RUIMTELIJKE KWALITEIT
2 Ruimtelijke kwaliteit, Kwaliteitskaart en uitwerking gebiedsprofielen
2.1 Inleiding
De kwaliteitskaart
In de startnotitie gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit (GS 21 december 2010) is besloten dat de huidige kwaliteitskaart uit de PSV en de bijbehorende tekst aanpassing behoeven, want:
  • de huidige kaart is vooral beschrijvend en daarmee statisch van aard, wat betekent dat de kwaliteitskaart nu niet geschikt is voor het bedienen van ‘ontwikkelingsplanologie’;
  • er is beperkt concreet beleid; het is moeilijk toepasbaar en onduidelijk hoe men met huidige kaart in verdere planvorming kan omgaan;
  • beoordelen en/of afwegen is moeilijk vanuit huidige kaart;
  • de huidige kaart is niet gebruiksvriendelijk.
Voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt een kwaliteitskader ontwikkeld dat werkzaam is op verschillende schalen. Dat kader bestaat uit de kwaliteitskaart op provinciale schaal, gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal en beeldkwaliteitsparagrafen op lokale schaal.

De huidige kwaliteitskaart met meer dan 50 legenda-eenheden is vertaald naar een kwaliteitskaart met 17 legenda-eenheden die op aparte themakaarten zijn uitgewerkt. Zo zijn bijvoorbeeld een viertal typen veenlandschap uit de vorige kwaliteitskaart samengebracht onder één hoofdtype veenlandschap. Verder komen diverse kleinschalige aanduidingen, zoals verschillende soorten dijken en kaden, niet terug in de nieuwe kwaliteitskaart.

De kwaliteitskaart geeft een overzicht van de kwaliteiten die de provincie van belang vindt en heeft als inzet het leggen van verbindingen tussen nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten. De kaart moet helpen en stimuleren bij het maken van afwegingen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het gaat niet om het maken van nieuw beleid, maar om een verbeterde ruimtelijke vertaling van provinciale belangen.

Beeldkwaliteitsparagrafen worden verplicht gesteld voor het hele buitengebied. Voorheen was deze eis alleen van toepassing op bestemmingsplannen voor de nationale en provinciale landschappen. Hiermee krijgt ruimtelijke kwaliteit in alle landschappen eenzelfde gewicht. De beeldkwaliteitsparagrafen worden getoetst aan de kwaliteitskaart zolang de gebiedsprofielen niet klaar zijn.

Rollen en verantwoordelijkheden
De provincie is verantwoordelijk voor het opstellen van de provinciale kwaliteitskaart en draagt zorg in samenspraak met regio/gemeenten, voor een uitwerking van deze kaart in zogeheten gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. De gebiedsprofielen richten zich op de regionale schaal. Ze slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten (als uitwerking van de kwaliteitskaart) waarmee de provincie zich verbindt aan de gebiedsprofielen en deze als uitgangspunt neemt bij het zogeheten vooroverleg over ruimtelijke plannen. Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld.

Beeldkwaliteitsparagrafen in de PVR
Een beeldkwaliteitsparagraaf wordt gevraagd bij aanpassingen van het bestemmingsplan voor het buitengebied en voor het gebied net binnen de bebouwingscontour indien er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied. Bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden. Beeldkwaliteitsparagrafen beschrijven de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. Zij worden vooral door gemeenten opgesteld. Dit kan echter ook gewenst zijn voor eigen ruimtelijke projecten van de provincie

Vervolgproces
De nieuwe de kwaliteitskaart kan worden beschouwd als een voorzet voor discussie. De provincie organiseert daarom direct na of net voorafgaand aan de tervisielegging een aantal interactieve ambtelijke bijeenkomsten met regio en gemeenten over de kwaliteitskaart. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit worden in de periode 2011 - 2014 opgesteld.


2.2 Wijzigingen structuurvisie
Paragraaf 4.2 tekst in zijn geheel vervangen door:
Tot dusver stond in het ruimtelijk beleid het ordenen van functies centraal. Actuele ontwikkelingen in de maatschappij, de langetermijnambities en de daarop gebaseerde provinciale belangen vragen inmiddels om meer. Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie 2020 zich nadrukkelijk ook op ruimtelijke kwaliteiten. Het is gangbaar om ruimtelijke kwaliteit (inclusief milieukwaliteit) uit te drukken in de begrippen gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde en hun onderlinge samenhang. Functie en kwaliteit staan niet los van elkaar. Vooral bij de gebruikswaarde liggen functie en kwaliteit sterk in elkaars verlengde.
  • Gebruikswaarde staat immers voor het doelmatig, rendabel en veilig gebruik van de ruimte voor verschillende functies. Hier lag van oudsher het accent van de ruimtelijke ordening.
  • Bij toekomstwaarde gaat het om duurzaamheid, klimaatbestendigheid, biodiversiteit, maar ook om flexibiliteit in de tijd. Dit komt terug in de hoofdopgave Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie. Door toepassing van de lagenbenadering krijgt toekomstwaarde gestalte in het ruimtelijk beleid.
  • Belevingswaarde speelt een steeds belangrijker rol in de leefomgeving. Het gaat daarbij om cultureel besef, (ruimtelijke) diversiteit, variatie en betekenis. Ook gaat het om de menselijke maat, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), beleefbaarheid van (cultuur)historie, schoonheid en verschillen in (stedelijke) dynamiek en (landelijke) rust. Vooral de belevingswaarde vraagt meer aandacht in het ruimtelijke beleid, uiteraard in samenhang met de gebruikswaarde en de toekomstwaarde. Ruimtelijke kwaliteit kan alleen gedijen in samenhang met een sociaal-economisch gezond en duurzaam Zuid-Holland. Zo’n Zuid-Holland heeft aantrekkelijke woonmilieus, voldoende werkgelegenheid, een breed scala aan voorzieningen en goede milieuomstandigheden. Op die manier is de provincie aantrekkelijk voor inwoners, bedrijven en bezoekers.
In deze structuurvisie kiest de provincie voor een tweeledige sturing, zowel op ruimtelijke functies als op ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben betrekking op zowel functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart, die eenzelfde status hebben en elkaar aanvullen.

De functiekaart
De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Locatie, omvang en begrenzing staan erop. Kortom, wat komt waar. De kaart stuurt in samenhang met de tekst. Daarbij gaat het om zowel ordening als ontwikkeling.

De kwaliteitskaart
Terwijl de functiekaart stuurt op ‘wat en waar’, stuurt de kwaliteitskaart vooral op het ‘waar en hoe’.
De kwaliteitskaart helpt bij het leggen van verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Met de kwaliteitskaart wordt beoogd dat alle ontwikkelingen positief bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.

De provincie Zuid-Holland kent prachtige en unieke gebieden variërend van kust tot delta, stedelijk gebied tot de veenlandschappen van het Groene Hart. Al die gebieden hebben een bepaalde karakteristiek en kenmerken die de provincie wil behouden, versterken en/of vernieuwen. Deze spelen daarom een belangrijke rol in de kwaliteitskaart. De provincie heeft haar ambities benoemd in 17 legenda-eenheden, die zijn uitgewerkt in tekst en kaarten. Deze ambities zijn uitgangspunt voor verdere planvorming en helpen bij het maken van afwegingen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Betrokken partijen houden bij ruimtelijke ingrepen rekening met gebiedskenmerken als de ontwikkelingsgeschiedenis, schaal en maat, functionaliteit, ruimtelijke opbouw, karakteristiek en verschijningsvorm en met de inpassing in de wijdere omgeving.

Kwaliteitskader
Sturen op ruimtelijke kwaliteit is sterk verbonden met de uitwerking op regionaal en gemeentelijk niveau. Voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt dan ook gebouwd aan een kwaliteitskader dat werkzaam is op verschillende schalen. Dit kader wordt gevormd door de kwaliteitskaart (provinciale schaal), gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit (regionale schaal) en beeldkwaliteitsparagrafen (lokale schaal).

Gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit is zeker niet alleen aan of van de provincie. Juist het samenwerken aan en denken over ruimtelijke kwaliteit met alle partners maakt de best denkbare oplossingen mogelijk. Het uitwerken van de globale ambities van de kwaliteitskaart pakt de provincie samen aan met partners uit de regio in de zogenaamde ‘gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit’. Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten zich op de regionale schaal. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Daarmee verbindt de provincie zich aan de gebiedsprofielen Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld. Na het vaststellen van de gebiedsprofielen worden deze door de provincie gebruikt voor twee dingen:
  • Vooral aan de voorkant van planprocessen vormt het gebiedsprofiel de basis waarmee de provincie het gesprek aangaat over de kwalitatieve aspecten van een ontwikkeling.
  • Het gebiedsprofiel kan samen met de kwaliteitskaart de inhoudelijke basis zijn voor een overlegreactie of een zienswijze van de provincie over een bestemmingsplan.
Beeldkwaliteitsparagrafen
Een beeldkwaliteitsparagraaf wordt gevraagd bij alle aanpassingen van het bestemmingsplan in het buitengebied of bij ontwikkelingen net binnen de bebouwingscontour indien er effecten (te verwachten) zijn die uitstralen naar het buitengebied; bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden. Beeldkwaliteitsparagrafen beschrijven dus de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. Zij worden vooral door gemeenten opgesteld. Dit kan daarnaast ook aan de orde zijn voor eigen ruimtelijke projecten van de provincie.

