2 Ruimtelijke kwaliteit, Kwaliteitskaart en uitwerking gebiedsprofielen 2.1 Inleiding De kwaliteitskaart In de startnotitie gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit (GS 21 december 2010) is besloten dat de huidige kwaliteitskaart uit de PSV en de bijbehorende tekst aanpassing behoeven, want:
De huidige kwaliteitskaart met meer dan 50 legenda-eenheden is vertaald naar een kwaliteitskaart met 17 legenda-eenheden die op aparte themakaarten zijn uitgewerkt.Zo zijn bijvoorbeeld een viertal typen veenlandschap uit de vorige kwaliteitskaart samengebracht onder één hoofdtype veenlandschap. Verder komen diverse kleinschalige aanduidingen, zoals verschillende soorten dijken en kaden, niet terug in de nieuwe kwaliteitskaart. De kwaliteitskaart geeft een overzicht van de kwaliteiten die de provincie van belang vindt en heeft als inzet het leggen van verbindingen tussen nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten. De kaart moet helpen en stimuleren bij het maken van afwegingen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het gaat niet om het maken van nieuw beleid, maar om een verbeterde ruimtelijke vertaling van provinciale belangen. Beeldkwaliteitsparagrafen worden verplicht gesteld voor het hele buitengebied. Voorheen was deze eis alleen van toepassing op bestemmingsplannen voor de nationale en provinciale landschappen. Hiermee krijgt ruimtelijke kwaliteit in alle landschappen eenzelfde gewicht. De beeldkwaliteitsparagrafen worden getoetst aan de kwaliteitskaart zolang de gebiedsprofielen niet klaar zijn. Rollen en verantwoordelijkheden De provincie is verantwoordelijk voor het opstellen van de provinciale kwaliteitskaart en draagt zorg in samenspraak met regio/gemeenten, voor een uitwerking van deze kaart in zogeheten gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. De gebiedsprofielen richten zich op de regionale schaal. Ze slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten (als uitwerking van de kwaliteitskaart) waarmee de provincie zich verbindt aan de gebiedsprofielen en deze als uitgangspunt neemt bij het zogeheten vooroverleg over ruimtelijke plannen. Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld. Beeldkwaliteitsparagrafen in de PVR Een beeldkwaliteitsparagraaf wordt gevraagd bij aanpassingen van het bestemmingsplan voor het buitengebied en voor het gebied net binnen de bebouwingscontour indien er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied. Bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden. Beeldkwaliteitsparagrafen beschrijven de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. Zij worden vooral door gemeenten opgesteld. Dit kan echter ook gewenst zijn voor eigen ruimtelijke projecten van de provincie Vervolgproces De nieuwe de kwaliteitskaart kan worden beschouwd als een voorzet voor discussie. De provincie organiseert daarom direct na of net voorafgaand aan de tervisielegging een aantal interactieve ambtelijke bijeenkomsten met regio en gemeenten over de kwaliteitskaart. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit worden in de periode 2011 - 2014 opgesteld. 2.2 Wijzigingen structuurvisie Paragraaf 4.2 tekst in zijn geheel vervangen door: Tot dusver stond in het ruimtelijk beleid het ordenen van functies centraal. Actuele ontwikkelingen in de maatschappij, de langetermijnambities en de daarop gebaseerde provinciale belangen vragen inmiddels om meer. Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie 2020 zich nadrukkelijk ook op ruimtelijke kwaliteiten. Het is gangbaar om ruimtelijke kwaliteit (inclusief milieukwaliteit) uit te drukken in de begrippen gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde en hun onderlinge samenhang. Functie en kwaliteit staan niet los van elkaar. Vooral bij de gebruikswaarde liggen functie en kwaliteit sterk in elkaars verlengde.
In deze structuurvisie kiest de provincie voor een tweeledige sturing, zowel op ruimtelijke functies als op ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben betrekking op zowel functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart, die eenzelfde status hebben en elkaar aanvullen. De functiekaart De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Locatie, omvang en begrenzing staan erop. Kortom, wat komt waar. De kaart stuurt in samenhang met de tekst. Daarbij gaat het om zowel ordening als ontwikkeling. De kwaliteitskaart Terwijl de functiekaart stuurt op ‘wat en waar’, stuurt de kwaliteitskaart vooral op het ‘waar en hoe’. De kwaliteitskaart helpt bij het leggen van verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Met de kwaliteitskaart wordt beoogd dat alle ontwikkelingen positief bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. De provincie Zuid-Holland kent prachtige en unieke gebieden variërend van kust tot delta, stedelijk gebied tot de veenlandschappen van het Groene Hart. Al die gebieden hebben een bepaalde karakteristiek en kenmerken die de provincie wil behouden, versterken en/of vernieuwen. Deze spelen daarom een belangrijke rol in de kwaliteitskaart. De provincie heeft haar ambities benoemd in 17 legenda-eenheden, die zijn uitgewerkt in tekst en kaarten. Deze ambities zijn uitgangspunt voor verdere planvorming en helpen bij het maken van afwegingen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Betrokken partijen houden bij ruimtelijke ingrepen rekening met gebiedskenmerken als de ontwikkelingsgeschiedenis, schaal en maat, functionaliteit, ruimtelijke opbouw, karakteristiek en verschijningsvorm en met de inpassing in de wijdere omgeving. Kwaliteitskader Sturen op ruimtelijke kwaliteit is sterk verbonden met de uitwerking op regionaal en gemeentelijk niveau. Voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt dan ook gebouwd aan een kwaliteitskader dat werkzaam is op verschillende schalen. Dit kader wordt gevormd door de kwaliteitskaart (provinciale schaal), gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit (regionale schaal) en beeldkwaliteitsparagrafen (lokale schaal). Gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit Ruimtelijke kwaliteit is zeker niet alleen aan of van de provincie. Juist het samenwerken aan en denken over ruimtelijke kwaliteit met alle partners maakt de best denkbare oplossingen mogelijk. Het uitwerken van de globale ambities van de kwaliteitskaart pakt de provincie samen aan met partners uit de regio in de zogenaamde ‘gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit’. Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten zich op de regionale schaal. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Daarmee verbindt de provincie zich aan de gebiedsprofielen Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld. Na het vaststellen van de gebiedsprofielen worden deze door de provincie gebruikt voor twee dingen:
Een beeldkwaliteitsparagraaf wordt gevraagd bij alle aanpassingen van het bestemmingsplan in het buitengebied of bij ontwikkelingen net binnen de bebouwingscontour indien er effecten (te verwachten) zijn die uitstralen naar het buitengebied; bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden. Beeldkwaliteitsparagrafen beschrijven dus de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. Zij worden vooral door gemeenten opgesteld. Dit kan daarnaast ook aan de orde zijn voor eigen ruimtelijke projecten van de provincie. De 5 hoofdopgaven en ruimtelijke kwaliteit De 5 integrale ruimtelijke hoofdopgaven geven richting aan de kwaliteitsambities van de provincie. Iedere hoofdopgave heeft een eigen ambitie. Aantrekkelijk en concurrerend (internationaal) profiel Dynamische stedelijk regio’s met een sterk en herkenbaar economische profiel door samenwerking, innovatie, goede bereikbaarheid en een aantrekkelijke leef- en werkomgeving in contrast met tussengelegen luwe gebieden. Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie Voldoende weerstand en veerkracht in de provincie om de effecten van klimaatverandering op te vangen. Voor Zuid-Holland heeft dit vooral betrekking op waterveiligheid, droogte en verzilting. Een robuust, veerkrachtig, continu, beleefbaar en veilig watersysteem vormt een dragende structuur van Zuid-Holland met ruimte voor natuurlijke dynamiek. De Ecologische Hoofdstructuur wordt duurzaam ingericht en heeft dankzij samenhang en omvang de ecologische veerkracht en het herstelvermogen die nodig zijn. Nieuwe energievormen dragen bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Divers en samenhangend stedelijk netwerk Een aantrekkelijke leefomgeving en een gewild vestigingsmilieu voor mensen en bedrijven. Een goede bereikbaarheid door een efficiënte koppeling tussen stedelijke centra en (openbaar vervoer-) infrastructuur in combinatie met een divers aanbod aan woonmilieus binnen en buiten het stedelijk netwerk. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en identiteit van dorpen en steden wordt versterkt. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap Behoud van de variatie in karakteristieke landschappen. Inspelen op demografische en sociaal-economische veranderingen. Optimale beleving van de gebiedseigen kwaliteiten van waardevolle cultuurlandschappen. Beeldbepalende cultuurhistorische structuren, elementen en ensembles behouden en versterken en gebruiken als inspiratiebron voor ontwikkelingen. Kwaliteiten als stilte en beleving van ruimte kenmerken deze luwe gebieden. Stad en land verbonden Versterken van de samenhang tussen stad en land door zowel fysieke, visuele als economische relaties en een aanzienlijke en duurzame versterking van de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad. Dit betekent een variatie aan toegankelijke landschappen en groengebieden in de nabijheid van de stad. Dit zijn zowel agrarische, recreatie- als natuurgebieden, waarbij de natuurlijke ondergrond, het landschapstype en de positie van het gebied in relatie tot de stad leidend zijn voor de verschijningsvorm. De gebiedsbeschrijvingen uit de paragrafen 4.8 en 4.9 zijn vervangen door nieuwe tekst in een nieuwe paragraaf 4.10 Kwaliteitskaart. Als gevolg hiervan is paragraaf 4.8 geheel nieuw opgezet op basis van de bestaande en qua inhoud ongewijzigde teksten. Ook is paragraaf 4.5.1.4 Glastuinbouw buiten de greenports overgebracht naar paragraaf 4.8 in subparagraaf 4.8.1.4. Enkele afspraken of beleid, die niet terugkomen in de beschrijving van de nieuwe kwaliteitskaart zijn uit de gebiedsbeschrijvingen overgebracht naar elders in de structuurvisie. Deze verplaatsingen zijn hierna aangegeven. Paragraaf 4.8.1.4 Zuid-Hollandse Delta: Tekst verplaatsen (naar 4.8.1.4 verspreid glas) onder Voorne-Putten: aanpak verrommeling en verspreid gelegen kassen....Rockanje Tekst verplaatsen (naar 4.7.2 optimaal benutten ....): ontwikkelen van de stortplaats....stortplaats. Tekst verplaatsen (naar 4.8.1.1 wonen en bevolkingsgroei) onder Goeree-Overflakkee: ‘ daarnaast staat de sociaal.... aan de orde zijn’. Tekst verplaatsen (naar 4.6.2 robuust en veerkrachtig watersysteem) onder Goeree-Overflakkee: ‘ herstellen...verricht’. Tekst verplaatsen (naar 4.8.4 realiseren EHS) onder Goeree-Overflakkee: ‘realiseren...gekregen Paragraaf 4.8.1.5 Kust: Tekst verplaatsen (naar .4.7.1) onder Duin- en Bollenstreek: ‘ de Bollenstreek zal een bijdrage ....uitgangspunten’. Tekst verplaatsen (naar 4.7.3 verbeteren infra) onder Duin- en Bollenstreek: ‘ De realisering van de Rijnlandroute...A44. Tekst verplaatsen (naar 4.6.1 kustverdediging) onder Delflandse Kust: ‘ Binnen de planperiode....recreatie’. Paragraaf 4.8.2. Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur: Toevoegen: De topgebieden cultuurhistorie vervallen op het moment dat alle gebiedsprofielen zijn vastgesteld. De regioprofielen cultuurhistorie worden opgenomen in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Daar waar een gebiedsprofiel is vastgesteld, vervalt het regioprofiel. Toevoegen: kroonjuwelen cultuurhistorie zijn op de kwaliteitskaart opgenomen als ‘identiteitsdragers’. Paragraaf 4.8.3 Verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling: Toevoegen: Deze kwaliteiten worden verder uitgewerkt in de kwaliteitskaart; Openheid wordt in de kwaliteitskaart uitgewerkt in de verschillende landschapstypes. Verwijderen: De stiltegebieden….verordening). Paragraaf 4.9.1.1 Zuidvleugelgroenstructuur: ‘Groenblauw netwerk’ vervangen door ‘verbindend recreatief netwerk.’ Paragraaf 4.10 complete tekst vervangen door: (legenda-eenheden functiekaart naar nieuwe paragraaf 4.11) 4.10 Kwaliteitskaart De kwaliteitsambities die voortkomen uit de ruimtelijke hoofdopgaven zijn vertaald naar de kwaliteitskaart met haar 17 legenda-eenheden. Deze legenda-eenheden worden ten behoeve van de leesbaarheid van de kwaliteitskaart toegelicht in 17 aparte themakaarten. Voor iedere plek zal een aantal kaarten van toepassing zijn. Het is dan ook van belang die betreffende kaarten in samenhang te beschouwen. Met elkaar vormen zij de provinciale kwaliteitsambities op die specifieke plek. Transformaties of (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen gaan uit van of dragen bij aan de ambities van de kwaliteitskaart. De legenda-eenheden van de kwaliteitskaart zijn gegroepeerd in zes categorieën: KUSTLANDSCHAP
Karakteristiek: wat is er en wat speelt er? Ambitie: wat is het doel voor de toekomst? Uitwerking: waar nodig wordt een nadere uitwerking in de gebiedsprofielen gevraagd of een toelichting op de ambitie gegeven. Toelichting bij de kwaliteitskaart
Het kustlandschap bestaat uit de onderdelen "natuurlijke duinen” en een tweetal ontginningslandschappen van de binnenduinen: het bollengebied en het landschap met de historische landgoederen. Het is een samenhangende en herkenbare opeenvolging van jonge duinen, besloten binnenduinranden, besloten strandwallen en open strandvlakten, parallel aan de kustlijn. Langs de kustlijn wordt het kustlandschap gekenmerkt door een afwisseling van jonge duinen, steden, havens en badplaatsen in alle verscheidenheid. De kustzone moet ook bij toekomstige ontwikkelingen én de veiligheid blijven garanderen én een belangrijke bijdrage leveren aan de leefomgeving in Zuid-Holland. Toekomstige ontwikkelingen in de kustzone dienen daarom niet enkel bezien te worden vanuit civieltechnische uitdagingen maar als een integrale, ruimtelijke opgave. I. Natuurlijke duinen Karakteristiek: Het is een reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd, zandlandschap van strand en jonge duinen met hoge natuur- en recreatiewaarden. Natuurlijke processen zijn duidelijk zichtbaar door de voortdurende dynamiek van zand, golven en wind. Duingebieden worden afgewisseld door grote en kleine badplaatsen en havens. Het gebied is van belang voor de waterveiligheid en drinkwatervoorziening. De kust is een aantrekkelijke plek om te recreëren. In de komende jaren is er veel aandacht voor de veiligheid van de kust gecombineerd met de ontwikkeling van de badplaatsfunctie (recreatie en toerisme). Ambitie: Duin/Dynamisch natuurgebied
II. Bollenlandschap in de binnenduinrand Karakteristiek: Het is een uniek ontginningslandschap ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. De hoofdrichting van de strandwallen is aangegeven op de themakaart. Ambitie:
Het landschap met de bollenteelt is gebaat bij een versterking van de landschappelijke structuur bij voorkeur in de vorm van ‘landschapsbouw’. Indien haalbaar wordt dit meegenomen in het gebiedsprofiel Duin- en bollenstreek. III. Historische landgoederen in de binnenduinrand Karakteristiek: Herkenbaar en afwisselend patroon van historische buitenplaatsen en landgoederen, volgroeide bossen en open ruimtes met deels agrarische functie. Hier is de landschapsgradiënt van duin naar veen nog herkenbaar terug te vinden. Deze gebieden hebben een hoge cultuurhistorische en recreatieve waarde. De hoofdrichting van de strandwallen is aangegeven op de themakaart. Ambitie:
Het veenlandschap bestaat uit veenpolders (veenweide, sierteelt op veen en bovenlanden), droogmakerijen (ontstaan uit vervening of uit natuurlijke meren) en plassen (verder toegelicht in paragraaf 4.10.5.X). De Nederlandse kennis en kunde van de omgang met water is hier goed terug te vinden in het hooggelegen water rondom een droogmakerij (de ringvaart), de molengangen en het ingenieuze stelsel van sloten en sluisjes in de veenpolders. Toekomstige (water)vraagstukken omvatten de bodemdaling in de veengebieden, veiligheid van diepe droogmakerijen en de verzilting van het grond- en oppervlaktewater. Ontwikkelingen in de agrarische sector bepalen voor een groot deel het beeld van het veenweidegebied. Het streven is gericht op het versterken van de landschappelijke diversiteit en het veen(weide) karakter, behoud van rust en stilte en het zicht op de horizon (het luwe Zuid-Holland) uitgaande van een toekomstbestendig, veilig en rendabel watersysteem. IV Herkenbaar waterrijk veen(weide) De kaart veen(weide) is opgebouwd uit de onderdelen veen(weide), sierteelt op veen en bovenlanden (afgestemd op de kwaliteitsatlas Groene Hart). Veen(weide) Karakteristiek: De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap wordt daarnaast bepaald door de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. De gebieden zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor bodemdaling als het gevolg van het ‘verbranden’ van veen. Ambitie:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit wordt een verder onderscheid gemaakt in type veengebieden, naar aard en omvang van het gebied, ontstaanswijze, type verkaveling, waterrijkdom etcetera. Afremmen van bodemdaling, het behoud van het veenweidelandschap, een economisch rendabele bedrijfsvoering of transformatie naar natuurgebied zijn opgaven, waarbij de kwaliteitsambities in de veen(weide)gebieden een wisselend beeld opleveren. Sierteelt op veen Karakteristiek: Kleinschalig besloten landschap met boom- en sierteelt. Door intensivering van de sierteelt verandert het gebied. Er is een toename van kassen en steeds meer sloten worden gedempt. Ambitie:
Verdergaande verglazing van het Boskoopse veen is contrair aan de landschappelijke waarden van het gebied. Bij de uitwerking van de gebiedskwaliteiten in de gebiedsprofielen dient er specifiek aandacht te worden gegeven voor de omgang met glas en de demping van sloten. Onverveende bovenlanden Karakteristiek: Een bovenland is een smalle strook onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering, met een scherpe overgang naar de aangrenzende droogmakerijen. Als het ware een herinnering aan het oude landschap te midden van het nieuwere landschap. De bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter. Bebouwing en erfbeplanting bepalen het beeld. Menging van veel verschillende functies. Ambitie:
V Droogmakerij als herkenbare eenheid Karakteristiek: Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringsloot of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak wat kleinschaliger (met name de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen. Ambitie:
In sommige gebieden is de (historische) relatie tussen droogmakerij en molengang (toendertijd om diepere plassen droog te malen) nog herkenbaar. Dit zijn bijzondere elementen in het Zuid-Hollandse landschap. In de gebiedsprofielen is hier aandacht voor. 4.10.3 Landschap van de delta Het landschap van de delta bestaat uit de zeekleipolders, zeearmen (toegelicht bij water als structuurdrager) en het rivierenlandschap. Het rivierenlandschap staat in Zuid-Holland onder grote invloed van de getijden van de zee, maar ligt voor een deel ook in het veenlandschap. Uit praktisch oogpunt is het rivierenlandschap als geheel bij de delta gevoegd. De delta inclusief rivieren staat komende periode voor een grote water- en veiligheidsopgave onder invloed van klimaatverandering en een stijgende zeespiegel. Andere opgaven zijn het versterken van het deltakarakter in combinatie met het verbeteren van de waterveiligheid, het behouden van de hoge natuurkwaliteit en het herstellen van de estuariene dynamiek alsmede het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde met behoud van de kwaliteiten rust en ruimte. VI Herkenbare open zeekleipolder Het landschap van de zeekleipolders wordt toegelicht op de schaal van de eilanden en op de schaal van de poldereenheid. Delta: eilanden en (voormalige) zeearmen Karakteristiek: Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vaste land. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad. Uitzonderingen in het zeekleigebied zijn IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht, die onderdeel zijn van het stedelijk netwerk. De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied van Rotterdam en Dordrecht, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Ambitie:
Karakteristiek: Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibt en ingepolderd land tegen bestaande polders en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen. Ambitie:
Karakteristiek: Temidden van de zeekleipolders liggen ingedijkte ‘restanten’ van het oude veenlandschap. Kenmerkend zijn het kleinschalig dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Dit zijn veelal de eerste bedijkte polders van de (noordelijke) eilanden. Ambitie:
Het karakter van de eilanden wordt uitgewerkt in de gebiedsprofielen. VII Onderscheidend rivierengebied Karakteristiek: De kommen en oeverwalgebieden in Zuid-Holland liggen met name in het oosten van de provincie en zijn vermengd met het veenweidelandschap. Oeverwallen kennen een kleinschalig, besloten karakter. In delen is het voor rivierengebied kenmerkende fruitteelt aanwezig. De kommen zijn grootschalig met regelmatige (cope)verkaveling, maar gaan al snel over in het veenweidelandschap. Deze overgangen zijn nauwelijks tot niet zichtbaar. De dijken zijn lijnvormige elementen in het landschap met als primaire functie het keren van water. De dijken worden periodiek aangepast aan de dan geldende veiligheidsnormen. Met name in het veengebied is er sprake van dichte lintbebouwing op of aan de dijk. Er wordt onderscheid gemaakt tussen buitendijks gebied buiten de invloed van de getijdenwerking (uiterwaarden) en buitendijks gebied ontstaand onder invloed van de ontmoeting tussen zee en rivier (slikken, (bekade) gorzen, grienden en wilgenbossen). Ambitie: Kom en oeverwalgebied
Netwerken zijn samenhangende lijnvormige structuren in het landschap. Ze zijn onderscheiden naar de weginfrastructuur, het spoorwegennet, het waternet en onderdelen van het vrijetijdslandschap (toegelicht bij 4.10.6). VIII Weg door stad en land Snelweg Karakteristiek: Dit zijn rijkswegen of autowegen met het karakter van een snelweg. De (afslagen van) snelwegen zijn aanleiding voor nieuwe stedelijke ontwikkeling. Snelwegen zijn grote lijnen met veel impact. Zowel het zicht vanaf als de blik op zijn bepalend voor de uitstraling van het gehele gebied. Vaak liggen woon- en werkgebieden echter als achterkanten naar de snelweg of wordt de weg afgesloten van zijn omgeving door geluidswering. Ambitie:
Karakteristiek: De interactie tussen weg(ontwerp) en landschap is groter dan bij de snelweg. Veelal zijn deze wegen ontstaan door opwaardering van oude infrastructuurlijnen. Bij het ontwerp van de weg zijn technische oplossingen en verkeersveiligheidseisen vaak dominant ten opzichte van de integraliteit van de opgave. Dit levert niet per definitie een oplossing met ruimtelijke kwaliteit op. Ambitie:
IX Doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving Karakteristiek: De (inter)nationale en regionale spoorlijnen liggen als lijnen in het landschap. In stedelijk gebied en dorpen vormen ze vaak barrières in verband met de geringe oversteekbaarheid. Maar ook keren stedelijke ontwikkelingen zich vaak af of trekken zich weinig aan van de gebruiker van het spoor. De relatie tussen verstedelijking en de ov-infrastructuur vindt men in de stationlocaties met woon-, werk- en voorzieningenprogramma’s. Deze stations kennen een hiërarchie van grootschalige openbaarvervoerknooppunten tot enkelvoudige haltes. De zogeheten ov-panorama’s zijn die plekken waar sprake is van een hoogwaardige Zuid-Hollandse reiservaring. Er is sprake van een beleefbaar en zichtbaar landschap dat typisch is voor Zuid-Holland. Naast het criterium uniciteit vormen de identiteitsdragers (kaart 16) hiervoor de basis. Ambitie:
X Water als structuurdrager Karakteristiek: Water is een belangrijk element van de Zuid-Hollandse identiteit en bestaat uit vele facetten: van de grote rivieren naar de deltawateren, provinciale vaarten, kanalen, veenstroompjes, sloten en plassen. Dit water vertelt veel over de geschiedenis van Zuid-Holland en de kunde op het gebied van waterbeheersing. Wonen of recreëren op of langs dit water is een waarde voor veel inwoners en bezoekers. Bovendien worden over de belangrijkste vaarwegen mensen en goederen vervoerd. Ambitie:
XI Kwaliteit in stads- en dorpsgebied Karakteristiek: Zuid-Holland heeft twee grote steden, een aantal middelgrote steden en veel grote kernen en kleine dorpjes met elk hun eigen woon- en werkkwaliteiten. De historische centra met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woonmilieus in Zuid-Holland. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid, sterke identiteit, (inter)nationale voorzieningen en bijzonder stedelijke woonmilieus. De verschillen tussen de steden en dorpen zijn echter steeds kleiner geworden met het bouwen van vergelijkbare uitbreidingswijken, vaak niet geent op het onderliggend landschap. Hoogbouw maakt deel uit van de ruimtelijke kwaliteit. Hoogbouw kent talloze verschijningsvormen kerktorens, watertorens, torenflats en wooncomplexen. Hoogbouw hoort veelal bij concentratie: de grond is schaars, dan maar de lucht in. Hoogbouw kan ook een vorm van expressie zijn: "laten zien dat je er bent" zoals sommige kantoortorens als hoofdzetel van een bedrijf of kerktorens. Hoogbouw is derhalve niet onder een noemer te brengen. Ambitie:
XII Kwaliteit van de stads- en dorpsrand Karakteristiek: De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op de kaart is de huidige situatie weergegeven (bestaand stedelijk gebied), zonder een oordeel te geven over de bestaande kwaliteit. Er is onderscheid gemaakt tussen fronten (wegfront, waterfront), overlap (gevormd door recreatiegebied of stedelijk groen) en overige stads- en dorpsranden (nog nader te bepalen). Als op de kaart een front staat afgebeeld is er dus geen verschil gemaakt tussen een kwalitatief hoogwaardig front of een front met beperkte kwaliteit. Ambitie: Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. Als hulpmiddel kan daarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen de volgende overgangskwaliteiten: 1) De kwaliteit van het front; 2) Contactkwaliteit en 3) De kwaliteit in de overlap. Toelichting:
In de Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit worden deze drie soorten randkwaliteiten benoemd en uitgewerkt voor de stads- en dorpsranden binnen het betreffende gebied. XIII Linten blijven linten Karakteristiek: Lineaire aangesloten bebouwing in een lint langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Op kaart is onderscheid gemaakt tussen linten binnen en linten buiten stedelijk gebied. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven. Ambitie:
Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij een lint met grootschalige bebouwing, grote loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint met kleinschalige bebouwing niet. Bestaand dwarsprofiel richtinggevend betekent het in stand houden van bestaand wegprofiel (breedte, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg, (a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint tenslotte, houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt. Er kunnen verschillende typen linten onderscheiden worden.
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit worden in ieder geval bovenstaande type linten verder uitgewerkt. XIV Werkgebieden met karakter Karakteristiek: Zuid-Holland heeft een groot aantal bedrijventerreinen. Een aantal hiervan kent een neerwaartse kwaliteitsspiraal, omdat ze niet meer voldoen aan de hedendaagse kwaliteitseisen. De bedrijventerreinen zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter. Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn afgesloten van karakter en los van woonwijken of het omringende landschap. De mainport is een zeer karakteristiek Zuid-Hollands fenomeen. De kracht hiervan is terug te zien in de grote schaal, zware en ‘belevingswaardige’ industrie gekoppeld aan de ligging aan zee en de rivier. Zuid-Holland wordt gekenmerkt door een groot aantal glasgebieden. Glastuinbouwgebieden kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Op de kaart staat het bestaand bebouwd gebied aangegeven, en niet de ontwikkelingsruimte voor bedrijventerreinen. Bij nieuwe ontwikkelingen gelden onderstaande ambities. Er wordt onderscheid gemaakt tussen mainport, (overig) watergebonden werkgebied (natte bedrijventerreinen), weggebonden werkgebied, bedrijventerreinen aan dorp- en stadsranden, stadsgebonden werkgebied (kantoren), hightech werkgebied en glastuinbouwgebieden. Ambities gelden met name bij transformatie, herstructurering of nieuwe ontwikkelingen van bedrijventerreinen. Ambitie:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit wordt vooral aandacht geschonken aan de overgangen van bedrijventerrein en glastuinbouwgebied met haar omgeving. 4.10.6 Beleving van Zuid-Holland XV Gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap Karakteristiek: In het vrijetijdslandschap draait het om de recreatieve beleving van de provincie. Het betreft een verscheidenheid aan gebieden, recreatieve verbindingen en toeristische bestemmingen. Het vrijetijdslandschap bestaat uit de Zuidvleugelgroenstructuur en de natuurgebieden van Zuid-Holland. Het netwerk van fiets- en wandelpaden (indicatief op kaart weergeven) en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Recreatietransferia vormen in dit netwerk overstapplaatsen tussen verschillende vervoersmodaliteiten als auto, fiets of kano en kunnen een toeristisch-recreatieve bestemming op zich zijn Ambitie: Vrijetijdslandschap en provinciale landschappen in het bijzonder: Ontwikkeling tot een samenhangend, gevarieerd, verbindend en aantrekkelijk stelsel van gebieden en routes op de schaal van de provincie door:
Toegankelijk en beleefbaar maken van unieke natuurlandschappen van Zuid-Holland in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse. Transferia:
XVI Identiteitsdragers van Zuid-Holland Karakteristiek: Bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Vooralsnog worden hiertoe gerekend: Landgoed Keukenhof, Molenviergang Aarlanderveen, Oude Hollandse Waterlinie, Middengebied Krimpenerwaard, Kinderdijk, Diefdijk, De schurvelingen op Goeree, Polder de Biesbosch, Kagerplassen, Landgoederenzone, Weipoort, Meije, het Kerngebied Midden-Delfland en de Zuid-Hollandse deltawerken. Ambitie:
De identiteitsdragers van Zuid-Holland worden verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen met behulp van de regioprofielen cultuurhistorie. Naast de op kaart staande identiteitsdragers wordt bekeken of er nieuwe identiteitsdragers aan de kaart toegevoegd moeten worden. Molens worden meegenomen in de gebiedsprofielen. XVII Rust en stilte Karakteristiek: De stiltegebieden geven een indicatie van het landelijke gebied van Zuid-Holland. Het zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. In de stiltegebieden is alleen ruimte voor “gebiedseigen” geluid. Ambitie: Alle nu stille gebieden stil houden als belevingskwaliteit van het buitengebied. 2.3 Wijziging verordening Toevoeging nieuw lid 7 aan artikel 2: Lid 7 beeldkwaliteitsparagraaf in bestemmingsplan Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren of binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, die een ontwikkeling mogelijk maken waarbij er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied, bevatten in de toelichting een beeldkwaliteitsparagraaf. In de beeldkwaliteitsparagraaf is aangegeven hoe de ontwikkeling een bijdrage levert aan de ambities die zijn aangeduid op de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de kernkwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken. 2.4 Kaartwijziging(en) Kwaliteitskaart wordt in zijn geheel vervangen door een kaart met de volgende 17 legenda eenheden:
Daarnaast wordt een kaart met de begrenzing van de gebiedsprofielen opgenomen (kaart 18). Zie bijlage 3. 2.5 Beleidsagenda Uitwerking Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit. 3 Hoogbouw in nationale landschappen 3.1 Inleiding Bij de vaststelling van de structuurvisie: Visie op Zuid-Holland op 2 juli 2010, is tegelijk de motie 209 aangenomen. Deze motie draagt het college op: een visie te ontwikkelen over hoogbouw in nationale landschappen en deze visie na accorderen door Provinciale Staten op te nemen in de structuurvisie en de verordening. Als de overwegingen zijn in de motie twee punten genoemd:
Vanuit het onderwerp ruimtelijke kwaliteit (2) wordt voor het hele buitengebied een beeldkwaliteitsparagraaf voorgesteld. Hoogbouw zal daarbij genoemd worden als voorbeeld van specifieke aandacht. Daarom geen regeling specifiek voor nationale landschappen omdat ruimtelijke kwaliteit en de bescherming van kernkwaliteiten in heel het buitengebied aan de orde zijn. Er wordt uitgegaan van maatwerk. Dit betekent, meeliftend met de teksten voor ruimtelijke kwaliteit/kwaliteitskaart, enkele tekstaanpassingen. Over dit onderwerp heeft de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit een advies uitgebracht met eenzelfde strekking. 3.2 Wijziging structuurvisie In de tekst ruimtelijke kwaliteit is verwijzing naar het beleid met maatwerk opgenomen. In de nieuwe paragraaf 4.10.5, XI, Karakteristiek. 4 Beleidskader Nieuwe Landgoederen 4.1 Inleiding Bij de vaststelling van het beleidskader nieuwe landgoederen in 2005 heeft PS opdracht gegeven om het beleid na een aantal jaar te evalueren. De regelgeving bij het beleid Nieuwe Landgoederen is in 2010 opgenomen in de verordening. De evaluatie heeft geleid tot een beperkte aanpassing in de regelgeving en een verduidelijking van de uitgangspunten bij dit beleid in de structuurvisie. Het doel van het beleid voor Nieuwe Landgoederen is tweeledig. Enerzijds kan met de aanleg van een nieuw landgoed conform de regels groengebied worden aangelegd en beheerd (natuur- of recreatiegebied) anderzijds wordt de mogelijkheid geboden voor een bijzondere manier van landelijk wonen. De regelgeving wordt iets versoepeld om kleinschalige bouwwerken ten behoeve van de ondersteuning van de recreatieve functie (pannenkoekenhuis, theeschenkerij) mogelijk te maken. Ook zou het mogelijk moeten zijn om in het landgoed een andere functie te huisvesten mits dat past bij de aard en het karakter van (de omgeving) het landgoed en er geen sprake is van verkeersaantrekkende werking van de functie. Ten behoeve van de continuïteit van het landgoed is de regelgeving verzwaard met het verplicht stellen van het sluiten van een convenant tussen gemeente en landgoedeigenaar voor een continuering van onderhoud en beheer. De regelgeving wordt iets verzwaard ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en de continuïteit van het landgoed. Een beeldkwaliteitsparagraaf over de inrichting van het landgoedpark en vormgeving van het landgoedhuis en een privaatrechtelijke overeenkomst met kettingbeding tussen gemeente en landgoedeigenaar over beheer worden in de verordening verplicht gesteld. De kwaliteitskaart met bijbehorende gebiedsprofielen worden richtinggevend voor de uitwerking van ruimtelijke kwaliteit op een nieuw landgoed. 4.2 Wijziging structuurvisie Beleid Nieuwe Landgoederen expliciet in de visie opnemen daartoe een nieuwe alinea toevoegen aan paragraaf 4.8.1 tussen de subparagrafen 'Wonen en bevolkingsgroei' en 'Landbouw'. Nieuwe Landgoederen In het gehele landelijk gebied buiten de bebouwingscontouren bestaat in principe de mogelijkheid Nieuwe Landgoederen op te richten. Nieuwe Landgoederen zijn gebieden van minimaal 5 ha waarvan 90 % van de gebiedsoppervlakte wordt ingericht en beheerd als recreatie- en/of natuurgebied. Dit gedeelte is dan ook openbaar toegankelijk. Hiermee heeft de provincie een instrument in handen waarmee zij nieuwe natuur, recreatiegebied en/of ecologische verbindingen kan realiseren. Er is een voorkeur voor Nieuwe Landgoederen op plaatsen waar zij het meeste bijdragen aan realisering van nieuwe groene functies zoals in de overgang stad-land of in aansluiting op recreatieve en/of ecologische netwerken. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 4.8.4, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een Nieuw Landgoed wel mogelijk, mits de privékavel buiten de verbinding wordt geplaatst. Het landgoed is daarmee een mogelijkheid een deel van de gewenste EHS te realiseren. Naast wonen zijn ook andere activiteiten op een Nieuw Landgoed toegestaan. Bebouwing en activiteiten moeten passen bij het wezen van een landgoed. Voorwaarde is dat andere activiteiten dan wonen de ruimtelijke kwaliteit, de natuurwaarde en recreatieve waarde van het landgoed en de omgeving niet verstoren door verkeersaantrekkende werking. Voorbeelden zijn een klein kantoor, theeschenkerij of luxe verblijfsrecreatie. Eventuele bedrijfsfuncties zijn beperkt tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor het bouwen van het landhuis op het private gebiedsdeel (10 % van het Nieuwe Landgoed) is in artikel 2 lid 2.b van de verordening regelgeving opgenomen. Van belang is dat het totale Nieuwe Landgoed (bebouwing en groene inrichting) bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De kwaliteitskaart geeft richting aan de gewenste karakteristieken van de omgeving. Dit moet dan uitgangspunt zijn voor het ontwerp van het landgoed. In een beeldkwaliteitsparagraaf wordt bij de aanvraag aangetoond hoe met het Nieuwe Landgoed wordt bijgedragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. 4.3 Wijziging verordening
nieuwe landgoederen (lid 2 sub b) Het beleid voor nieuwe landgoederen, waarbij onder voorwaarden een landhuis buiten de bebouwingscontour mag worden gebouwd in combinatie met een landgoed, is opgenomen in visie en verordening. De ruimtelijke kwaliteit moet duurzaam worden verbeterd. Het begrip ‘duurzaam’ geeft aan dat het niet alleen gaat om de aanleg van het landgoed, maar ook om het onderhoud en het beheer. Dit is te waarborgen met een privaatrechtelijke overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemer. Bij de locatiekeuze en inrichting van een nieuw landgoed moet steeds sprake zijn van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Reeds aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden dienen te worden versterkt en de meerwaarde van het landgoed voor de omgeving worden aangetoond. Naast wonen zijn ook andere passende activiteiten op een Nieuw Landgoed toegestaan. Passende activiteiten zijn activiteiten met een laag verkeersaantrekkende werking die de ruimtelijke kwaliteit, de natuurwaarde en recreatieve waarde van het landgoed en de omgeving niet verstoren. In de regeling is bepaald dat maximaal 10% van het gebied behoort tot het private deel, dat gedeeltelijk mag worden bebouwd. Eventueel mag een deel van deze bebouwingsmogelijkheden elders op het landgoed worden gerealiseerd, zodat in het groene openbaar toegankelijke deel van het landgoed bijvoorbeeld een theeschenkerij kan worden gerealiseerd. Bij afwijkingen van de regeling kan zonodig een beroep worden gedaan op de algemene maatwerkontheffing (artikel 15 lid 2 van de verordening). 5 Correcties landgoedbiotopen
5.1 Inleiding Bij de vaststelling van de PSV en de Verordening Ruimte op 2 juli 2010 is ook artikel 14 over de landgoedbiotoop vastgesteld. Deze tekst en de toelichting daarop is ietwat gewijzigd ten opzichte van de in februari 2010 ter inzage gelegde versie van artikel 14. De begrippen panorama en blikveld zijn daarbij verduidelijkt en gewijzigd, waardoor van verschillende biotopen de begrenzingen, zoals die in juli 2010 zijn vastgesteld, bij nader inzien niet helemaal correct zijn. Bij het panorama gaat het om de uitwaaiering van het panorama en de waarneming daarvan vanaf een op enige afstand gelegen weg; bij het blikveld om de begrenzing van het open gebied tot de grens van de dichtstbijzijnde openbare ruimte (weg, meer, water en dergelijke). Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met de precieze kavelgrenzen van de open ruimte, de ligging aan en panorama richting en vanaf het water, en dergelijke. Thans zijn de precieze en grenzen van de biotopen bekend. De wijzigingen t.o.v. kaart 12 uit de verordening van 2 juli 2010 zijn nu doorgevoerd. 5.2 Wijzigingen kaart De begrenzing van de volgende landgoederen op kaart 12 van de verordening wijzigt (zie bijlage 7):
|