reactieve aanwijzing
Op 2 juli 2013 heeft u het bestemmingsplan ‘’Landelijk gebied 2013” gewijzigd vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8, lid 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) ontvingen wij op 3 juli 2013, langs elektronische weg, het raadsbesluit.

Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat artikel 3 lid 6 onder 11 “wijzigingsbevoegdheid zonnepanelen” van de planregels, geen onderdeel blijft uitmaken van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2013” zoals het door u is vastgesteld op 2 juli 2013.

Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Ten tijde van de vaststelling zijn door u diverse wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Het vastgestelde plan bevat daardoor een strijdigheid met het provinciale beleid, zoals vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte Zuid-Holland. Deze aanwijzing heeft derhalve betrekking op een door u, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, aangebrachte wijziging. Omdat deze plandelen geen onderdeel uitmaakten van het ontwerpbestemmingsplan, hebben wij hier ook geen zienswijze op kunnen indienen.

Artikel 3.8 lid 4 juncto lid 6 Wro biedt ons echter de mogelijkheid om bij een gewijzigde vaststelling alsnog zonodig een aanwijzing te geven. In dit geval achten wij, gelet op de hierna uiteengezette strijdigheid met ons beleid, een dergelijke aanwijzing noodzakelijk.

Het plan voorziet in de mogelijkheid om onder een aantal voorwaarden op gronden met de bestemming “agrarisch” na wijziging zonnepanelen te realiseren.
In de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte is als uitgangspunt vastgelegd dat op gronden buiten de contour – met uitzondering van enkele met name genoemde ontwikkelingen - geen stedelijke functies zijn toegestaan. Zonnepanelen die geen functionele relatie met een agrarisch bedrijf hebben, beschouwen wij als een stedelijke functie. Het toestaan van zonnepanelen door middel van een wijzigingsbevoegdheid is dan ook in strijd met de artikelen 3 en 4 van de Verordening Ruimte. Voor de onderhavige ontwikkeling is voorts geen ontheffing gevraagd. Gelet op de geconstateerde strijdigheid zien wij ons dan ook genoodzaakt een aanwijzing te geven met betrekking tot artikel 3 lid 6 onder 11 van de planregels.
Voor de volledigheid: deze aanwijzing heeft betrekking op de volledige tekst van artikel 3 lid 6 onder 11 van de planregels.

Nadere motivering toepassing van de reactieve aanwijzing
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 Wro, opgenomen voorwaarde dat moet worden aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ertoe hebben geleid dat het betrokken belang niet met inzet van andere bevoegdheden is te beschermen, het volgende. De extra motiveringsplicht is opgenomen om te voorkomen dat provincies en/of het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf - passief - in te grijpen terwijl vooraf - op actieve wijze - met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel had kunnen worden bereikt.
De aanwijzing heeft betrekking op wijzigingen die bij vaststelling van het plan door u zijn aangebracht waardoor wij niet in staat zijn geweest om vooraf – op actieve wijze – met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel te bereiken.
Om deze reden is een reactieve aanwijzing in dit geval het meest geëigende instrument om strijdigheid met het provinciaal belang te voorkomen.

Gezien het voorgaande besluiten wij om, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat artikel 3 lid 6 onder 11 “wijzigingsbevoegdheid zonnepanelen” van de planregels geen onderdeel blijft uitmaken van het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2013” zoals het door u is vastgesteld op 2 juli 2013.