VERSTEDELIJKING EN ECONOMIE
6 Stedelijk netwerk
6.1 Inleiding
In de huidige PSV is het stedelijk netwerk op hoofdlijnen aangegeven. Om als provincie actuele en bovenregionale beleidskeuzen in het stedelijk gebied te kunnen maken is een concretisering van de visie op het stedelijk netwerk noodzakelijk. Aanleidingen zijn de nieuwe rijksstructuurvisie Infrastructuur en ruimte, de bestuurlijke discussie over de metropoolregio Rotterdam –Den Haag en de Zuidvleugel De noodzaak tot scherpere keuzen bij bezuinigingen en decentralisatieopgaven, maar ook afwegingen in concrete projecten zoals de Nieuwe Westelijke oeververbinding, MIRT verkenningen, StedenbaanPlus en de inbedding van bijvoorbeeld de Woonvisie, de Economische Agenda en een actuele kantorenstrategie in het ruimtelijk beleid spelen hierbij een rol.

Essentieel in het stedelijk netwerk was en blijft de inzet op een koppeling van verstedelijking, economische ontwikkeling en (OV) infrastructuur. In de concretisering wordt het stedelijk netwerk consequenter dan voorheen benaderd vanuit internationaal economisch perspectief (bereikbaarheid en samenhang economische clusters) en vanuit het perspectief van bewoners en gebruikers (bereikbaarheid voorzieningen en werklocaties). Stedelijke centra spelen hierbij een cruciale rol.

De aanpassingen in de Actualisering 2011 richten zich vooral op een duidelijker hiërarchie en betere duiding van de stedelijke centra vanuit een bovenregionaal perspectief. Daarmee wordt beleidsmatig duidelijker welke functies in welk type centrum passen, gegeven de positie van een centrum in het stedelijk netwerk en het OV net. Daarom is sturing, ordening en afstemming van centrum gebonden ruimtelijke functies op bovenregionaal niveau beter mogelijk. Het aangescherpte beleid voor stedelijke centra wordt zowel in tekst als op kaart in de herziening van de PSV verwerkt.
Met de concretisering van het stedelijk netwerk is een betere sturing en afstemming van stedelijke functies op bovenregionaal niveau mogelijk.


6.2 Wijziging structuurvisie
Gehele tekst paragraaf 4.3.1 vervangen door deze nieuwe paragraaf 4.3.1:

4.3.1 Het stedelijk netwerk
Het stedelijk netwerk van Zuid-Holland omvat alle stedelijke en industriële agglomeraties en kernen in de provincie die via een samenhangend hoofdnet van OV-raillijnen en wegen met elkaar verbonden zijn. Door de opschaling van de economie en het dagelijks leven is het stedelijk netwerk inmiddels omvangrijker dan het gebied van de Zuidvleugel. Het stedelijk netwerk van Zuid-Holland is onderdeel van de Randstad. Het wordt gevormd door de agglomeraties en grotere kernen in:
  • de Leidse Regio
  • de zone Leiden - Alphen aan den Rijn
  • de Goudse regio en de Zuidplaspolder
  • de Stadsregio Rotterdam, inclusief de mainport Rotterdam
  • het Stadsgewest Haaglanden
  • de Drechtsteden
  • de Merwedezone
  • de greenport Westland/Oostland
Daarnaast is sprake van enkele middelgrote kernen die geen onderdeel uitmaken van een stedelijke agglomeratie, maar wel aan het OV-railnet zijn gelegen. Het betreft de kernen Leerdam, Bodegraven, Boskoop, Hillegom, Voorhout en Sassenheim. Deze kernen behoren tot het stedelijk netwerk Zuid-Holland..
De verstedelijkingsopgave wordt voor het overgrote deel gebundeld en geconcentreerd in het stedelijk netwerk.

Dit stedelijk netwerk is hiërarchisch en meerkernig. De hiërarchie wordt bepaald door de aanwezige economische clusters en het voorzieningenniveau in steden en centra. In het stedelijk netwerk van Zuid Holland is sprake van een rangorde, bestaande uit twee hoogstedelijke toppen (Rotterdam en Den Haag), twee industriële toppen (de mainport Rotterdam en de greenport Westland/Oostland), twee subtoppen als brandpunt van kennis en innovatie (Leiden en Delft), diverse subcentra en (boven)regionale centra. Toppen en subtoppen vormen gezamenlijk de kern van het internationaal profiel. Rotterdam en Den Haag vormen de economische en stedelijke zwaartepunten. Zij ontwikkelen zich in de context van het ruimere stedelijk netwerk geleidelijk tot een samenhangende metropoolregio.
Voor het behoud van de (internationale) concurrentiepositie is het noodzakelijk de samenhang tussen economische clusters, stedelijke centra onderling en het gehele netwerk te versterken. Dit vraagt om verbetering van de externe bereikbaarheid en de interne samenhang.

De samenhang en bereikbaarheid wordt gedragen door het (inter)nationale en regionale netwerk van spoor-, weg- en waterverbindingen. Binnen dit multimodale netwerk is vooral het openbaar vervoer-railnet de drager voor de verstedelijkingsopgave. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van StedenbaanPlus. Dat is de combinatie van het nationale railnet en het stedelijk-regionale railnet (RijnGouwelijn, Randstadrail en MerwedeLingelijn). Daarmee is StedenbaanPlus een belangrijke motor voor de ruimtelijke differentiatie in woon-, werk- en voorzieningenmilieus. Stedenbaan vormt hiervan de ruggengraat. Stedenbaan wordt gevormd door de spoorlijnen Leiden-Den Haag-Rotterdam-Dordrecht, Den Haag-Gouda en Rotterdam-Gouda. Concentratie van (boven)regionale voorzieningen en kantoren vindt vooral plaats in de stedelijke centra, nabij belangrijke knooppunten van openbaar vervoer.

Paragraaf 4.7 en 4.7.1. de eerste 3 alinea's vervangen door:

4.7 Divers en samenhangend stedelijk netwerk
Zuid-Holland wil verstedelijking en economische ontwikkeling bundelen en concentreren in het stedelijk netwerk. Concentratie van stedelijke functies biedt meer kansen voor een betere samenhang, een grotere arbeidsmarkt en een hoger voorzieningenniveau. Dit biedt agglomeratievoordelen voor inwoners, bedrijven, voorzieningen en detailhandel. Ook geeft het mogelijkheden tot efficiënte benutting van infrastructuur en ontwikkeling van duurzame energiesystemen. Hiermee wordt de concurrentiepositie van het stedelijk netwerk in Zuid-Holland versterkt. Dit draagt bij aan een betere positie van de Randstad als geheel in Europa en de rest van de wereld. Zuid-Holland schept een aantrekkelijke leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor bedrijven. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en gebiedskwaliteiten worden versterkt. De provincie speelt in op demografische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke behoeften, die een toenemende vraag naar stedelijke woonmilieus in de toekomst laten zien. Ontwikkeling van nieuwe woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden kan gecombineerd worden met het herstructureren en transformeren van bestaande woon- en werkmilieus. Gemengde milieus, broedplaatsen en onderwijsvoorzieningen zorgen voor een betere voedingsbodem voor de kenniseconomie.
Intensief gebruik van het stedelijk gebied leidt tot een reductie van de uitstoot van broeikasgassen en een zuinig gebruik van grondstoffen. Hierdoor draagt intensief stedelijk ruimtegebruik bij aan de duurzaamheid van de samenleving.

Kaart 4.7: Stedelijk netwerk

Tot 2020 staan de volgende provinciale belangen centraal:
  • Versterken van het stedelijk netwerk .
  • Optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters.
  • Verbeteren interne en externe bereikbaarheid.
  • Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus.
  • Voorzien in een gezonde leefomgeving.
4.7.1 Versterken stedelijk netwerk
Het provinciaal belang richt zich op de ambities:
  • Bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid).
  • Stedelijke detailhandelstructuur versterken.
  • Culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).
Het stedelijk netwerk van Zuid-Holland omvat alle stedelijke en industriële agglomeraties en kernen in de provincie, die via een samenhangend net van infrastructuur met elkaar verbonden zijn. Het stedelijk netwerk is meerkernig en hiërarchisch opgebouwd. Versterking van het stedelijk netwerk richt zich op een intensieve benutting van ruimte in bestaand bebouwd gebied, het verbeteren van de samenhang tussen wonen, werken en voorzieningen, een optimale bereikbaarheid van de stedelijke centra en de economische clusters, en meer diversiteit in woon- en werkmilieus.
Samengevat richt het provinciaal belang zich op bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten met een accent op concentratie en functieafstemming in centra en clusters.

Bundeling van verstedelijking
Bundeling van verstedelijking is meer dan het concentreren van wonen in steden. Voor de leef-, werk- en woonomgeving in 2020 richt Zuid-Holland zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling beter afstemmen van bovenregionale voorzieningen, economische clusters en intensivering van het stedelijk gebied. Dit geldt vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer, met een extra accent op de stedelijke centra.

Functieafstemming tussen verstedelijking en infrastructuur
De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied 2010. Gedifferentieerd ruimtegebruik maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in het invloedsgebied van StedenbaanPlus, het nationale en (boven)regionale OV railnet in Zuid- Holland . Dit invloedsgebied is op kaart weergegeven als stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer en onderscheidt zich daarmee van het 'overig' stedelijk gebied. Wonen, werken en bijbehorende voorzieningen worden bij voorkeur geconcentreerd rond de stations en haltes van StedenbaanPlus. (Boven)regionale voorzieningen en grotere kantoorlocaties worden geconcentreerd in stedelijke centra. Deze benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen in het stedelijk gebied.
De intensivering van stedelijke functies mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het binnenstedelijk leef- en vestigingsmilieu. Dat betekent dat intensivering gepaard gaat met verbetering van de milieukwaliteit en dat grotere eenheden stedelijk groen hun groene functie en kwaliteit moeten behouden en in principe niet in aanmerking komen voor verdichting. De grotere eenheden stedelijk groen en de groenblauwe hoofdroutes in de stad worden beschouwd als een onderdeel van de Zuidvleugelgroenstructuur.

Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie
Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren of transformeren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Dit geldt ook buiten het stedelijk netwerk.
Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren en mengen van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere of andere functies geschikt te maken.
Herstructurering en transformatie zijn goede methoden om functies te herschikken in het kader van intensivering van het stedelijk gebied. Bij herstructurering betreft het vooral functiebehoud, transformatie vooral functieverandering (bijvoorbeeld de Binckhorst in Den Haag en Stadshavens Rotterdam).
Via herstructurering en transformatie kan tegelijk ook de milieukwaliteit op een locatie worden verbeterd. Daarbij gaat het om geluidhinder, geurhinder, luchtkwaliteit en onveilige situaties. Een schone en veilige leefomgeving is van belang om het internationale profiel van het stedelijk netwerk te behouden en te ontwikkelen. Naast de intensiveringsopgave dient in en om het stedelijk gebied voldoende ruimte te blijven voor een robuuste groen- en waterstructuur. Dit is van belang voor de leefkwaliteit in de stad en goede verbindingen met het buitengebied.

Centra in het stedelijk netwerk Zuid-Holland
In de centra van het stedelijk netwerk concentreren zich de belangrijkste stedelijke voorzieningen, de (inter)nationaal georiënteerde economische bedrijvigheid en kantorenlocaties. Centra onderscheiden zich naar hun positie in het netwerk, hun aard, omvang en economisch belang. Er is dus sprake van hiërarchie en diversiteit in centra. Stedelijke centra bevatten tevens knooppunten van openbaar vervoer. Ze dienen optimaal bereikbaar te zijn, primair met openbaar vervoer, maar ook met de auto en de fiets. (Boven)regionale voorzieningen, instituten en kantoren dienen zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in stedelijke centra, nabij de knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer. Niet alle centra bieden dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom zijn de volgende centra onderscheiden:
  • Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum (centra van Den Haag en Rotterdam)
    Deze centra omvatten meerdere knooppunten van openbaar vervoer en bieden ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, kennisbedrijven en -instellingen, universiteiten, voorzieningen en woonmilieus van (inter)nationaal niveau.
  • Bovenregionaal stedelijk centrum (centra van Leiden, Delft, Dordrecht en Gouda)
    Deze centra omvatten minstens één knooppunt van openbaar vervoer en andere hoogwaardige OV haltes en bieden ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, voorzieningen, kennisbedrijven en -instellingen en woonmilieus van bovenregionaal niveau. De aanwezigheid van een universiteit biedt ruimte voor gerelateerde functies van internationaal niveau.
  • Regionaal centrum
    Deze centra zijn goed bereikbaar met hoogwaardig openbaar vervoer en bieden ruimte voor concentratie van stedelijke voorzieningen en woonmilieus van regionaal niveau, Enkele regionale centra maken geen deel uit van het stedelijk netwerk, maar vervullen een regionale functie voor het omringend landelijk gebied.

Bovengenoemde centra vormen een hiërarchische reeks van complete centra: ze bieden, ieder op hun eigen schaal, een volledig palet aan centrumgebonden voorzieningen en bedrijvigheid .Daarnaast worden, voor Rotterdam en Den Haag stedelijke subcentra onderscheiden. Deze zijn te beschouwen als satellieten van die ‘hoofdcentra’. Zij hebben een palet aan voorzieningen op het niveau van de hoofdcentra, alleen niet het volledige pakket. Voorbeelden zijn Rijswijk en Rotterdam Alexander.

  • Stedelijk subcentrum
    Deze centra omvatten een knooppunt van openbaar vervoer en/of andere hoogwaardige OV haltes en bieden ruimte voor concentratie van stedelijke voorzieningen en soms kantoren van bovenregionaal niveau.

Kenniscentra kunnen verbonden zijn aan een internationaal hoogstedelijk centrum of een bovenregionaal stedelijk centrum, maar kunnen ook daarbuiten liggen.

  • Kenniscentrum
    Universiteitscomplex en/of bedrijventerrein dat ruimte biedt aan hoogwaardige en kennisgerichte instituten of bedrijven van (inter)nationale betekenis.

Ten slotte worden nog toeristische centra onderscheiden. Alle hoogstedelijke en stedelijke centra (de centra van Den Haag, Rotterdam, Leiden, Dordrecht en Gouda) functioneren ook als toeristisch centrum. Daarnaast is sprake van specifieke toeristische centra buiten de stedelijke centra. Deze toeristische centra beschikken in het algemeen niet over een volledig pakket aan voorzieningen.

  • Toeristisch centrum
    Complex van toeristische en/of recreatieve betekenis in het stedelijk of landelijk gebied dat ruimte biedt voor toeristische en recreatieve voorzieningen van (inter)nationaal niveau.
Voorzieningen
(Boven)regionale voorzieningen worden bij voorkeur in de stedelijk centra geconcentreerd, nabij hoogwaardig openbaar vervoer. Dit bevordert optimale bereikbaarheid, voldoende draagvlak en biedt mogelijkheden voor synergie. Het gaat immers om functies die veel mensen aantrekken. Bovenregionale centrumvoorzieningen betreffen winkelvoorzieningen, zorgvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen, overheidsvoorzieningen, culturele voorzieningen en recreatief-toeristische voorzieningen.

Culturele, recreatieve en toeristische voorzieningen
Zuid-Holland wil de culturele, recreatieve en toeristische kwaliteiten in de provincie versterken. Deze kwaliteiten en bijbehorende voorzieningen beperken zich niet alleen tot de stedelijke centra. In het stedelijk netwerk zijn vooral de centra van de grote steden en de historische stadskernen van groot cultureel, recreatief en toeristisch belang. In deze steden is veelal sprake van een specifiek en breed cultureel en toeristisch profiel, bestaande uit een gaaf en bijzonder historisch karakter, moderne architectuur en/of een divers palet aan culturele en stedelijke voorzieningen. De bescherming en versterking van de culturele en toeristische kwaliteiten komen tot uiting in de centrumaanduidingen, veelal in combinatie met de aanduiding historische kern op de kwaliteitskaart. Een aantal van de historische kernen is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht.

Culturele, recreatieve en toeristische voorzieningen beperken zich niet alleen tot de stedelijke centra. Diverse gebieden, kernen en voorzieningen in de provincie hebben een specifiek cultureel en toeristisch/recreatief profiel met een eigen karakter. Zo is de badplaats Noordwijk tevens bekend als internationaal congrescentrum en Zoetermeer als plaats met een ruim aanbod aan vrijetijdsvoorzieningen.

Versterking van dit karakteristieke profiel is van belang voor zowel de aantrekkelijkheid en het vestigingsklimaat van de steden in het stedelijk netwerk als voor de gehele provincie.
Toeristische voorzieningen en attracties van nationaal of internationaal niveau met een meer specifiek karakter zijn aangeduid als toeristisch centrum. Het betreft een aantal belangrijke badplaatsen en attracties langs de kust, zoals Scheveningen, Noordwijk, Katwijk en Hoek van Holland, evenals de Brouwersdam op Goeree-Overflakkee. Deze badplaatsen kunnen zich, ieder op hun eigen wijze, verder ontwikkelen tot toeristische attracties van Europese allure. Daarnaast zijn de internationaal bekende toeristische trekpleisters zoals Keukenhof en werelderfgoed Kinderdijk aangeduid als toeristisch centrum. Verdere toeristische ontwikkeling is mogelijk met inachtneming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Stedelijke detailhandelsstructuur
De provincie wil de bestaande detailhandelsstructuur versterken, vooral in de stedelijke centra, stadsdeel- en wijkcentra. Nieuwe mogelijkheden voor detailhandel en vrije tijd ziet de provincie ook rond openbaar vervoerknooppunten. Dit betekent beperking van toelaatbare branches op perifere locaties. De provincie zet het huidige detailhandelsbeleid voort, zoals neergelegd in de Provinciale Structuurvisie Detailhandel 2007. Veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt de uitbreiding van de perifere detailhandel op die locaties terughoudend benaderd (zie ook kaart 7 van de verordening).

Vervolgens de tekst na kaart 4.7.1b in deze paragraaf 4.7.1 vanaf kopje Intensief benutten, meervoudig…..etc. schrappen.

Paragraaf 4.11: vervangen van legenda-eenheden van functiekaart.

Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum
Door meerdere knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten, compleet stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, kennisbedrijven en -instellingen, universiteiten, voorzieningen en woonmilieus van (inter)nationale betekenis en allure.

Bovenregionaal stedelijk centrum
Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten, compleet stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van bedrijven, kantoren, voorzieningen, kennisbedrijven en -instellingen en woonmilieus van bovenregionale betekenis. Bij aanwezigheid van een universiteit is er ruimte voor gerelateerde functies van internationale betekenis.

Regionaal centrum
Goed bereikbaar en compleet stedelijk - of dorpscentrumgebied met ruimte voor concentratie van gemengde functies (voorzieningen, werken, wonen) van regionale betekenis.

Stedelijk subcentrum
Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten stedelijk centrumgebied met ruimte voor concentratie van voorzieningen en/of kantoren van bovenregionaal niveau

Door de gehele tekst van de structuurvisie en verordening wordt "Zuidvleugelnet" vervangen door "StedenbaanPlus" Dit geldt ook voor de kaartlegenda's.


6.3 Kaartwijziging(en)
Op de functiekaart wordt de indeling in centra vervangen door de indeling:
  • Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum
  • Bovenregionaal stedelijk centrum
  • Regionaal centrum
  • Stedelijk subcentrum
  • Toeristisch centrum
De volgende centra worden gewijzigd:
  • Den Haag Centraal, Den Haag Hollands Spoor, Den Haag NOI, Den Haag Mariahoeve en Den Haag Vredespaleis worden samengevoegd tot Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum Den Haag
  • Rotterdam Centraal en Rotterdam Erasmus worden samengevoegd tot Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum Rotterdam
  • Delft Centraal en Delft Gist worden samengevoegd tot Bovenregionaal stedelijk centrum Delft
  • Leiden Centraal wordt gewijzigd in Bovenregionaal stedelijk centrum Leiden
  • Rotterdam Zuidplein en Rotterdam Parkstad worden samengevoegd tot Stedelijk subcentrum Rotterdam Zuid
  • Den Haag Internationale Zone, Den Haag Ypenburg, Rijswijk, Zoetermeer, Bleizo, Schiedam, Rotterdam Alexander, Rotterdam Brainpark/Rivium en Dordrecht Leerpark worden gewijzigd in Stedelijk subcentrum
  • Naaldwijk, Bleiswijk, Rotterdam Schieveen, Vlaardingen Unilever worden geschrapt als kenniscentrum
Zie bijlage 1a wijzigingen functiekaart.
Deze wijziging werkt door op kaart 4.7.3a Netwerk van infrastructuur en centra (zie bijlage 4).
7 Wonen: strategie en Woonvisie
7.1 Inleiding
Aanleiding voor herziening
Een aantal ontwikkelingen op de woningmarkt heeft volgens de provincie Zuid Holland een structureel karakter en daarmee ook op lange termijn invloed op de woningmarkt. Deze vormen aanleiding om de woonvisie te vernieuwen voor de periode 2011-2020. Het gaat om:
  • Economische ontwikkelingen: door de economische crisis is de woningmarkt gestagneerd. De maatregelen die zijn getroffen leiden ook structureel tot veranderingen op de woningmarkt (bijvoorbeeld strengere regels financiering);
  • Politieke ontwikkelingen: ten gevolge van decentralisatie wordt de rolverdeling tussen rijk, provincie en gemeenten duidelijker. Vanuit het rijk wordt meer aangestuurd op leefbaarheid (niet alleen de woning, maar juist de woonomgeving. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt meer bij de burger zelf neergelegd;
  • Demografische ontwikkelingen: op middellange termijn vindt in delen van Zuid-Holland bevolkingskrimp plaats. De trek van het platteland naar de steden blijft aanhouden. De verwachte toename van huishoudens bestaat voor het grootste gedeelte uit 1-persoonshuishoudens;
  • Technische ontwikkelingen: het aantal te slopen woningen is lager dan verwacht; veel woningen worden in plaats daarvan opgeknapt. Hierdoor verandert ook het nieuwbouwprogramma.
Uit analyse blijkt dat buiten de Zuidvleugel meer nieuwbouwwoningen gepland zijn dan nodig, dat de kwaliteit van de huidige voorraad kan worden verbeterd (zowel het soort woonmilieu, de samenstelling van de woonomgeving als de woning zelf, gelet op energieconsumptie). Daarom wordt ingezet op:
  • Een nieuwe woonmilieubalans;
  • Een systematische toepassing van een Afwegingskader Woningbouw. Op rijksniveau wordt ook een afwegingskader opgesteld voor ruimtelijke ordening. Rijk en provincieaanpak willen we goed afstemmen alvorens het provinciale afwegingskader in de PSV op te nemen.
  • Verplichting voor regio’s om een actuele regionale woonvisie te hebben;
  • Meer focus op de kwaliteit van de woonomgeving (leefomgeving) dan op de woningen zelf. Waardebehoud en waardestijging zijn samen met het zoeken naar onorthodoxe oplossingen manieren waarmee moeilijk te saneren binnenstedelijke gebieden zoals oude fabrieksterreinen en spoorwegemplacementen kunnen veranderen en een impuls kunnen geven aan binnenstedelijke gebiedsontwikkelingen.
Herziening Woonvisie
De instrumenten die de provincie kent om te sturen op de woningvoorraad en woninglocaties zijn vooral ruimtelijk. Voor wat betreft wonen richt deze Actualisering 2011 zich daarom op de ruimtelijke consequenties van de in de woonvisie beschreven trends en ontwikkelingen. Dit leidt voor de structuurvisie tot de volgende wijzigingen:

  1. De rol en taken van de provincie worden aangescherpt
    De provincie is verantwoordelijk voor het opstellen van een provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. Deze staan in de provinciale Woonvisie. De verdeling van het programma en het in balans brengen van de vraag en het aanbod van woonmilieus is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regionaal samenwerkende gemeenten (decentraal wat kan). De regio coördineert de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma. De provincie en de regio’s maken daarover verstedelijkingsafspraken. Deze afspraken landen in de verstedelijkstrategie Zuidvleugel en strategieën Groene Hart en Delta.
  2. Opnemen van nieuwe woningbouwramingen en een herziening van de woonmilieubalans op basis van de woningbehoeftenraming 2010 en de kwalitatieve woningvraag
    In de herziening is een wijziging opgenomen in het uitgangspunt van de afspraken Zuidvleugel. De afgesproken woningproductie wordt gesplitst in beleid met betrekking tot de gewenste toevoeging aan de voorraad (115.000) en sloop-nieuwbouw (60.000). De recente woningbehoefteraming (WBR 2010) voor de Zuidvleugel voor de periode 2010-2020 ligt in de buurt van het eerder afgesproken programma van 115.000 woningen. Omdat de huidige afspraken gemaakt zijn met uitgangspunt een woningproductie van175.000 woningen (inclusief 60.000 sloop – nieuwbouw) moet er een nieuwe onderverdeling naar regio’s gemaakt worden. Met de regio’s is in Zuidvleugelverband afgesproken deze verdeling in 2012 af te ronden.
    De nieuwe ramingen voor het Groene Hart en de Hoeksche Waard laten zien dat de vraag in deze regio's lager is dan de afgesproken programma’s. In overleg met de regio's wordt een meer bescheiden, wel afzetbaar programma ontwikkeld.
    In het najaar komen de partijen bijeen om de discussie over de regionale uitwerking van de strategie wonen voor Groene Hart en Zuidwestelijke Delta af te ronden.
  3. Verplichting van het hebben van een actuele regionale woonvisie
    Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, wordt het hebben van een actuele regionale woonvisie verplicht. Actueel betekent dat minimaal iedere vijf jaar een herziening van de bestaande regionale woonvisie plaatsvindt. We willen samen met de regio’s de agenda van de regionale woonvisies opstellen. De inzet van de provincie daarbij is dat actuele (niet ouder dan 1 januari 2010) regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd. In de regionale woonvisie is in ieder geval tussen provincie en regio overeenstemming over:
  • voldoende sociale woningbouw
  • een uitvoerbaar en realistisch regionaal woningbouwprogramma
  • (regionale) woonmilieus in balans
  • toepassing SER ladder woningbouw (o.a. irt verbeteren bestaande woningvoorraad)
In de verordening wordt opgenomen dat gemeentelijke bestemmingsplannen in lijn moeten zijn met een actuele regionale woonvisie. In bestemmingsplannen moet in de toelichting worden opgenomen of en hoe het plan deze in overeenstemming is met de regionale woonvisie. In de provinciale structuurvisie is opgenomen wat minimaal in de regionale woonvisie moet staan en wat onder actueel wordt verstaan.


7.2 Wijzigingen structuurvisie
Paragraaf 4.4.1; toevoegen aan de bestaande tekst direct onder de kop Wonen:
Bij de ontwikkeling van de woningbouwopgave is de SER ladder uitgangspunt. Voor alle stedelijke ontwikkelingen geldt het principe van eerst intensiveren van bestaand stedelijk gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en dan pas uitbreiden. De provincie heeft de ambitie om zoveel mogelijk van de woningbouw te concentreren rond de stations van StedenbaanPlus. Het verstedelijkingsbeleid van de Zuidvleugel richt zich op 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan 60 tot 80% rondom de StedenbaanPlus-stations. Deze ambitie is de uitkomst van het toepassen van de SER-ladder-woningbouw op de verstedelijkingsopgave en komt overeen met de vraag naar stedelijk wonen.

Paragraaf 4.4.1; gehele tekst onder het kopje Wonen in de Zuidvleugel vervangen door:
Wonen in de Zuidvleugel

Hieronder wordt uitgegaan van de volgende woningvraagramingen. Het gaat daarbij om de kwantitatieve raming op basis van migratiesaldo nul: WBR 2010 en de kwalitatieve woningvraag op basis van BP2010.

Invloed op de verstedelijkingsopgave Zuidvleugel
Het verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel gaat uit van de productie van 175.000 woningen, bestaande uit 115.000 toename en 60.000 vervanging van sloop. Dit is in de (ontwerp) woonvisie opgenomen als 115.000 toename en 1 sloop = 1 nieuwe woning terug, en voor het gehele programma in de weergave van een actuele woonmilieubalans. Voor de Zuidvleugel geven de uitkomsten van recente woningbehoefte ramingen (WBR 2010) aan dat het gezamenlijke regionale afsprakenprogramma’s voor de periode ’10-’20 ‘in de buurt liggen van de 115.0001. Ook de trendberekeningen (BP2010) komen hierop uit.

Regio   Programma  Behoefte WBR2010  Trend BP2010 
         
Zuidvleugel    115.000 + 5.000  114.800  106.800 
Holland-Rijnland (deel Rijnstreek)    6.150  4.500  1.800 
Midden-Holland (deel Groene Hart)    3.700  3.100  1.800 
Alblasserwaard / Vijfheerenlanden    5.550  4.500  2.400 
Hoeksche Waard    2.150  1.900  1.000 
Goeree-Overflakkee    1.200  1.300  1.200 
Groene Hart + Delta   18.750  15.300  8.200 
ZUID-HOLLAND   138.700  130.100  115.000 

De WBR 2010 gaat uit van balans in vertrek en vestiging vanaf 2010 (migratiesaldo 0). Recente woningbehoefteramingen geven aan dat de afgesproken programma’s niet zonder bijzondere inspanning haalbaar zijn. Bij het gesprek dat de provincie voert in het kader van het opstellen van een regionale woonvisie, zijn de cijfers WBR2010 het vertrekpunt van gesprek van de provincie.

Het hierboven weergegeven programma betreft de toename woningbouw. Dat is exclusief compensatie sloop. De opbouw van deze programma's is verantwoord in de Provinciale Monitor Wonen 2010.
Voor de regio’s in het Groene Hart en de Hoeksche Waard geldt dat programma's die kunnen worden afgeleid van migratiesaldo nul niet afzetbaar zijn (dat is voor de markt teveel). Met de regio samen is een meer bescheiden, wel afzetbaar, programma ontwikkeld.

Paragraaf 4.4.1: Wonen in het Groene Hart toevoegen aan de bestaande tekst:
Het restant van dit afgesproken programma is voor de periode 2010 tot en met 2019 ca 20.000 woningen. Uit de woningmarktverkenningen Zuid-Holland 2010 blijkt dat de actuele vraag naar woningen in het Groene Hart aanmerkelijk lager is dan dit afgesproken programma.

Paragraaf 4.4.1 Wonen in de Zuid-Hollandse delta toevoegen aan de bestaande tekst:
Het restant in de periode 2010-2019 van het afgesproken programma voor de Hoeksche Waard is 2.150 woningen (monitor wonen 2010). Voor Goeree-Overflakkee zijn dat 1.200 woningen (monitor wonen 2010).Uit de woningmarktverkenningen Zuid-Holland 2010 blijkt dat de actuele vraag naar woningen in de Hoeksche Waard aanmerkelijk lager is dan de afgesproken programma's.

Paragraaf 4.7.1 “Versterken stedelijk netwerk”
Bouwen buiten de contour

Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan, het zogenoemde 'nee, tenzij-beleid'. Uitzonderingen op deze regel zijn situaties waarbij door de bouw van een beperkt aantal woningen of een bedrijfsvestiging, de kwaliteiten in een gebied kunnen worden versterkt. Daarbij kan worden gedacht aan fysieke maatregelen via de ruimte voor ruimte-regeling, waarbij ook (gedeeltelijke) financiële compensatie tot de mogelijkheden behoort. Voor financiële compensatie is de instelling van fondsen noodzakelijk. Het (inter)gemeentelijke niveau is daar bij uitstek geschikt voor. De (samenwerkende) gemeenten zijn daarom verantwoordelijk voor het instellen en het beheren van een (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds. De middelen moeten besteed worden aan de sanering van niet-passende en overbodige bebouwing en functies in het buitengebied (aanpak ‘verrommeling’).
Op basis van bestuurlijke afspraken met Haaglanden, Stadsregio Rotterdam en Dordrecht is voor de mogelijke ontwikkeling van landelijk wonen buiten bebouwingscontouren een indicatieve aanduiding 'zoeklocatie' landelijk wonen opgenomen op de functiekaart. Het gaat hier om woningbouw in een lage dichtheid, gekoppeld aan investeringen in het landschap. Het betreft locaties in de Westlandse Zoom, bij Monster-Noord, 's Gravenzande-Noordoost, Hellevoetsluis-West, Spijkenisse-Zuid, Poortugaal- en Rhoon-Oost, de Waterparel in de Zuidplas en Dordrecht-Bovenpolder.

Verstedelijkingsafspraken
Rijk, provincie en regionaal samenwerkende gemeenten hebben per gebied, afspraken gemaakt over de verstedelijkingsopgaven voor de Zuidvleugel, het Groene Hart2[1] en de Zuid-Hollandse delta. Conform de bestuurlijke afspraken tussen de Zuidvleugelpartners in het bestuurlijk platform Zuidvleugel, geldt de ambitie dat 80 procent van de nieuwbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010 plaatsvindt. Dit is inclusief vervangende nieuwbouw. De overige 20 procent vindt plaats in uitleggebieden, maar binnen de bebouwingscontour.

Voor de kernen buiten de Zuidvleugel hanteert de provincie normen van 50 procent binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010 en 50 procent buiten bestaand bebouwd gebied maar binnen de bebouwingscontour. Deze percentages gelden voor de netto toevoeging aan de woningvoorraad. Gezien de voorziene demografische ontwikkelingen bieden deze bebouwingscontouren voldoende ruimte voor de opvang van stedelijke ontwikkelingen in de planperiode.

De Zuidvleugel (een bestuurlijke eenheid) wijkt iets af van het op ruimtelijke aspecten bepaalde stedelijk netwerk. Voorne-Putten bijvoorbeeld maakt deel uit van de Zuidvleugel maar niet van het stedelijk netwerk Gorinchem en Hardinxveld-Giessendam vallen buiten de Zuidvleugel maar behoren wel tot het stedelijk netwerk.

Migratiesaldo nul; stedelijk netwerk en landelijk gebied
Het programma voor het stedelijk netwerk gaat uit van minimaal migratiesaldo nul. Hierdoor vindt verdergaande concentratie van verstedelijking in het stedelijk netwerk plaats. Voor het landelijk gebied buiten het stedelijk netwerk wordt uitgegaan van een bovengrens van maximaal migratiesaldo nul. Op deze manier wordt via verstedelijkingsafspraken gestuurd op bundeling in het stedelijk netwerk.

De volgende tekst toevoegen aan paragraaf 4.7.1:
Sociale woningbouw

Het percentage te bouwen sociale woningbouw is afhankelijk van het percentage sociale woningbouw in de bestaande voorraad. Doelstelling is om doelgroep en voorraad in balans te hebben. Per regio kunnen afspraken worden gemaakt over het percentage te bouwen sociale woningen. De gemaakte afspraken vormen onderdeel van de regionale woonvisie en moeten een antwoord kunnen bieden op de vragen:
  • Op welke wijze de regio stuurt op de voorraad in relatie tot de doelgroepen en hoe monitoring plaatsvindt;
  • Of er voldoende spreiding is van de voorraad binnen de regio;
Bestuurlijke afspraken woningbouw
De Bollenstreek zal een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave van de Noordvleugel conform de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek. De Stedenbaangedachte en het Offensief van Teylingen zijn belangrijke uitgangspunten.

Goede inpassing van de bouwlocatie Valkenburg en de Rijnlandroute, er vanuit gaand dat de ontwikkeling van de bouwlocatie start in het noorden (N206). Indien er onvoldoende behoefte is aan woningen in het topmilieu, zal het niet ontwikkelde zuidelijke deel van de locatie toegevoegd worden aan de groene zone tussen Valkenburg en Wassenaar. In dat geval moet het appartementengebouw Landmark meer naar het noorden gesitueerd worden.

De locatie Zwethof bij Zoeterwoude-Dorp moet ontwikkeld worden voor de bouw van 5 cliëntwoningen voor 6 clienten per woning, 1 dagverblijf (ca 1000 m2) en 35 marktwoningen. Daarbij dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor een groenblauwe inpassing in het aangrenzende landelijk gebied. Tevens dient aansluitend aan de zuidelijke rand van de bebouwing van Zoeterwoude en de nieuwe uitleg te worden geïnvesteerd in natuurontwikkeling ter compensatie van het feit dat een deel van het tot het Groene Hart behorende gebied wordt bebouwd.

Paragraaf 4.7.4 aanpassen

4.7.4 Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus
Bij het provinciaal belang 'voldoende aanbod in verschillende woonmilieus' horen de ambities:
  • Accent op stedelijke herstructurering en transformatie met oog voor verschillende woonmilieus.
  • Kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten.
  • Woningvoorraad op peil houden voor lage inkomens (voldoende sociale woningbouw, regionaal afgestemd).
  • Bij sturing rekening houden met bevolkingskrimp en leefbaarheid kleine kernen.
  • Opvang van de bevolkingsgroei in Groene Hart en Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones.
De provincie Zuid-Holland wil in 2020 een betere afstemming tussen vraag en aanbod in woonmilieus. Er is behoefte aan grotere differentiatie. Voor de bepaling van het juiste aanbod zijn verschillende parameters belangrijk, zoals de bereikbaarheid van werk, voorzieningen, recreatie en een verbeterde ruimtelijke inrichting.

Vraag en aanbod kwantitatief en kwalitatief in evenwicht
De provincie neemt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. Deze staan in de provinciale Woonvisie. De provincie geeft in samenspraak met de regio’s in deze woonvisie de verdeling van programma en balans over de regio’s aan en stemt dat bovenregionaal af. Aan de inhoud van de regionale woonvisie worden eisen gesteld. Deze zijn in de Woonvisie opgenomen. Het betreft een aantal voorgeschreven thema’s en programma’s van (boven)regionaal belang.

De verdeling van het programma en de balans over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regionaal samenwerkende gemeenten. Daartoe coördineert de regio de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma. Provincie en regio maken daarover verstedelijkingsafspraken.

Inzet in regionale woonvisie
Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie verplicht. Actueel betekent dat minimaal iedere vijf jaar een herziening van de bestaande regionale woonvisie plaatsvindt. Regionale woonvisies hebben een minimale looptijd van 10 jaar zijn in ieder geval niet voor 1 januari 2010 vastgesteld.
In de regionale woonvisie is in ieder geval overeenstemming over:
  • voldoende sociale woningbouw
  • een uitvoerbaar en realistisch regionaal woningbouwprogramma
  • woonmilieus in balans
  • toepassing SER-ladder woningbouw
De woningmarkt in balans betekent vraag en aanbod in balans en de woonmilieus in balans (de juiste mix in woningvoorraad). Hiervoor kijkt de provincie naar zowel renovatie, transformatie als nieuwbouw. Doelstelling is om de opbouw van woonmilieus evenwichtiger te maken en beter aan te laten sluiten bij de wensen van (toekomstige) bewoners: de woonmilieubalans.

Indeling woonmilieus
Landelijk wordt een woonmilieutypering gehanteerd die een globale indeling in vijf woonmilieus maakt: centrumstedelijk, stedelijk (buitencentrum), groen stedelijk, dorps en landelijk
Factoren die het onderscheid in verschillende woonmilieus in steden bepalen zijn: de ligging (de afstand tot het centrum) in combinatie met het percentage werkgelegenheid in horeca, detailhandel en zakelijke diensten, de dichtheid, aanwezigheid van meergezinswoningen en de aanwezigheid van (groot)stedelijke voorzieningen zoals een bioscoop, theater of museum en de hoeveelheid groen. De stedelijke woonmilieus worden gedifferentieerd in centrumstedelijke woonmilieus, stedelijke woonmilieus (buitencentrum woonmilieus) en groenstedelijke woonmilieus.
De dichtheid, de hoeveelheid groen in het gebied en het aantal huishoudens bepalen het onderscheid tussen dorps en landelijk.

Tabel: Voorlopige herziene woonmilieubalans in Zuidvleugel 2010-2020 per woonmilieu
    Vraag  Aanbod  Balans 
Centrumstedelijk    28.000  21.500  -6.500 
Buiten centrum    70.800  75.100  4.300 
Groenstedelijk    27.000  43.600  16.600 
Dorps    33.200  43.900  10.300 
Landelijk    16.000  13.300  -2.700 
         
Zuidvleugel    175.000  197.400  22.400 

Zuid-Holland wil aantrekkelijke woonmilieus bieden en aan de veranderde vraag voldoen. Het stedelijk gebied rond openbaar vervoerknooppunten biedt kansen om een multifunctioneel programma te realiseren. Hier wil de provincie een breed aanbod woonmilieus realiseren. Met name centrumstedelijke woonmilieus passen hier. Het 'overig' stedelijk gebied en de uitleglocaties binnen de bebouwingscontour bieden vooral ruimte aan groenstedelijk en landelijk wonen. Om aan de vraag van woonconsumenten te kunnen doen, is onder voorwaarden ruimte voor landelijk wonen. Het gaat om woningbouw met een lage dichtheid per hectare, gekoppeld aan investeringen in het landschap. Belangrijk in Zuid-Holland is het aanbod van voldoende woningen in de sociale sector per regio. Voor de totale productie van woningen geldt in beginsel per regio een aandeel van 30 procent bouwen in de sociale sector.


7.3 Wijziging verordening
Toevoegen nieuw artikel 6 en bijbehorende toelichting:

Artikel 6 Regionale afstemming en toepassing SER-ladder woningbouw
In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt met het oog op het voorzien in een aantoonbare, regionaal of intergemeentelijk afgestemde behoefte aan woningbouwlocaties beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de navolgende voorkeursvolgorde:
  1. het voorzien in de behoefte binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010, zoals aangeduid op kaart 4, door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  2. het voorzien in de behoefte direct aansluitend aan bestaand stads- en dorpsgebied 2010, zoals aangeduid op kaart 4, op locaties die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toelichting artikel 6:
De provinciale Woonvisie 2011-2020 bevat onder andere het provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. De verdeling van het programma over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regio's. De regio coördineert de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma en maakt daarover verstedelijkingsafspraken met de provincie. Deze afspraken landen in de verstedelijkstrategie Zuidvleugel en de strategieën voor Groene Hart en Delta.

Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie noodzakelijk. De inzet van de provincie daarbij is dat regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd. De provincie wil graag samen met de regio's de inhoudsopgaven van de regionale woonvisies opstellen. In het kader van het opstellen van deze visies wordt in ieder geval overeenstemming bereikt over:
  • het te bouwen percentage sociale woningbouw;
  • het aantal te bouwen woningen;
  • een aanpak om de bestaande woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag;
  • toepassing van de SER-ladder woningbouw.
Uitgangspunt is dat gemeentelijke bestemmingsplannen in lijn zijn met de actuele regionale woonvisie. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt hierover een verantwoording opgenomen. Incidentele afwijkingen tussen het bestemmingsplan en de regionale woonvisie zijn alleen toegestaan na een positief advies van de regio.

Behalve op de relatie met de regionale woonvisie wordt in de toelichting eveneens ingegaan op de locatiekeuze voor de beoogde nieuwe woningen (SER-ladder). Hierbij dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
  1. In eerste instantie wordt gekeken of de woningbouwopgave binnen het bestaand stads- en dorpsgebied 2010 (zoals aangeduid op kaart 4 bij deze verordening) kan worden gerealiseerd, door middel van transformatie of herstructurering van locaties en/of gebouwen. Bij transformatie van gebouwen kan onder andere worden gedacht aan het omvormen van kantoorgebouwen tot woningen.
  2. Indien het transformeren of herstructureren geen of onvoldoende soelaas biedt, wordt de woningbouwopgave direct aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied 2010 gerealiseerd. Voor deze locaties geldt dat ze goed ontsloten moeten zijn, waarbij gebruik kan worden gemaakt van verschillende middelen van vervoer.

7.4 Kaartwijziging(en)
Kaart 4.7.1b Ruimtelijke en bestuurlijke eenheden wordt vereenvoudigd. De aanduidingen Zuidvleugelgroenstructuur en Duin- en Bollenstreek worden geschrapt. De gebiedsaanduidingen Groene Hart en Delta worden verhelderd en Zuidvleugel wordt geactualiseerd.
Zie bijlagen 4 en 8; In de verordening wordt kaart 4a SER-ladder woningbouw toegevoegd.

1 De verdeling van de 115.00 woningen over de regio's in de Zuidvleugel worden eind 2011 verwacht en zullen naar verwachting dan nog in deze herziening kunnen worden opgenomen.
2[1] Groene Hart = voor wat betreft woningbouw de voormalige Rijnstreek en Midden-Holland (exclusief de Zuiplaspolder = Zuidvleugel). Voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn voor het deel buiten de Zuidvleugel (Drechtsteden) aparte afspraken gemaakt. 
8 Economische Agenda Zuidvleugel
8.1 Inleiding
Zuid-Holland is een regio die de potentie heeft om tot de best presterende en meest concurrerende regio’s van Europa te behoren. Om die positie te verkrijgen is een strategie nodig die gericht is op diversificatie. Een regio met verschillende sectoren die aan elkaar gerelateerd zijn, maar tegelijkertijd voldoende verschillen om elkaar aan te vullen, biedt grotere groeikansen dan een gespecialiseerde regio. Naast een aanpak op het blijvend versterken van het economisch fundament (bereikbaarheid, voldoende beschikbaarheid ruimte, arbeidsmarkt) zal de focus moeten komen te liggen op negen stuwende sectoren in de regio en de kruisbestuiving tussen die sectoren: (1) Transport & Logistiek, (2) Chemie & Energie, (3) Greenports, (4) Recht,Vrede & Veiligheid, (5) Cleantech (6) Life Sciences & Health, (7) Pensioenen & Verzekeringen, (8) Maritiem en (9) ICT & Telecom. Dit zijn de motoren van de provinciale economie. Deze actualisering op basis van de Economische Agenda Zuidvleugel leidt tot enkele tekstaanpassing.


8.2 Wijziging structuurvisie
Paragraaf 3.2 laatste alinea onder figuur 3.2 vervangen door:
De kracht van de economie van Zuid-Holland zit in 2040 voor een groot deel in de samenhang. Samenhang tussen economische activiteiten onderling (ketens), samenhang tussen stedelijke gebieden (agglomeratievoordelen) en samenhang tussen verschillende typen ruimtegebruik (ruimtelijke kwaliteit). De ontwikkeling van infrastructuur is gericht op de gewenste kwaliteiten van gebieden en omgekeerd kan infrastructuur kwaliteiten toevoegen aan gebieden. Hierbij vormt Zuid-Holland met de Randstad een knooppunt in een Europees en mondiaal netwerk3.

Dit leidt ook tot een kleine aanpassing van de opsomming ambities in de 1e alinea van paragraaf 4.5.1:

4.5.1 Behouden en aantrekken van economische clusters
Zuid-Holland is een regio die de potentie heeft om tot de best presterende en meest concurrerende regio’s van Europa te behoren. Om die positie te verkrijgen is een strategie nodig die gericht is op diversificatie. Een regio met verschillende sectoren die aan elkaar gerelateerd zijn, maar tegelijkertijd voldoende verschillen om elkaar aan te vullen, biedt grotere groeikansen dan een gespecialiseerde regio. Naast een aanpak op het blijvend versterken van het economisch fundament (bereikbaarheid, voldoende beschikbaarheid ruimte, arbeidsmarkt) zal de focus moeten komen te liggen op negen stuwende sectoren in de regio en de kruisbestuiving tussen die sectoren: (1) Transport & Logistiek, (2) Chemie & Energie, (3) Greenports, (4) Recht,Vrede & Veiligheid, (5) Cleantech (6) Life Sciences & Health, (7) Pensioenen & Verzekeringen, (8) Maritiem en (9) ICT & Telecom. Dit zijn de motoren van de provinciale economie
Binnen dit provinciaal belang onderscheidt Zuid-Holland de volgende ambities met accent op kennisontwikkeling en handel:
  • Mainport (Rotterdam).
  • Internationale stad van vrede, recht en veiligheid (Den Haag).
  • Greenports (Westland/Oostland, Bollenstreek en Boskoop) versterken, herstructureren en duurzame ontwikkeling en verdergaande concentratie van en naar glastuinbouwgebieden.
  • Versterken kenniseconomie vanuit universiteiten en kennisinstituten (Energie-, water- en deltatechnologie (Delft, Rotterdam en Drechtsteden), Ruimtevaart (Noordwijk),) Life & healthsciences (Leiden en Rotterdam) en biochemie (Delft).
De ontwikkeling van de hiervoor genoemde clusters staat niet op zichzelf en hangt samen met de economische ontwikkeling van de gehele provincie. Ze zijn afhankelijk van het vermogen van bedrijven en instellingen om te innoveren. Een gevarieerde economische structuur met sterk aan elkaar gerelateerde sectoren bevordert dan ook de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Een cultuur van samenwerking, kennisuitwisseling en openheid voor nieuwe ideeën versterkt die kracht.

idem in paragraaf 4.5.1.4:
Energie-, water- en deltatechnologie
Zuid-Holland wil de positie van het Nederlandse water- en deltacluster in de wereld versterken. Het cluster is sterk vertegenwoordigd in Zuid-Holland, maar ligt erg verspreid. Het cluster bestaat uit twee deelsectoren: deltatechnologie (waterbeheer, waterbouw) en watertechnologie (drinkwater, proces- en afvalwater). De wereldwijde vraag naar kennis uit het cluster is groot en groeiende, onder meer als gevolg van klimaatverandering. Het cluster bevindt echter zich nog in een ontwikkelfase. Zuid-Holland kan ruimtelijke referentieprojecten ontwikkelen door nieuwe technologieën en kennis toe te passen, zoals de zandmotor voor de Delflandse kust en een getijdecentrale. Het bedrijvenpark Science Port Holland (Rotterdam - Delft) biedt kansen voor de ruimtelijke concentratie van het cluster. De campus Delft, Stadhavens in Rotterdam en de Drechtsteden (bagger en binnenvaart) bieden kansen voor de ruimtelijke concentratie van het cluster.

Life & healthsciences
Zuid-Holland wil een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor organisaties op het terrein van life & healthsciences, vooral voor research en development op het terrein van de (medische, groene en industriele) biotechnologie. In Leiden ligt op het Bio Sciencepark het grootste life & healthsciencescluster van Nederland. Zuid-Holland moet ruimte blijven bieden voor activiteiten in de gehele keten van dit cluster en deze versterken. Daar horen ook verbindingen bij met andere clusters zoals de greenports en ruimtevaart (Noordwijk). Aansluitend daarbij is Delft voor industriele biotechnologie een speerpunt en is de regio Delft-Rotterdam een kerngebied voor ontwikkelingen op het terrein van de biochemie, meer in het bijzonder de bio-based economy4.
Er is ook ruimte nodig om de zorgsector in Zuid-Holland te kunnen blijven faciliteren: Door vergrijzing en voortschrijdende technologie ontstaat naast behoefte aan ruimte voor zieken- en verzorgingshuizen ook een toenemende en veranderende zorgvraag. Die vraagt weer om ruimte voor kennisontwikkeling zoals Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam.


8.3 Beleidsagenda
Vervolgonderzoek naar de ruimtelijke implicaties van de groei in de stuwende sectoren van de Zuidvleugel, vooral chemie & energie, greenport en transport & logistiek. 

3 OESO review Randstad. Januari 2007.
4 In biobased economy wordt gebruik gemaakt van biomassa van planten, algen en resten uit natuur en industrie als een groene grondstof voor chemie, materialen en energie.
9 Ontwikkeling kantoren
9.1 Inleiding
Een aanscherping van de kantorenstrategie in de Actualisering 2011 is van belang vanwege de oplopende problematiek op de kantorenmarkt (oplopende structurele leegstand, overmaat plancapaciteit, ed.). Naar aanleiding van het rapport “Aanzet voor een Kantorenstrategie Zuid-Holland", hebben GS de regio 's verzocht voor 1 mei 2011 hun regionale kantorenstrategieën te actualiseren. De regio’s werken nog aan bijstelling van hun kantorenstrategieën met voorstellen tot planreductie. De ingewikkeldheid van de problematiek rondom planreductie en de mogelijk hieraan gekoppelde juridische en financiële consequenties hebben er toe geleid dat meer tijd nodig is voor de uitwerking.
Gezien de urgentie wil de provincie, anticiperend op de uitwerking van de kantorenstrategie, nu al een eerste stap zetten in het aanpakken van de oplopende problematiek in de kantorenmarkt. De provincie zal over deze inzet het gesprek aangaan met de regio’s.
De provincie wil zeer terughoudend omgaan met de ontwikkeling van plannen voor nieuwe kantoorlocaties die nog niet zijn vastgelegd in bestemmingsplannen. Dit betekent de inzet op een kaderstellend volumebeleid voor nieuwbouw van kantoren. Tevens zal bij nieuwe plannen voor kantoren de SER-ladder moeten worden toegepast en moet worden aangegeven hoe deze plannen zich verhouden tot de behoefte aan kantoren op regionaal niveau. Indien na toepassing van de SER-ladder nieuwe kantoorontwikkelingen wenselijk zijn, dan op de locaties die zijn aangegeven op kaart 4.7.2

In de verordening is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarin nieuwe kantoren ook mogelijk worden gemaakt als het gaat om het herbestemmen van onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden of het bestemmen van kantoren waarvan de planontwikkeling ver gevorderd is en waarover bestuurlijke overeenstemming bestaat. Voorwaarde is dat de kantoren binnen de invloedsfeer van de haltes van StedenbaanPlus liggen en dat een toelichting in het bestemmingsplan hierover een verantwoording geeft.

Samen met regio’s wil de provincie deze strategie en het kantorenprogramma verder uitwerken. Op deze manier wordt terughoudender omgegaan met het toekennen van kantorenprogramma's aan nieuwe of minder geschikte locaties.
De uitwerking van deze strategie zal niet alleen goed moeten worden afgestemd met de regionale platforms voor afstemming over bedrijventerreinen (REO's) maar ook in Stedenbandverband.
Met de aangescherpte kantorenstrategie wordt in de ontwerpherziening van de PSV een voorschot genomen op de voorstellen die op basis van de afspraken tussen provincie en regio door de regio’s worden aangedragen. Gegeven de urgentie en het bovenregionaal belang van een aangescherpte kantorenstrategie lijkt een stevige inzet vanuit de provincie wenselijk als inzet voor verdere discussie en overleg met de regio’s. De zienswijzeprocedure en de bestuurlijke tafels bieden hiertoe ruim gelegenheid.


9.2 Wijziging structuurvisie
Tekst (paragraaf 4.7.2) onder het kopje Kantorenlocaties vervangen door:
Kantorenlocaties

Zuid-Holland zet in op een sterke, internationaal concurrerende economie en de daarbij behorende positie op de kantorenmarkt. Daarbij is optimale bereikbaarheid en inpassing in de verstedelijkingsvisie ook van belang. Het strategisch belangrijke project StedenbaanPlus voorziet daarin.

De oplopende problematiek op de kantorenmarkt (oplopende structurele leegstand, overmaat aan veelal harde plancapaciteit) heeft veel kantorenlocaties onder druk gezet. Terughoudendheid in nieuwbouw draagt bij aan actief beheer van de voorraad kantoren door bijvoorbeeld duurzame renovatie en transformatie naar andere bestemmingen. Nieuwbouw blijft ook nodig om de kwaliteit van de kantorenlocaties op peil te houden en te voorzien in de marktvraag. Aanvullende nieuwe kantoorontwikkeling moet dan ook gedoseerd en gefaseerd worden en dient plaats te vinden in de volgende centra, die mede beschouwd worden als kantoorontwikkelingslocaties:
Den Haag centrum (nabij de OV knooppunten Den Haag CS, HS en NOI), Rotterdam centrum (nabij de OV knooppunten Rotterdam CS, Blaak en Kop van Zuid), Den Haag Internationale zone, Ypenburg, Leiden CS, Rijswijk, Delft CS, Schiedam CS, Zoetermeer CS, Gouda CS, Rotterdam Alexander, Rotterdam Brainpark/Rivium en Dordrecht CS .

Voor locaties die zijn opgenomen in vigerende bestemmingsplannen of locaties waarvoor de planontwikkeling ver gevorderd is en waarover met de provincie bestuurlijke overeenstemming bestaat is een afwijking mogelijk en kunnen kantoorontwikkelingen conform de afspraak plaats vinden.

Genoemde (hoog)stedelijke en (boven)regionale centra en subcentra zijn op de functiekaart aangegeven. Deze centra corresponderen met de belangrijke kantoorontwikkelingslocaties zoals weergegeven op kaart 4.7.2. Kantoorbestemmingen dienen binnen de invloedssfeer van de stations van StedenbaanPlus in de betreffende centra te liggen. Het gaat om gronden die binnen 10 minuten vanaf de stations bereikbaar zijn, te voet of met hoogfrequente bus- en railverbinding.

Nieuwe kaart 4.7.2 Kantorenlocaties

Het kantorenbeleid kent een beperkt aantal uitzonderingen. Het beleid geldt niet
  • voor kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging;
  • voor kantoren met een lokaal verzorgingsgebied zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
  • voor bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totaal bruto vloeroppervlak en minder dan 3000m² en
  • voor uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met hooguit 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.
Verder is functiegebonden kantoorontwikkeling mogelijk voor zover die is gekoppeld aan bijvoorbeeld kenniscentra, luchthaven, de mainport en de greenports.

Voor nieuwe ontwikkelingen moet de SER-ladder worden gegepast. Dit betekent dat bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe locaties voor kantoren of uitbreiding van bestaande locaties voor kantoren met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1000m² per vestiging een verantwoording moeten bevatten waarbij de behoefte aan nieuwe locaties als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook moet worden onderbouwd waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door herstructurering of intensivering van bestaande locaties of het benutten van ruimte op locaties elders in de regio. Tevens moet onderzocht worden of ter compensatie elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering.

Regionale nieuwbouwvolumes
De provincie gaat kaderstellend voorlopig uit van een nieuwbouwbehoefte voor Zuid-Holland van ca 1,15 mln. m² bvo voor de periode 2010-2020.
Voor een gezonde kantorenmarkt en een realistische verstedelijkingsstrategie is het noodzakelijk dat een substantiële reductie van de plancapaciteit van kantoren plaatsvindt. Bezien vanuit de diverse regionale kantorenstrategieën en het kantorenprogramma van Stedenbaan is er nu ruwweg sprake van een halvering van de nieuwbouwbehoefte. De plancapaciteit medio 2010 bedroeg ca. 4 mln. m² bvo en een reductie tot ca 2 mln. m² is wenselijk.

Totale nieuwbouwbehoefte kantoren 2010-2020 per regio, in m² bvo
Regio    Huidige kantorenvoorraad  Nieuwbouwbehoefte 
Stadsgewest Haaglanden    6.859.000  550.000 
Midden-Holland    435.000  20.000 
Stadsregio Rotterdam    4.396.000  470.000 
Holland-Rijnland    656.000  70.000 
Regio's Zuid-Holland Zuid    718.000  40.000 
TOTAAL ZUID-HOLLAND    13.064.000  1.150.000 


9.3 Wijziging verordening
Artikel 7 wordt gewijzigd

Lid 1 kantorenlocaties
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de invloedsfeer van de op kaart 5 aangeduide haltes in de kantoorontwikkelingslocaties wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe kantoren mogelijk maken. Binnen de invloedsfeer van deze haltes liggen gronden die te voet binnen 10 minuten vanaf de haltes bereikbaar zijn. Voor Den Haag Centraal en Rotterdam Centraal geldt dat binnen de invloedsfeer eveneens gronden liggen die vanaf deze haltes binnen 10 minuten bereikbaar zijn met natransport via hoogfrequente bus- en railverbindingen; kantoren mogen alleen worden toegelaten in de directe nabijheid van de haltes van het natransport.

Lid 2 uitzonderingen
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op:
  1. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging;
  2. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
  3. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m²;
  4. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven, een veiling of een kenniscentrum;
  5. uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.
Lid 3 regionale afstemming van kantorenprogramma’s
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe kantoren met een omvang van meer dan 1000 m² bruto vloeroppervlak per vestiging, zijn op regionaal niveau afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, waarbij wordt aangegeven hoe het kantorenprogramma zich verhoudt tot het actuele regionale kantorenprogramma .

Lid 4 SER-ladder
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe zelfstandige kantoren met een bruto vloeroppervlak per vestiging van meer dan 1.000 m² bevatten in de toelichting een verantwoording over de behoefte aan nieuwe kantoren als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag en een onderbouwing waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door hergebruik van bestaande kantoorgebouwen binnen de regio. Tevens moet onderzocht worden of ter compensatie elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering van bestaande kantoren of het wegbestemmen van nog niet gerealiseerde kantoorbestemmingen.

Lid 5 Afwijkingsmogelijkheid
Bestemmingsplannen mogen in afwijking van het bepaalde in lid 1 nieuwe kantoren mogelijk maken voor zover het gaat om
  1. het herbestemmen van onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden voor kantoren of
  2. locaties die zijn opgenomen op bijlage 1 van deze verordening.
Voorwaarde daarbij is dat strikte toepassing van het bepaalde in lid 1 zou leiden tot onevenredige benadeling van andere belangen. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.

Toelichting bij artikel 7 vervangen door:

De provincie kiest voor een aanscherping van de kantorenstrategie, gelet op de situatie op de kantorenmarkt. De kantorenmarkt wordt gekenmerkt door een toename van het structurele aanbod en een overmaat aan plancapaciteit. De provincie is van mening dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het ontwikkelen van nieuwe kantorenlocaties. Uitgangspunt is dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in de centra van de stedelijke gebieden. Deze knooppunten (NS-stations) zijn aangeduid op de kaart bij deze verordening.

Kantoren kunnen worden gevestigd op locaties die binnen 10 minuten te voet of met hoogfrequente lightrail-, tram- of busverbindingen bereikbaar zijn vanaf een de stations die zijn aangegeven op de kaart bij deze verordening. Te voet kan in 10 minuten ongeveer 800 meter worden afgelegd. Hoogfrequent wil zeggen ten minste zes keer per uur in dezelfde richting.

Uitzonderingen (lid 2)
Buiten de hierboven bedoelde locaties is kantoorvestiging uitgesloten, met uitzondering van kantoren die zijn gericht op de lokale omgeving, zoals kleinschalige kantoren (tot 1000 m²) en gemeentehuizen en bankfilialen.

Daarnaast is een regeling opgenomen voor bedrijfsgebonden kantoren en functiegebonden, zoals havengebonden kantoren. Het gaat om kantoren die nauw verbonden zijn met een veiling, een haven, een luchthaven of een kenniscentrum. In het bestemmingsplan moet de koppeling tussen functie en kantoor nadrukkelijk worden onderbouwd en vastgelegd om te voorkomen dat ook gewone kantoren zich op deze locaties kunnen vestigen.

Bestaande kantoren die niet vallen onder de in lid 1 en lid 2 genoemde mogelijkheden, mogen eenmalig met ten hoogste 10 procent van het bestaande bruto vloeroppervlak worden uitgebreid.

Regionale afstemming (lid 3)
De regio’s zijn verantwoordelijk voor afstemming van de kantorenprogramma’s op regionaal niveau. De provincie is verantwoordelijk voor de bovenregionale afstemming en maakt hierover afspraken met de regio’s. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn met het actuele regionale kantorenprogramma. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording worden opgenomen. Veelal kan worden volstaan met een verwijzing naar het regionale kantorenprogramma. De uitzonderingen die zijn opgenomen in lid 2, zijn soms niet expliciet benoemd in het regionale kantorenprogramma. Dit kan worden ondervangen door een expliciet positief advies van de regio.

SER-ladder voor kantoren (lid 4)
Het principe van de SER-ladder is van toepassing op kantoren. De behoefte aan nieuwe ruimte voor kantoren moet onderbouwd worden. Daarbij moet in eerste instantie gekeken worden of hergebruik of herontwikkeling van bestaande kantoorgebouwen mogelijk is. Als nieuwbouw noodzakelijk is moet onderzocht worden of elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering of het wegbestemmen van nog niet gerealiseerde plancapaciteit.

Afwijkingsmogelijkheid (lid 5)
Bestemmingsplannen met ongerealiseerde plancapaciteit voor kantoren moeten in overeenstemming worden gebracht met deze verordening. De aanscherping van de kantorenstrategie kan tot gevolg hebben dat ook de plancapaciteit van plannen die voorheen in overeenstemming waren met het provinciaal beleid aangepast moet worden. In sommige gevallen kunnen hierdoor belangen van gemeenten of ontwikkelaars ernstig geschaad worden, bijvoorbeeld als voorinvesteringen zijn gedaan of als de planontwikkeling al vergevorderd is. De in lid 5 opgenomen afwijkingsmogelijkheid geeft de gemeenten de mogelijkheid om in uitzonderingsgevallen gemotiveerd af te wijken van de verordening. De provincie zal er bij de beoordeling van bestemmingsplan op toezien dat terughoudend gebruik wordt gemaakt van deze afwijkingsmogelijkheid.

Toevoegen aan de verordening nieuw hoofdstuk:

8 Bijlagen van de Verordening Ruimte

Bijlage 1


De in artikel 7, lid 5, onder b opgenomen afwijkingsmogelijkheid heeft betrekking op gebieden die zijn gelegen binnen 10 minuten loopafstand van de trein- en lightrailhaltes in de volgende ontwikkelingslocaties:
  • Bedrijventerrein Heron
  • Goudse Poort
  • Stationsgebied Alphen aan den Rijn
  • Zoeterwoude Meerbrug
  • Leiden Bio Science Park
  • Transferium Rijnfront Oegstgeest
  • Stationsgebied Hazerswoude
  • Vierzicht Leiderdorp
  • Vijfsluizen Vlaardingen
  • Bleizo

9.4 Kaartwijziging(en)
Op kaart 4.7.2 Kantorenlocaties wordt de aanduiding grotere kantorenlocatie vervangen door de aanduiding kantoorontwikkelingslocatie. De centra-indeling van de functiekaart is leidend. Als kantoorontwikkelingslocaties zijn aangegeven:
  • Internationaal hoogstedelijk en kenniscentrum Den Haag en Rotterdam
  • Bovenregionaal stedelijk centrum Delft en Leiden, Gouda en Dordrecht
  • Stedelijk subcentrum in Haaglanden: Zoetermeer, Ypenburg en Rijswijk en in Rijnmond: Alexander, Schiedam en Brainpark/Rivium
  • als kantoorontwikkelingslocatie is toegevoegd Den Haag Internationale Zone (stedelijk subcentrum)
Als kantoorontwikkelingslocatie zijn geschrapt: Alphen aan den Rijn, Bleizo, Den Haag Mariahoeve, Vlaardingen Vijfsluizen, Rotterdam Zuidplein en Rotterdam Parkstad. Zie bijlage 4.
Op kaart 5 van de verordening worden bovengenoemde kantoorontwikkelingslocaties opgenomen.
Zie bijlage 8.