van de Limes door waar mogelijk een koppeling te leggen met recreatieve routes. Deze Romeinse verdedigingslinie kan een inspiratiebron zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone.

Stedelijk groen/recreatiegebieden
  • Verbinden van het stedelijk groen (binnen en buiten de contour) door middel van recreatieve doorgaande routes die aansluiten op het recreatief routenetwerk.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
  • Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden. Deze diversiteit is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.
  • Waar nodig en mogelijk toevoegen van nieuw stedelijk groen of recreatiegebied.

Natuurgebieden
  • Toegankelijk en beleefbaar maken van unieke natuurlandschappen van Zuid-Holland in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.

Transferia
  • De transferia zijn gebiedsspecifiek ingericht, herkenbaar als transferium en representatief met een hoge ontwerpkwaliteit.
  • Waar mogelijk transferia koppelen aan stedelijk groen zodat ze functioneren als publieke ruimte voor de stad en het landelijk gebied. Hier komen stad en land samen in bijvoorbeeld marktplaatsen, ervaringsmomenten en routes.


XVI Identiteitsdragers van Zuid-Holland
Karakteristiek:
Bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Vooralsnog worden hiertoe gerekend: Landgoed Keukenhof, Molenviergang Aarlanderveen, Oude Hollandse Waterlinie, Middengebied Krimpenerwaard, Kinderdijk, Diefdijk, De schurvelingen op Goeree, Polder de Biesbosch, Kagerplassen, Landgoederenzone, Weipoort, Meije, het Kerngebied Midden-Delfland en de Zuid-Hollandse deltawerken.

Ambitie:
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager, het leesbaar houden van het verhaal dat deze oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen.
  • In standhouden en versterken van de beleefbaarheid van de identiteitsdragers met aandacht voor bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.

Uitwerking:
De identiteitsdragers van Zuid-Holland worden verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen met behulp van de regioprofielen cultuurhistorie. Naast de op kaart staande identiteitsdragers wordt bekeken of er nieuwe identiteitsdragers aan de kaart toegevoegd moeten worden. Molens worden meegenomen in de gebiedsprofielen.

XVII Rust en stilte
Karakteristiek:
De stiltegebieden geven een indicatie van het landelijke gebied van Zuid-Holland. Het zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. In de stiltegebieden is alleen ruimte voor  “gebiedseigen” geluid.

Ambitie:
Alle nu stille gebieden stil houden als belevingskwaliteit van het buitengebied.

4.11 Beschrijving legenda van functiekaart
Deze paragraaf geeft een beschrijving van de legenda-eenheden van de functiekaart.

De functiekaart bevat in verschillende kleuren de aanduidingen voor de gewenste en mogelijke ruimtelijke functies voor het stedelijk en landelijk gebied in de provincie tot 2020.
De functies waarvan de locatie en begrenzing vastliggen, zijn in kleur en vlakdekkend aangegeven. Veelal is sprake van één hoofdfunctie, in sommige gevallen is sprake van een combinatie van functies in hetzelfde gebied. Diverse functies zijn aangeduid met een symbool. Dit is het geval als de locatie wel duidelijk is, maar de exacte begrenzing nog niet. In enkele gevallen is volstaan met een symbool, omdat de begrenzing vastgelegd is in andere beleidsdocumenten. Voor een aantal functies wordt de mogelijkheid onderzocht nieuw areaal te ontwikkelen. Deze zoekruimte is indicatief aangeduid met een symbool; precieze locatie en begrenzing zijn uiteraard nog niet bekend.

Het kaartbeeld is globaal. Gebieden met een oppervlakte van minder dan 5 ha zijn meestal niet apart aangeduid.


Stads- en dorpsgebied
Aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen.

Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig OV
Delen van het stads- en dorpsgebied die in de nabijheid en invloedssfeer liggen van haltes van hoogwaardig openbaar vervoer van het Zuidvleugelnet.

