reactieve aanwijzing Gemeente Krimpen aan den IJssel - Stormpolder | |
Status | concept |
IDN | NL.IMRO.9928.DOSx2013x0004898AW-VA01 |
Plantype | reactieve aanwijzing |
Plandatum | 16-07-2013 |
reactieve aanwijzing
Op 13 juni 2013 heeft u het bestemmingsplan ‘Stormpolder’ (gewijzigd) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8, lid 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) ontvingen wij op
25 juni 2013, langs elektronische weg het raadsbesluit.
Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat onderdelen van artikel 3.6 onder 4 en 3.6 onder 5 ‘Afwijken ten behoeve van perifere detaihandel 2’ van het bestemmingsplan geen onderdeel blijven uitmaken van het bestemmingsplan zoals het door u is vastgesteld.
Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Wij baseren onze reactieve aanwijzing op de Actualisering 2012 van de provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte (VR) die op 30 januari 2013 door Provinciale Staten zijn vastgesteld. In deze actualisering zit een herijking van het provinciale beleid voor detailhandel.
Het detailhandelsbeleid van de provincie heeft als doelstelling de detailhandelstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in bestaande winkelgebieden in de centra van steden en dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra (artikel 9 eerste lid VR).
Uitzonderingen zijn alleen mogelijk voor enkele branches die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra (artikel 9 lid 2 VR).
Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling van perifere detailhandel mogelijk maakt, voor tuincentra en bouwmarkten, dient op grond van de VR (artikel 9 lid 5) bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak vergezeld te gaan van een distributieplanologisch onderzoek (DPO). Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).
Naar aanleiding van onze zienswijze heeft u het ontwerpbestemmingsplan ten aanzien van perifere detailhandel in overeenstemming gebracht met de uitzonderingsregels van de Verordening Ruimte (artikel 9, lid 2 VR)
Op basis van het aangepaste artikel 3, lid 6 onder 4 en artikel 3, lid 6 onder 5 kunt u bij een omgevingsvergunning tuincentra en bouwmarkten (perifere detailhandel – 2) toestaan met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak (bvo). Hieraan hebt u de voorwaarden gekoppeld dat deze detailhandelsontwikkeling vergezeld dient te gaan van een distributieplanologisch onderzoek (DPO) waaruit blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur en dat advies wordt gevraagd aan het REO.
In artikel 9, lid 5 van de VR is een regeling opgenomen over distributieplanologisch onderzoek en REO-advies bij nieuwe ontwikkelingen met perifere detailhandel (waaronder tuincentra en bouwmarkten) met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak. Wij zijn van mening dat het distributieplanologisch onderzoek en het advies van het REO, als bedoeld in artikel 9, lid 5 van de Verordening Ruimte, ook wanneer het gaat om mogelijke toekomstige vestigingen, reeds bij het vaststellen van het bestemmingsplan bekend moeten zijn, opdat wij, vanwege het provinciale belang bij het detailhandelsbeleid, er reeds bij de beoordeling van het moederplan een oordeel over kunnen vellen. Omdat de planregels bij de vestigingsmogelijkheden voor tuincentra en bouwmarkten, als bedoeld in artikel 3, lid 6 onder 4 en 5 de aanwezigheid van deze informatie pas bij gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid voorschrijven, is deze regeling, voor wat betreft de onderdelen tuincentra en bouwmarkten, in strijd met artikel 9, lid 5, van de VR.
Een distributieplanologische onderbouwing en REO-advies ontbreekt thans voor ontwikkelingen van tuincentra en bouwmarkten in het plangebied Stormpolder. Wij stemmen dan ook niet in met deze afwijkingsregel in het bestemmingsplan.
Nadere motivering inzet reactieve aanwijzing ex artikel 3.8, lid 6 Wro.
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 Wro, opgenomen voorwaarde dat moet worden aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ertoe hebben geleid dat het betrokken belang niet met inzet van andere bevoegdheden is te beschermen, het volgende. De extra motiveringsplicht is wettelijk vereist om te voorkomen dat provincies en/of het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf - passief - in te grijpen terwijl vooraf – op actieve wijze – met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel had kunnen worden bereikt.
Door het indienen van een zienswijze bent u tijdig gewezen op de strijdigheden in het plan met het provinciale beleid. Om deze redenen is een reactieve aanwijzing in dit geval het meest geëigende instrument om strijdigheid met het provinciaal belang te voorkomen.
Gezien het vorenstaande besluiten wij, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6, van de Wro, een aanwijzing te geven ertoe strekkende dat:
Op 13 juni 2013 heeft u het bestemmingsplan ‘Stormpolder’ (gewijzigd) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8, lid 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) ontvingen wij op
25 juni 2013, langs elektronische weg het raadsbesluit.
Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat onderdelen van artikel 3.6 onder 4 en 3.6 onder 5 ‘Afwijken ten behoeve van perifere detaihandel 2’ van het bestemmingsplan geen onderdeel blijven uitmaken van het bestemmingsplan zoals het door u is vastgesteld.
Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Wij baseren onze reactieve aanwijzing op de Actualisering 2012 van de provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte (VR) die op 30 januari 2013 door Provinciale Staten zijn vastgesteld. In deze actualisering zit een herijking van het provinciale beleid voor detailhandel.
Het detailhandelsbeleid van de provincie heeft als doelstelling de detailhandelstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in bestaande winkelgebieden in de centra van steden en dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra (artikel 9 eerste lid VR).
Uitzonderingen zijn alleen mogelijk voor enkele branches die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra (artikel 9 lid 2 VR).
Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling van perifere detailhandel mogelijk maakt, voor tuincentra en bouwmarkten, dient op grond van de VR (artikel 9 lid 5) bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak vergezeld te gaan van een distributieplanologisch onderzoek (DPO). Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).
Naar aanleiding van onze zienswijze heeft u het ontwerpbestemmingsplan ten aanzien van perifere detailhandel in overeenstemming gebracht met de uitzonderingsregels van de Verordening Ruimte (artikel 9, lid 2 VR)
Op basis van het aangepaste artikel 3, lid 6 onder 4 en artikel 3, lid 6 onder 5 kunt u bij een omgevingsvergunning tuincentra en bouwmarkten (perifere detailhandel – 2) toestaan met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak (bvo). Hieraan hebt u de voorwaarden gekoppeld dat deze detailhandelsontwikkeling vergezeld dient te gaan van een distributieplanologisch onderzoek (DPO) waaruit blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur en dat advies wordt gevraagd aan het REO.
In artikel 9, lid 5 van de VR is een regeling opgenomen over distributieplanologisch onderzoek en REO-advies bij nieuwe ontwikkelingen met perifere detailhandel (waaronder tuincentra en bouwmarkten) met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak. Wij zijn van mening dat het distributieplanologisch onderzoek en het advies van het REO, als bedoeld in artikel 9, lid 5 van de Verordening Ruimte, ook wanneer het gaat om mogelijke toekomstige vestigingen, reeds bij het vaststellen van het bestemmingsplan bekend moeten zijn, opdat wij, vanwege het provinciale belang bij het detailhandelsbeleid, er reeds bij de beoordeling van het moederplan een oordeel over kunnen vellen. Omdat de planregels bij de vestigingsmogelijkheden voor tuincentra en bouwmarkten, als bedoeld in artikel 3, lid 6 onder 4 en 5 de aanwezigheid van deze informatie pas bij gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid voorschrijven, is deze regeling, voor wat betreft de onderdelen tuincentra en bouwmarkten, in strijd met artikel 9, lid 5, van de VR.
Een distributieplanologische onderbouwing en REO-advies ontbreekt thans voor ontwikkelingen van tuincentra en bouwmarkten in het plangebied Stormpolder. Wij stemmen dan ook niet in met deze afwijkingsregel in het bestemmingsplan.
Nadere motivering inzet reactieve aanwijzing ex artikel 3.8, lid 6 Wro.
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 Wro, opgenomen voorwaarde dat moet worden aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ertoe hebben geleid dat het betrokken belang niet met inzet van andere bevoegdheden is te beschermen, het volgende. De extra motiveringsplicht is wettelijk vereist om te voorkomen dat provincies en/of het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf - passief - in te grijpen terwijl vooraf – op actieve wijze – met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel had kunnen worden bereikt.
Door het indienen van een zienswijze bent u tijdig gewezen op de strijdigheden in het plan met het provinciale beleid. Om deze redenen is een reactieve aanwijzing in dit geval het meest geëigende instrument om strijdigheid met het provinciaal belang te voorkomen.
Gezien het vorenstaande besluiten wij, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6, van de Wro, een aanwijzing te geven ertoe strekkende dat:
- uit artikel 3.6.4 ‘Afwijken ten behoeve van perifere detailhandel 2 en verkooppunt motorbrandstoffen’ de term perifere detailhandel- 2 en de passage onder c ‘in geval van perifere detailhandel - 2 met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² b.v.o. de detailhandelsontwikkeling vergezeld gaat van een distributieplanologisch onderzoek waaruit blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur en advies wordt gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg (REO)’.
- uit artikel 3.6.5 ‘Afwijken ten behoeve van perifere detailhandel 1 en 2’ de term perifere detailhandel - 2’ en de zinsnede: ‘perifere detailhandel – 2, met dien verstande dat in geval van perifere detailhandel – 2 met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² b.v.o. de detailhandelsontwikkeling vergezeld gaat van een distributieplanologisch onderzoek waaruit blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur en advies wordt gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg (REO);’