paragraaf 1 Inleiding In de structuurvisie is opgenomen dat de Provinciale Structuurvisie (verder aangegeven als PSV of structuurvisie) en de Verordening Ruimte (verder aangegeven als PVR of verordening) jaarlijks worden geactualiseerd. Deze Actualisering 2012 heeft betrekking op de op 29 februari 2012 door Provinciale Staten (op basis van de Actualisering 2011) vastgestelde structuurvisie en verordening. De hoofdopgaven, de 14 provinciale belangen en de planhorizon staan ook bij deze actualisering niet ter discussie. In de inspraakprocedure is enkel inspraak mogelijk op de onderwerpen uit deze Actualisering 2012. Een aantal ontwikkelingen is aanleiding tot aanpassing van de structuurvisie en/of verordening:
Opzet van de nota Kaartmateriaal paragraaf 2 Afgevallen onderwerpen uit de startnotitie Aanleiding Niet alle onderwerpen uit de Startnotitie Actualisering Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte 2012 zijn meegenomen. De volgende onderwerpen uit de startnotitie maken om diverse redenen geen deel uit van deze actualisering. Dit wordt per onderwerp hierna aangegeven. 2.1 Ondergronds grondgebruik In de Actualisering 2011 is het thema Ondergronds Ruimtegebruik opgenomen in de structuurvisie. Dit naar aanleiding van een motie waarin Provinciale Staten hebben verzocht een visie op de ondergrond op te stellen en deze in te voegen in de structuurvisie en de verordening. Dit beleid is nog in ontwikkeling, is mogelijk PlanMERplichtig of betekent een ingrijpender wijziging dan in een actualisering passend zou zijn. Ook is het rijksbeleid op dit punt nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Ondergronds Ruimtegebruik is daarom nog niet in deze actualisering 2012 verwerkt. 2.2 Herijking Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Als gevolg van het Onderhandelingsakkoord Natuur wordt de ontwikkelopgave van de EHS herijkt. De inzet van de provincie Zuid-Holland is de ontwikkelopgave te beperken tot wat nodig is voor internationale verplichtingen van Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water. Een door het Interprovinciaal Overleg (IPO) ingestelde externe commissie geeft volgens de planning in oktober 2012 een bindend advies voor prioritering van de landelijke ontwikkelopgave, de toedeling van de middelen uit grond-voor-grond en aanvulling uit het provinciefonds voor beheer. Dan wordt duidelijk hoe de ontwikkelopgave van de herijkte EHS eruit ziet. Het advies komt te laat om dit onderwerp in de Actualisering 2012 mee te nemen. Volgens het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) moeten de provincies binnen een jaar na inwerkingtreding van dit besluit de herijkte EHS in een verordening hebben vastgelegd. Naar verwachting treedt het onderdeel EHS van het Barro in dit loop van 2012 in werking. het Daarom zal voor de herijking van de EHS in de 1e helft van 2013 een aparte herzieningsprocedure voor de structuurvisie en de verordening worden doorlopen. Ook de herijking van de ecologische verbindingen zullen in dit proces worden meegenomen. 2.3 Kantorenbeleid Voor onderwerp kantorenbeleid geldt dat de regio's nog niet klaar zijn met hun uitwerking van het kantorenbeleid zoals dat is vastgesteld met de Actualisering 2011. Dit onderwerp gaat dan ook niet mee in de Actualisering 2012. paragraaf 3 Nieuwe onderwerpen Een aantal onderwerpen is aan deze Actualisering 2012 toegevoegd nadat de Startnotitie is vastgesteld door Provinciale Staten op 29 februari 2012. Een wijziging in structuurvisie of verordening op dit onderwerp was op dat moment nog niet te voorzien. Dit gaat om:
paragraaf 4 Archeologie Aanleiding De inzet van het beschikbare instrumentarium voor de archeologische monumentenzorg verdient een actualisering. Dit is geconcludeerd in de Tussenbalans Archeologie (GS, september 2010) mede naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State over de archeologie in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het is wenselijk duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren. Huidig archeologiebeleid De provincie Zuid-Holland draagt medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied. De archeologische waarden die zich (vrijwel) onzichtbaar in de grond bevinden, zijn onderdeel van dat cultuurhistorisch erfgoed. Met de ontwikkeling van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) in 2001 en de herziening daarvan in 2007 heeft de provincie de archeologische waarden in kaart gebracht. De bescherming van het bodemarchief is wettelijk geregeld in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Dit wordt gerealiseerd door archeologie een niet vrijblijvende plaats te geven bij ruimtelijke processen. Algemeen uitgangspunt is aanwezige of te verwachten archeologische resten zoveel mogelijk in te bodem te behouden of te ontzien. Waar bodemverstoring niet is te vermijden is het leidende principe: de verstoorder betaalt. De provincie neemt de zorg voor het archeologisch bodemarchief actief op zich, maar wil nadrukkelijk geen onnodige blokkades opwerpen in het ruimtelijke ordeningsproces. In de CHS is aangegeven in welke gebieden archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij verstorende ontwikkelingen en in welke gebieden dat niet noodzakelijk is. Daarbij worden gradaties van verwachtings- en bekende waarden onderscheiden waaraan een getrapt beleid is gekoppeld oplopend in de zwaarte van verplichtingen ten aanzien van het archeologisch erfgoed. Dit is uitgewerkt in de Regioprofielen Cultuurhistorie. Bij verwachte waarden hanteert de provincie de wettelijke ondergrens voor archeologisch onderzoek van 100 m2. Daaraan is toegevoegd dat onderzoek achterwege kan blijven als de beroering zich beperkt tot 30 cm diepte. Als gevolg van de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn steeds meer gemeenten overgegaan tot het opstellen van een lokaal archeologiebeleid, aanvullend op dat van het rijk en de provincie. Ook houden steeds meer private organisaties zich bezig met archeologisch onderzoek. Door deze ontwikkelingen bestaat het risico van versnippering van onderzoek en uitkomsten. De provincie vindt het van belang dat onderzoek naar de geschiedenis van Zuid-Holland niet fragmentarisch plaatsvindt. Daarom zijn in de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) een vijftal onderzoeksthema's genoemd die van provinciaal, dus bovenlokaal, belang zijn. De vijf thema's richten zich op de bewoningsgeschiedenis van Zuid-Holland. Vernieuwing van het archeologiebeleid De laatste jaren zijn er de nodige discussies geweest tussen provincie en gemeenten over de verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van archeologie. De provincie zal daarom aangeven bij welke onderdelen van de CHS de gemeente het voortouw heeft en bij welke onderdelen van de CHS de provincie het voortouw heeft. Voor de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling wordt onderscheid gemaakt in gebieden met verwachte archeologische waarden (ongeveer 45% van het grondgebied van de provincie) en gebieden met bekende archeologische waarden (minder dan 1% van het grondgebied van de provincie). De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Voor gemeenten die niet beschikken over een eigen archeologische waardenkaart blijft het provinciaal beleid onverkort van toepassing. Dit betekent onder andere een onderzoeksplicht bij ontwikkeling die groter zijn dan 100 m2 en dieper dan 30 cm. Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de POA benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
paragraaf 5 Buitendijks bouwen Aanleiding: Gedeputeerde Staten hebben in april 2010 besloten dat de provincie:
In buitendijkse gebieden van de grote rivieren die binnen de bebouwingscontouren liggen, neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden ook gezien klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico’s. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico en te motiveren hoe zij daarmee zijn omgegaan. Dit wordt opgenomen in een nieuw artikel in de verordening. De provincie heeft een RisicoApplicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kan helpen. Gemeenten kunnen ook de risico's op economische schade, milieuschade en het aantal getroffen door functieuitval in beeld brengen. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
paragraaf 6 Derde Merwedehaven - herstructurering Aanleiding De provincie heeft de Vaststellingsovereenkomst in 2011 getekend waarin staat dat de exploitatie van de stortplaats Derde Merwedehaven wordt beëindigd op 31 december 2012 en dat, gedurende de zes jaar daarna, de stortplaats wordt herontwikkeld tot een recreatiegebied van ongeveer 60 ha en een bedrijventerrein van ongeveer 4 ha. Inhoud De huidige functieaanduiding van de stortplaats als ''Recreatiegebied'' in combinatie met de aanduiding ''Stortplaats met overwegend recreatieve eindbestemming'' moet voor een gebied van 4 ha. worden gewijzigd in watergebonden bedrijventerrein. Ook moet de zuidelijke kade binnen de bebouwingscontour worden gebracht (verordening artikel 2.1). Dit is in overeenstemming met het huidige gebruik (bedrijfsmatige doeleinden ten behoeve van de stortplaats) en past in het Hoofdlijnenakkoord 2011-2015 ''Zuid-Holland verbindt en geeft ruimte''. Na de sluiting van de stortplaats heeft de provincie op basis van de Wet milieubeheer de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de nazorg. De realisering van de eindbestemmingen dient op deze nazorg te worden afgestemd. Dit wordt uitgewerkt in een nazorgplan dat door Gedeputeerde Staten wordt goedgekeurd. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
Werkt door op PVR kaart 6 Bedrijventerreinen, rode gebied toegevoegd als bedrijventerrein. Werkt door op Functiekaart, rode gebied wijzigt van recreatiegebied in bedrijventerrein. paragraaf 7 Ecologische Hoofdstructuur - technische aanpassingen Inhoud Dit onderwerp staat los van de herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Zie ook paragraaf 11. Het gaat om relatief kleine technische aanpassingen van de EHS, in verband met afwijking van de werkelijke situatie en geconstateerde foutjes in de begrenzing. Het gaat om circa 60 correcties in een 30tal gemeenten. Conclusie Twee gebiedjes zijn groot genoeg en worden ook aangepast op de functiekaart (Zoetermeer en Roterdam Overschie) Deze en alle overige wijzigingen worden verwerkt op kaart 3 van de verordening. paragraaf 8 Economie en Energie - verwerken beleidsvisie Inleiding In de startnotitie zijn vijf onderwerpen opgenomen voor de Actualisering 2012 die kunnen leiden tot wijziging van structuurvisie en/of verordening. Dit gaat om:
Voor onderwerp kantorenbeleid geldt dat de regio's nog niet klaar zijn met hun uitwerking van het kantorenbeleid zoals dat is vastgesteld met de Actualisering 2011. Dit onderwerp gaat dan ook niet mee in de Actualisering 2012. subparagraaf 1 Behoefteraming bedrijventerreinen Aanleiding De verwachting is dat de eerstkomende jaren de uitbreidingsvraag naar bedrijventerrein minder groot zal zijn. De uitbreidingsbehoefte naar nieuwe bedrijventerreinen is daarom opnieuw in kaart gebracht. Inhoud Geconcludeerd wordt dat rekening gehouden moet worden met een minimale uitbreidingsvraag vanuit het RC-scenario (Regional Communities). Vanaf de jaren 2014 en 2015 is het goed mogelijk dat de economie zich herstelt. De uitbreidingsvraag zal richting 2020 toenemen en mogelijk vergelijkbaar zijn met het TM-scenario (Transatlantic Market). Belangrijk is om de huidige economische groei en uitgifte te monitoren en de economische korte termijn prognoses in de gaten te houden. Op het moment dat de economie aantrekt en een gemiddelde tot bovengemiddelde groei laat zien, zal ook de verwachtte uitbreidingsvraag binnen het TM-scenario werkelijkheid worden. Indien de groei achterblijft, dan kunnen reserveringen benut worden voor de volgende planperiode (2021-2030). Er wordt daarom een bandbreedte gehanteerd. Voor de reservering in de structuurvisie en de regionale bedrijventerreinstrategieën wordt uitgegaan van het TM-scenario. Voor de internationaal georiënteerde economische motoren Mainport- en Greenport wordt voor de specifieke sector logistiek het GE-scenario (Global Economy) gehanteerd. Het is van belang dat niet alle terreinen direct uitgelegd gaan worden. Aan de hand van monitoring, marktanalyses en korte termijn prognoses zullen provincie en regio’s in spelen op de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen die de komende jaren naar verwachting nog op het niveau van het RC-scenario ligt. De geactualiseerde behoefteramingen voor de periode 2010-2020 liggen op provinciaal niveau circa 33% lager dan de ramingen uit 2009. Regionaal zijn grotere verschillen waarneembaar. De gewijzigde situatie vraagt om regionale doorvertaling in de vijf regio’s, maar leidt in deze actualisering nog niet tot het laten vallen van geplande locaties. De nieuw geraamde ruimtebehoefte op bedrijventerreinen per REO-gebied zijn aan de REO’s aangeboden met het verzoek deze als kader te gebruiken voor de actualisatie van de bestaande regionale bedrijventerreinstrategieën. De regionale strategieën kunnen aanleiding vormen om tot een bijstelling van het planaanbod van bedrijventerreinen te komen en eventueel geplande locaties in de structuurvisie te laten vervallen. Dit wordt bekeken in het kader van de integrale herziening van de structuurvisie. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
subparagraaf 2 Detailhandel Aanleiding De detailhandel is altijd al een dynamische sector geweest, maar de huidige ontwikkelingen zijn wel heel dynamisch. Hier ligt een aantal redenen aan ten grondslag. Door de economische crisis en de stagnatie op de woningmarkt is het consumenten-vertrouwen op een historisch laag punt aanbeland. Daarnaast spelen demografische veranderingen zoals huishoudverdunning, verkleuring, ontgroening en vergrijzing. In Zuid-Holland zal over een kleine 20 jaar ruim een vijfde deel van de bevolking 65 jaar zijn. Ook het ondernemersbestand vergrijst; opvolgers staan niet (meer) in de rij. Ten slotte zijn er sectorspecifieke ontwikkelingen, in het bijzonder de opkomst van (mobiel) internet als alternatief verkoopkanaal dat naar verwachting verder zal toenemen. Alles overziend is er in de provincie Zuid-Holland per saldo een negatieve ontwikkelingsruimte in de periode tot 2020 en 2030. Bovenstaande situatie vraagt om een compleet andere benadering van de winkelvastgoedmarkt van alle actoren. Groei is niet meer vanzelfsprekend, vernieuwing en aanpassing meer dan ooit noodzakelijk. Er ontstaat grote druk op het functioneren van de binnensteden en andere aankoopplaatsen. De uitkomsten van het Koopstromenonderzoek Randstad 2011 (KSO) laten voor veel winkelcentra een slecht beeld zien. De leegstand groeit snel. In slechts een kwart van de grote winkelgebieden in de Randstad is sinds het vorige KSO (2004) sprake van omzetgroei. In Zuid-Holland zijn met name Alexandrium in Rotterdam en de Haagse binnenstad aan de winnende kant. Het aantal sterke dalers overheerst echter. Vooral in de stadscentra van Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Gouda, Schiedam, Spijkenisse en Leidsenhage in Leidschendam is de omzet zeer fors afgenomen. Behalve het merendeel van de grote centra staan ook de woonboulevards, buurtstrips en de kleine kernen over het algemeen onder aanzienlijke druk. De provincie heeft daarin aanleiding gezien een nieuwe Notitie detailhandel Zuid-Holland op te stellen. Inhoud Zuid-Holland is wat economische potentie en inwoneraantal betreft een potentiële Europese topregio. Het provinciale ruimtelijk-economisch beleid is gericht op groei met een duurzaam karakter. In dit kader is een optimale ruimtelijke detailhandelsstructuur als onderdeel van de economische structuur van groot belang om concurrerend te kunnen blijven voor (potentiële) inwoners, bedrijven en bezoekers ten opzichte van omliggende gebieden. Grootstedelijke agglomeraties als Den Haag en Rotterdam en de historische binnensteden nemen binnen deze structuur een belangrijke rol in en versterken de internationale positie en het toeristisch-recreatief profiel van Zuid-Holland. Een fijnmazig netwerk is voor de inwoners van Zuid-Holland van belang voor de aankoop voor dagelijkse boodschappen. Om de detailhandelsstructuur in Zuid-Holland in stand te kunnen houden, zal de gezamenlijke inzet van partijen erop gericht moeten zijn om het winkelvloeroppervlak en de zachte planvoorraad in omvang terug te brengen en tegelijk de dynamiek en de vernieuwing in de detailhandelsstructuur te stimuleren en de structuur te versterken. Kwaliteit moet leidend zijn. Aanvullend hierop is versterking van perspectiefrijke onderdelen van de bestaande detailhandelsstructuur en het tegengaan van solitaire vestigingen van belang. Het provinciale detailhandelsbeleid is erop gericht om de hoofdstructuur (hoofd- en ondersteunende centra, aangevuld met de belangrijkste clusters van PDV) zoveel als mogelijk te versterken, met behoud van dynamiek in de sector. Dit wil de provincie realiseren door het beperken van het aantal nieuwe winkellocaties, het versterken van een beperkt aantal winkellocaties en het blijven vasthouden aan het restrictieve beleid bij vestiging van detailhandel buiten de centra. Binnen de hierboven geschetste hoofdstructuur onderscheiden wij twee verschillende categorieën: te ontwikkelen centra en te optimaliseren centra. Daarnaast zijn er honderden kleine aankoopplaatsen in de provincie aanwezig die geen onderdeel uitmaken van de hoofdstructuur. Te ontwikkelen centra Voor deze categorie centra binnen de hoofdstructuur wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de SER-ladder kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het centrum van Rotterdam, de binnenstad van Den Haag, de nieuwe centra Alexandrium, Zuidplein, Stadshart Zoetermeer en de historische binnensteden van Delft, Dordrecht, Gouda en Leiden komen hiervoor in aanmerking. De grote planvoorraad in de aankoopgebieden in Rotterdam vraagt daarbij overigens om aandacht. Deze ligt op een te hoog niveau in relatie tot de ontwikkelingsmogelijkheden. Te optimaliseren centra De andere categorie aankoopplaatsen binnen de hoofdstructuur krijgt de status ‘Optimaliseren’ volgens het ‘nee-tenzij-principe’. Dit betekent dat gewerkt moet worden aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventuele beperkte uitbreiding van winkelmeters moet in het het teken staan van structuurverbetering van het centrum. In dit kader kan gedacht worden aan optimalisatie van de winkelrouting en de route tussen de belangrijkste voorzieningenclusters zoals het winkelgebied en het station. Overige aankoopplaatsen De aankoopplaatsen die buiten de provinciale hoofdstructuur vallen, hebben soms minder toekomstperspectief en komen dan voor een facelift, herprofilering of functieverandering in aanmerking. Groei zal hier in ieder geval niet aan de orde kunnen zijn. De provincie vraagt in dit kader aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Hiermee dient vooral rekening te worden gehouden bij de vestiging van grotere supermarkten in de regionale hoofdcentra. Vestiging van internet afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen buiten de winkelstructuur is toegestaan mits het geen winkel of toonzaal betreft en de bereikbaarheid en het parkeren zijn gewaarborgd. De provincie acht het noodzakelijk dat er op termijn minder PDV-locaties in Zuid-Holland beschikbaar zullen zijn. In de verordening is een regeling opgenomen die gericht is op behoud en versterking van de detailhandelsstructuur in de centra van steden, dorpen en wijken. Buiten de centra is alleen ruimte voor specifieke branches (perifere detailhandel) die niet goed inpasbaar zijn in de bestaande centra. Voor grootschalige detailhandel in meubelen en andere aan het wonen gerelateerde branches zijn opvanglocaties aangewezen. Deze zogenaamde PDV-locaties, zijn aangeduid op een kaart in de verordening. In de Actualisering 2012 blijft het stringente beleid in de verordening gehandhaafd. Het aantal PDV-locaties is met één teruggebracht. Het betreft het nieuwe regionale centrum Schieveste. Wij vragen de regio’s structuurvisies detailhandel op te stellen, inclusief regionale programmering op basis van toepassing van de SER-ladder waarbij de provincie onder andere voorstellen verwacht voor het reduceren van het aantal PDV-locaties, (PDV)-planvoorraad en winkelvloeroppervlak die meegenomen zullen worden in het kader van de actualisatie van de structuurvisie en verordening in 2013. Als kader voor de (boven)regionale of intergemeentelijke detailhandelsprogramma’s dient uitgegaan te worden van de ontwikkelingsmogelijkheden uit het kwantitatief kader (hoofdstuk 3 Notitie detailhandel Zuid-Holland) De provincie heeft het voornemen de PDV-zoeklocatie in de Noordelijke Bollenstreek in de actualisatie van de Provinciale Structuurvisie in 2013 van kaart 7 te verwijderen indien Holland Rijnland niet met een ruimtelijk goed onderbouwd voorstel komt. De provincie gaat de vestiging van perifere detailhandel strikter beperken door een aantal aan het wonen gerelateerde branches vanuit ruimtelijke overwegingen uitsluitend op de daarvoor aangewezen locaties toe te laten. Daarnaast is een nieuwe indeling gemaakt voor de PDV-branchering en is sprake van een ondergeschikte wijziging in het toelaten van themagerichte detailhandel bij onderwijsvoorzieningen (leerwerkplekken). Ten einde de toename van vloeroppervlak buiten de hoofdstructuur te beperken, acht de provincie themagerichte detailhandel slechts in beperkte mate toelaatbaar. De ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) is van toepassing op detailhandel. In deze actualisering wordt de verordening daartoe aangepast. Een andere aanpassing in de verordening is het schrappen van de voorwaarde van advies van het Regionaal Economisch Overleg (REO) over nevenassortiment. De REO's hebben aangegeven hierover geen advies uit te brengen. Dit voorstel leidt tot: structuurvisie:
subparagraaf 3 Economische speerpunten Aanleiding Gedeputeerde Staten hebben drie economische speerpunten benoemd die voor de komende jaren beeldbepalend zullen zijn voor het optreden van de provincie Zuid-Holland. De drie geselecteerde economische ontwikkelingen staan centraal omdat deze het meest betekenisvol zijn voor de Zuid-Hollandse economische ontwikkeling. Het gaat om de haven-logistieke ontwikkelingen, de greenports en de kenniscentra. Behoud van leefkwaliteit is randvoorwaarde bij ontwikkelingen. Inhoud De tekst is op dit punt verduidelijkt. Daarnaast is aangegeven dat Zuid-Holland ruimte moet blijven bieden voor activiteiten op het gebied van Life & healthsciences. Op de locatie Valkenburg wordt daarom een deel van de strategische ruimtelijke reserve van circa 20 hectare toegekend aan kennisintensieve bedrijven uit deze sector. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
subparagraaf 4 Watergebonden bedrijvigheid Aanleiding Watergebonden bedrijventerreinen zijn van groot belang voor de Zuid-Hollandse economie en kunnen een bijdrage leveren aan een duurzaam Zuid-Holland via een duurzame economie en duurzame mobiliteit. Bijzonder aandachtspunt is daarbij dat ondanks de stagnerende woningmarkt belangstelling blijft bestaan voor transformatie van watergebonden bedrijventerreinen tot aantrekkelijke woningbouwlocaties. Een betere planologische bescherming van de watergebonden bedrijventerreinen is gewenst. Inhoud Het huidige areaal watergebonden bedrijventerreinen moet in principe worden gehandhaafd. De belangrijkste watergebonden bedrijventerreinen staan op de nieuwe kaart 4.7.2.a in de structuurvisie samen met het vaarwegennetwerk. Ook buiten de aangeduide terreinen bevinden zich watergebonden bedrijven, bijvoorbeeld op terreinen die op grond van al langer bestaande plannen getransformeerd kunnen worden naar woningbouw of andere functies. Wanneer watergebonden bedrijven verplaatst moeten worden verdient het de voorkeur deze naar de watergebonden bedrijventerreinen te verplaatsen. Bij transformatie van watergebonden bedrijventerreinen heeft het de voorkeur eventuele areaalcompensatie in aansluiting op bestaande watergebonden bedrijventerreinen te laten plaatsvinden vanwege de versterking van het vaarwegennetwerk. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
paragraaf 9 Fysieke veiligheid Aanleiding Veiligheid heeft naar aanleiding van de branden bij Kijfhoek en Moerdijk veel aandacht gekregen als ruimtelijk thema. De provinciale rol op dit terrein heeft nieuwe aandacht gekregen. De onderwerpen waterveiligheid en externe veiligheid staan al in de structuurvisie beschreven. Inhoud De provincie heeft wettelijke taken in de zorg voor veiligheid, bij het toezicht daarop en in de beheersing van rampen en crises. De provincie zet zich op verschillende manieren in voor een gezonde en veilige woon- en werkomgeving. Dat gebeurt in de ruimtelijke planvorming, in de vergunningverlening en in het toezicht. De provincie wordt hierbij door verschillende partners geadviseerd zoals waterschappen, veiligheidsregio's en omgevingsdiensten. Het doel is dit onderwerp bij gemeenten vroeg aan de orde te stellen bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen. Specifieke risicobronnen zijn benoemd in het veiligheidsbeleid. Nu de champ-methodiek voor een deel is overgenomen in rijksregelgeving dekt de methodiek niet langer het provinciaal beleid, daarom is waar voorheen stond 'en hanteert hierbij de champ-methodiek' vervangen door de 'beleidsregel groepsrisico in ruimtelijke ordening'. Deze beleidsregel houdt ondermeer in dat, als het groepsrisico boven 0,3 maal de oriëntatiewaarde ligt of toeneemt dan wel gelijk blijft, er een goed onderbouwde groepsrisicoverantwoording moet zijn om deze keuze te verantwoorden. Er moet een maximale inspanning geleverd zijn om de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen tot een minimum te beperken. Wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt, dient aannemelijk te worden gemaakt dat op termijn wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde. Een nieuw onderwerp betreft natuurbranden. Een duinbrand is een reëel veiligheidsrisico voor de omwonenden, recreanten en hulpverleners. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt door de provincie met de betrokken partners toegewerkt naar reductie van het risico op natuurbranden. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
paragraaf 10 Glas Nieuw-Reijerwaard Aanleiding, inhoud In het kader van het inpassingsplan voor het nieuwe bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard in de gemeente Ridderkerk is nadrukkelijk onderzoek gedaan naar duurzaamheidsaspecten. Eén van de opties die daarbij naar voren is gekomen is het mogelijk maken van glastuinbouw als tweede bouwlaag op bedrijfsgebouwen. Dit sluit goed aan bij de agro-logistieke bedrijvigheid waar Nieuw Reijerwaard voor is bedoeld. De verordening maakt nieuwe glastuinbouw alleen mogelijk binnen de daarvoor aangewezen glastuinbouwgebieden. In de verordening wordt daarom een uitzonderingsbepaling opgenomen voor glastuinbouw als tweede laag op bedrijven (dubbel ruimtegebruik) op het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
paragraaf 11 Groen - verwerken beleidsvisie Aanleiding De ontwerp-Beleidsvisie Groen (voorheen Groenagenda) geeft de nieuwe koers en uitvoeringsstrategie aan van de provincie Zuid-Holland in de groene ruimte. Voor het opstellen van een nieuwe beleidsvisie zijn verschillende aanleidingen: de veranderende maatschappelijke behoeften, de decentralisatie van rijkstaken voor groen richting provincie en de rijksbezuiniging op het lopende Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). De ontwerp-Beleidsvisie Groen geeft aan dat de provincie de verschillende functies in de groene ruimte (natuur, recreatie, landbouw, water en cultuurhistorie) de komende jaren nog meer wil koppelen om de provinciale doelen te kunnen halen. Meervoudig ruimtegebruik en slimme koppelingen zijn daarom het uitgangspunt. De komende jaren ligt minder de nadruk op nieuwe groengebieden, maar meer op netwerken waarbij de kwaliteiten van het landschap behouden blijven en beter benut worden. Daarnaast is de kwaliteitsverbetering van de bestaande groengebieden een belangrijk aandachtspunt. Inhoud Gezien het beperkte financiële kader zijn voor deze collegeperiode vijf prioriteiten benoemd voor de inzet van provinciale middelen. De prioriteiten zijn:
Ruimtelijke consequenties Wijzigingen in de teksten van de structuurvisie hebben betrekking op een verdere uitwerking van de recreatieve transferia in Zuid-Holland in poorten en toeristische overstappunten (top's). Voorts zal de nadruk meer worden gelegd op recreatieve netwerken waarbij de kwaliteiten van het landschap behouden blijven dan op de aanleg van nieuwe recreatiegebieden. Daarbij is de kwaliteitsverbetering van bestaande groengebieden wel nog steeds een belangrijk aandachtspunt (zie ook herijking RodS). Verder wordt meer ruimte gegeven voor nieuwe recreatieve voorzieningen. De recreatieve poorten zijn met name geschikt voor het concentreren van recreatieve voorzieningen. Uitgangspunt blijft wel dat de voorzieningen moeten passen bij de functie en kwaliteiten van het gebied. De verordening wordt op dit punt aangepast. De bestaande regeling voor kleinschalige recreatieve bebouwing wordt verruimd en er wordt een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd voor het incidenteel toelaten van grootschalige recreatieve bebouwing. De innovatiemaatregelen voor de grondgebonden landbouw hebben geen ruimtelijke consequenties voor de structuurvisie en de verordening. Biodiversiteit Het onderwerp biodiversiteit is verder uitgewerkt. Er wordt daarbij aandacht geschonken aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingen, agrarisch natuurbeheer, een groenblauwe dooradering, biodiversiteit in recreatiegebieden en agrobiodiversiteit. Herijking Recreatie om de Stad (RodS) Het rijk heeft het RodS-programma beëindigd. In de ontwerp-Beleidsvisie Groen is een herijkt projectenpakket Recreatie om de Stad opgenomen dat samen met de gebiedspartners is bepaald. Het herijkte RodS-programma bestaat uit drie delen:
Als gevolg van het Onderhandelingsakkoord Natuur wordt de ontwikkelopgave van de EHS herijkt. De inzet van de provincie Zuid-Holland is de ontwikkelopgave te beperken tot wat nodig is voor internationale verplichtingen van Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water. Een door het Interprovinciaal Overleg (IPO) ingestelde externe commissie geeft (volgens de planning) in oktober 2012 een bindend advies voor prioritering van de landelijke ontwikkelopgave, de toedeling van de middelen uit grond-voor-grond en aanvulling uit het provinciefonds voor beheer. Dan wordt duidelijk hoe de ontwikkelopgave van de EHS er na de herijking uit ziet. Het advies komt te laat om dit onderwerp in de Actualisering 2012 mee te nemen. Volgens het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening moeten de provincies voor 1 juli 2013 de herijkte EHS in een verordening hebben vastgelegd. Daarom zal voor de herijking van de EHS in de 1e helft van 2013 een aparte herzieningsprocedure voor de structuurvisie en de verordening worden doorlopen. Ook de herijking van de ecologische verbindingen zullen in dit proces worden meegenomen. Wel wordt als gevolg van de herijking van de EHS nu al het artikel in de verordening (tijdelijk) aangepast ten aanzien van het positief bestemmen van de prioritaire nieuwe natuur. De eerste reden hiervoor is dat de precieze begrenzing van de nieuwe natuur nog niet bekend is en het niet zinvol is nu gebieden een natuurbestemming te geven wanneer die natuurbestemming binnenkort komt te vervallen. Een andere reden is dat de nieuwe grondverwervingsstrategie voor de EHS (waaronder onteigening en schadeloosstelling) nog moet worden bepaald. Hierdoor kan de financiële uitvoerbaarheid van het positief bestemmen van nieuwe natuur niet goed worden onderbouwd. Het is dan ook niet redelijk dit van de gemeenten te verlangen. Bij de regeling in de verordening voor prioritaire nieuwe natuur is daarom een (tijdelijke) afwijkingsmogelijkheid opgenomen waar de gemeente gebruik van kan maken als de uitvoerbaarheid van de natuurbestemming niet is verzekerd. Een andere bestemming dan natuur is hierdoor mogelijk, maar voorwaarde blijft wel dat geen bestemmingen worden aangewezen die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken. Inspraak De ontwerp-Beleidsvisie Groen heeft van 29 mei tot en met 6 juli 2012 ter inzage gelegen. Het is niet nodig om zienswijzen op de Beleidsvisie Groen te herhalen in de zienswijzeprocedure van de Actualisering 2012. In deze zienswijzeprocedure ligt alleen de ruimtelijke vertaling van de Beleidsvisie Groen ter inzage, zoals in de wijzigingen hieronder staat beschreven. Mocht de zienswijze op de ontwerp-Beleidsvisie Groen aanleiding zijn om die aan te passen, dan zullen de ruimtelijke consequenties hiervan automatisch worden meegenomen in de Actualisering 2012. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
Gele gebieden: recreatiegebied wijzigt in agrarisch landschap - inspelen op verbinding stad-land. Gele gebied stedelijk groen wijzigt in stads- en dorpsgebied. Rood kruisje zoeklocatie recreatiegebied geschrapt. paragraaf 12 Herzieningsverzoeken - realisering Aanleiding Gemeenten en regio’s kunnen in het kader van de jaarlijkse actualisering een verzoek om wijziging doen van de structuurvisie en de verordening. Ook kan een verzoek om ontheffing van de verordening worden gedaan. Veelal gaat het om verruiming van de bebouwingscontour of om aanpassing van de functieaanduiding. Het is een enkele keer voorgekomen dat na honorering van het verzoek de beoogde ontwikkeling niet wordt gerealiseerd. Ook is het voorgekomen dat de gemeente een andere ontwikkeling realiseert, dan waarvoor de aanvraag is gedaan. De statencommissie heeft verzocht dit te onderzoeken. In de statencommissie van enkele maanden geleden is een memo behandeld over dit onderwerp. Inhoud Een wijziging van de structuurvisie en/of de verordening kan veelal worden benut voor een andere ontwikkeling dan waar het wijzigingsverzoek betrekking op heeft. Dit is met name aan de orde als het gebied de aanduiding 'stads- en dorpsgebied' heeft. Dit is niet aan de orde bij ontheffingen. De gemeente kan een ontheffing niet benutten voor een andere ontwikkeling dan waarvoor de ontheffing is aangevraagd. Uitgangspunt is dat contouruitbreidingen na een herzieningsverzoek alleen mogen worden benut voor ontwikkelingen passend binnen de aanvraag. Bij een andere invulling is overleg nodig met de provincie. Mocht een gemeente zonder nader overleg tot een andere invulling komen, dan kan de provincie over gaan tot het indienen van een zienswijze bij de beoordeling van een bestemmingsplan. In de structuurvisie en in de toelichting van de verordening wordt hierover een passage opgenomen. Dit leidt tot wijziging van: structuurvisie: verordening;
paragraaf 13 Historische landgoederen - exploitatie Aanleiding, inhoud Gedeputeerde Staten hebben Provinciale Staten toegezegd onderzoek te doen naar de verdere ontwikkeling van de historische landgoederen en de beleidsruimte die eigenaren wordt geboden voor de economische benutting van landgoederen binnen de huidige regelgeving. Uit onderzoeksresultaten blijkt dat in algemene zin niet gesteld kan worden dat de landgoedbiotoop een belemmering vormt voor de exploitatie van historische landgoederen. Het onderzoek geeft in ieder geval geen aanleiding tot een wijziging van de regelgeving voor de landgoed- en kasteelbiotoop, zoals opgenomen in artikel 14 van de verordening. Het rapport zal afzonderlijk na de vaststelling van de ontwerp-Actualisering aan PS worden aangeboden. Dit onderwerp leidt niet tot wijziging van structuurvisie, verordening of kaarten. paragraaf 14 Nieuwe Landgoederen - toegankelijkheid Aanleiding De verordening bevat een regeling voor de aanleg van nieuwe landgoederen buiten de bebouwingscontour. Eén van de voorwaarden is dat 90% van het nieuwe landgoed openbaar toegankelijk is. In de verordening nu nog niet voorgeschreven hoe dat moet worden gewaarborgd. De statencommissie Ruimte en Leefomgeving heeft hiervoor aandacht gevraagd. Inhoud In de toelichting van de verordening is aangegeven dat het onderhoud en het beheer van het landgoed gewaarborgd kan worden met een privaatrechtelijke overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemer. Het waarborgen van de openbare toegankelijkheid kan hieraan worden toegevoegd. Een bepaling hierover zal worden toegevoegd aan de regeling in de verordening. Dit voorstel leidt tot wijziging van: verordening:
paragraaf 15 Oostvlietpolder Aanleiding Statenmotie 336 roept het college van Gedeputeerde Staten op om uiterlijk in september 2012 een voorstel aan Provinciale Staten voor te leggen over de toekomst van de Oostvlietpolder. De motie betreft de wens van de gemeente Leiden om de Oostvlietpolder groen te houden. Zij verzochten daarom bij de Actualisering 2011 de bestemming bedrijventerrein te wijzigen in een groene bestemming. De motie vraagt Gedeputeerde Staten de gemeente erop te wijzen dat er, voordat tot bestemmingsverandering wordt overgegaan, eerst regionale instemming over moet zijn. Hierover wordt ambtelijk en bestuurlijk overlegd. Inhoud In tegenstelling tot de aanname in het verzoek van de gemeente en de algemene trend in de provincie, blijkt uit de behoefteramingen dat er nog steeds behoefte is aan nieuw areaal bedrijventerrein in het gebied van de stedelijke as Leiden – Katwijk. Deze provinciale en regionale behoefteramingen wijzen uit dat de Oostvlietpolder niet geschrapt kan worden als er geen alternatieve locaties voor worden gevonden. Deze zoektocht naar kwalitatief gelijkwaardige locaties is nog niet gereed. De zoektocht verloopt via twee sporen. Het eerste spoor is de analyse en mogelijke functieverschuiving tussen werklocaties in de as Leiden - Katwijk. Het tweede spoor is het zoeken naar een alternatief in de bredere regio. Conclusie Onder bestuurders is onderzoek gedaan naar het gevraagde draagvlak. Het blijkt dat er regionaal nu geen draagvlak is voor de bestemmingswijziging van de Oostvlietpolder omdat er nog geen alternatieven zijn gevonden. In deze Actualisering 2012 vindt daarom nu nog geen functiewijziging plaats. Provincie, regio en gemeente Leiden zullen de komende periode onderzoek doen naar kwalitatief gelijkwaardige alternatieven. paragraaf 16 RijnGouwelijn = HOV-NET Zuid-Holland Noord Aanleiding In het voorjaar 2011 heeft de Tweede Kamer op voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu besloten om de voorgenomen rijksbijdragen voor de RijnlandRoute en de RijnGouwelijn samen te voegen tot één gebiedsbudget. De provincie kreeg hierbij de vrijheid om een integrale afweging tussen beide projecten te maken. In april 2011 is in het Hoofdlijnenakkoord gekozen voor de aanleg van zowel de RijnGouwelijn als de RijnlandRoute. Vanwege de financiële risico’s en alle wensen voor een goede en veilige inpassing vermeldt het Hoofdlijnenakkoord dat een algemene heroverweging binnen en tussen de beide projecten noodzakelijk is. Inhoud Gedeputeerde Staten hebben op 15 mei 2012 het principebesluit genomen om de RijnGouwelijn uit te voeren als treinverbindingen en buscorridors onder de naam HOV-NET Zuid-Holland Noord. Dit betekent dat het oorspronkelijke idee van een lightrailverbinding (RijnGouwelijn-West) is verlaten. Gekozen is voor een versterking van het openbaar vervoer in het gebied van de concessie Zuid-Holland Noord door de versterking van het gehele netwerk. Dit kan worden gerealiseerd door middel van een achttal HOV-buscorridors / treinverbindingen langs de oost-west-as met uitlopers naar de Noordvleugel en het zuidelijke deel van de Zuidvleugel van de Randstad. Het HOV-NET Zuid-Holland Noord bestaat uit de verbetering van de treinverbinding Leiden-Alphen aan den Rijn-Gouda/Utrecht en het realiseren van een zestal buscorridors:
Relatie met kantorenbeleid Bij enkele te realiseren haltes van de RijnGouwelijn was kantoorvestiging toelaatbaar op grond van het provinciaal beleid. Het betreft onder andere Leiden Bio Science Park en Transferium Rijnfront Oegstgeest. Bij de aanscherping van het kantorenbeleid in het kader van de Actualisering 2011 zijn deze haltes onder de toepassing gebracht van de in artikel 7 lid 3 opgenomen afwijkingsmogelijkheid van de verordening. De haltes waarop deze afwijkingsmogelijkheid van toepassing is zijn opgenomen in een bijlage van de verordening. Daarbij is als voorwaarde genoemd dat kantoorvestiging beperkt moet worden tot 10 minuten loopafstand van de trein- en lightrailhaltes. Door de vervanging van lightrail door HOV-bussen, zou kantoorvestiging worden uitgesloten. Daarom wordt de toepassing verruimd tot 10 minuten loopafstand van de beoogde haltes van trein, lightrail en HOV. Specifiek voor de locaties Leiden Bio Science Park en Transferium Rijnfront, geldt dat de ontwikkeling van kantoren moet passen in afspraken die de betrokken partijen hierover maken met de provincie. Dit leidt nu niet tot aanpassing van de structuurvisie of de verordening. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
Gele lijnen RijnGouwelijn west plus deel oost en lijn Leiden-Leiderdorp wijzigen van regionale railverbinding in regionale verbinding. Geelgestippeld gebied stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer geschrapt. paragraaf 17 Rijnlandroute Aanleiding In het voorjaar 2011 heeft de Tweede Kamer op voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu besloten om de voorgenomen Rijksbijdragen voor de RijnlandRoute en de RijnGouwelijn samen te voegen tot één gebiedsbudget. De provincie kreeg hierbij de vrijheid om een integrale afweging tussen beide projecten te maken. In april 2011 is in het Hoofdlijnenakkoord gekozen voor de aanleg van zowel de RijnGouwelijn als de RijnlandRoute. Vanwege de financiële risico’s en alle wensen voor een goede en veilige inpassing vermeldt het Hoofdlijnenakkoord dat een algemene heroverweging binnen en tussen de beide projecten noodzakelijk is. Inhoud Op 27 juni 2012 hebben Provinciale Staten een besluit genomen over de RijnlandRoute. Provinciale Staten hebben gekozen voor het tracé Zoeken naar Balans Optimaal. De ligging van dit tracé is in overeenstemming met de huidige structuurvisie. Dit betekent dat er geen wijzigingen van de structuurvisie of verordening nodig zijn. Conclusie geen wijzigingen in de structuurvisie en/of verordening. paragraaf 18 Ruimtelijke kwaliteit - stroomlijnen verordening Aanleiding De provincie stuurt bij ontwikkelingen die (ruimtelijke) invloed hebben op het buitengebied nadrukkelijker op ruimtelijke kwaliteit. In het kader van de actualisering (2011) is de kwaliteitskaart van de structuurvisie geheel herzien en is in de verordening de voorwaarde van een beeldkwaliteitsparagraaf in bestemmingsplannen vastgelegd. Daarnaast stelt de provincie gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit op, samen met de partners in de betreffende gebieden. Een gebiedsprofiel heeft het karakter van een handreiking aan de gemeente en vormt een brug tussen de kwaliteitskaart op provinciaal niveau en de beeldkwaliteitsparagraaf op bestemmingsplanniveau. In de verordening komen het begrip ruimtelijke kwaliteit of vergelijkbare begrippen in meerdere artikelen voor. Het begrip wordt niet eenduidig gebruikt. Dit is verklaarbaar vanuit de historie van de betreffende regelingen. In het kader van de Actualisering 2012 is onderzocht hoe dit beter gestroomlijnd kan worden. Een andere aanleiding is het plan van aanpak ruimtelijk kwaliteit buitengebied. De provincie wil in enkele gebieden tijdelijk proefdraaien met een andere manier van sturing, waarbij ruimtelijke kwaliteit belangrijker is dan strikte handhaving van de bebouwingscontouren. Inhoud Ruimtelijke kwaliteit als centraal ruimtelijk uitgangspunt In de Actualisering 2012 wordt het begrip ruimtelijk kwaliteit als een centraal ruimtelijk uitgangspunt neergezet als eerste inhoudelijke bepaling in de verordening. In dit nieuwe artikel worden ook andere belangrijke ruimtelijke uitgangspunten opgenomen: regionale afstemming en de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder). Het neerzetten van ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op het buitengebied of stads- en dorpsranden met invloed op het buitengebied, betekent dat het veelal niet nodig is dit begrip terug te laten komen in andere bepalingen. Dubbels worden daarom zoveel mogelijk geschrapt. In een enkel geval is het wenselijk extra voorwaarden te stellen aan de ruimtelijke kwaliteit. In dat geval worden deze voorwaarden opgenomen bij een verwijzing in het betreffende artikel naar de algemene bepalingen over ruimtelijke kwaliteit. Proefdraaien met ruimtelijke kwaliteit De provincie heeft een plan van aanpak ruimtelijke kwaliteit buitengebied opgesteld. Onderdeel hiervan is het tijdelijk proefdraaien met ruimtelijk kwaliteit, met loslating van de strikte handhaving van de bebouwingscontouren. In de verordening wordt daarom een tijdelijke afwijkingsmogelijkheid opgenomen die van toepassing is in gebieden die kunnen worden aangewezen door Gedeputeerde Staten, in overeenstemming met advies van de statencommissie Ruimte en Leefomgeving hierover. De toelaatbaarheid van functies en bebouwing wordt bepaald door toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) en het afwegingskader voor sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ook moet het gaan om functies en bebouwing die qua aard en schaal aansluiten bij de functies op de kwaliteitskaart. Bij het aanwijzen van de gebieden kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld. Het proefdraaien levert input op voor een verdere aanpassing van de regelgeving voor het buitengebied in de verordening, waarbij mogelijk de harde bebouwingscontouren kunnen worden losgelaten. Dit vraagt om een integrale herziening van het beleid. De organisatie van het proefdraaien wordt de komende periode uitgewerkt. Samenwerking met de betrokken gemeenten en regio's is essentieel voor een goed resultaat van het proefdraaien. Dit voorstel leidt tot wijziging van: verordening:
paragraaf 19 Spoedwet Wro Aanleiding De Spoedwet Wro is in 2012 aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer. De Spoedwet Wro (een wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enkele andere wetten) voorziet in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind bij nationale belangen en in een wettelijke grondslag voor de mogelijkheid tot afwijking (ontheffing) van algemene regels. Het eerste onderdeel betekent dat het rijk de provincie bij AMvB kan opdragen onderwerpen op te nemen in de verordening. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is dit gebeurd voor de onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur, Limes en Nieuwe Hollandse Waterlinie. In paragraaf 21 is aangegeven welke aanpassingen van de verordening voorvloeien uit het Barro. Het tweede onderdeel heeft tot gevolg dat de verordening in overeenstemming moet worden gebracht met de Spoedwet Wro. Dat is het onderwerp van deze paragraaf van de actualisering. Aandachtspunt bij de Spoedwet is dat volgens de wet een ontheffing alleen is bedoeld voor onvoorziene ontwikkelingen en er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. Inhoud De Spoedwet Wro heeft tot gevolg dat flink gesnoeid moet worden in de ontheffingsmogelijkheden in de verordening en het toepassingsbereik daarvan. De specifieke ontheffingsbepalingen voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3 lid 1) en intensieve recreatie (artikel 3 lid 2) zijn in strijd met de wet omdat het hier gaat om voorziene categorieën van gevallen. De algemene ontheffingsbepalingen in artikel 15 lid 1 en 2 worden samengevoegd tot één algemene ontheffingsbevoegdheid, waarvan de tekst zo dicht mogelijk bij de wettekst blijft. Voor toepassing binnen de EHS gelden enkele aanvullende voorwaarden, onder andere met betrekking tot compensatie. De huidige ontheffing voor de EHS (artikel 5 lid 4) is dan niet meer nodig. Het terugbrengen van het aantal ontheffingsmogelijkheden heeft negatieve gevolgen voor de flexibiliteit bij de toepassing van de verordening. De ervaring leert dat harde algemene regels niet altijd aansluiten bij de lokale of regionale situatie. Naast de nieuwe algemene ontheffingsmogelijkheid blijft er dan ook behoefte bestaan aan maatwerk en flexibiliteit om een goede afweging te kunnen maken op het passende niveau. Daarom worden in deze actualisering nieuwe mogelijkheden geïntroduceerd om meer ruimte te bieden aan eigen afwegingen door gemeenten, zonder dat dit gevolgen heeft voor de achterliggende doelstellingen van de regels in de verordening. Nieuw is een afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk, die gemeenten zelf kunnen toepassen. Het gaat om relatief kleine afwijkingen van enkele bepalingen, waarbij wel wordt voldaan aan de achterliggende doelstelling van de betreffende bepaling. De gemeentelijke schaal leent zich er het meest voor om hierover een goede afweging te maken. Deze afwijkingsmogelijkheid kan alleen worden toegepast voor (onderdelen van) de regelingen voor nieuwe landgoederen, de uitbreiding van niet-agrarische bedrijven, de uitbreiding van niet-volwaardige agrarische bedrijven, de uitbreiding van agrarisch aanverwante bedrijven, de uitbreiding van kassen bij boom- en sierteeltbedrijven, de uitbreiding van kassen bij bollenteeltbedrijven, de uitbreiding van bedrijfsgebonden kantoren en de verruiming van kleinschalige detailhandel. Nieuw is ook dat ruimte wordt geboden om incidenteel een functie toe te laten die in zijn algemeenheid moet worden uitgesloten in bestemmingsplannen. Deze mogelijkheid wordt geboden voor het toelaten van woningen in bestaande lintbebouwing op een bedrijventerrein, grootschalige recreatieve bebouwing (hotel, wellness etc.) in het gebied buiten de bebouwingscontouren en een hobbystal of een schuilgelegenheid voor vee in het agrarisch gebied. Ten slotte worden enkele regelingen verruimd. Belangrijke wijziging is het loslaten van het maximum aantal woningen van drie bij de toepassing van ruimte voor ruimte, zodat ook gebiedsgerichte toepassing mogelijk wordt zonder ontheffing. Per gebied kan het totaal aantal m2 te slopen bebouwing of kassen opgeteld worden en vervolgens gedeeld door de norm voor een compensatiewoning (één woning per 1.000 m2 gebouwen of 5.000 m2 glas). De woningbouw moet vanzelfsprekend passen in het regionale programma. Als voor de sanering en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit meer woningen nodig zijn dan de regeling toelaat, kunnen hierover aparte afspraken worden gemaakt met de provincie. Deze afspraken kunnen per geval worden vastgelegd in de verordening, vergelijkbaar met de afspraken over de bouw van 600 woningen in de Duin- en Bollenstreek. Andere aanpassingen: het mogelijk maken van functieverandering bij bestaande stedelijke functie in het buitengebied en medegebruik van recreatieve bebouwing voor andere functies. Dit voorstel leidt tot wijziging van: verordening:
paragraaf 20 Stedenbaan - invloedsgebieden Aanleiding In 2010 hebben Provinciale Staten invloedsgebieden rond stations vastgesteld op de functiekaart van de structuurvisie. Voor stations van Stedenbaan gold een invloedsgebied met een straal van 1200 meter en voor de stations van het Zuidvleugelnet 800 meter. Met de Actualisering 2011 zijn Stedenbaan en de lightrail-verbindingen van het Zuidvleugelnet samengevoegd tot StedenbaanPlus. Inhoud In overleg met de projectorganisatie van StedenbaanPlus is besloten voor alle stations en haltes van deze lijnen uit te gaan van een invloedsgebied van 1200 meter. Naast de NS-lijnen van Stedenbaan gaat het om:
kaarten:
Rode gebieden stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer toegevoegd. Gele gebied stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer geschrapt. paragraaf 21 SVIR, Barro en belangrijk erfgoed Aanleiding Het rijk heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Hierin is de decentralisatie van het Bestuursakkoord rijk, provincie en gemeenten vertaald voor de ruimtelijke ordening. Onderwerpen uit de SVIR die leiden tot aanpassingen in de structuurvisie en de verordening zijn deels al opgenomen in de Actualisering 2011, met name de beleidswijzigingen voor nationale landschappen en rijksbufferzones. In de Actualisering 2012 zijn aanpassingen opgenomen die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook wel genoemd AMvB Ruimte). Het doel van het Barro is het vastleggen van een deel van de nationale ruimtelijke belangen. In het besluit worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen. Het besluit geeft ook aan welke onderdelen moeten worden uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. Het Barro treedt gefaseerd in werking. Een deel is al in werking getreden en het resterende deel zal naar verwachting medio 2012 in werking treden. Er ligt ook al een ontwerp voor de eerste aanvulling op het Barro, dat naar verwachting ook dit jaar wordt vastgesteld en in werking zal treden. Inhoud Twee onderwerpen uit het Barro moeten worden geregeld in de verordening:
Voor de provincie Zuid-Holland gaat het om de Limes en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Beide gebieden staan op de voorlopige lijst werelderfgoed van de Unesco en moeten daarom volgens de Barro dan ook via de verordening beschermd worden. Dit onderdeel van het Barro is al wel vastgesteld maar nog niet in werking getreden. In de Actualisering wordt dit onderwerp toch meegenomen, gelet op het belang van het beschermen van deze erfgoederen. Limes Aanleiding In overleg en samenwerking met de betrokken provincies en gemeenten heeft de provincie invulling gegeven aan de opdracht uit het Barro om de Limes (de voormalige Romeinse rijksgrens) te begrenzen en te beschermen via de verordening. Inhoud De Limes en de zone langs de Oude Rijn en langs het Rijn-Schiekanaal (Vliet) vanaf Leiden naar Voorburg zijn rijk aan archeologische vindplaatsen en worden beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De archeologische waarden hier betreffen: forten, burgerlijke nederzettingen, grafvelden, militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. In de verordening wordt voor deze zone een onderzoeksplicht bij verwachte archeologische waarden opgenomen en een beschermingsplicht bij bekende archeologische waarden. Nieuwe Hollandse Waterlinie Aanleiding In overleg en samenwerking met de betrokken provincies en gemeenten heeft de provincie invulling gegeven aan de opdracht uit het Barro om de Nieuwe Hollandse Waterlinie te begrenzen en te beschermen via de verordening. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een oude verdedigingslinie, waarbij water werd gebruikt als verdedigingswapen. Stroken land tussen Muiden en de Biesbosch konden onder water worden gezet, zodat het land moeilijk begaanbaar werd. De linie deed dienst van 1815 tot ongeveer 1940. Slechts een klein deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is gelegen in Zuid-Holland Inhoud De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn de samenhang van forten, dijken, kaden en inundatiekommen en het groene en overwegend rustige karakter van het gebied. In overleg met de regio en de gemeenten werkt de provincie de kernkwaliteiten uit in het ‘gebiedsprofiel ruimtelijke kwaliteit’. In de verordening wordt vastgelegd dat de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie beschermd moeten worden. Ecologische Hoofdstructuur De herijking van de EHS wordt opgenomen in een afzonderlijke herziening van de structuurvisie. Daarbij wordt ook de regeling in de verordening in overeenstemming gebracht met het Barro. De EHS is opgenomen in de eerste aanvulling van het Barro (nog niet vastgesteld). Naar verwachting wordt de herziening EHS medio volgend jaar vastgesteld door Provinciale Staten. Overige onderwerpen Kustfundament In de verordening is het kustfundament vastgelegd op de kaart van de primaire en regionale waterkeringen. Een verplichting hiervoor vloeide voort uit het vorige Barro. In het nieuwe Barro regelt het rijk dit zelf. Dit onderdeel komt dus te vervallen in de verordening. Primaire waterkeringen In het Barro zijn regels opgenomen voor primaire waterkeringen. De provinciale regeling in de verordening kan daarom vervallen. In de verordening blijven wel regels staan voor regionale waterkeringen. Het artikel wordt wel anders geformuleerd, zodat de tekst beter aansluit bij de regeling in het Barro. Ladder voor duurzame verstedelijking In de eerste aanvulling van het Barro is een artikel opgenomen over de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder). Dit artikel wordt ingevoegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Omdat dit al op nationaal niveau is geregeld, is het niet nodig hierover ook een regeling op te nemen in de verordening. Toch is dit wenselijk om te benadrukken dat toepassing van de ladder ook een provinciaal belang is. In de verordening is toepassing van de SER-ladder stapsgewijs opgenomen bij de vorige actualiseringen. Het gaat om toepassing bij wonen, bedrijven, kantoren en glastuinbouw. In de Actualisering 2012 wordt de regeling op een centrale plek in de verordening gezet als algemeen uitgangspunt voor bestemmingsplannen. De tekst wordt in overeenstemming gebracht met het Bro en de toepassing wordt verruimd met detailhandel en andere voorzieningen. Er worden geen drempelwaarden opgenomen voor toepassing van de ladder omdat het Barro ook geen drempelwaarden kent. Met het opnemen van een algemene bepaling voor de ladder voor duurzame verstedelijking, komen de afzonderlijke bepalingen hierover te vervallen. Omdat glastuinbouw geen stedelijke functie is geldt daarvoor een andere formulering van de SER-ladder. Een bepaling hierover blijft daarom gehandhaafd in het artikel over agrarische bedrijven, met een aangepaste titel: "ladder voor duurzame glastuinbouw". Rijksvaarwegen In het Barro zijn vrijwaringszones opgenomen langs Rijksvaarwegen. Het gaat om het borgen van de scheepvaartbelangen. Dit valt deels samen met de in de verordening opgenomen 'Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas'. Omdat de in de verordening opgenomen zonering niet alleen betrekking heeft op het scheepvaartbelang maar ook op de veiligheid van personen op de oever, wordt de zonering vooralsnog gehandhaafd. Dit leidt dus niet tot wijzigingen, anders dan aangekondigd in de startnotitie van deze actualisering. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
paragraaf 22 Vaarwegen Aanleiding In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat de provincie voorstander is van (goederen)vervoer over water. Daarnaast wordt recreatie op het water gestimuleert. Aandacht is nog nodig voor de onderlinge relaties van enkele sectorale thema's. Het gaat dan om:
Het komt nog te vaak voor dat gebouwd wordt langs de provinciale vaarwegen, zonder dat rekening wordt gehouden met het belang van de vaarweg. Het gaat onder andere om de mogelijkheden voor beheer en onderhoud, de bereikbaarheid van oever voor hulpdiensten en het voorkomen van verstoring van zichtlijnen voor de scheepvaart en van bedienings- en begeleidingsobjecten. De nieuwe provinciale Vaarwegenverordening op basis van de Waterwet lost een deel van deze problemen op De ruimtelijk relevante aspecten komen terug in deze actualisering. Nieuw in de structuurvisie is dat bij de vaarwegtrajecten de hoofdfunctie daarvan wordt aangegeven. Het belang van de vaarweg wordt daarnaast ook neergelegd in de verordening. Een vrijwaringszone en een oeverstrook moeten langs de provinciale vaarwegen in acht worden genomen. Dit wordt vastgelegd in de verordening. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als het vaarwegbelang niet wordt geschaad. Deze regeling is vergelijkbaar met de regeling voor Rijksvaarwegen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
verordening:
kaarten:
paragraaf 23 Verordening Bescherming Landschap en Natuur (VBLN) Aanleiding Er is opnieuw gekeken naar de rol en functie van de huidige Verordening Bescherming Landschap en Natuur (VBLN). Gedeputeerde Staten stellen voor om van een directe sturing op eindgebruikers (via de VBLN) over te stappen naar een meer indirecte sturing via de structuurvisie en de verordening en daarmee ook het gemeentelijke bestemmingsplan. Uiteindelijke inzet is het intrekken van de VBLN. Inhoud Met de VBLN werd de ruimtelijke kwaliteit beschermd in de veenweidegebieden en van de graslanden in de Bollenstreek. Het betreft de bescherming van het verkavelingspatroon in het veenweidegebied door middel van het tegengaan van slootdempingen en het behoud van de graslanden in de Bollenstreek als belangrijke landschappelijke elementen in de Bollenstreek. Momenteel wordt gewerkt, samen met de regio’s, aan het opstellen van de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Daarin krijgen ook de verkavelingsstructuren in veenweidegebied en graslanden in de Bollenstreek een plaats. In aanvulling daarop zal de bescherming ook via de verordening gewaarborgd worden. Voor de te beschermen veenweidegebieden betekent dit dat in het bestemmingsplan een verbod op het dempen van sloten moet worden opgenomen. Afwijking hiervan is alleen mogelijk als sprake is van een groot maatschappelijk belang, bijvoorbeeld bij kavelruil, en mits het veenweideverkavelingspatroon niet in onevenredige mate wordt aangetast. Voor de te beschermen graslanden in de Bollenstreek betekent dit dat in het bestemmingsplan een verbod op het omzetten van grasland naar bollenteelt of een andere functie moet worden opgenomen. Afwijking hiervan is niet mogelijk (anders dan bij ontheffing door Gedeputeerde Staten). Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
paragraaf 24 Waterkeringen Aanleiding Op grond van de Waterwet is de provincie belast met het aanwijzen en vaststellen van veiligheidsniveaus voor regionale keringen. De aanwijzing en vaststelling van de veiligheidsniveaus voor regionale keringen zijn opgenomen in de provinciale waterverordeningen. Voor het grondgebied van de provincie Zuid-Holland is een vijftal waterverordeningen van kracht. Deze waterverordeningen zijn voor de waterschappen de basis voor de uitvoering van de zorg voor de regionale waterkeringen. Vanwege de ruimtelijke doorwerking staan de regionale keringen niet alleen in de waterverordeningen, maar ook in de verordening. Wijzigingen in één van de vijf waterverordeningen leiden dus ook tot aanpassing van de verordening. Deze actualisering gaat om een technische aanpassing. Kaart 8 van de verordening wordt gewijzigd naar aanleiding van wijzigingen in de Waterverordening Rijnland. De inhoudelijke afweging vindt plaats in het proces van de wijziging van de Waterverordening Rijnland. Inhoud Het stelsel van regionale keringen wordt uitgebreid op verzoek van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Zij zijn beheerder van de regionale waterkeringen in dit deel van Zuid-Holland. De uitbreiding betreft merendeels stroken boezemland en waterscheidingen die de hier gelegen ondiepe polders beschermen tegen hoge boezemwaterstanden. Dit is nodig vanwege de maatschappelijke ontwrichting die een doorbraak van deze keringen kan veroorzaken. Deze uitbreiding speelt met name in het westelijk deel van het beheergebied van Rijnland. Dit voorstel leidt tot wijziging van: kaart:
paragraaf 25 Windenergie - locatiebeleid Aanleiding In het licht van een duurzame energievoorziening is het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie van groot belang. Met het rijk zijn afspraken gemaakt om in 2020 te voorzien in ten minste 720 MW opgesteld vermogen op land. Uitgaande van een opgesteld vermogen in 2011 van circa 260 MW zijn aanvullende locaties wenselijk. De afgelopen periode heeft de provincie in overleg met regio's en gemeenten belangrijke stappen gezet in de selectie van geschikte windenergielocaties. Gedeputeerde Staten willen daarom de Nota Wervelender intrekken en het volledige windenergiebeleid onderbrengen in de structuurvisie en de verordening. Inhoud Als gevolg hiervan is de subparagraaf windenergie in de structuurvisie geconcretiseerd met hierin ook enkele onderdelen van de Nota Wervelender. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe windenergiekaart met daarop locaties windenergie, concentratiegebied windenergie (havengebied Rotterdam) en zoekgebieden windenergie. Omdat buiten deze locaties en gebieden geen nieuwe windturbines zijn toegestaan, is deze kaart opgenomen in de verordening. Op 25 april 2012 hebben Provinciale Staten een besluit genomen over de landschappelijke aanvaardbaarheid van windenergielocaties aan de randen van de Hoeksche Waard en het Groene Hart. Op 19 juni 2012 hebben Gedeputeerde Staten besloten het convenant 'Realisatie windenergie stadsregio Rotterdam aan te gaan. Dit convenant is 21 juni 2012 ondertekend. In dit convenant staat benoemd dat Gedeputeerde Staten het convenant in brengen in de voorstellen voor de Actualisering 2012. Gedeputeerde Staten hebben daartoe de te realiseren en de potentiële convenantlocaties aan de kaart windenergie toegevoegd. De zuidrand van Voorne Putten is op verzoek van de stadsregio Rotterdam als concentratiegebied verwijderd omdat daarvoor bij de betrokken gemeenten geen draagvlak is. Dit geldt ook voor de studielocatie windenergie (39) bij Maassluis. Deze komt ook niet meer op de kaart voor omdat studielocaties niet worden opgenomen. Gedeputeerde Staten hebben er vertrouwen in met de gemeenten van Goeree-Overflakkee tot een akkoord te komen over de bovenregionale windenergieopgave, waarbij wordt ingezet op het leggen van een relatie met het op te stellen IRP Goeree-Overflakkee. Het traject van dit akkoord kent een ander tijdspad dan de Actualisering 2012 en de ruimtelijke consequenties zullen daarom later in de structuurvisie en de verordening worden opgenomen. In afwachting daarvan zijn voor Goeree-Overflakkee op de kaart de zoekgebieden uit de Nota Wervelender gehandhaafd. Op verzoek van de gemeente Zwijndrecht, daarin gesteund door de regio Drechtsteden, is ook de locatie bij het rangeerterrein Kijfhoek geschrapt. Locatiespecifieke informatie uit de Nota Wervelender zal worden opgenomen in de Actualisering van de Uitvoeringsagenda Ruimte. Dit leidt tot de volgende wijzigingen:
paragraaf 26 Wonen Aanleiding Na wijzigingen in de Actualisering 2011 naar aanleiding van het vaststellen van de provinciale woonvisie volgen in de Actualisering 2012 enige verfijningen: toevoegen definitie “topmilieus” en uitwerking vereisten regionale woonvisie. subparagraaf 1 Definitie Topmilieu wonen Inhoud In de provinciale woonvisie wordt voor het bepalen van de verschillende woonmilieus uitgegaan van criteria die landelijk voor het bepalen van vraag en aanbod door het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksaangelegenheden zijn vastgesteld (door het onderzoeksbureau ABF onderscheiden woonmilieus). Aangegeven is dat regio's voor de aanduiding van bijzondere woonmilieus een eigen taal kunnen ontwikkelen zolang deze tot de ABF woonmilieus herleidbaar is. In het ABF woonmilieu landelijk wonen hebben de samenwerkende regio's in de Zuidvleugel een bijzonder woonmilieu onderscheiden: het 'topmilieu wonen'. Bestuurlijk hebben de PZH en regionale partners afgesproken dat slechts op vier locaties met bijzondere ruimtelijke kenmerken het topmilieu wonen wordt ontwikkeld. De definitie van topmilieu is geformuleerd als woningen met een verkoopprijs (vrij op naam) van meer dan 600.000 euro. De woningen worden gebouwd in een dichtheid tussen de 5 tot en met 10 woningen per hectare. Er zijn vier locaties aangewezen voor deze categorie: Dordrecht Belthurepark, Zuidplas Rode Waterparel, Valkenburg en Westlandse Zoom. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
subparagraaf 2 Regionale woonvisie
Inhoud De provincie stuurt op woningbouwprogramma’s en woonmilieus door in de verordening een actuele regionale woonvisie aan gemeenten verplicht te stellen. Dit is vastgelegd in de provinciale woonvisie . De structuurvisie spreekt nu over ‘vormvereisten’ voor de regionale woonvisie. De wijziging in de Actualisering 2012 betreft een uitwerking van de in de provinciale woonvisie opgenomen 'inhoudsopgave' voor de regionale woonvisies. Lopende regionale herzieningstrajecten en de gewenste actualiteit zijn hierbij aandachtspunt. Dit voorstel leidt tot wijziging van: structuurvisie:
|