Stedelijk groen
Groengebied binnen stads- en dorpsgebied met als hoofdfunctie recreatie waaronder parken en sportvoorzieningen, volkstuinen en/of begraafplaats. Vormt onderdeel van de Zuidvleugelgroenstructuur.

Stedelijk groen buiten de contour
Groengebied buiten en meestal in aansluiting op het stads- en dorpsgebied cq. de bebouwingscontour met als hoofdfunctie sportterrein, volkstuinen en/of begraafplaats.

Zoeklocatie stads- en dorpsgebied
Indicatieve aanduiding voor mogelijke ontwikkeling van stads- en dorpsgebied.

Zoeklocatie landelijk wonen
Indicatieve aanduiding voor mogelijke ontwikkeling van landelijk wonen buiten bebouwingscontouren, conform bestaande bestuurlijke afspraken.

Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum
Door meerdere knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten, compleet stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, kennisbedrijven en -instellingen, universiteiten, voorzieningen en woonmilieus van (inter)nationale betekenis en allure.

Bovenregionaal stedelijk centrum
Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten, compleet stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, voorzieningen, kennisbedrijven en -instellingen en woonmilieus van bovenregionale betekenis. Bij aanwezigheid van een universiteit is er ruimte voor gerelateerde functies van internationale betekenis.

Regionaal centrum
Goed bereikbaar en compleet stedelijk - of dorpscentrumgebied met ruimte voor concentratie van gemengde functies (voorzieningen, werken, wonen) van regionale betekenis.

Stedelijk subcentrum
Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van voorzieningen en/of kantoren van bovenregionaal niveau

Toeristisch centrum
Complex van toeristische en recreatieve voorzieningen in het stedelijk of landelijk gebied van (inter)nationale betekenis en allure.

Kenniscentrum
Universiteitscomplex en/of bedrijventerrein dat primair bestemd is voor hoogwaardige en en kennisgerichte instituten of bedrijven van (inter)nationale betekenis.

Bedrijventerrein mainport
Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie water- en havengebonden bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, met productie, opslag, transport en distributie, nutsvoorzieningen, evenals hieraan verbonden kantoorfuncties in het haven- en industriegebied van Rotterdam en de Drechtsteden.

Bedrijventerrein
Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie bedrijvigheid, waaronder begrepen productie, transport en distributie, veilingen, nutsvoorzieningen evenals hieraan verbonden kantoorfuncties.

Zoeklocatie bedrijventerrein
Indicatieve aanduiding voor een mogelijke en nader te begrenzen locatie voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein.

Glastuinbouwbedrijvengebied
Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfuncties glastuinbouw en overige, aan de ontwikkeling van de greenport Westland-Oostland gebonden functies.

Glastuinbouwgebied
Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie glastuinbouw.

Zoeklocatie glastuinbouw
Indicatieve aanduiding voor een mogelijke en nader te begrenzen locatie voor de ontwikkeling van aaneengesloten glastuinbouwgebied.

Transformatiegebied, mogelijk te transformeren naar glastuinbouw
Gebied waarvan de huidige aangegeven functie mogelijk zou kunnen transformeren naar glastuinbouw. Eerst nadat voldoende informatie beschikbaar is (planMER, inrichtingsplan, haalbaarheidsstudie), kan deze locatie bij een volgende herziening als glastuinbouwgebied worden opgenomen.

Transformatiegebied
Gebied waarvan de aangegeven, bestaande functie onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk getransformeerd kan worden naar één of meerdere andere functies, mits passend in de ruimtelijke en bestuurlijke context. De richting van de functieverandering is globaal bekend, de precieze omvang, locatie en inrichting van de functie(s) nog niet.

Hogesnelheidslijn
Spoorlijn voor personenvervoer die deel uitmaakt van het Europees hogesnelheidsnet.

(Inter)nationaal goederenspoor
Spoorlijn uitsluitend bedoeld voor (inter)nationaal goederentransport; de Betuweroute.

StedenbaanPlus
De (boven)regionale railverbindingen die gezamenlijk een samenhangend en hoogwaardig openbaar vervoersnet binnen Zuid-Holland vormen. Het betreft de spoorlijnen Haarlem - Leiden - Den Haag - Delft - Rotterdam - Dordrecht, alsmede Den Haag - Gouda en Rotterdam – Gouda (samen vormen zij Stedenbaan), Leiden-Alphen-Gouda/Utrecht, Randstadrail, de RijnGouwelijn en de MerwedeLingelijn. Bestaande en geplande stations aan deze railverbindingen zijn "dragers" voor stedelijke ontwikkeling.

(Inter)nationale wegverbinding
Bestaande of in de planperiode te realiseren of te verbreden weg die functioneert als achterlandverbinding, hoofdtransportas of als onderdeel van het (inter)nationaal wegennet. Indien de verbinding nog gerealiseerd moet worden, is het tracé bekend en de financiering verzekerd.

(Boven)regionale wegverbinding
Bestaande of binnen de planperiode te realiseren of te verbreden weg die functioneert als onderdeel van het (boven)regionaal of provinciaal wegennet. Indien de verbinding nog gerealiseerd moet worden, is het tracé bekend en de financiering verzekerd.

Reservering wegverbinding
Bij voorkeur binnen de planperiode te realiseren wegverbinding, waarvan het tracé globaal bekend is, maar de financiering nog niet verzekerd. Deze verbindingen mogen ruimtelijk niet onmogelijk gemaakt worden.

Infrastructuur
Ruimte naast wegen en spoorlijnen met primair een verkeerskundige functie (verkeerspleinen e.d.).

Luchthaven
Stedelijk gebied met een functie voor de luchtvaart; het gebied van de luchthaven Rotterdam/The Hague Airport.

Leidingenstraat
Tracé voor het bundelen van ondergrondse leidingen van bovenregionale betekenis. Andere functies dan ondergrondse leidingen zijn niet mogelijk.

Leidingenstrook
Tracé voor het bundelen van ondergrondse leidingen van bovenregionale betekenis. Andere functies zijn mogelijk mits niet in strijd met de transportfunctie.

Water
De zee, zeearmen, rivieren, kanalen, plassen, boezems en overige binnenwateren met een hoofdfunctie voor de waterhuishouding en veelal een nevenfunctie voor natuur, recreatie en/of scheepvaart.

Provinciale vaarweg
Waterweg ten behoeve van de beroeps- en recreatievaart in beheer bij de provincie.

Zandmotor Delflandse kust
Indicatieve aanduiding voor een innovatief pilotproject gericht op (meer natuurlijk) kustbeheer en  ontwikkeling.

Studiezone kustuitbreiding
Indicatieve aanduiding van het gebied voor de Delflandse Kust waar de ruimtelijke ontwikkeling nog onderwerp van studie is. Het gaat om maatregelen in het kader van versterking van de kust, kwaliteitsverbetering (natuur, recreatie en toerisme) van de kustzone en het direct daarachter gelegen gebied.

Primaire waterkering (incl. kustfundament begrenzing landzijde)
Waterkeringen langs de kust en de grote rivieren volgens de Wet op de waterkeringen.

Demarcatielijn
In rijksbeleid (en in RR2020) opgenomen grens voor de uitbreiding van de Maasvlakte: ten noorden van de demarcatielijn kunnen industriële en havengerelateerde ontwikkelingen plaatsvinden en ten zuiden daarvan is de bestemming water en natuur (Natura2000).

Zoetwaterkanaal
Binnendijks gelegen hoofdwatergang voor de aanvoer van zoet water.

Zoeklocatie zoetwaterkanaal
Indicatieve aanduiding van een nader te bepalen tracé voor een zoetwaterkanaal.

Grondwaterbeschermingsgebied
Gebieden met een functie voor de bescherming en productie van drinkwater. Andere functies mogen deze functie niet belemmeren.

Waterbergingslocatie
Indicatieve aanduiding van een gebied met een functie voor waterberging, veelal in combinatie met recreatiegebied, natuurgebied of agrarisch landschap.

Provinciegrens
Grens van de provincie Zuid-Holland.

Agrarisch landschap – boom- en sierteelt
Landelijk gebied met landschappelijke, cultuurhistorische waarden en een overwegend agrarische functie gericht op grondgebonden sierteelt. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.

Boom- en sierteeltgebied PCT-terrein
Gebied voor concentratie van niet-grondgebonden boom- en sierteeltbedrijven en aan de boom- en sierteeltgebonden handelsbedrijven.

Agrarisch landschap – bollenteelt
Landelijk gebied met landschappelijke, cultuurhistorische waarden en een overwegend agrarische functie gericht op grondgebonden bollenteelt. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.

Compensatiegebied bollenteelt
Graslanden die in aanmerking komen voor omzetting naar bollenland als compensatie voor verloren gegaan bollenareaal.
 
Agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling
Landelijk gebied met landschappelijke, cultuurhistorische waarden en een overwegend agrarische functie die inspeelt op bodemdaling. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.

Agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad-land
Landelijk gebied in de stedelijke invloedssfeer met landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden met een overwegend agrarische functie. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.

Agrarisch landschap – risico's op verzilting
Landelijk gebied met landschappelijke, cultuurhistorische waarden, een overwegend agrarische functie en een opgave voor een adequate zoetwatervoorziening. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.

Agrarisch landschap
Landelijk gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden en een overwegend agrarische functie. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.

Provinciaal landschap
Begrensd landschap onder stedelijke invloed, gelegen tussen stedelijke agglomeraties en in meer dan één regio, met hoge recreatieve en landschappelijke waarden en een accent op verbrede landbouw.

Natuurgebied / ecologische verbinding
Gebied / verbinding met als hoofdfunctie natuur. Daarin is, mits niet in strijd met de hoofdfunctie, recreatief medegebruik mogelijk. Delen van de duinen hebben bovendien een functie voor de waterwinning en waterkering.

Zoekgebied natuur
Gebied met een agrarische bestemming waarover nog afweging moet plaatsvinden of het gebied tot natuur ontwikkeld wordt.

Natura2000-gebied
Gebieden of wateren met hoge natuurwaarden die internationale bescherming genieten. Het betreft de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel– en/of de Habitatrichtlijn.

Belangrijk weidevogelgebied
Agrarisch landschap met te beschermen functie voor weidevogels.

Groene Ruggengraat (indicatief tracé)
Indicatief tracé voor de ontwikkeling en bescherming van natte natuur in het Groene Hart, die in samenhang met de bestaande gebiedskwaliteiten wordt ontwikkeld.

Recreatiegebied
Groengebied buiten het stads- en dorpsgebied met als hoofdfunctie openluchtrecreatie. Daarbinnen kunnen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden voorkomen.

Zoeklocatie recreatie
Indicatieve aanduiding voor de ontwikkeling van recreatiegebied in de stedelijke invloedssfeer, met versterking van de landschappelijke kwaliteiten.
 
Voorziening intensieve dagrecreatie
Recreatiegebied ingericht voor zeer intensief gebruik met op de recreatiefunctie gerichte bebouwing.

Stortplaats met overwegend recreatieve eindbestemming
Gebied (3e Merwedehaven Dordrecht) tijdens de planperiode in gebruik als stortplaats, die in en na de planperiode grotendeels wordt ingericht als recreatiegebied.

Verblijfsrecreatiegebied
Gebied met hoofdfunctie verblijfsrecreatie (campings, bungalowparken en dergelijke).

Zoeklocatie verblijfsrecreatie
Globale aanduiding voor een mogelijke en nader te begrenzen locatie voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie.