direct naar inhoud van 7.6 Externe veiligheid
Plan: Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard
Status: voorontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9928.DOSx2011x0000029IP-VO01

7.6 Externe veiligheid

Beleidskader

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Externe veiligheid richt zich met name op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij productie, vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her-) inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

Op 27 mei 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmings- en inpassingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

Overeenkomstig artikel 5 van het Bevi dient bij een besluit in het kader van de Wro of een vrijstelling overeenkomstig artikel 11 van de Woningwet te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle inrichtingen in de nabijheid van de locatie waarop het besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden.

Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het externe veiligheidsbeleid voor hogedrukaardgastransportleidingen is omschreven in het Bevb. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het Bevb wordt ook gebruik gemaakt van de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Het externeveiligheidsbeleid voor transport is beschreven in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In de circulaire is een 'risicobenadering' opgenomen, vergelijkbaar aan hetgeen in het Bevi is opgenomen. De circulaire zal op termijn worden vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Tevens zijn de ontwikkelingen rondom het 'Basisnet' van belang, waarmee meer duidelijkheid wordt geschapen ten aanzien van de groei van transportstromen in relatie tot de ruimtelijke ordening. Voor wegtransport zijn vervoerplafonds en vaste veiligheidsafstanden opgenomen in een wijziging van de circulaire.

Onderzoek

Onderhavig inpassingsplan biedt ruimte aan de realisatie van bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard. Vanwege de aanwezigheid van diverse risicovolle activiteiten is externe veiligheid hierbij een relevant onderwerp. De omvang van het risico wordt gevormd door de risicobron, de mogelijke effecten bij een ongeval en het aantal personen in de omgeving van de risicobron.

Risicobronnen en risicobeoordeling

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat voor de ontwikkeling van Nieuw Reijerwaard de rijkswegen A15 en A16 en twee aardgastransportleidingen de grootste gevolgen voor de externe veiligheid van het gebied hebben. In mindere mate zijn een ammoniakkoelinstallatie (H.M. de Jong Koel- en Vrieshuis B.V.), een lpg-tankstation (Shell Tankstation Dierensteinweg B.V.) en een propaantank (MTS Boer-Den Hoedt) relevant.

Voor het plaatsgebonden risico zijn de 10-6-contouren (de 'veiligheidszone') van 80 meter vanuit de A15, 66 meter vanuit de A16 en de verbindingsbogen tussen de A15 en de A16, en 25 meter vanaf de propaantank van MTS Boer-Den Hoedt (50 meter indien sprake is van verminderd zelfredzame personen of grote groepen personen) relevant. Rond de aardgastransportleidingen is geen 10-6-contour gelegen.

Op het bedrijventerrein is de vestiging van inrichtingen die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgesloten, met uitzondering van ammoniakkoelinstallaties, aangezien deze van belang (kunnen) zijn voor de doelgroep.

Verantwoording van het groepsrisico

Het groepsrisico is relevant voor de beide snelwegen en de aardgastransportleidingen. Voor beide risicobronnen volgt uit de kwantitatieve risicoanalyse dat het groepsrisico weliswaar toeneemt, maar niet de oriëntatiewaarde overschrijdt. Vanwege de toename dient het bevoegd gezag verantwoording af te leggen over de omvang van het groepsrisico. De elementen die ten grondslag liggen aan die afweging zijn opgenomen in genoemd rapport. Deze elementen hebben primair betrekking op de onderwerpen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Tevens is advies gevraagd aan en gekregen van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, welke als bijlage bij het onderzoek is gevoegd.

Kort samengevat zijn de volgende overwegingen relevant:

  • Het groepsrisico van de rijkswegen A15 en A16 en de hogedrukaardgastransportleidingen neemt toe als gevolg van de ontwikkeling, maar blijft onder de oriëntatiewaarde. Deze toename is een gevolg van een toename van de personendichtheid, waarbij voor de QRA een worstcaseaanname van 80 personen per hectare is gedaan.
  • De bereikbaarheid van het plangebied is in de huidige situatie voldoende. In het plan wordt ervoor gezorgd dat hierin voor hulpdiensten geen verandering optreedt. Aandacht gaat uit naar de ontsluiting van het hotel. Deze dient geoptimaliseerd te worden.
  • Vluchtwegen zijn eveneens voldoende: afhankelijk van de risicobron kan naar diverse richtingen worden gevlucht. Toekomstige gebouwen dienen als schuillocatie gebruikt te kunnen worden (dit dient te worden besproken met initiatiefnemers). Het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem WAS) is niet dekkend, maar hiervan is het nut tegenwoordig kleiner door de benodigde tijd tussen het incident en alarmering en door nieuwe communicatiemiddelen.
  • Bluswatervoorziening is niet voldoende in relatie tot de mogelijke scenario's. Dit aspect wordt in samenspraak met de VRR uitgewerkt.
  • In overleg met de Gasunie zullen bronmaatregelen worden besproken. In dit stadium zijn die echter nog niet aan de orde. Bouwkundige maatregelen kunnen effectief zijn, maar kunnen pas worden toegepast indien zich een ontwikkelaar of bedrijf aandient. Deze maatregelen kunnen niet in het kader van dit ruimtelijk besluit worden geëist.

Windturbines

Het inpassingsplan biedt ruimte aan drie windturbines met een individueel vermogen van circa 2,5 MW, een masthoogte van 100 meter en een rotodiameter van 80 meter. Windturbines kunnen een risico opleveren voor de omgeving indien een onderdeel van de turbine afbreekt. Dit kan tot directe effecten en domino-effecten leiden.

In onderstaande tabel 3 is een overzicht van relevante risicoafstanden opgenomen. Een nadere toelichting is opgenomen in genoemde rapportage.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.DOSx2011x0000029IP-VO01_0032.jpg"

Tabel 3: Afstanden tussen windturbines en objecten voor een windturbine van 2 MW met een masthoogte van 100 meter en een rotordiameter van 80 meter.

Met bovengenoemde afstanden is rekening gehouden bij de inrichting van het plangebied; zo is binnen 40 meter van een windturbine geen bebouwing toegestaan. Om domino-effecten uit te sluiten wordt aangesloten bij de algehele beperking dat de plaatsgebondenrisicocontour (10-6 per jaar) niet buiten de perceelsgrens mag vallen, aangevuld met een nadere eis dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een ammoniakkoelinstallatie binnen 180 meter van de windturbine voor goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag (overigens kan eveneens besloten worden tot gebruik van een alternatief koelmiddel met kleinere effecten).

Conclusie

De meest relevante risicobronnen zijn de rijkswegen A15 en A16 en de hogedrukaardgastransportleidingen. Het plan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen de veiligheidszone van de rijkswegen en de aardgasleidingen hebben geen plaatsgebondenrisicocontour van 10-6 per jaar of meer. Tevens is rekening gehouden met de veiligheidscontouren rondom de geplande windturbines. In het inpassingsplan worden geen nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan, met uitzondering van (ammoniak)koelinstallaties.

Het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling neemt toe, maar overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Voor deze ontwikkeling is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, waarin tevens de elementen voor de uitwerking van de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen. De meest relevante maatregel betreft het uitsluiten van Bevi-inrichtingen, met uitzondering van ammoniakkoelinstallaties, en het beperken van de plaatsgebondenrisicocontour van 10-6per jaar tot de perceelsgrens of aangrenzende groen- en verkeersbestemmingen.