reactieve aanwijzing
Op 17 oktober 2013 heeft u het bestemmingsplan Rotterdamsebaan’ (gewijzigd) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8, lid 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) ontvingen wij op 18 oktober 2013, langs elektronische weg het raadsbesluit.

Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat delen van artikel 5 in combinatie met onderdelen van artikel 1.96 van het bestemmingsplan geen onderdeel blijven uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld.
 
Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Gelet op de recente ontwikkelingen in de detailhandelssector, waarbij in toenemende mate sprake is van verschuiving van koopstromen en het risico op leegstand in detailhandelslocaties toeneemt, hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van de Actualisering 2012 van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte op 30 januari 2013, besloten het detailhandelsbeleid te actualiseren en aan te scherpen. Het beleid is er onder andere op gericht de detailhandelsfunctie in de centra zoveel mogelijk te behouden en detailhandel op perifere locaties en op bedrijfsterreinen te beperken.
Om die reden is in artikel 9, lid 1, van de Verordening Ruimte een regeling opgenomen die bepaalt dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
In lid 2 worden enkele uitzonderingen op die regel mogelijk gemaakt.

Wij hebben op 18 juli 2013 ten aanzien van het aspect detailhandel een zienswijze op het ontwerpbestemmmingsplan ‘Rotterdamsebaan’ ingediend. Daarin hebben wij aangegeven dat de regeling in de artikelen 5 in combinatie met artikel 1.96 begripsomschrijving perifere detailhandelsbedrijven uit het ontwerpbestemmingsplan te ruime mogelijkheden bood voor detailhandel en uw raad verzocht de planregels in overeenstemming te brengen met de Verordening Ruimte. Ook is verzocht voor de reeds gevestigde bedrijven een maatbestemming op te nemen.

Wij hebben geconstateerd dat de planregels in de bestemming bedrijf (artikel 5) in combinatie met de begripsomschrijving onder artikel 1.96 perifere detailhandelsbedrijven op een aantal punten niet voldoen aan de regeling van artikel 9 (detailhandel) uit de Verordening Ruimte, zoals deze op 30 januari 2013 is vastgesteld.
Wij constateren het volgende: In artikel 5.1 wordt onder b perifere detailhandel mogelijk gemaakt binnen de bestemming “Bedrijf”. In artikel 1.96 wordt aangegeven wat perifere detailhandelsbedrijven zijn. Dit betekent dat de onder b. en c. genoemde tuincentra en bouwmarkten mogelijk zijn binnen de bestemming “Bedrijf”. Voor bouwmarkten en tuincentra geldt echter ook artikel 9, lid 5 van de Verordening Ruimte. Hierin is bepaald dat bij ontwikkelingen groter dan 1000m² uit een distributieplanologisch onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO). Deze voorwaarden zijn niet opgenomen in de planregels.
Bouwmarkten en tuincentra dienen daarom geschrapt te worden uit de begripsomschrijving perifere detailhandelsbedrijven.
Onder d. worden grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s mogelijk gemaakt mits de gronden op kaart 7 van de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel. De betreffende locatie is op kaart 7 van de Verordening Ruimte niet aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel. Dit onderdeel dient dan ook geschrapt te worden.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is aan artikel 5, lid 4 ‘Specifieke gebruiksregels’ onder e toegevoegd: ‘van de in artikel 5, lid 1 onder b genoemde perifere detailhandel is uitsluitend toegestaan: detailhandel in auto, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, grove bouwmaterialen, machinerieën ten behoeve van bedrijven en landbouwwerktuigen en machines tot een maximum van 2.000m² ‘. Dit is grotendeels in overeenstemming met het provinciale beleid alleen “keukens en badkamers” niet, deze zijn alleen mogelijk op een opvanglocatie voor perifere detailhandel en dat is deze locatie niet, zie hiervoor de vorige alinea.
Vervolgens is de volgende zin toegevoegd: ’Afwijking van het voorgaande lid is uitsluitend mogelijk indien er een distributieplanologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur en nadat ter zake advies is ingewonnen bij het Regionaal Economisch Overleg (REO)’. Onduidelijk is op welke manier kan worden afgeweken van het betreffende lid en welke perifere detailhandelsbedrijven dan mogelijk worden gemaakt.

Nadere toelichting inzet reactieve aanwijzing ex artikel 3.8, lid 6 Wro.
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 opgenomen voorwaarde dat moet worden aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ons hebben belet het betrokken belang met inzet van andere bevoegdheden te beschermen, merken wij het volgende op.
De betreffende extra motiveringsplicht is in de wet opgenomen om te voorkomen dat provincie en/of het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf in te grijpen, terwijl al vooraf met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel had kunnen worden bereikt.
Bij die andere wettelijke bevoegdheden zijn met name de proactieve aanwijzing, het provinciale inpassingsplan en het inzetten van algemene regels (de provinciale verordening) relevant.

Wij hebben in onze zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan aangegeven dat een aantal planregels met betrekking tot de mogelijkheid van het vestigen van detailhandel te ruim waren geformuleerd en u verzocht deze in overeenstemming te laten zijn met de Verordening Ruimte.
Uit het bovenstaande blijkt dat dit op een aantal onderdelen niet het geval is. Het is, gelet op het provinciale belang bij het detailhandelsbeleid, van belang dat deze onderdelen van de planregels niet in werking treden.
Gezien het voorgaande besluiten wij, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6, van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat in artikel 5, lid 4 onder e: “keukens en badkamers”  en vanaf “Afwijking tot en met (REO)”  en in artikel 1.96 onder b. “tuincentra”, onder c. “bouwmarkten” en onder d. “grootschalige” tot en met “detailhandel” van het bestemmingsplan Rotterdamsebaan zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 17 oktober 2013, geen onderdeel blijft uitmaken van het vastgestelde bestemmingsplan.