De 5 hoofdopgaven en ruimtelijke kwaliteit
De 5 integrale ruimtelijke hoofdopgaven geven richting aan de kwaliteitsambities van de provincie. Iedere hoofdopgave heeft een eigen ambitie.

Aantrekkelijk en concurrerend (internationaal) profiel
Dynamische stedelijk regio’s met een sterk en herkenbaar economische profiel door samenwerking, innovatie, goede bereikbaarheid en een aantrekkelijke leef- en werkomgeving in contrast met tussengelegen luwe gebieden.

Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
Voldoende weerstand en veerkracht in de provincie om de effecten van klimaatverandering op te vangen. Voor Zuid-Holland heeft dit vooral betrekking op waterveiligheid, droogte en verzilting. Een robuust, veerkrachtig, continu, beleefbaar en veilig watersysteem vormt een dragende structuur van Zuid-Holland met ruimte voor natuurlijke dynamiek. De Ecologische Hoofdstructuur wordt duurzaam ingericht en heeft dankzij samenhang en omvang de ecologische veerkracht en het herstelvermogen die nodig zijn. Nieuwe energievormen dragen bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Divers en samenhangend stedelijk netwerk
Een aantrekkelijke leefomgeving en een gewild vestigingsmilieu voor mensen en bedrijven. Een goede bereikbaarheid door een efficiënte koppeling tussen stedelijke centra en (openbaar vervoer-) infrastructuur in combinatie met een divers aanbod aan woonmilieus binnen en buiten het stedelijk netwerk. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en identiteit van dorpen en steden wordt versterkt.

Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
Behoud van de variatie in karakteristieke landschappen. Inspelen op demografische en sociaal-economische veranderingen. Optimale beleving van de gebiedseigen kwaliteiten van waardevolle cultuurlandschappen. Beeldbepalende cultuurhistorische structuren, elementen en ensembles behouden en versterken en gebruiken als inspiratiebron voor ontwikkelingen. Kwaliteiten als stilte en beleving van ruimte kenmerken deze luwe gebieden.

Stad en land verbonden
Versterken van de samenhang tussen stad en land door zowel fysieke, visuele als economische relaties en een aanzienlijke en duurzame versterking van de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad. Dit betekent een variatie aan toegankelijke landschappen en groengebieden in de nabijheid van de stad. Dit zijn zowel agrarische, recreatie- als natuurgebieden, waarbij de natuurlijke ondergrond, het landschapstype en de positie van het gebied in relatie tot de stad leidend zijn voor de verschijningsvorm.

De gebiedsbeschrijvingen uit de paragrafen 4.8 en 4.9 zijn vervangen door nieuwe tekst in een nieuwe paragraaf 4.10 Kwaliteitskaart. Als gevolg hiervan is paragraaf 4.8 geheel nieuw opgezet op basis van de bestaande en qua inhoud ongewijzigde teksten. Ook is paragraaf 4.5.1.4 Glastuinbouw buiten de greenports overgebracht naar paragraaf 4.8 in subparagraaf 4.8.1.4.
Enkele afspraken of beleid, die niet terugkomen in de beschrijving van de nieuwe kwaliteitskaart zijn uit de gebiedsbeschrijvingen overgebracht naar elders in de structuurvisie. Deze verplaatsingen zijn hierna aangegeven.

Paragraaf 4.8.1.4 Zuid-Hollandse Delta

Tekst verplaatsen (naar 4.8.1.4 verspreid glas) onder Voorne-Putten: aanpak verrommeling en verspreid gelegen kassen....Rockanje
Tekst verplaatsen (naar 4.7.2 optimaal benutten ....): ontwikkelen van de stortplaats....stortplaats.
Tekst verplaatsen (naar 4.8.1.1 wonen en bevolkingsgroei) onder Goeree-Overflakkee: ‘ daarnaast staat de sociaal.... aan de orde zijn’.
Tekst verplaatsen (naar 4.6.2 robuust en veerkrachtig watersysteem) onder Goeree-Overflakkee: ‘ herstellen...verricht’.
Tekst verplaatsen (naar 4.8.4 realiseren EHS) onder Goeree-Overflakkee: ‘realiseren...gekregen

Paragraaf 4.8.1.5 Kust
Tekst verplaatsen (naar 4.7.1) onder Duin- en Bollenstreek: ‘ de Bollenstreek zal een bijdrage ....uitgangspunten’.
Tekst verplaatsen (naar 4.7.3 verbeteren infra) onder Duin- en Bollenstreek: ‘ De realisering van de Rijnlandroute...A44.
Tekst verplaatsen (naar 4.6.1 kustverdediging) onder Delflandse Kust: ‘ Binnen de planperiode....recreatie’.

Paragraaf 4.8.2. Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur
Toevoegen: De topgebieden cultuurhistorie vervallen op het moment dat alle gebiedsprofielen zijn vastgesteld. De regioprofielen cultuurhistorie worden opgenomen in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Daar waar een gebiedsprofiel is vastgesteld, vervalt het regioprofiel.
Toevoegen: kroonjuwelen cultuurhistorie zijn op de kwaliteitskaart opgenomen als ‘identiteitsdragers’.

Paragraaf 4.8.3 Verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling
Toevoegen: Deze kwaliteiten worden verder uitgewerkt in de kwaliteitskaart; Openheid wordt in de kwaliteitskaart uitgewerkt in de verschillende landschapstypes.
Verwijderen: De stiltegebieden….verordening).

Paragraaf 4.9.1.1 Zuidvleugelgroenstructuur
‘Groenblauw netwerk’ vervangen door ‘verbindend recreatief netwerk.’

Paragraaf 4.10 complete tekst vervangen door: (legenda-eenheden functiekaart naar nieuwe paragraaf 4.11)


4.10 Kwaliteitskaart
De kwaliteitsambities die voortkomen uit de ruimtelijke hoofdopgaven zijn vertaald naar de kwaliteitskaart met haar 17 legenda-eenheden. Deze legenda-eenheden worden ten behoeve van de leesbaarheid van de kwaliteitskaart toegelicht in 17 aparte themakaarten. Voor iedere plek zal een aantal kaarten van toepassing zijn. Het is dan ook van belang die betreffende kaarten in samenhang te beschouwen. Met elkaar vormen zij de provinciale kwaliteitsambities op die specifieke plek. Transformaties of (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen gaan uit van of dragen bij aan de ambities van de kwaliteitskaart.
De legenda-eenheden van de kwaliteitskaart zijn gegroepeerd in zes categorieën:

KUSTLANDSCHAP
  1. natuurlijke duinen
  2. bollenlandschap in de binnenduinrand
  3. historische landgoederen in de binnenduinrand
VEENCOMPLEXEN
  1. herkenbaar waterrijk veen(weide)
  2. droogmakerij als herkenbare eenheid
LANDSCHAP VAN DE DELTA
  1. herkenbare open zeekleipolder
  2. onderscheidend rivierengebied
NETWERKEN
  1. weg door stad en land
  2. doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving
  3. water als structuurdrager
(STEDELIJKE) OCCUPATIE
  1. kwaliteit in stads- en dorpsgebied
  2. kwaliteit in de stads- en dorpsrand
  3. linten blijven linten
  4. werkgebieden met karakter
BELEVING VAN ZUID-HOLLAND
  1. gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap
  2. identiteitsdragers van Zuid-Holland
  3. rust en stilte
De 17 legenda-eenheden worden per stuk toegelicht met een kaart en bijbehorende tekst over:
Karakteristiek: wat is er en wat speelt er?
Ambitie: wat is het doel voor de toekomst?
Uitwerking: waar nodig wordt een nadere uitwerking in de gebiedsprofielen gevraagd of een toelichting op de ambitie gegeven.

Toelichting bij de kwaliteitskaart
  • De tekst behorend bij de kaart(en) benoemd de provinciale kwaliteitsambities;
  • De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend opgenomen en heeft een indicatieve waarde;
  • De kaart is opgesteld op schaal 1:50.000;
  • De kaart is een middel om vooraan het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt;
  • De kaart biedt geen oplossingen, maar een kader waarbinnen de oplossingen gevonden dienen te worden;
  • Afwijkingen zijn mogelijk, mits aangetoond wordt dat de gekozen oplossing ten opzichte van de kwaliteitskaart een overtuigende meerwaarde biedt als het gaat om ruimtelijke kwaliteit;
  • Bij het beoordelen van een plan gaat het niet alleen om het resultaat, maar ook om de ‘kwaliteit van de afweging’;
  • Veelal is de bestaande situatie opgenomen als uitgangspunt voor ontwikkelingen. De kaart legt daarbij niet de huidige situatie vast, maar geeft kwaliteitsambities voor de toekomst aan.

4.10.1 Kustlandschap

Het kustlandschap bestaat uit de onderdelen "natuurlijke duinen” en een tweetal ontginningslandschappen van de binnenduinen: het bollengebied en het landschap met de historische landgoederen. Het is een samenhangende en herkenbare opeenvolging van jonge duinen, besloten binnenduinranden, besloten strandwallen en open strandvlakten, parallel aan de kustlijn. Langs de kustlijn wordt het kustlandschap gekenmerkt door een afwisseling van jonge duinen, steden, havens en badplaatsen in alle verscheidenheid.
De kustzone moet ook bij toekomstige ontwikkelingen én de veiligheid blijven garanderen én een belangrijke bijdrage leveren aan de leefomgeving in Zuid-Holland. Toekomstige ontwikkelingen in de kustzone dienen daarom niet enkel bezien te worden vanuit civieltechnische uitdagingen maar als een integrale, ruimtelijke opgave.

I. Natuurlijke duinen
Karakteristiek:
Het is een reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd, zandlandschap van strand en jonge duinen met hoge natuur- en recreatiewaarden. Natuurlijke processen zijn duidelijk zichtbaar door de voortdurende dynamiek van zand, golven en wind. Duingebieden worden afgewisseld door grote en kleine badplaatsen en havens. Het gebied is van belang voor de waterveiligheid en drinkwatervoorziening. De kust is een aantrekkelijke plek om te recreëren. In de komende jaren is er veel aandacht voor de veiligheid van de kust gecombineerd met de ontwikkeling van de badplaatsfunctie (recreatie en toerisme).

Ambitie:
Duin/Dynamisch natuurgebied
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.
  • Behouden van de bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteit. Beschermen en versterken van het reliëfrijk zandlandschap van jonge duinen. Natuurlijke processen als verstuiving, vernatting en bosvorming bepalen waar mogelijk het beeld.
Badplaatsen
  • Rond en in bebouwd gebied wordt de vernieuwing van de waterkering samen opgepakt met de stedelijke vernieuwing.
  • Vergroten kwaliteit en allure van de badplaatsen met versterking van de eigenheid van die plaatsen.
(Groene) verbinding
  • Verbeteren van de toegankelijkheid voor recreatie via een netwerk van routes.
  • Versterken van het ecologische verband tussen zee- en landzijde.
  • Versterken van het kustgevoel landinwaarts; het versterken van de visuele en fysieke verbinding tussen duinen en achterland.
Atlantikwal
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de elementen van deze verdedigingslinie.
II. Bollenlandschap in de binnenduinrand
Karakteristiek:
Het is een uniek ontginningslandschap ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. De hoofdrichting van de strandwallen is aangegeven op de themakaart.

Ambitie:
  • Nieuwe ontwikkelingen worden geplaatst in het ruimtelijk perspectief van de Duin- en Bollenstreek als geheel. Dit betekent dat zo’n ontwikkeling een bijdrage levert aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek ligt in deze structuur en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.
  • In stand houden van de nog gave strandvlakten als contrast met de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verbeteren van de beleefbaarheid en de aantrekkelijkheid van het unieke ontginningslandschap (bollenteelt).
  • Het behouden en versterken van het zicht op de bollenvelden en het contrast tussen de open vlakten en de bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting). Uitwerking:
Het landschap met de bollenteelt is gebaat bij een versterking van de landschappelijke structuur bij voorkeur in de vorm van ‘landschapsbouw’. Indien haalbaar wordt dit meegenomen in het gebiedsprofiel Duin- en bollenstreek.

III. Historische landgoederen in de binnenduinrand
Karakteristiek:
Herkenbaar en afwisselend patroon van historische buitenplaatsen en landgoederen, volgroeide bossen en open ruimtes met deels agrarische functie. Hier is de landschapsgradiënt van duin naar veen nog herkenbaar terug te vinden. Deze gebieden hebben een hoge cultuurhistorische en recreatieve waarde. De hoofdrichting van de strandwallen is aangegeven op de themakaart.

Ambitie:
  • Versterking van de afwisseling tussen beboste strandwallen met landgoederen en buitenplaatsen en de open strandvlakten.
  • Verbetering van de kwaliteit van het ensemble van het landhuis, bijgebouw, tuin en park en de herkenbaarheid van het landgoed in het landschap.
  • Vergroten van de herkenbaarheid van de landgoederenzone als samenhangend geheel

4.10.2 Veenlandschap

Het veenlandschap bestaat uit veenpolders (veenweide, sierteelt op veen en bovenlanden), droogmakerijen (ontstaan uit vervening of uit natuurlijke meren) en plassen (verder toegelicht in paragraaf 4.10.5.X). De Nederlandse kennis en kunde van de omgang met water is hier goed terug te vinden in het hooggelegen water rondom een droogmakerij (de ringvaart), de molengangen en het ingenieuze stelsel van sloten en sluisjes in de veenpolders. Toekomstige (water)vraagstukken omvatten de bodemdaling in de veengebieden, veiligheid van diepe droogmakerijen en de verzilting van het grond- en oppervlaktewater. Ontwikkelingen in de agrarische sector bepalen voor een groot deel het beeld van het veenweidegebied.
Het streven is gericht op het versterken van de landschappelijke diversiteit en het veen(weide) karakter, behoud van rust en stilte en het zicht op de horizon (het luwe Zuid-Holland) uitgaande van een toekomstbestendig, veilig en rendabel watersysteem.

IV Herkenbaar waterrijk veen(weide)
De kaart veen(weide) is opgebouwd uit de onderdelen veen(weide), sierteelt op veen en bovenlanden (afgestemd op de kwaliteitsatlas Groene Hart).

Veen(weide)
Karakteristiek:
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap wordt daarnaast bepaald door de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. De gebieden zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor bodemdaling als het gevolg van het ‘verbranden’ van veen.

Ambitie:
  • Behoud van het veenlandschap door het afremmen van bodemdaling (zie paragraaf 4.8.1.3).
  • Behoud van het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen.
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen, waarbij lengtesloten als beeldbepalend worden beschouwd.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan ruilverkavelingslinten en vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
  • Behoud van de veenstroom, dijk en kade als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veen(weide)landschap en begrenzing van poldereenheden.
  • Het gebruik is zoveel mogelijk gericht op behoud van de karakteristieken (maat van de poldereenheden, verkavelingspatroon, beplanting, kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems)
  • Ontwikkelingen zijn gericht op een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoren tot de mogelijkheid.
Uitwerking:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit wordt een verder onderscheid gemaakt in type veengebieden, naar aard en omvang van het gebied, ontstaanswijze, type verkaveling, waterrijkdom etcetera. Afremmen van bodemdaling, het behoud van het veenweidelandschap, een economisch rendabele bedrijfsvoering of transformatie naar natuurgebied zijn opgaven, waarbij de kwaliteitsambities in de veen(weide)gebieden een wisselend beeld opleveren.

Sierteelt op veen
Karakteristiek:
Kleinschalig besloten landschap met boom- en sierteelt. Door intensivering van de sierteelt verandert het gebied. Er is een toename van kassen en steeds meer sloten worden gedempt.

Ambitie:
  • Rendabele bedrijfsvoering voor de sierteelt met respect voor de gebiedseigen karakteristieken
  • Versterking van het kleinschalige besloten karakter met behoud van structurerende watergangen, windakkers en doorzichten, kavelrichting en -structuur en herkenbare ontginningslinten
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen het besloten karakter van de sierteelt enerzijds en het omliggende veenweidelandschap anderzijds.
  • Behoud van de dijk en kade als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veen(weide)landschap en begrenzing van poldereenheden.
Uitwerking:
Verdergaande verglazing van het Boskoopse veen is contrair aan de landschappelijke waarden van het gebied. Bij de uitwerking van de gebiedskwaliteiten in de gebiedsprofielen dient er specifiek aandacht te worden gegeven voor de omgang met glas en de demping van sloten.

Onverveende bovenlanden
Karakteristiek:
Een bovenland is een smalle strook onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering, met een scherpe overgang naar de aangrenzende droogmakerijen. Als het ware een herinnering aan het oude landschap te midden van het nieuwere landschap. De bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter. Bebouwing en erfbeplanting bepalen het beeld. Menging van veel verschillende functies.

Ambitie:
  • Versterking van het verschil tussen het (oude) bovenland (hoog, besloten, groen karakter, kleinschalig) en het nieuwe land (laaggelegen, grootschalig, modern, weids).
  • Behouden van de diversiteit en versterking van het multifunctionele karakter van de linten.
  • Ruimtelijke verdichting is mogelijk als dit bijdraagt aan het groene karakter van de bovenlanden en geen tot nauwelijks verkeersaantrekkende werking heeft.
V Droogmakerij als herkenbare eenheid
Karakteristiek:
Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringsloot of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak wat kleinschaliger (met name de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen.

Ambitie:
  • Een samenhangende visie op de droogmakerij als geheel in relatie met zijn omgeving dient als basis voor de aanpak van de urgente wateropgave. Nieuwe ontwikkelingen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding (zie paragraaf 4.6.2).
  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
  • Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij.
  • Een uitwerking van de typerende opbouw van de droogmakerij is de basis voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen
  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met strakke groene omzoming en behoud van zeer ruime doorzichten.
Uitwerking:
In sommige gebieden is de (historische) relatie tussen droogmakerij en molengang (toendertijd om diepere plassen droog te malen) nog herkenbaar. Dit zijn bijzondere elementen in het Zuid-Hollandse landschap. In de gebiedsprofielen is hier aandacht voor.


4.10.3 Landschap van de delta
Het landschap van de delta bestaat uit de zeekleipolders, zeearmen (toegelicht bij water als structuurdrager) en het rivierenlandschap. Het rivierenlandschap staat in Zuid-Holland onder grote invloed van de getijden van de zee, maar ligt voor een deel ook in het veenlandschap. Uit praktisch oogpunt is het rivierenlandschap als geheel bij de delta gevoegd. De delta inclusief rivieren staat komende periode voor een grote water- en veiligheidsopgave onder invloed van klimaatverandering en een stijgende zeespiegel. Andere opgaven zijn het versterken van het deltakarakter in combinatie met het verbeteren van de waterveiligheid, het behouden van de hoge natuurkwaliteit en het herstellen van de estuariene dynamiek alsmede het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde met behoud van de kwaliteiten rust en ruimte.

VI Herkenbare open zeekleipolder
Het landschap van de zeekleipolders wordt toegelicht op de schaal van de eilanden en op de schaal van de poldereenheid.

Delta: eilanden en (voormalige) zeearmen
Karakteristiek:
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vaste land. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad. Uitzonderingen in het zeekleigebied zijn IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht, die onderdeel zijn van het stedelijk netwerk. De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied van Rotterdam en Dordrecht, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water.

Ambitie:
  • Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden.
  • Verhogen van de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende, en daarvoor representatieve inrichting.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden versterken (de ervaring van) het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.
  • Ontwikkelingen op een eiland worden bekeken in het licht van de ontwikkeling van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.
Zeekleipolder
Karakteristiek:
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibt en ingepolderd land tegen bestaande polders en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen.

Ambitie:
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de regelmatige patronen in de polder en de (verkaveling rond) de kronkelige kreken.
  • Dorpen liggen als compacte kernen aan de rand van een polder
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Versterken van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
  • Havenkanalen versterken de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water.
  • Gebruikmaken en versterken van de karakterverschillen tussen kleinschalige veenpolders en grootschalige zeekleipolders.
Zeekleipolder met veenkern (veenpolder)
Karakteristiek:
Temidden van de zeekleipolders liggen ingedijkte ‘restanten’ van het oude veenlandschap. Kenmerkend zijn het kleinschalig dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Dit zijn veelal de eerste bedijkte polders van de (noordelijke) eilanden.

Ambitie:
  • Naast de ambities voor de zeekleipolders als geheel geldt voor de veenpolder dat ontwikkelingen rekening houden met het herkenbaar houden van het kleinschalige dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Veenrestanten bepalen het beeld.
Uitwerking:
Het karakter van de eilanden wordt uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

VII Onderscheidend rivierengebied
Karakteristiek:
De kommen en oeverwalgebieden in Zuid-Holland liggen met name in het oosten van de provincie en zijn vermengd met het veenweidelandschap. Oeverwallen kennen een kleinschalig, besloten karakter. In delen is het voor rivierengebied kenmerkende fruitteelt aanwezig. De kommen zijn grootschalig met regelmatige (cope)verkaveling, maar gaan al snel over in het veenweidelandschap. Deze overgangen zijn nauwelijks tot niet zichtbaar. De dijken zijn lijnvormige elementen in het landschap met als primaire functie het keren van water. De dijken worden periodiek aangepast aan de dan geldende veiligheidsnormen. Met name in het veengebied is er sprake van dichte lintbebouwing op of aan de dijk. Er wordt onderscheid gemaakt tussen buitendijks gebied buiten de invloed van de getijdenwerking (uiterwaarden) en buitendijks gebied ontstaand onder invloed van de ontmoeting tussen zee en rivier (slikken, (bekade) gorzen, grienden en wilgenbossen).

Ambitie:
Kom en oeverwalgebied
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van het contrast tussen verdichte, multifunctionele oeverwallen en stroomruggen en open kompolders/ veenweide.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de visuele relatie tussen rivier en achterliggend landschap met de typerende gestrekte verkaveling.
Rivierdijken
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de rivierdijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het rivierengebied
  • Versterken van het doorgaand profiel van de dijk. Dit draagt bij aan het herkenbaar houden en begrijpbaar houden van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing.
  • Behoud van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende (veenweide)landschap.
  • Nieuwe ontwikkelingen op of tegen de dijk krijgen een voorkant naar de rivier.
  • Behoud of herstel van openbaarheid van oevers.
  • Waar mogelijk koppelen van recreatieve routes aan water en/ of dijk.
Uiterwaarden (niet apart op kaart aangegeven)
  • Het versterken van het natuurlijk landschap met ruimte voor dynamische natuurlijke processen en wisselende waterstanden zijn uitgangspunt bij ontwikkelingen in het buitendijks gebied.
  • Versterken van het contrast tussen binnen- en buitendijks gebied.
Slikken, (bekade) gorzen, grienden en wilgenbossen
  • Het versterken van het natuurlijk landschap met ruimte voor dynamische natuurlijke processen, wisselende waterstanden en zoet-zoutovergangen zijn uitgangspunt bij ontwikkelingen in het buitendijks gebied.
  • Versterken van het contrast tussen binnen- en buitendijksgebied.
(Voormalige) kreek (niet apart op kaart aangegeven, onderdeel oeverwallen)
  • Het herkenbaar houden van de onregelmatige patronen in het landschap die duiden op (voormalige) kreken en daarmee de leesbaarheid (van de ontstaansgeschiedenis) van het gebied in stand houden.

4.10.4 Netwerken

Netwerken zijn samenhangende lijnvormige structuren in het landschap. Ze zijn onderscheiden naar de weginfrastructuur, het spoorwegennet, het waternet en onderdelen van het vrijetijdslandschap (toegelicht bij 4.10.6).

VIII Weg door stad en land
Snelweg
Karakteristiek:
Dit zijn rijkswegen of autowegen met het karakter van een snelweg. De (afslagen van) snelwegen zijn aanleiding voor nieuwe stedelijke ontwikkeling. Snelwegen zijn grote lijnen met veel impact. Zowel het zicht vanaf als de blik op zijn bepalend voor de uitstraling van het gehele gebied. Vaak liggen woon- en werkgebieden echter als achterkanten naar de snelweg of wordt de weg afgesloten van zijn omgeving door geluidswering.

Ambitie:
  • Snelwegen maken daar waar de weg het stedelijk gebied doorkruist integraal onderdeel uit van de stad. Nieuwe ontwikkelingen langs de weg dragen bij aan een afwisselende, herkenbare en functionele stedelijke rand langs de snelweg. Ontwikkelingen zorgen voor een voorkant naar de weg toe.
  • Daar waar de snelweg tegelijkertijd de rand van een stad vormt, is extra aandacht voor de kwaliteit van de stadsrand, waaronder doorgaande verbindingen tussen stad en ommeland.
  • Buiten het stedelijk gebied doorsnijdt de snelweg het landschap zonder functionele, logistieke interactie met dit landschap.
  • Een visuele relatie tussen weg en omgeving is gewenst; Vanaf de snelweg zijn de omringende landschappen en kruisingen met landschappelijke hoofdstructuren beleefbaar.
  • Ontwikkelingen aan de snelweg zijn altijd integrale gebiedsopgaven. Daarbij wordt specifieke aandacht gevraagd voor:
  • Verknoping met andere manieren van vervoer en het onderliggend wegennet
  • Verminderen van de barrièrewerking van wegen voor doorgaande recreatieve verbindingen
  • Doorgaande ecologische verbindingen
  • Nieuwe ontwikkelingen concentreren zich rond af- en opritten van de snelweg. Hier wordt rekening gehouden met de entreefunctie van de ontwikkeling naar het achterliggende stedelijk gebied.
N-weg
Karakteristiek:
De interactie tussen weg(ontwerp) en landschap is groter dan bij de snelweg. Veelal zijn deze wegen ontstaan door opwaardering van oude infrastructuurlijnen. Bij het ontwerp van de weg zijn technische oplossingen en verkeersveiligheidseisen vaak dominant ten opzichte van de integraliteit van de opgave. Dit levert niet per definitie een oplossing met ruimtelijke kwaliteit op.

Ambitie:
  • Nieuwe infrastructuur wordt aangelegd als een logische verbinding van A naar B die ook na langere tijd nog begrijpbaar is.
  • Bij nieuwe infrastructuur beweegt de weg waar mogelijk mee met de hoofdrichting van het landschap.
  • Nieuwe of aan te passen infrastructuur wordt altijd beschouwd als een integrale gebiedsopgave inclusief inpassingsvraagstukken. Onder inpassing wordt naast ligging in het landschap ook verstaan; omgaan met doorlopende landschappelijke structuren, logische oplossingen voor doorgaande recreatieve verbindingen en behoud van gebruikswaarde van het omliggend gebied.
  • Waar N-wegen landschappelijke hoofdstructuren kruisen, bijvoorbeeld vaarten, dient de landschappelijke lijn als afzonderlijke structuur zichtbaar en herkenbaar te blijven (door bijvoorbeeld een brug). Deze ‘contactpunten’ worden met zorg ontworpen en komen terug in de beeldkwaliteitsparagraaf.
IX Doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving
Karakteristiek:
De (inter)nationale en regionale spoorlijnen liggen als lijnen in het landschap. In stedelijk gebied en dorpen vormen ze vaak barrières in verband met de geringe oversteekbaarheid. Maar ook keren stedelijke ontwikkelingen zich vaak af of trekken zich weinig aan van de gebruiker van het spoor.
De relatie tussen verstedelijking en de ov-infrastructuur vindt men in de stationlocaties met woon-, werk- en voorzieningenprogramma’s. Deze stations kennen een hiërarchie van grootschalige openbaarvervoerknooppunten tot enkelvoudige haltes. De zogeheten ov-panorama’s zijn die plekken waar sprake is van een hoogwaardige Zuid-Hollandse reiservaring. Er is sprake van een beleefbaar en zichtbaar landschap dat typisch is voor Zuid-Holland. Naast het criterium uniciteit vormen de identiteitsdragers (kaart 16) hiervoor de basis.

Ambitie:
  • Een visuele relatie tussen spoor en omgeving is gewenst; dit betekent dat ontwikkelingen rekening houden met het zich vanuit de trein op de omgeving.
  • Voor het stedelijk gebied gelden speciale inpassingseisen. De stationsomgeving is een integraal onderdeel van de stad.
  • Specifieke aandacht voor de visuele relatie tussen spoor en landschappelijke omgeving geldt in de openbaar vervoerpanorama’s. Hier ervaart men vanuit de trein de kwaliteiten van Zuid-Holland. Behouden van het zicht op het omringende landschap. Dit houdt in: behoud van de openheid en respect voor bestaande kwaliteiten binnen het panorama.
  • Er ontstaan stationsgebieden met een aantrekkelijke kwaliteit die passend is bij de aard en omvang van het station, de stedelijke omgeving en haar ligging in het netwerk. De stationsgebieden accentueren de verschillen tussen hoogstedelijke kwaliteit en de luwe gebieden.
X Water als structuurdrager
Karakteristiek:
Water is een belangrijk element van de Zuid-Hollandse identiteit en bestaat uit vele facetten: van de grote rivieren naar de deltawateren, provinciale vaarten, kanalen, veenstroompjes, sloten en plassen. Dit water vertelt veel over de geschiedenis van Zuid-Holland en de kunde op het gebied van waterbeheersing. Wonen of recreëren op of langs dit water is een waarde voor veel inwoners en bezoekers. Bovendien worden over de belangrijkste vaarwegen mensen en goederen vervoerd.

Ambitie:
  • Een beleefbaar waterstelsel als dragende structuur van Zuid-Holland: verbeteren van de zichtbaarheid, toegankelijkheid, en uitstraling van het water.
  • Waar mogelijk wordt gezocht naar vereenvoudiging van het waterbeheer en gewerkt aan een klimaatbestendige en robuuste inrichting van het watersysteem.
  • Bewaren en versterken van de stoerheid en het open karakter van de deltawateren en het waar mogelijk terugbrengen van dynamiek en het natuurlijk systeem.
  • De (provinciale en historische) vaarwegen krijgen de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door een doorgezette eenheid van inrichting van de oevers en begeleidende beplanting en door de vormgeving van kruisende infrastructuur. Aandacht voor zicht op en vanaf het water.
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied, dan dragen deze bij aan versterking van hun rustige en voorname karakter, behoud en versterking van erfgoed als identiteitsdragers en herstel van continuïteit (ook aanliggend landschap) waar nodig.
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden langs de rivier dan krijgen deze (ook) een voorkant naar de rivier en dragen deze bij aan behoud of versterking van het eigen karakter van de rivier.
  • De oevers van rivieren, vaarten, kanalen en plassen zijn waar mogelijk openbaar toegankelijk. Om oevers en water toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting (privatisering) van de oevers, direct grenzend aan het water.
  • Versterken van het recreatieve en/of natuurlijke karakter van de plassen.
  • Bewaken en herstellen van continuïteit van landschappelijke structuurdragers als veenstromen, kanalen of -dijken waar nodig.
  • Versterken van de zichtbaarheid en de belevingswaarde van de verdedigingswerken van de oude en nieuwe Hollandse Waterlinie.

4.10.5 (Stedelijke) occupatie

XI Kwaliteit in stads- en dorpsgebied

Karakteristiek:
Zuid-Holland heeft twee grote steden, een aantal middelgrote steden en veel grote kernen en kleine dorpjes met elk hun eigen woon- en werkkwaliteiten. De historische centra met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woonmilieus in Zuid-Holland. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid, sterke identiteit, (inter)nationale voorzieningen en bijzonder stedelijke woonmilieus. De verschillen tussen de steden en dorpen zijn echter steeds kleiner geworden met het bouwen van vergelijkbare uitbreidingswijken, vaak niet geent op het onderliggend landschap. Hoogbouw maakt deel uit van de ruimtelijke kwaliteit. Hoogbouw kent talloze verschijningsvormen kerktorens, watertorens, torenflats en wooncomplexen. Hoogbouw hoort veelal bij concentratie: de grond is schaars, dan maar de lucht in. Hoogbouw kan ook een vorm van expressie zijn: "laten zien dat je er bent" zoals sommige kantoortorens als hoofdzetel van een bedrijf of kerktorens. Hoogbouw is derhalve niet onder een noemer te brengen.

Ambitie:
  • Behoud en versterking van een brede waaier aan woon- en werkmilieus; elk dorp en stad zijn eigen kleur; vergroten van de diversiteit van steden
  • Hoogteaccenten; (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur.
  • Zwaartepunt van de verstedelijking ligt in stad en dorp binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.
  • Elke kern (dorp) ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
  • Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde stads- en dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt.
  • Als herstructurering, transformatie of uitbreiding plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan het in balans brengen van de mix aan woonmilieus.
  • Een beeldkwaliteitsparagraaf zal bij hoogbouw inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op haar omgeving.
XII Kwaliteit van de stads- en dorpsrand
Karakteristiek:
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op de kaart is de huidige situatie weergegeven (bestaand stedelijk gebied), zonder een oordeel te geven over de bestaande kwaliteit. Er is onderscheid gemaakt tussen fronten (wegfront, waterfront), overlap (gevormd door recreatiegebied of stedelijk groen) en overige stads- en dorpsranden (nog nader te bepalen). Als op de kaart een front staat afgebeeld is er dus geen verschil gemaakt tussen een kwalitatief hoogwaardig front of een front met beperkte kwaliteit.

Ambitie:
Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. Als hulpmiddel kan daarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen de volgende overgangskwaliteiten: 1) De kwaliteit van het front; 2) Contactkwaliteit en 3) De kwaliteit in de overlap.

Toelichting:

  1. De kwaliteit van het front (contrast)
    Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier (waterfront), appartementgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
  2. Contactkwaliteit
    Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
  3. De kwaliteit in de overlap (contract)
    Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes
Uitwerking:
In de Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit worden deze drie soorten randkwaliteiten benoemd en uitgewerkt voor de stads- en dorpsranden binnen het betreffende gebied.

XIII Linten blijven linten

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoud zijn eigen gezicht.
Toelichting:
Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij een lint met grootschalige bebouwing, grote loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint met kleinschalige bebouwing niet. Bestaand dwarsprofiel richtinggevend betekent het in stand houden van bestaand wegprofiel (breedte, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg, (a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint tenslotte, houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt. Er kunnen verschillende typen linten onderscheiden worden.

  1. Dijklint: De bebouwing staat op of tegen de dijk. Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing.
  2. Polderlint: De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.
  3. Boerenervenlint: niet opgenomen op kaart, moet nog worden uitgewerkt in de gebiedsprofielen: het lint als kralensnoer van losse boerderijen met hun erven wordt in stand gehouden, verdere verdichting van dit type lint verstoort de kenmerkende openheid van het landschap en kan alleen daar waar zeer ruime doorzichten bewaard blijven. Met name kenmerkend voor droogmakerijen, zeekleipolders en ruilverkavelingslinten. Boerenerven zelf kunnen uitbreiden, onder de voorwaarde dat dit aansluit bij de karakteristieke erfindeling met een landelijke uitstraling en dient ter ondersteuning van de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf.
Uitwerking:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit worden in ieder geval bovenstaande type linten verder uitgewerkt.

XIV Werkgebieden met karakter
Karakteristiek:
Zuid-Holland heeft een groot aantal bedrijventerreinen. Een aantal hiervan kent een neerwaartse kwaliteitsspiraal, omdat ze niet meer voldoen aan de hedendaagse kwaliteitseisen. De bedrijventerreinen zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter. Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn afgesloten van karakter en los van woonwijken of het omringende landschap. De mainport is een zeer karakteristiek Zuid-Hollands fenomeen. De kracht hiervan is terug te zien in de grote schaal, zware en ‘belevingswaardige’ industrie gekoppeld aan de ligging aan zee en de rivier. Zuid-Holland wordt gekenmerkt door een groot aantal glasgebieden. Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Op de kaart staat het bestaand bebouwd gebied aangegeven, en niet de ontwikkelingsruimte voor bedrijventerreinen. Bij nieuwe ontwikkelingen gelden onderstaande ambities. Er wordt onderscheid gemaakt tussen mainport, (overig) watergebonden werkgebied (natte bedrijventerreinen), weggebonden werkgebied, bedrijventerreinen aan dorp- en stadsranden, stadsgebonden werkgebied (kantoren), hightech werkgebied en glastuinbouwgebieden. Ambities gelden met name bij transformatie, herstructurering of nieuwe ontwikkelingen van bedrijventerreinen.

Ambitie:
  • De mainport is een multimodaal ontsloten werkgebied voor bedrijven afhankelijk van zeevaart en binnenvaart met ruimte voor overslag, opslag en zware industrie. Bij verandering in en rond de mainport gebruik maken van de identiteit van het ruwe en stoere karakter van de haven. Het is een hoogdynamisch gebied met grote maat, modern havenkarakter (kranen, containers, schoorstenen enz.) en industriële uitstraling.
  • Watergebonden werkgebieden (natte bedrijventerreinen) zijn werkgebieden gekoppeld aan binnenvaartwater. (Rijks- en provinciale vaarwegen) Er is ruimte voor overslag en opslag. De relatie tussen functie en vorm is duidelijk zichtbaar. Bij ontwikkelingen wordt gezorgd voor een gepaste overgang tussen terrein en omgeving en het benutten van de milieuruimte zonder hinder voor de omgeving. Er wordt respectvol omgegaan met aanwezig cultuurhistorische erfgoed (zoals het industrieel erfgoed langs de Oude Rijn)
  • Weggebonden bedrijvigheid; dit zijn werkgebieden gekoppeld aan een op/afrit van het hoofdinfrastructuurnet. Er is ruimte voor bedrijven die afhankelijk zijn van een betrouwbare en vlottte bereikbaarheid via de weg. Het terrein heeft een ruime, verkeersveilige, functionele opzet met voldoende (gedeelde) parkeervoorzieningen en een gepaste overgang tussen terrein en omgeving gebaseerd op bestaande landschappelijke structuren. Deze terreinen zijn veelal zichtbaar vanaf het hoofdinfrastructuurnet. Terreinen ontwikkelen daarom een aantrekkelijke of opvallende voorkant naar de weg.
  • Ontwikkelingen in de glastuinbouw dragen bij aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst.
  • Stadsgebonden werkgebieden (kantoren) zijn werkgebieden met een uitstekende OV bereikbaarheid. Er wordt toegewerkt naar een optimaal ruimtegebruik en een hoogwaardige, representatieve en uitnodigende uitstraling en behoud van beeldkwaliteit op de lange termijn.
  • Hightech werkgebied; Deze werkgebieden hebben een toegevoegde waarde voor het imago van de stad en Zuid-Holland in zijn geheel. Er is ruimte voor kennisintensieve bedrijvigheid. Ontwikkelingen dragen bij aan een werkgebied van internationale allure met een representatieve uitstraling en een prettige werkomgeving.
  • Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen wordt extra aandacht geschonken aan de beeldkwaliteit (rand) van het terrein. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.
Uitwerking:
In de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit wordt vooral aandacht geschonken aan de overgangen van bedrijventerrein en glastuinbouwgebied met haar omgeving.


4.10.6 Beleving van Zuid-Holland

XV Gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap

Karakteristiek:
In het vrijetijdslandschap draait het om de recreatieve beleving van de provincie. Het betreft een verscheidenheid aan gebieden, recreatieve verbindingen en toeristische bestemmingen. Het vrijetijdslandschap bestaat uit de Zuidvleugelgroenstructuur en de natuurgebieden van Zuid-Holland. Het netwerk van fiets- en wandelpaden (indicatief op kaart weergeven) en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Recreatietransferia vormen in dit netwerk overstapplaatsen tussen verschillende vervoersmodaliteiten als auto, fiets of kano en kunnen een toeristisch-recreatieve bestemming op zich zijn

Ambitie:
Vrijetijdslandschap en provinciale landschappen in het bijzonder:
Ontwikkeling tot een samenhangend, gevarieerd, verbindend en aantrekkelijk stelsel van gebieden en routes op de schaal van de provincie door:
  • Voorkomen van (nieuwe) obstakels in het recreatief netwerk door bijvoorbeeld verbreding en aanleg van wegen of nieuwe woonlocaties.
  • Opheffen van barrièrewerking door het waar mogelijk toevoegen van openbare verbindingen en routes.
  • Inzet van de provincie richt zich vooral op nieuwe ontwikkelingen in de provinciale landschappen: toegankelijke en multifunctionele landschappen in de nabijheid van de stad met een hoge gebruiks- en belevingswaarde.
Fiets-, wandel- en vaarroutes:
  • Sterke verbinding stad-land door een aansluitend routenetwerk voor fietsen, varen en wandelen.De basis van een regionaal fijnmazig netwerk wordt gevormd door de langeafstandroutes aangevuld met stadlandverbindingen en de recreatietransferia. Maaswijdte routenetwerk: wandelaars 0.5 km, fietsers 2 km. Dit netwerk verbindt tevens het Zuid-Hollandse vrijetijdslandschap met omliggende provincies.
  • Uitwerking van de regionale recreatieve bereikbaarheid naar routes en bestemmingen (transferia, poorten en toeristische overstappunten) vormt de basis voor het planologisch mogelijk maken van recreatieve ontwikkelingen rond de knooppunten. Voor de uitbreiding van recreatieve voorzieningen wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van cultuurhistorisch erfgoed, maar kunnen ook nieuwe bijzondere locaties worden toegevoegd.
  • Zuid-Holland is als waterprovincie bereikbaar en aantrekkelijk. Verbeteren van de recreatieve gebruikswaarde en belevingskwaliteit van de vaarnetwerken en daar waar mogelijk toevoegen van nieuwe verbindingen. Havens, aanlegplaatsen en dergelijke zijn onderdeel van het netwerk.
  • Limes; Beleefbaar maken van de limes door waar mogelijk een koppeling te leggen met recreatieve routes. Deze Romeinse verdedigingslinie kan een inspiratiebron zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone.
Stedelijk groen/recreatiegebieden:
  • Verbinden van het stedelijk groen (binnen en buiten de contour) door middel van recreatieve doorgaande routes die aansluiten op het recreatief routenetwerk.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
  • Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden. Deze diversiteit is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.
  • Waar nodig en mogelijk toevoegen van nieuw stedelijk groen of recreatiegebied.
Natuurgebieden:
Toegankelijk en beleefbaar maken van unieke natuurlandschappen van Zuid-Holland in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.

Transferia:
  • De transferia zijn gebiedsspecifiek ingericht, herkenbaar als transferium en representatief met een hoge ontwerpkwaliteit.
  • Waar mogelijk transferia koppelen aan stedelijk groen zodat ze functioneren als publieke ruimte voor de stad en het landelijk gebied. Hier komen stad en land samen in bijvoorbeeld marktplaatsen, ervaringsmomenten en routes.
XVI Identiteitsdragers van Zuid-Holland
Karakteristiek:
Bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Vooralsnog worden hiertoe gerekend: Landgoed Keukenhof, Molenviergang Aarlanderveen, Oude Hollandse Waterlinie, Middengebied Krimpenerwaard, Kinderdijk, Diefdijk, De schurvelingen op Goeree, Polder de Biesbosch, Kagerplassen, Landgoederenzone, Weipoort, Meije, het Kerngebied Midden-Delfland en de Zuid-Hollandse deltawerken.

Ambitie:
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager, het leesbaar houden van het verhaal dat deze oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen.
  • In standhouden en versterken van de beleefbaarheid van de identiteitsdragers met aandacht voor bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.
Uitwerking:
De identiteitsdragers van Zuid-Holland worden verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen met behulp van de regioprofielen cultuurhistorie. Naast de op kaart staande identiteitsdragers wordt bekeken of er nieuwe identiteitsdragers aan de kaart toegevoegd moeten worden. Molens worden meegenomen in de gebiedsprofielen.

XVII Rust en stilte
Karakteristiek:
De stiltegebieden geven een indicatie van het landelijke gebied van Zuid-Holland. Het zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. In de stiltegebieden is alleen ruimte voor “gebiedseigen” geluid.

Ambitie:
Alle nu stille gebieden stil houden als belevingskwaliteit van het buitengebied.


2.3 Wijziging verordening
Toevoeging nieuw lid 7 aan artikel 2:

Lid 7 beeldkwaliteitsparagraaf in bestemmingsplan
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren of binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, die een ontwikkeling mogelijk maken waarbij er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied, bevatten in de toelichting een beeldkwaliteitsparagraaf. In de beeldkwaliteitsparagraaf is aangegeven hoe de ontwikkeling een bijdrage levert aan de ambities die zijn aangeduid op de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de kernkwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken.


2.4 Kaartwijziging(en)
Kwaliteitskaart wordt in zijn geheel vervangen door een kaart met de volgende 17 legenda eenheden:
  • natuurlijke duinen
  • bollenlandschap in de binnenduinrand
  • historische landgoederen in de binnenduinrand
  • herkenbaar waterrijk veen(weide)
  • droogmakerij als herkenbare eenheid
  • onderscheidend rivierengebied
  • herkenbare open zeekleipolder
  • weg door stad en land
  • doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving
  • water als structuurdrager
  • kwaliteit in stads- en dorpsgebied
  • kwaliteit van de stads- en dorpsrand
  • linten blijven linten
  • werkgebieden met karakter
  • gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap
  • identiteitsdragers Van Zuid-Holland
  • rust en stilte
Voor elk van deze eenheden wordt een toelichtende themakaart opgenomen.
Daarnaast wordt een kaart met de begrenzing van de gebiedsprofielen opgenomen (kaart 18).
Zie bijlage 3.


2.5 Beleidsagenda
Uitwerking Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit.
3 Hoogbouw in nationale landschappen
3.1 Inleiding
Bij de vaststelling van de structuurvisie: Visie op Zuid-Holland op 2 juli 2010, is tegelijk de motie 209 aangenomen. Deze motie draagt het college op:
een visie te ontwikkelen over hoogbouw in nationale landschappen en deze visie na accorderen door Provinciale Staten op te nemen in de structuurvisie en de verordening.
Als de overwegingen zijn in de motie twee punten genoemd:
  • in nationale landschappen is hoogbouw in beginsel ongewenst indien dit in schril contrast komt te staan met het landschap;
  • in nationale landschappen liggen gemeenten zoals Gouda en Alphen, maar ook Oud-Beijerland, waar hoogbouw niet in schril contrast met het landschap behoeft te zijn.
Het thema hoogbouw zal, waar relevant, aandacht krijgen in de gebiedsprofielen. Deze bieden meer ruimte voor een maatwerkbenadering. In de gebiedsprofielen zal via de uitwerking van de themakaarten ‘Kwaliteit in stads-en dorpsrand’ en ‘Kwaliteit van stad- en dorpgebied’ het thema hoogbouw aan de orde komen.
Vanuit het onderwerp ruimtelijke kwaliteit (2) wordt voor het hele buitengebied een beeldkwaliteitsparagraaf voorgesteld. Hoogbouw zal daarbij genoemd worden als voorbeeld van specifieke aandacht. Daarom geen regeling specifiek voor nationale landschappen omdat ruimtelijke kwaliteit en de bescherming van kernkwaliteiten in heel het buitengebied aan de orde zijn. Er wordt uitgegaan van maatwerk. Dit betekent, meeliftend met de teksten voor ruimtelijke kwaliteit/kwaliteitskaart, enkele tekstaanpassingen. Over dit onderwerp heeft de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit een advies uitgebracht met eenzelfde strekking.


3.2 Wijziging structuurvisie
In de tekst ruimtelijke kwaliteit is verwijzing naar het beleid met maatwerk opgenomen. In de nieuwe paragraaf 4.10.5, XI, Karakteristiek.
4 Beleidskader Nieuwe Landgoederen
4.1 Inleiding
Bij de vaststelling van het beleidskader nieuwe landgoederen in 2005 heeft PS opdracht gegeven om het beleid na een aantal jaar te evalueren. De regelgeving bij het beleid Nieuwe Landgoederen is in 2010 opgenomen in de verordening. De evaluatie heeft geleid tot een beperkte aanpassing in de regelgeving en een verduidelijking van de uitgangspunten bij dit beleid in de structuurvisie. Het doel van het beleid voor Nieuwe Landgoederen is tweeledig. Enerzijds kan met de aanleg van een nieuw landgoed conform de regels groengebied worden aangelegd en beheerd (natuur- of recreatiegebied) anderzijds wordt de mogelijkheid geboden voor een bijzondere manier van landelijk wonen. De regelgeving wordt iets versoepeld om kleinschalige bouwwerken ten behoeve van de ondersteuning van de recreatieve functie (pannenkoekenhuis, theeschenkerij) mogelijk te maken. Ook zou het mogelijk moeten zijn om in het landgoed een andere functie te huisvesten mits dat past bij de aard en het karakter van (de omgeving) het landgoed en er geen sprake is van verkeersaantrekkende werking van de functie. Ten behoeve van de continuïteit van het landgoed is de regelgeving verzwaard met het verplicht stellen van het sluiten van een convenant tussen gemeente en landgoedeigenaar voor een continuering van onderhoud en beheer.

De regelgeving wordt iets verzwaard ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en de continuïteit van het landgoed. Een beeldkwaliteitsparagraaf over de inrichting van het landgoedpark en vormgeving van het landgoedhuis en een privaatrechtelijke overeenkomst met kettingbeding tussen gemeente en landgoedeigenaar over beheer worden in de Verordening Ruimte verplicht gesteld. De kwaliteitskaart met bijbehorende gebiedsprofielen worden richtinggevend voor de uitwerking van ruimtelijke kwaliteit op een nieuw landgoed.


4.2 Wijziging structuurvisie
Beleid Nieuwe Landgoederen expliciet in de visie opnemen daartoe een nieuwe alinea toevoegen aan paragraaf 4.8.1 tussen de subparagrafen 'Wonen en bevolkingsgroei' en 'Landbouw'.

Nieuwe Landgoederen
In het gehele landelijk gebied buiten de bebouwingscontouren bestaat in principe de mogelijkheid Nieuwe Landgoederen op te richten. Nieuwe Landgoederen zijn gebieden van minimaal 5 ha waarvan 90 % van de gebiedsoppervlakte wordt ingericht en beheerd als recreatie- en/of natuurgebied. Dit gedeelte is dan ook openbaar toegankelijk. Hiermee heeft de provincie een instrument in handen waarmee zij nieuwe natuur, recreatiegebied en/of ecologische verbindingen kan realiseren. Er is een voorkeur voor Nieuwe Landgoederen op plaatsen waar zij het meeste bijdragen aan realisering van nieuwe groene functies zoals in de overgang stad-land of in aansluiting op recreatieve en/of ecologische netwerken. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 4.8.4, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een Nieuw Landgoed wel mogelijk, mits de privékavel buiten de verbinding wordt geplaatst. Het landgoed is daarmee een mogelijkheid een deel van de gewenste EHS te realiseren.
Naast wonen zijn ook andere activiteiten op een Nieuw Landgoed toegestaan. Bebouwing en activiteiten moeten passen bij het wezen van een landgoed. Voorwaarde is dat andere activiteiten dan wonen de ruimtelijke kwaliteit, de natuurwaarde en recreatieve waarde van het landgoed en de omgeving niet verstoren door verkeersaantrekkende werking. Voorbeelden zijn een klein kantoor, theeschenkerij of luxe verblijfsrecreatie. Eventuele bedrijfsfuncties zijn beperkt tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Voor het bouwen van het landhuis op het private gebiedsdeel (10 % van het Nieuwe Landgoed) is in artikel 2 lid 2.b van de verordening regelgeving opgenomen. Van belang is dat het totale Nieuwe Landgoed (bebouwing en groene inrichting) bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De kwaliteitskaart geeft richting aan de gewenste karakteristieken van de omgeving. Dit moet dan uitgangspunt zijn voor het ontwerp van het landgoed. In een beeldkwaliteitsparagraaf wordt bij de aanvraag aangetoond hoe met het Nieuwe Landgoed wordt bijgedragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.


4.3 Wijziging verordening
  1. nieuwe landgoederen
    ‘Nieuwe landgoederen’; de mogelijkheid een landhuis of andere bebouwing op te richten en ter compensatie een deels openbaar landgoed (natuur- en/of recreatiegebied) aan te leggen. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 3, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een nieuw landgoed wel mogelijk, mits de bebouwde kavel buiten de verbinding wordt gerealiseerd. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd, hetgeen wordt aangetoond in een beeldkwaliteitsparagraaf over de inrichting van het landgoedpark, de vormgeving van de bebouwing en de aansluiting op het omliggende landschap;
  2. het landgoed wordt minimaal 5 hectare groot en is nagenoeg aaneengesloten;
  3. minimaal 90% van het gebied is voor het publiek toegankelijk;
  4. maximaal 10% van het gebied behoort tot het private deel, dat voor maximaal 20% mag worden bebouwd, met een bij het wezen van een landgoed passende bebouwing;
  5. bedrijfsfuncties zijn beperkt tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. de functie heeft niet meer dan een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
  7. het onder iii bedoelde gebied wordt niet bebouwd maar ingericht met groene en/of blauwe functies die passen in de ambities voor het omliggende landschap, zoals aangeduid op de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie, en die –voorzover het gaat om aanleg in een nog niet gerealiseerde ecologische verbinding- aansluiten bij het beoogde natuurdoeltype van de ecologische verbinding.

wijziging in de toelichting op dit artikel
nieuwe landgoederen (lid 2 sub b)
Het beleid voor nieuwe landgoederen, waarbij onder voorwaarden een landhuis buiten de bebouwingscontour mag worden gebouwd in combinatie met een landgoed, is opgenomen in visie en verordening. De ruimtelijke kwaliteit moet duurzaam worden verbeterd. Het begrip ‘duurzaam’ geeft aan dat het niet alleen gaat om de aanleg van het landgoed, maar ook om het onderhoud en het beheer. Dit is te waarborgen met een privaatrechtelijke overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemer. Bij de locatiekeuze en inrichting van een nieuw landgoed moet steeds sprake zijn van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Reeds aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden dienen te worden versterkt en de meerwaarde van het landgoed voor de omgeving worden aangetoond.
Naast wonen zijn ook andere passende activiteiten op een Nieuw Landgoed toegestaan. Passende activiteiten zijn activiteiten met een laag verkeersaantrekkende werking die de ruimtelijke kwaliteit, de natuurwaarde en recreatieve waarde van het landgoed en de omgeving niet verstoren. In de regeling is bepaald dat maximaal 10% van het gebied behoort tot het private deel, dat gedeeltelijk mag worden bebouwd. Eventueel mag een deel van deze bebouwingsmogelijkheden elders op het landgoed worden gerealiseerd, zodat in het groene openbaar toegankelijke deel van het landgoed bijvoorbeeld een theeschenkerij kan worden gerealiseerd.

Bij afwijkingen van de regeling kan zonodig een beroep worden gedaan op de algemene maatwerkontheffing (artikel 15 lid 2 van de verordening). In rijksbufferzones zijn nieuwe landgoederen alleen mogelijk indien hiervoor aanwijzingen zijn gegeven in de provinciale structuurvisie of in een intergemeentelijke structuurvisie. In de provinciale structuurvisie is hiervoor beleid opgenomen. Nadere uitleg over het provinciaal beleid inzake nieuwe landgoederen vindt u in het Beleidskader Nieuwe Landgoederen (Provinciale Staten, november 2005) en in het Inspiratie Kader: van beleid naar ontwerp.


5 Correcties landgoedbiotopen
5.1 Inleiding
Bij de vaststelling van de PSV en de Verordening Ruimte op 2 juli 2010 is ook artikel 14 over de landgoedbiotoop vastgesteld. Deze tekst en de toelichting daarop is ietwat gewijzigd ten opzichte van de in februari 2010 ter inzage gelegde versie van artikel 14. De begrippen panorama en blikveld zijn daarbij verduidelijkt en gewijzigd, waardoor van verschillende biotopen de begrenzingen, zoals die in juli 2010 zijn vastgesteld, bij nader inzien niet helemaal correct zijn. Bij het panorama gaat het om de uitwaaiering van het panorama en de waarneming daarvan vanaf een op enige afstand gelegen weg; bij het blikveld om de begrenzing van het open gebied tot de grens van de dichtstbijzijnde openbare ruimte (weg, meer, water en dergelijke). Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met de precieze kavelgrenzen van de open ruimte, de ligging aan en panorama richting en vanaf het water, en dergelijke. Thans zijn de precieze en grenzen van de biotopen bekend. De wijzigingen t.o.v. kaart 12 uit de verordening van 2 juli 2010 zijn nu doorgevoerd.


5.2 Wijzigingen kaart

De begrenzing van de volgende landgoederen op kaart 12 van de Verordening wijzigt (zie bijlage 7):
  1. Leeuwenhorst / Dijkenburg in Noordwijkerhout (begrenzing blikveld noordzijde)
  2. Huis ter Leede in Sassenheim (begrenzing blikveld zuidzijde)
  3. 't Zant / Hof van Katwijk in Katwijk (begrenzing blikveld noord- en oostzijde)
  4. Het Huis te Warmond in Warmond (begrenzing blikveld noordzijde)
  5. Groot Leerust in Warmond (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  6. Oostergeest in Warmond (begrenzing blikveld noord- en zuidzijde)
  7. Rhijnhof in Leiden (begrenzing blikveld noordzijde)
  8. Agthoven in Leiderdorp (begrenzing blikveld alle zijden)
  9. Blankenburg in Wassenaar (begrenzing blikveld zuidoost- en noordwestzijde)
  10. Clingendael in Wassenaar (begrenzing blikveld zuidwest- en noordzijde)
  11. De Horsten in Wassenaar (begrenzing blikveld noord- en zuidzijde)
  12. Langenhorst in Wassenaar (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  13. Rust en Vreugd in Wassenaar (begrenzing blikveld noordwest- en noordoostzijde)
  14. Zuidwijk in Wassenaar (begrenzing blikveld zuid- en noordoostzijde)
  15. Bijdorp in Voorschoten (begrenzing blikveld oostzijde)
  16. Eemwijk en Vliet en Burgh in Leidschendam / Voorburg (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  17. Hofwijk in Leidschendam / Voorburg (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  18. Middenburg in Leidschendam / Voorburg (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  19. Cromvliet in Rijswijk (begrenzing blikveld noordoost- en zuidoostzijde)
  20. Hoornwijck en Beukenhorst in Rijswijk (begrenzing blikveld noordwestzijde)
  21. Huis de Nieburg in Rijswijk (begrenzing blikveld west- en zuidzijde)
  22. Te Werve in Rijswijk (begrenzing blikveld noordzijde)
  23. Bisdom van Vliet in Haastrecht (begrenzing blikveld westzijde)
  24. De Heuvel in Rotterdam (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  25. De Tempel en Nieuw Rhodenrijs (534) in Rotterdam (begrenzing blikveld west- en zuidzijde)
  26. Heenvliet in Heenvliet (begrenzing blikveld zuidzijde)
  27. Het Kasteel van Rhoon in Rhoon (begrenzing blikveld noord- en zuidzijde)
  28. Huys ten Donck in Ridderkerk (begrenzing blikveld noordzijde)
  29. Schelluinderberg (Huis Schelluinen) in Schelluinen (begrenzing blikveld zuidoostzijde)
  30. Hof van Assendelft in Heinenoord (begrenzing blikveld noordoost- en zuidzijde)
  31. Hof van Moerkerken in Mijnsheerenland (begrenzing blikveld zuidzijde)
  32. Dordwijk in Dordrecht (begrenzing blikveld noordoostzijde)
  33. Huis te Kinderdijk in Alblasserdam (begrenzing blikveld zuidwestzijde)