reactieve aanwijzing
Op 11 juni 2013 heeft u het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Zuidland’ (gewijzigd) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8, lid 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) ontvingen wij op 20 juni 2013, langs elektronische weg het raadsbesluit.

Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat onderdelen van artikel 4 Bedrijf-1 en artikel 5 Bedrijf-2 van de planregels geen onderdeel blijven uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld.

Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Gelet op de recente ontwikkelingen in de detailhandelssector, waarbij in toenemende mate sprake is van verschuiving van koopstromen en het risico op leegstand in detailhandelslocaties toeneemt, hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van de Actualisering 2012 van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte op 30 januari 2013, besloten het detailhandelsbeleid te actualiseren en aan te scherpen. Het beleid is er onder andere op gericht de detailhandelsfunctie in de centra zoveel mogelijk te behouden en detailhandel op perifere locaties en op bedrijfsterreinen te beperken.
Om die reden is in artikel 9, lid 1, van de Verordening Ruimte een regeling opgenomen die bepaalt dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
In lid 2 worden enkele uitzonderingen op die regel mogelijk gemaakt.

Wij hebben op 21 december 2012 ten aanzien van het aspect perifere detailhandel een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan “Bedrijventerrein Zuidland” ingediend. Daarin hebben wij aangegeven dat de regeling in de artikelen 4 en 5 uit het ontwerpplan te ruime mogelijkheden bood voor detailhandel en uw raad verzocht de planregels in overeenstemming te brengen met de Verordening Ruimte. Wij wezen u toen reeds op de te verwachten wijziging van het beleid ten aanzien van detailhandel.
Wij hebben geconstateerd dat de planregels in de bestemmingen Bedrijf-1 (artikel 4) en Bedrijf-2 (artikel 5) op een aantal punten niet voldoen aan de regeling van artikel 9 (detailhandel) uit de Verordening Ruimte, zoals deze op 30 januari 2013 is vastgesteld.
Wij constateren het volgende: In de artikelen 4.1 onder d. en 5.1 onder e. wordt detailhandel toegestaan in de vorm van een webwinkel en als activiteit onder de voorwaarde(n) dat sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, als ondergeschikte activiteit (zonder maatvoering) of indien de detailhandel geen zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering vormt. Deze laatste regeling (de mogelijkheid onder voorwaarden) past niet binnen het verbod van artikel 9, lid 1 en komt niet voor in de uitzonderingen van artikel 9, lid 2, en is derhalve in strijd met de Verordening Ruimte. Dit geldt evenzeer voor de regeling inzake ondergeschikte detailhandel in de artikelen 4.3.1 onder b. en 5.3 onder b.
In de artikelen 4.4.4 en 5.4.2 is een regeling opgenomen inzake een afwijkingsbevoegdheid voor nevenassortimenten. In artikel 9, lid 3, van de Verordening Ruimte wordt de mogelijkheid voor een regeling hieromtrent geboden, mits uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Deze voorwaarde is in de artikelen 4.4.4 en 5.4.2 niet opgenomen. Deze planregels zijn daarom in strijd met de Verordening Ruimte.
In de artikelen 4.4.5 en 5.4.3 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het vestigen van een individueel bedrijf met perifere detailhandel. In deze regels is opgenomen dat ten tijde van de afwijking uit een distributieplanologisch onderzoek moet blijken dat geen ontwrichting ontstaat van de detailhandelsstructuur en dat een advies van het REO voorhanden moet zijn, indien de vestiging een grotere oppervlakte heeft dan 1000 m².
In artikel 9, lid 5 van de Verordening Ruimte is een regeling opgenomen over distributieplanologisch onderzoek en REO-advies bij nieuwe ontwikkelingen met perifere detailhandel (waaronder tuincentra en bouwmarkten) met een oppervlakte van meer dan 1000 m². Wij zijn van mening dat het distributieplanologisch onderzoek en het advies van het REO, als bedoeld in artikel 9, lid 5 van de Verordening Ruimte, ook wanneer het gaat om mogelijke toekomstige vestigingen, reeds bij het vaststellen van het bestemmingsplan bekend moeten zijn, opdat wij, vanwege het provinciale belang bij het detailhandelsbeleid, er reeds bij de beoordeling van het moederplan een oordeel over kunnen vellen. Omdat de planregels bij de vestigingsmogelijkheden voor tuincentra en bouwmarkten, als bedoeld in artikel 4.4.5 onder a. en artikel 5.4.3 onder a. de aanwezigheid van deze informatie pas bij gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid voorschrijven, is deze regeling, voor wat betreft de onderdelen tuincentra en bouwmarkten, in strijd met artikel 9, lid 5, van de Verordening ruimte.

Nadere motivering inzet reactieve aanwijzing ex artikel 3.8, lid 6 Wro
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 opgenomen voorwaarde dat moet worden aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ons hebben belet het betrokken belang met inzet van andere bevoegdheden te beschermen, merken wij het volgende op.
De betreffende extra motiveringsplicht is in de wet opgenomen om te voorkomen dat provincie en/of het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf in te grijpen, terwijl al vooraf met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel had kunnen worden bereikt.
Bij die andere wettelijke bevoegdheden zijn met name de proactieve aanwijzing, het provinciale inpassingsplan en het inzetten van algemene regels (de provinciale verordening) relevant.

Wij hebben in onze zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan aangegeven dat een aantal planregels met betrekking tot de mogelijkheid van het vestigen van detailhandel te ruim waren geformuleerd en u verzocht deze in overeenstemming te laten zijn met de Verordening Ruimte.
Uit het bovenstaande blijkt dat dit op een aantal onderdelen niet het geval is. Het is, gelet op het provinciale belang bij het detailhandelsbeleid, van belang dat deze onderdelen van de planregels niet in werking treden.

Gezien het voorgaande besluiten wij, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6, van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat de planregels van de artikelen 4.1, onder d. en 5.1, onder e. na het woord “webwinkel”, 4.3.1 onder b. en 5.3 onder b., 4.4.4 en 5.4.2, 4.4.5 onder a. en 5.4.3 onder a. de onderdelen 2. tuincentra en 3. bouwmarkten, geen onderdeel blijven uitmaken van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Zuidland” zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Bernisse op 11 juni 2013.