reactieve aanwijzing Gemeente Barendrecht - Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost | |
Status | concept |
IDN | NL.IMRO.9928.DOSx2013x0005498AW-VA01 |
Plantype | reactieve aanwijzing |
Plandatum | 16-07-2013 |
reactieve aanwijzing
Op 11 juni 2013 heeft u het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’ (gewijzigd) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8, lid 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) ontvingen wij op 14 juni 2013, langs elektronische weg het raadsbesluit.
Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven ten aanzien van (perifere) detailhandel ertoe strekkende dat onderdelen van de planregel 1.78 ‘perifere detailhandel’, geen onderdeel blijven uitmaken van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’, zoals door u vastgesteld op 11 juni 2013.
Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Gelet op de recente ontwikkelingen in de detailhandelssector, waarbij in toenemende mate sprake is van verschuiving van koopstromen en het risico op leegstand in detailhandelslocaties toeneemt, hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van de Actualisering 2012 van de Provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte (VR) op 30 januari 2013, besloten het detailhandelsbeleid te actualiseren en aan te scherpen. Het beleid is er onder andere op gericht de detailhandelsfunctie in de centra zoveel mogelijk te behouden en detailhandel op perifere locaties en op bedrijfsterreinen te beperken.
Om die reden is in artikel 9, lid 1, van de VR een regeling opgenomen die bepaalt dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
In lid 2 worden enkele uitzonderingen op die regel mogelijk gemaakt.
Op grond van artikel 3.8 Wro hebben wij op 5 maart 2013 een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’. De zienswijze heeft betrekking op externe veiligheid, bedrijfswoningen, detailhandel en kantoren. Wij wezen u toen reeds op de te verwachten wijziging van het beleid in de PSV en VR. Mede naar aanleiding van onze zienswijze heeft u het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld op 11 juni 2013.
Ten aanzien van (perifere) detailhandel kunnen wij slechts ten dele met het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan instemmen.
De begripsbepaling artikel 1. 78 ‘Perifere detailhandel’ is overeenkomstig artikel 9 lid 2 van de VR aangepast. Wij hebben echter geconstateerd dat daarmee de hieraan gekoppelde planregels op een aantal punten niet voldoen aan de regeling van artikel 9 (detailhandel) uit de VR, zoals deze op 30 januari 2013 is vastgesteld.
Op grond van artikel 4.1 onder k wordt in het plangebied ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel perifeer’ detailhandel mogelijk gemaakt.
De planregels bieden vestigingsmogelijkheden voor tuincentra, bouwmarkten en meubelbedrijven (artikel 1.78 onder b, c en d) ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel perifeer’ op de plankaart (artikel 4.1.k). Hieraan is de voorwaarde gekoppeld dat de ontwikkeling van perifere detailhandel bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m² (bruto vloeroppervlak) vergezeld gaan van een distributieplanologisch onderzoek waaruit blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is gesteld dat er een advies van het Regionaal Economisch Overleg (REO) nodig is (‘Specifieke gebruiksregels’, artikel 4.5.h).
Met de voorwaarde zoals geformuleerd in artikel 4.5.h wilt u kennelijk voldoen aan artikel 9 lid 5 van de VR. Wij zijn echter van mening dat dit niet als voorwaarde in het bestemmingsplan geformuleerd kan worden. De resultaten van het distributieplanologisch onderzoek en het advies van het REO, als bedoeld in artikel 9, lid 5 van de VR, dienen (ook wanneer het gaat om mogelijke toekomstige vestigingen) reeds bij het vaststellen van het bestemmingsplan bekend te zijn. Op die manier kunnen wij ons, vanwege het provinciale belang bij het detailhandelsbeleid, er reeds bij de beoordeling van het vastgestelde bestemmingsplan een oordeel over vellen en het plan beoordelen op de bovenlokale gevolgen. Gezien het voorgaande is het plan voor wat betreft de onderdelen tuincentra, bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's, in strijd met artikel 9, lid 5, van de VR.
Nadere motivering inzet reactieve aanwijzing ex artikel 3.8, lid 6 Wro.
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 Wro, opgenomen voorwaarde dat moet worden aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ertoe hebben geleid dat het betrokken belang niet met inzet van andere bevoegdheden is te beschermen, het volgende. De extra motiveringsplicht is wettelijk vereist om te voorkomen dat provincies en/of het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf - passief - in te grijpen terwijl vooraf – op actieve wijze – met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel had kunnen worden bereikt.
Door het indienen van een zienswijze bent u tijdig gewezen op de strijdigheden in het plan met het provinciale beleid. Om deze redenen is een reactieve aanwijzing in dit geval het meest geëigende instrument om strijdigheid met het provinciaal belang te voorkomen.
Gezien het voorgaande besluiten wij, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6, van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat:
Op 11 juni 2013 heeft u het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’ (gewijzigd) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8, lid 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) ontvingen wij op 14 juni 2013, langs elektronische weg het raadsbesluit.
Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven ten aanzien van (perifere) detailhandel ertoe strekkende dat onderdelen van de planregel 1.78 ‘perifere detailhandel’, geen onderdeel blijven uitmaken van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’, zoals door u vastgesteld op 11 juni 2013.
Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Gelet op de recente ontwikkelingen in de detailhandelssector, waarbij in toenemende mate sprake is van verschuiving van koopstromen en het risico op leegstand in detailhandelslocaties toeneemt, hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van de Actualisering 2012 van de Provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte (VR) op 30 januari 2013, besloten het detailhandelsbeleid te actualiseren en aan te scherpen. Het beleid is er onder andere op gericht de detailhandelsfunctie in de centra zoveel mogelijk te behouden en detailhandel op perifere locaties en op bedrijfsterreinen te beperken.
Om die reden is in artikel 9, lid 1, van de VR een regeling opgenomen die bepaalt dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
In lid 2 worden enkele uitzonderingen op die regel mogelijk gemaakt.
Op grond van artikel 3.8 Wro hebben wij op 5 maart 2013 een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’. De zienswijze heeft betrekking op externe veiligheid, bedrijfswoningen, detailhandel en kantoren. Wij wezen u toen reeds op de te verwachten wijziging van het beleid in de PSV en VR. Mede naar aanleiding van onze zienswijze heeft u het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld op 11 juni 2013.
Ten aanzien van (perifere) detailhandel kunnen wij slechts ten dele met het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan instemmen.
De begripsbepaling artikel 1. 78 ‘Perifere detailhandel’ is overeenkomstig artikel 9 lid 2 van de VR aangepast. Wij hebben echter geconstateerd dat daarmee de hieraan gekoppelde planregels op een aantal punten niet voldoen aan de regeling van artikel 9 (detailhandel) uit de VR, zoals deze op 30 januari 2013 is vastgesteld.
Op grond van artikel 4.1 onder k wordt in het plangebied ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel perifeer’ detailhandel mogelijk gemaakt.
De planregels bieden vestigingsmogelijkheden voor tuincentra, bouwmarkten en meubelbedrijven (artikel 1.78 onder b, c en d) ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel perifeer’ op de plankaart (artikel 4.1.k). Hieraan is de voorwaarde gekoppeld dat de ontwikkeling van perifere detailhandel bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m² (bruto vloeroppervlak) vergezeld gaan van een distributieplanologisch onderzoek waaruit blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is gesteld dat er een advies van het Regionaal Economisch Overleg (REO) nodig is (‘Specifieke gebruiksregels’, artikel 4.5.h).
Met de voorwaarde zoals geformuleerd in artikel 4.5.h wilt u kennelijk voldoen aan artikel 9 lid 5 van de VR. Wij zijn echter van mening dat dit niet als voorwaarde in het bestemmingsplan geformuleerd kan worden. De resultaten van het distributieplanologisch onderzoek en het advies van het REO, als bedoeld in artikel 9, lid 5 van de VR, dienen (ook wanneer het gaat om mogelijke toekomstige vestigingen) reeds bij het vaststellen van het bestemmingsplan bekend te zijn. Op die manier kunnen wij ons, vanwege het provinciale belang bij het detailhandelsbeleid, er reeds bij de beoordeling van het vastgestelde bestemmingsplan een oordeel over vellen en het plan beoordelen op de bovenlokale gevolgen. Gezien het voorgaande is het plan voor wat betreft de onderdelen tuincentra, bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's, in strijd met artikel 9, lid 5, van de VR.
Nadere motivering inzet reactieve aanwijzing ex artikel 3.8, lid 6 Wro.
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 Wro, opgenomen voorwaarde dat moet worden aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ertoe hebben geleid dat het betrokken belang niet met inzet van andere bevoegdheden is te beschermen, het volgende. De extra motiveringsplicht is wettelijk vereist om te voorkomen dat provincies en/of het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf - passief - in te grijpen terwijl vooraf – op actieve wijze – met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel had kunnen worden bereikt.
Door het indienen van een zienswijze bent u tijdig gewezen op de strijdigheden in het plan met het provinciale beleid. Om deze redenen is een reactieve aanwijzing in dit geval het meest geëigende instrument om strijdigheid met het provinciaal belang te voorkomen.
Gezien het voorgaande besluiten wij, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6, van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat:
- Artikel 1.78 ‘Perifere detailhandel’ onder b. tuincentra;
- Artikel 1.78 ‘Perifere detailhandel’ onder c. bouwmarkten;
- Artikel 1.78 ‘Perifere detailhandel’ onder d. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's; mits de gronden op kaart 7 van de provinciale Verordening Ruimte zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel;