Plan: | Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9928.DOSx2011x0000029IP-OW01 |
Beleidskader
Soortenbescherming
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van plant- en diersoorten. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europese en internationale verplichtingen. De wet vervangt diverse wetten die voorheen betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantsoorten en vormt samen met de Natuurbeschermingswet 1998 het belangrijkste juridische kader voor de bescherming van de natuur. Uitgangspunt van de Flora- en faunawet is het 'nee, tenzij'-principe.
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende voorwaarden verbonden. Wel geldt dat in alle gevallen de zorgplicht voor de instandhouding en bescherming van natuurwaarden in acht moet worden genomen. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Voor zover vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het uiterste geval behoort verlening van vrijstelling niet tot de mogelijkheden. In dat geval zal bij de ruimtelijke besluitvorming moeten worden geconcludeerd dat de voorgenomen ingreep geen doorgang zal kunnen vinden.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998 en omvat de Natura 2000-gebieden. In de Natura 2000-gebieden zijn de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijn-gebied opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
Onderzoek
In het kader van onderhavig inpassingsplan is onderzoek uitgevoerd, waarbij aandacht is besteed aan zowel de soorten- als de gebiedsbescherming.
Flora- en faunawet
Door de werkzaamheden in het plangebied zijn negatieve effecten op een aantal algemene, beschermde soorten te verwachten. Door een zorgvuldige werkwijze en het nemen van mitigerende maatregelen (onder andere juiste periode van uitvoering) kan schade worden voorkómen en blijven negatieve effecten beperkt. Voor de effecten op de algemene voorkomende, maar beschermde soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling. Op basis van deze natuurtoets worden voor de volgende soorten aanvullend onderzoek voorgesteld:
Uit de natuurtoets en nader veldonderzoek in 2012 zijn de effecten op vleermuizen onderzocht. Er zijn geen vast rust- of verblijfsplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Langs de Krommeweg en Hoogzandweg zijn essentiële vliegroutes aanwezig. Ook is langs de Krommeweg is een fourageergebied aanwezig. Deze routes en het fourageergebied blijven met de ontwikkeling van Nieuw Reijerwaard behouden. Hiermee zijn geen effecten op vleermuizen te verwachten.
Uit de natuurtoets is naar voren gekomen dat het plangebied geschikt is als leefgebied en/of broedbiotoop (vaste verblijfplaats) van een aantal vogelsoorten. Indien door de aanleg van het bedrijventerrein nesten worden verstoord of verwijderd, is een ontheffing op de Flora- en faunawet noodzakelijk en mitigatie en/of compensatie aan de orde. Hierdoor is het van belang om de exacte locaties van deze nesten te onderzoeken.
Windturbines kunnen in de gebruiksfase effect hebben op vogels. De windturbines zijn niet gesitueerd in of grenzend aan een belangrijk weidevogelgebied, noch in de directe omgeving van een broedvogelkolonie. Verstoring van betekenis voor broedvogels is daarom niet aan de orde. Dit betekent dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar komt. Doordat het plangebied of de ruimere omgeving ervan niet als rustgebied wordt gebruikt voor ganzen en eenden, en de vliegroutes tussen natuurgebieden en ander ganzenfoerageergebieden niet over het plangebied komen, is er geen sprake van een barrière in de vliegroute tussen het foerageergebied en slaapgebied. Gezien het gering aantal vliegbewegingen is de kans op aanvaringsslachtoffers zeer gering. Bovendien is in alle richtingen voldoende achtergrondverlichting aanwezig van het omliggende stedelijke gebied, kassencomplexen en het verkeersknooppunt Ridderkerk, waardoor de windturbines ook in het donker goed zichtbaar zijn. De gunstige staat van instandhouding van vogels komt hierdoor ook niet in gevaar.
Gebiedsbescherming
Door het bedrijventerrein kunnen (externe) effecten optreden op Natura 2000-gebieden. Volgens de effectenindicator (EL&I, 2008) zijn dat onder andere oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, licht en dergelijke en mechanische effecten. Al deze effecten treden niet op vanwege de afstand tussen het bedrijventerrein en de Natura 2000-gebieden.
Effecten die nog wel op grotere afstand invloed kunnen hebben op Natura 2000-gebieden zijn stikstofdepositie en effecten van de windmolens op trekbewegingen van vogels. Deze mogelijke effecten zijn in een passende beoordeling onderzocht voor de gebieden binnen de invloedssfeer. Deze passende beoordeling is als bijlage bijgevoegd. Dit betreft de Natura-2000 gebieden Boezems Kinderdijk, Donkse Laagten, Oude Maas, Oudeland van Strijen, Biesbosch en Hollands Diep en het Beschermd Natuurmonument Huys ten Donck.
In de passende beoordeling wordt geconcludeerd dat het voornemen niet leidt tot aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden of Beschermde Natuurmonumenten. Er treden geen significante effecten op Natura 2000 gebieden op (tabel 4).
Natura 2000 gebieden | status | Toelichting | Beoordeling |
Biesbosch | HR en VR | Geen gevoelige habitattypen binnen het invloedsgebied Geen vliegroute |
Geen negatief effect |
Donkse Laagten | VR | Geen gevoelig leefgebied van soorten Geen negatief effect op vliegroutes vogels |
Geen negatief effect |
Oude Maas | HR | geen gevoelige habitattypen en geen gevoelig leefgebied van soorten niet aangewezen voor vogels |
Geen negatief effect |
Boezems Kinderdijk | VR BN |
Geen gevoelig leefgebied van soorten Geen negatief effect op vliegroutes vogels |
Geen negatief effect |
Oudeland van Strijen | VR | Niet aangewezen voor habitattypen en geen gevoelig leefgebied van soorten Geen negatief effect op vliegroutes vogels |
Geen negatief effect |
Hollands Diep | HR en VR | Toename stikstofdepositie leidt niet tot overschrijding KDW, er is nog veel ruimte tussen achtergrondwaarde en KDW Geen negatief effect op vliegroutes vogels |
Geen negatief effect |
Huys ten Donck | BN | De natuurwaarden waarvoor het Beschermde Natuurmonument (buiten de Natura 2000-gebieden) is aangewezen, zijn niet stikstofgevoelig | Geen negatief effect |
Tabel 4: conclusie passende beoordeling Nieuw Reijerwaard
Conclusie
De uitkomsten van het onderzoek staan de realisatie van het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard niet in de weg. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan wordt in de daarvoor geschikte periode nader onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de aanleg van het bedrijventerrein voor de soorten vleermuizen en diverse vogelsoorten. Indien mogelijke vliegroutes, verblijfplaatsen dan wel foerageerplaatsen en/of nestplaatsen worden aantast, wordt ontheffing op de Flora- en faunawet aangevraagd en mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen.