Toelichting artikel 18 Archeologie
Een groot deel van de cultuurhistorische waarden bevindt zich in de bodem en onttrekt zich aan het oog. Archeologische waarden kunnen zowel binnen als buiten bebouwingscontouren worden aangetroffen. De bekende en potentiële archeologische vindplaatsen zijn benoemd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en dienen beschermd te worden. Uitgangspunt van Europees, landelijk en provinciaal beleid is behoud in situ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe niet verstoord dient te worden.

Conform de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn overheden gehouden archeologie op te nemen in ruimtelijke plannen. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) is uitgangspunt; aanvullende richtlijnen zijn opgenomen in de Regioprofielen Cultuurhistorie. Archeologisch onderzoek is niet nodig als er geen sprake is van verstoring en als de werkzaamheden in geval van archeologische verwachtingswaarden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld of het plan een omvang kent van minder dan 100 m². Voor landbouw geldt dat normaal gebruik van de bodem is toegestaan.

Voor de gemeenten met een vastgesteld en onderbouwd archeologiebeleid en een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek, geldt voor gebieden met een archeologische verwachting in principe het gemeentelijk archeologiebeleid. Daarmee kan gemotiveerd afgeweken worden van het provinciaal beleid.

Voor de terreinen met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden geldt dat ze op grond van de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) benoemd zijn als archeologische aandachtsgebieden van provinciaal belang. Zij zijn daarom ook vastgelegd in deze verordening. Deze gebieden beslaan minder dan 1% van het grondoppervlak van de provincie Zuid-Holland.

De overige gebieden die onderdeel uitmaken van de CHS (met name de gebieden met redelijk tot hoge archeologische verwachtingswaarde en zeer hoge archeologische verwachtingswaarde) zijn niet opgenomen in deze verordening. Deze gebieden beslaan ongeveer 45% van het grondoppervlak van de provincie Zuid-Holland. Zoals hierboven aangegeven kunnen gemeenten voor deze gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid.

Indien de provincie zelf de verstoorder is (bijvoorbeeld bij de aanleg of reconstructie van provinciale wegen) of in het geval van verstoring bij gemeentegrens overschrijdende ontwikkelingen (bijvoorbeeld in geval van aanleg van leidingen voor aardgas of elektriciteit) dan is de provincie in plaats van de gemeenten het bevoegd gezag.

Regeling in bestemmingsplan
De regeling in deze verordening voor de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden houdt in dat deze waarden beschermd moeten worden in het bestemmingsplan. Dit houdt in ieder geval een verbod in op het uitvoeren van werken of werkzaamheden waarbij de grond dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd. Afwijking van dit verbod is mogelijk als door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Bijvoorbeeld als uit onderzoek blijkt dat de archeologische waarden dieper liggen dan 30 centimeter of geclusterd op een ander deel van het terrein. Voorts geldt dit verbod niet voor werken of werkzaamheden die de archeologische waarden niet aantasten. Dit geldt voor werken of werkzaamheden die naar hun aard de archeologische waarden niet kunnen aantasten, zoals archeologisch onderzoek en het normaal gebruik, beheer en onderhoud.
Voorts gaat de verordening uit van behoud in situ van de archeologische waarden. In bijzondere omstandigheden kan het noodzakelijk blijken hiervan af te wijken. Als andere belangen prevaleren, kan de gemeente daarom overgaan tot behoud ex situ.