Hoofdstuk 8 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene bepalingen en begripsbepalingen
Artikel 2 Bebouwingscontouren
Artikel 3 Ontheffingen bebouwingscontour
Artikel 4 Agrarische bedrijven
Artikel 5 Ecologische hoofdstructuur
Artikel 6 Nationale landschappen
Artikel 7 Kantoren
Artikel 8 Bedrijventerrein
Artikel 9 Detailhandel
Artikel 10 Primaire en regionale waterkeringen
Artikel 11 Groepsrisico externe veiligheid en ruimtelijke doorwerking vervoer gevaarlijke stoffen
Artikel 12 Luchthavens en helikopterlandingsplaatsen
Artikel 13 Molenbiotoop
Artikel 14 Landgoederenbiotoop
Artikel 15 Algemene ontheffing
Artikel 16 Ontheffing lopende ontwikkelingen
Artikel 17 Aanpassingstermijn en overgangsregeling
Artikel 18 Technische aanpassingen in verband met kennelijke onjuistheden
Artikel 19 Inwerkingtreding
 



Toelichting artikel 1 Algemene bepalingen en begripsbepalingen

Dit artikel omvat omschrijvingen van begrippen die in de verschillende artikelen van de verordening ruimte terugkomen. Met gebruikmaking van deze omschrijvingen ontstaat er meer helderheid waarop de diverse regelingen betrekking hebben. Verder is aangegeven op wat voor soort plannen de verordening zich richt.



Toelichting artikel 2 Bebouwingscontouren

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door op de kaart 1 aangegeven bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd.
Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de verplichting uit de AMvB Ruimte om het bundelingsbeleid van verstedelijking vorm te geven.

Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Voor deze gebieden buiten de contour geldt voor bebouwing een nee, tenzij beleid. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies is niet mogelijk. Voor recreatieve functies en bebouwing zijn enkele specifieke bepalingen opgenomen.

Uitzonderingen op het bebouwingscontouren beleid zijn opgenomen in artikel 3 (ontheffingen bebouwingscontouren).

Vanwege de kwaliteitswinst voor het landelijk gebied kan buiten de bebouwingscontouren wel worden gebouwd met toepassing van de ruimte voor ruimte regeling ter plekke, nieuwe landgoederen of door vestiging van functies in vrijkomende agrarische bebouwing
 



Lid 2 sub d noodzakelijke bebouwing

Het gaat hier om noodzakelijke functioneel en locatiegebonden bebouwing. Bij bebouwing voor hulpdiensten moet onderbouwd worden dat er geen goede alternatieven binnen de bebouwingscontouren aanwezig zijn.



Lid 2 sub e bebouwing op het strand

Met deze regeling worden strandpaviljoens met een jaarrondexploitatie niet uitgesloten. De bebouwing dient geconcentreerd te worden bij strandopgangen waar nu al bebouwing op het strand aanwezig is.. Vanwege de waterveiligheidsaspecten is een advies nodig van de beheerder van de waterkering. Bij strandopgangen die in of nabij Natura 2000 gebieden zijn gelegen dienen ontwikkelingen in overeenstemming te zijn met de Natuurbeschermingswet.
In overleg met de kustgemeenten zal een kaart worden opgesteld waarop de strandopgangen met mogelijkheden voor nieuwe bebouwing zijn aangegeven en waarbij tevens rekening wordt gehouden met de plannen voor kustversterking.
 



Lid 2 sub f bebouwing voor recreatie

Het betreft hier kleinschalige bebouwing die passend is bij en ondersteunend voor de recreatieve functie van het buitengebied. Bebouwing voor recreatie is in ieder geval toegestaan in de gebieden die op de functiekaart van de structuurvisie zijn aangeduid als recratiegebied. Maar ook langs recratieve verbindingsroutes, zoals wandel- en fietspaden, is bebouwing toegestaan. Het moet gaan om functies en bebouwing die gericht zijn op mensen die recreëren in het buitengebied (wandelen, fietsen, kamperen, paardrijden etc.). Voorbeelden: pannenkoekenhuis, ijssalon, café, roeibotenverhuur.

Ook maneges zijn toegestaan, met name aan de stadsranden en in of nabij recreatiegebieden met mogelijkheden voor paardrijden. Aangezien er de laatste jaren veel initiatieven zijn geweest voor nieuwe maneges of uitbreiding van bestaande maneges wordt van gemeenten verwachten dat ze hierop een visie ontwikkelen en beperkingen stellen aan de maximale omvang van maneges.

Sportvelden moeten binnen de bebouwingscontour worden gerealiseerd. In een aantal gevallen zijn bestaande sportvelden echter buiten de bebouwingscontour gelaten. Bij deze sportvelden is het oprichten van bijbehorende bebouwing, zoals een clubhuis of kleedruimte, toegestaan.

Recreatieve functies en bebouwing die niet zijn gericht op recreanten in het buitengebied worden beschouwd als stedelijke functies en zijn derhalve niet toelaatbaar. Voorbeelden: zwembad, sportschool, bowlingcentrum. In artikel 3 lid 3 is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor omvangrijke intensieve overdekte of openluchtdagrecreatie.
 



Lid 2 sub g recreatiewoningen

Dit artikellid is gereserveerd voor een in te voegen bepaling over nieuwe complexen met recreatiewoningen of de uitbreiding daarvan. Onderzocht wordt nog op welke locaties nieuwbouw van recreatiewoningen kan worden toegestaan.



Lid 2 sub h glastuinbouwbedrijvengebied

De Greenports gelegen in Zuid-Holland hebben een sterke handels- en kenniscomponent. Om het gehele agro-business complex van de Greenports te versterken wordt binnen de Greenport Westland-Oostland ook andere Greenportgerelateerde bebouwing toegestaan dan kassen. Op kaart 2 staat dit gebied aangeduid als 'glastuinbouwbedrijvengebied'. Voor de Greenport Duin- en Bollenstreek is dit niet van toepassing aangezien de landschappelijk effecten op deze gebieden te groot zijn.



Toelichting artikel 3 Ontheffingen bebouwingscontour

Voor een drietal categorieën van gevallen kunnen uitzonderingen worden gemaakt om te bouwen buiten de bebouwingscontouren. Deze mogelijkheden worden alleen gehonoreerd na het verlenen van een ontheffing door Gedeputeerde Staten. Het gaat om maatwerkoplossingen bij ruimte-voor-ruimte, toepassingen van rood-voor-groen en vestiging of uitbreiding van bezoekersintensieve dagrecreatie.
De eerste twee zijn gericht op verbetering van de landschappelijke, natuurlijke en / of recreatieve kwaliteiten in het landelijk gebied. De laatste betreft de vestiging of uitbreiding van bezoekersintensieve overdekte of openlucht dagrecreatie.
 



Lid 1 ontheffing "ruimte voor ruimte", maatwerk en gebiedsgerichte toepassing

De AMvB Ruimte maakt het mogelijk om ruimte-voor-ruimte toepassingen toe te staan. Bij maatwerkoplossingen moet gedacht worden aan situaties waarbij niet exact aan de benodigde hoeveelheid m2’s voor sloop van kassen of andere gebouwen wordt voldaan, maar sanering vanuit kwalitatief oogpunt zeer wenselijk is of dat de compensatie op een andere wijze wordt ingevuld dan met woningbouw. Belangrijke voorwaarde is wel dat het aantal compensatiewoningen of andere functies worden toegestaan niet meer dan noodzakelijk is om de sloop van de bestaande bebouwing te realiseren.



Lid 2 en 3

De AMvB Ruimte maakt het mogelijk om rood-voor-groen ontwikkelingen of intensieve overdekte of openlucht dagrecreatie toe te staan in de rijksbufferzones. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat de locatie daarvoor in een provinciale of intergemeentelijke structuurvisie wordt aangewezen met daarbij de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing. Daarbij moet in ieder geval worden ingegaan op de voorwaarden onder lid 2 en 3.



Toelichting artikel 4 Agrarische bedrijven

De landbouw is een belangrijke sector in de Zuid-Hollandse economie en is voor grote delen de drager van landschappelijke kwaliteit. De provincie Zuid-Holland wil ruimte scheppen voor landbouw zodat de landbouw een vitale sector blijft en waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterken van landschappelijke kernkwaliteiten en biodiversiteit.

Ten aanzien van de Greenports streeft de provincie een concentratiebeleid na. Het beleid is erop gericht verspreide vestiging van glastuinbouwbedrijven, boom- en sierteeltbedrijven en bollenbedrijven, te verplaatsen naar concentratiegebieden en indien mogelijk de verspeid liggende bedrijven met gebruikmaking van bijvoorbeeld de ruimte-voor-ruimte regeling te saneren. Belangrijke aanleiding voor dit beleid is dat solitaire bedrijven niet de mogelijkheden hebben voor duurzaam energie- en waterbeheer zoals in concentratiegebieden plus de landschappelijke aspecten. Zuid-Holland wil toekomstige vestiging van glastuinbouwbedrijven alleen nog in concentratiegebieden of de Greenport Westland/Oostland mogelijk maken.

Voor de bollen-, boom- en sierteelt en de glastuinbouw zijn concentratiegebieden aangewezen. Binnen deze gebieden zijn ruime bebouwingsmogelijkheden voor de landbouwsector, zodat deze zich goed kan ontwikkelen. Vanwege de grote landschappelijke effecten zijn deze mogelijkheden voor bestaande bedrijven buiten de concentratiegebieden beperkt. Nieuwvestiging buiten de concentratiegebieden is niet mogelijk.

Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt uitgesloten. Verder worden er mogelijkheden geboden aan het verder verbreden van de agrarische sector met het toelaten van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.
 



Toelichting artikel 5 Ecologische hoofdstructuur (EHS)

Begrenzing EHS

In de Nota Ruimte is bepaald dat de EHS bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden en beheersgebieden, robuuste verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De realisatie van de EHS is aangemerkt als een nationaal en provinciaal belang met als doel de bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit. Op kaart 4 is de EHS in Zuid-Holland zo gedetailleerd mogelijk begrensd. In principe behoren bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding niet tot de EHS. Deze verordening heeft uitsluitend betrekking op het deel van de EHS dat is gelegen op het land en in de regionale wateren, met uitzondering van de beheersgebieden. De beheersgebieden zijn vertaald in de weidevogelgebieden en alleen opgenomen op de functiekaart en de kaart Ecologische hoofdstructuur, Natura 2000- en weidevogelgebieden in de provinciale structuurvisie. De grote wateren en de Noordzee zijn door het rijk begrensd in de Nota Ruimte en zijn voor de volledigheid eveneens op deze kaarten in de provinciale structuurvisie weergegeven.
Ook buiten de EHS komen natuurwaarden voor die beschermd moeten worden, zoals bloemdijken, schurvelingen en belangrijke weidevogelgebieden. Deze bescherming wordt echter niet via deze verordening geregeld.
 

Een deel van de EHS is nog niet begrensd. Dit betreft met name delen van de robuuste ecologische verbinding 'Groene Ruggengraat' . Zodra de ligging van de 'Groene Ruggengraat' voldoende concreet bekend is zal deze aan de EHS worden toegevoegd. Het wijzigen van de begrenzing van de EHS is een bevoegdheid van Provinciale Staten. Hiervoor kunnen vier redenen zijn: herbegrenzing om ecologische redenen, herbegrenzing om niet-ecologische redenen, saldobenadering en compensatie. De toepassing van deze instrumenten is aan strikte voorwaarden gebonden. Deze zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte en de 'Spelregels EHS, beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzing EHS (Kamerstukken II 2006/07, 30825, nr. 6).

Rond de realisatie van de ecologische hoofdstructuur lopen diverse gebiedsprocessen. Wanneer uit deze processen een nadere detaillering van de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur voortvloeit, dan zal deze middels een herziening van de structuurvisie en verordening verwerkt worden.

 



Bestemming

De EHS dient in 2018 gerealiseerd te zijn. Voor de gebieden die op kaart 4 zijn aangeduid als 'bestaande natuur of prioritaire nieuwe natuur' of als 'waternatuurgebied' worden de gemeenten verplicht gesteld om binnen de in artikel 17 lid 1 gestelde termijn (1 januari 2012) in het bestemmingsplan de bestemming natuurgebied of een daarmee overeenkomstige bestemming op te nemen. Voor bestaande natuur zal dat overigens vaak nu al het geval zijn en voor prioritaire nieuwe natuur is de procedure daarvoor meestal al lopende.
Voor de overige gebieden geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogen worden toegelaten die de uiteindelijke realisatie van de EHS onmogelijk maken. Een bestemming met wijzigingsbevoegdheid naar natuur is in veel gevallen gewenst.
 



Bescherming EHS

Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De bescherming van deze waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader: het zogenaamde 'nee, tenzij'-regime. Dat betekent dat nieuwe plannen en projecten niet zijn toegestaan als deze een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Hiervoor is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn gekoppeld aan de natuurdoelen voor een gebied. Deze zijn te vinden in het 'Natuurbeheerplan Zuid-Holland (2009)' (http://www.zuid-holland.nl/index/natuurbeheer), het 'Handboek Natuurdoeltypen (2002)' en de aanwijzingsbesluiten voor de Natura 2000-gebieden. De vraag wanneer sprake is van een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden kan niet in algemene zin beantwoord worden. In ieder geval worden alle plannen of projecten die ertoe leiden dat een deel van de EHS een andere bestemming moet krijgen en daardoor uit de begrenzing moet worden gehaald als significant aangemerkt. In bestemmingsplannen moet worden aangegeven op welke gebieden het 'nee, tenzij'-regime van toepassing is en moet deze bescherming worden doorvertaald in de voorschriften.

De stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen zijn uitgewerkt en toegelicht in de 'Spelregels EHS'. Deze spelregels zullen worden vertaald in een provinciale beleidsregel die het huidige 'Compensatiebeginsel Natuur en Landschap Zuid-Holland (1997)' zal vervangen. Deze beleidsregel zal tegelijkertijd met de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening Ruimte worden vastgesteld. Aangezien voor ruimtelijke ingrepen in de EHS meestal een bestemmingsplanprocedure zal moeten worden doorlopen zal de gemeente doorgaans het bevoegd gezag zijn in de compensatieprocedure en centraal staan in de borging van de compensatieverplichting. Het bevoegd gezag dient er op toe te zien dat er een goed compensatieplan komt en dat dit volledig en tijdig wordt uitgevoerd. De gemeente rapporteert jaarlijks aan GS over de voortgang van EHS-compensatieprojecten.

Met dit artikel wordt mede invulling gegeven aan de verplichting uit de AMvB Ruimte om de bescherming van de EHS vorm te geven.

 



Toelichting artikel 6 Nationale landschappen

Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt is ’behoud door ontwikkeling’: mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt zijn binnen Nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er is ruimte voor ten hoogste de natuurlijke bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en voor regionale en lokale bedrijvigheid.

De provincie is verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen. De begrenzing van het nationale landschap Groene Hart is door het rijk in de Nota Ruimte vastgesteld en in de AMvB Ruimte overgenomen. De begrenzing van de andere nationale landschappen in Zuid-Holland (Hoeksche Waard en Nieuwe Hollandse Waterlinie) zijn door de provincie begrensd in de verordening.
 



Lid 1 kernkwaliteiten nationale landschappen

Voor ontwikkelingen in nationale landschappen is behoud en herstel van kernkwaliteiten uitgangspunt.
De kernkwaliteiten voor het Groene Hart zijn door de gezamenlijke Groene Hart gemeenten en provincies uitgewerkt in de kwaliteitsatlas Groene Hart. Deze is inspiratiebron voor de beeldkwaliteitparagrafen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Versterking van de landschappelijke kwaliteit richt zich globaal op de vier kernkwaliteiten die benoemd zijn in de Voorloper Groene Hart: landschappelijke diversiteit, veenweidenkarakter (inclusief de strokenverkaveling en lintbebouwing), openheid en rust & stilte.

In de bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de begrenzing van de Nationale Landschappen moet rekening gehouden worden met de kernkwaliteiten zoals beschreven in de Nota Ruimte (Hoeksche Waard en Nieuwe Hollandse Waterlinie), de Voorloper Groene Hart (Groene Hart) en de uitwerking van deze kernkwaliteiten in de PSV en de kwaliteitskaart van de PSV.
In de toekomst vormen de gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit het referentiedocument.
 



Lid 2 beeldkwaliteitparagraaf bestemmingsplannen Groene Hart

De drie Groene Hartprovincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland hebben de Voorloper Groene Hart opgesteld, met interprovinciale beleidslijnen voor een gemeenschappelijk Groene Hartbeleid. Afgesproken is beeldkwaliteit een belangrijke rol te laten spelen bij de ruimtelijke planprocessen. Een kwaliteitsatlas Groene Hart is uitgewerkt als inspiratiebron voor gemeenten die toegepast kan worden bij de uitwerking van plannen. In een beeldkwaliteitsparagraaf worden gemeenten verplicht aan te geven hoe rekening is gehouden met diverse kwalitatieve aspecten.



Lid 3 migratiesaldo nul nationale landschappen

Vitaliteit van het landelijk gebied betekent onder meer dat kwaliteit van de gebouwde omgeving (de kernen) in het landelijk gebied goed is en mensen binnen redelijke tijd toegang hebben tot voorzieningen. Daarom is afstemming tussen wonen, werken, voorzieningen en infrastructuur belangrijk. De ontwikkeling van de dorpskernen in het landelijk gebied vindt plaats binnen bebouwingscontouren. Hierdoor blijven wonen en werken geconcentreerd. Voor woningbouw in de nationale landschappen geldt daarbij migratiesaldo nul als bovengrens. Voor het landelijk gebied buiten de Zuidvleugel (Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en het Groene Hart, voor zover gelegen buiten de Leidse regio en buiten Haaglanden) gaat de provincie op regionaal niveau of gebiedsniveau uit van minimaal 50 procent binnen bestaand bebouwd gebied en maximaal 50 procent op uitleglocaties binnen de contour. Kernen in het landelijk gebied mogen uiteraard wel een hoger percentage binnen het bestaand bebouwd gebied bouwen. Sommige kernen hebben binnen de contour geen uitleglocaties. Daar kan dus alleen binnen het bestaand bebouwd gebied worden gebouwd of in andere kernen binnen regionaal verband waar nog wel uitlegruimte beschikbaar is.

Het is aan de regio om binnen het woningbouwprogramma dat is gebaseerd op migratiesaldo nul een verdeling van de opgave over de gemeenten te maken. In het Groene Hart gaat het om 26.600 woningen, dit betekent een toename van de voorraad van 22.200 woningen in de periode 2009-2020. Voor de Hoeksche Waard is voor 2008-2020 rekening gehouden met de 300 extra woningen voor Cromstrijen, door de verplaatsing van TNO naar deze regio.
 



Toelichting artikel 7 Kantoren

De in dit artikel opgenomen regeling betreft op hoofdlijnen een voorzetting van het bestaande kantorenbeleid van de provincie Zuid-Holland. Uitgangspunt van het beleid is dat kantoren gevestigd moeten worden op locaties die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer. Op de bij dit artikel behorende kaart zijn de haltes aangegeven van hoogwaardig openbaar vervoer, die het meest geschikt zijn voor de vestiging van kantoren. Het gaat om een selectie van de beschikbare haltes. De keuze is onder andere bepaald door de ligging in het stedelijk netwerk, het aantal beschikbare locaties in de omgeving en de fysiek beschikbare ruimte voor toevoeging van kantoren. Kantoorvestiging dient plaats te vinden binnen een cirkel van 800 meter rondom de halte van openbaar vervoer. Dit wordt algemeen gezien als een redelijke loopafstand.

Enkele nieuw te ontwikkelen of uit te breiden kantorenlocaties zijn niet of slechts ten dele gelegen aan haltes van hoogwaardig openbaar vervoer. Naast de internationale zone van Den Haag, gaat het om enkele kenniscentra. Kennisintensieve bedrijven hebben in het algemeen een hoog kantoorgehalte en zijn daarom niet te vergelijken met andere bedrijven. Deze bijzondere kantorenlocaties zijn met een exacte begrenzing (dus niet met een circel) aangegeven op de bij dit artikel behorende kaart.

Buiten de hierboven bedoelde locaties is kantoorvestiging uitgesloten, met uitzondering van kantoren die zijn gericht op de lokale omgeving, zoals kleinschalige kantoren (tot 1000 m2) en gemeentehuizen en bankfilialen.

Daarnaast is een regeling opgenomen voor bedrijfsgebonden kantoren en functiegebonden, zoals havengebonden kantoren. Het gaat om kantoren die nauw verbonden zijn met functies, zoals een veiling of een haven. In het bestemmingsplan moet de koppeling tussen functie en kantoor nadrukkelijk woren vastgelegd om te voorkomen dat ook gewone kantoren zich op deze locaties kunnen vestigen.

Met dit artikel wordt mede invulling gegeven aan de verplichting uit de AMvB Ruimte om het locatiebeleid voor economische activiteiten vorm te geven.
 



Toelichting artikel 8 Bedrijventerreinen

Voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu is de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Dit SER ladder principe is opgenomen in lid 1. Dit principe is een verplichting uit de AMvB Ruimte om het bundelingsbeleid van verstedelijking vorm te geven.

Om de ruimte voor bedrijventerreinen optimaal beschikbaar te houden worden bedrijfswoningen uitgesloten. De noodzaak is hiervoor niet aanwezig.
 



Lid 3 Hoogst mogelijke milieucategorie

Concentratiegebieden voor hogere milieuhindercategoriebedrijven zijn te vinden in de zeehavengebieden in de Rotterdamse regio en de Drechtsteden. Bedrijven in de hogere milieucategorieën vormen een belangrijke schakel in de economische structuur in de provincie Zuid-Holland. De zogenaamde HMC-bedrijven, vanaf categorie 4, kennen veelal een hoge toegevoegde waarde en vormen vaak het middelpunt van andere bedrijvigheid met vele toeleveranciers, inclusief de zakelijke dienstverlening. De ruimte voor bedrijven in de hogere milieucategorieën staat echter onder druk door de milieuzoneringen rond de oprukkende woningbouw. Gezien het belang van de HMC-bedrijven is de (milieu)ruimte voor dit type bedrijven van provinciaal belang. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien daartoe aanleiding bestaat in verband met toekomstige wenselijke ontwikkelingen. In de gebieden die op de functiekaart van de provinciale structuurvisie zijn aangegeven als transformatiegebied, moet bij het bepalen van de hoogst mogelijke milieucategorie rekening worden gehouden met de toekomstige nieuwe functie op het terrein zelf of in de directe omgeving.



Toelichting artikel 9 Detailhandel

Het detailhandelsbeleid van de provincie heeft als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Het beleid is neergelegd in de structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland 2007. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra..

Nieuwe regionale winkelcentra kunnen ontwikkeld worden op de locaties die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Voor deze nieuwe locaties zijn in regionaal verband afspraken gemaakt over toegelaten branches, bijvoorbeeld met een thema zoals sport- en recreatie. De provincie ziet erop toe dat deze afspraken worden vastgelegd in de bestemmingsplannen voor deze nieuwe winkelcentra.

Uitzonderingen zijn mogelijk voor enkele branches (zogenaamde "perifere detailhandel") die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra. Het gaat om de volgende branches: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen, detailhandel in zeer volumineuze goederen, tuincentra, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven. Ten behoeve van deze bedrijven zijn opvanglocaties aangewezen die zijn aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart.. Het voeren van nevenassortiment is onder voorwaarden mogelijk.

Daarnaast zijn enkele uitzonderingen opgenomen voor onder andere kleinschalige detailhandel (zoals buurtwinkels en gemakswinkels op stations en op andere locaties met veel passanten), het afhalen van via internet bestelde produkten en de verkoop van consumentenartikelen bij stadions, ijsbanen en andere voorzienigen,

Bij grootschalige ontwikkelingen moet een distributie-planologisch onderzoek worden opgesteld en is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).

In de AMvB Ruimte wordt de provincie opgedragen bij provinciale verordening regels op te nemen die ertoe strekken dat nieuwe locaties voor detailhandel niet ten koste gaan van de bestaande detailhandelsstructuur in wijkwinkelcentra en binnensteden, alsmede met betrekking tot branchebeperkingen voor perifere detailhandel. Met de in deze verordening opgenomen regeling wordt beoogd hieraan te voldoen.
 



Toelichting artikel 10 Primaire en regionale waterkeringen

Voor de waterveiligheid is het van belang dat het kustfundament, de primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen op de kaart 9 zijn vastgelegd. Collectieve waarden zoals veiligheid worden hierdoor beschermd.

In de AMvB ruimte is in artikel 4.1 regelgeving opgenomen ten aanzien van het kustfundament. Het gaat in dit kader om de begrenzing van het kustfundament, om de kust als kernkwaliteit en om het vastleggen van de primaire waterkering. Het kustfundament omvat het gehele zandgebied, nat en droog, dat als geheel van belang is als drager van functies in het kustgebied. Het rijk waarborgt voor de realisatie van een duurzame veiligheid tegen overstromingen vanuit zee dat in het kustfundament voldoende ruimte beschikbaar is en blijft voor de versterking van de zeewering. De provincie Zuid-Holland heeft de landwaartse begrenzing nader bepaald en vastlegd op de bijbehorende verordeningskaart (kaart 9). De regeling die van toepassing is voor de gebieden gelegen binnen het kustfundament is opgenomen in de AmvB Ruimte.

In deze verordening is regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor gemeenten zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszones en het profiel van de vrije ruimte die horen bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.
 



Toelichting artikel 11 Groepsrisico externe veiligheid

Groepsrisico externe veiligheid en ruimtelijke doorwerking vervoer gevaarlijke stoffen

Het Beleidskader gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is in januari 2003 vastgesteld door Provinciale Staten is vastgelegd. Deze regeling is nu overgenomen in artikel 11 lid 1 van de verordening, met enkele kleine aanpassingen. De regeling is van toepassing in het gebied tussen Hoek van Holland en de splitsing Nieuwe Maas en Hollandse IJssel. Voor dit gebied geldt een bebouwingsvrije zone en een zone waarin bebouwing alleen is toegestaan nadat een nadere afweging is gemaakt. De totale breedte van de zone varieert van 40 meter, als alleen binnenvaartschepen met gevaarlijke stoffen aanmeren of langs de kade varen, tot 65 meter, als ook zeeschepen met gevaarlijke stoffen aanmeren of langs de kade varen.

Aangezien het hier gaat om omzetting van beleid naar verordening, zijn onder voorwaarden enkele uitzonderingsmogelijkheden opgenomen om ongewenste effecten te voorkomen. Daarbij moet advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam, de vaarwegbeheerder en/of de havenbeheerder. Ter ondersteuning van het recreatieve karakter van de oever zijn incidentele kleinschalige recreatieve voorzieningen toelaatbaar, zoals restaurants, cafés en kiosken. Het gaat om incidentele voorzieningen, dus het volbouwen van de oever is uitgesloten. Daarnaast zijn voorzieningen toegestaan die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of haven, zoals radarposten en kranen. Op het haven- en industrieelcomplex op de linkeroever is bebouwing binnen de zone toegestaan ten behoeve van bedrijven die bij uitstek thuishoren in het havengebied. Het is ongewenst grote delen van het havengebied onbenut te laten.

Andere afwijkingen zijn alleen mogelijk met toepassing van de algemene ontheffingsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten (artikel 15 van deze verordening). Daarbij kan gedacht worden het incidenteel toelaten van andere functies langs de oever, mits een gelijkwaardige veiligheid wordt geboden als voor verder terugliggende bebouwing (bijvoorbeeld door het treffen van maatregelen aan de gevel).

Het rijk is thans bezig met het opstellen van het basisnet water. Op het moment van inwerkingtreding van het basisnet water zullen Provinciale Staten een besluit nemen over al dan niet handhaven van artikel 11, lid 1.

In artikel 11, lid 2 is vastgelegd dat bestemmingsplannen waarvoor een groepsrisicoafweging moet worden gemaakt, op basis van onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, vergezeld moeten gaan van een risicoafweging volgens de CHAMP-methodiek. Deze methodiek is vastgelegd in de nota Risico's in Balans (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 4 juli 2006). Het gaat derhalve om voorzetting van bestaand beleid. CHAMP is de afkorting van de stappen die moeten worden doorlopen: communicatie, horizon, anticipatie, motivatie en preparatie.
 



Toelichting artikel 12 Luchthavens en helikopterlandingsplaatsen

Het beleidsplan Regionale Luchtvaart is in december 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. Het beleidsplan is onder andere opgesteld in verband met de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML), een wijziging van de Wet luchtvaart. Uitgangspunt is dat provincies het bevoegd gezag worden van alle burgerluchthavens in Nederland, behalve voor luchthavens die van nationale betekenis zijn. Na inwerkingtreding van deze wetgeving vormt het beleidsplan Regionale Luchtvaart het provinciale kader voor het vaststellen van luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen.

De ruimtelijke aspecten van het in het beleidsplan geformuleerde beleid zijn opgenomen in deze verordening. De regeling in de verordening heeft alleen betrekking op luchthavens en helikopterlandingsplaatsen waarvoor een luchthavenbesluit of -regeling is vastgesteld. Na de inwerkingtreding van de RBML zal de provincie voor de bestaande luchthavens en helikopterlandingsplaatsen binnen een jaar een luchthavenbesluit of -regeling vaststellen. In de verordening is bepaald dat nieuwe luchthavens of helikopterlandingsplaatsen niet gevestigd mogen worden binnen 500 meter van woningen of andere gevoelige bestemmingen of binnen 1000 meter van stiltegebieden. Een uitzondering is opgenomen voor luchthavens die een maatschappelijke functie hebben of waarop uitsluitend stille luchtsporten worden beoefend.

In principe geldt voor nieuwe woningen ten opzichte van bestaande luchthavens hetzelfde, maar er is voor gekozen dit thans niet vast te leggen in de verordening omdat bij de bestaande luchthavens en helikopterlandingsplaatsen nog geen rekening is gehouden met de afstandsmaat van 500 meter. Wij verwachten van gemeenten dat bij nieuw woningbouw rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van bestaande luchthavens en helikopterlandingsplaatsen. Uitgangspunt is daarbij een afstand van 500 meter. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken indien de bestaande situatie daar aanleiding toe geeft. Bijvoorbeeld indien het gaat om het toevoegen van woningen in een bestaand woongebied of indien het gaat om een luchthaven of helikopterlandingsplaats waarvan weinig gebruik wordt gemaakt en slechts geringe geluidoverlast veroorzaakt.

Binnen de provincie worden slechts twee commerciële helikopterlandingsplaatsen toegestaan. Eén in het stadsgewest Haaglanden en één in de stadsregio Rotterdam.
 



Toelichting artikel 13 Molenbiotoop

In de provincie Zuid-Holland zijn een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig, die beschreven zijn in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Van provinciaal belang is het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur, waarbij een deelbelang het beschermen of versterken van de molenbiotoop is. In deze verordening is voor de omgeving van traditionele molens regelgeving opgenomen. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting..Onderscheid is gemaakt tussen molens met een normale molenbiotoop en molens met een bijzondere molenbiotoop. De molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen.

In de verordening is bepaald waaraan bestemmingsplannen moeten voldaan voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen de bebouwingscontour van het stedelijk gebied zijn gelegen en molens die daar buiten zijn gelegen..

De categorie "molens met een bijzondere molenbiotoop" omvat enkele incomplete molens, opnieuw opgebouwde molens en verplaatste molens. Met nadruk merken wij op dat ook deze molens vallen onder het provinciaal belang. De vormgeving van de molenbiotoop wordt onder voorwaarden echter overgelaten aan de gemeente, omdat het niet mogelijk is voor deze molens een eenduidige regeling op te stellen. Per molen is maatwerk mogelijk, waarbij zowel rekening wordt gehouden met het belang van de molen (vrije windvang en zicht op de molen) als met de belangen van bestaande functies en bebouwing. Het is aan de gemeente om te bepalen wat de maximale hoogte is van nieuwe bebouwing en beplanting. Wij zullen hierover in overleg treden met de betrokken gemeenten. De in artikel 13 lid 1 opgenomen regeling voor de "normale" molenbiotoop beschouwen wij als uitgangspunt voor de bijzondere molenbiotoop. Indien de gemeente in het bestemmingsplan onvoldoende rekening houdt met het belang van de molen, zal de provincie gebruik maken van het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening om het provinciaal belang alsnog te garanderen.
 



Toelichting artikel 14 Landgoederenbiotoop

Dit artikel is nog niet ingevuld. Momenteel wordt onderzocht hoe de bescherming van landgoederen kan worden vormgegeven.



Toelichting artikel 15 Algemene ontheffing

Om enige mate van flexibiliteit in de verordening in te bouwen is de algemene ontheffing opgenomen. De ontheffing ziet op afwijking van deze verordening in individuele gevallen in zeer bijzondere situaties. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de bouw of uitbreiding van een kantoor buiten de 800 meter zone, de verplaatsing van een woning in het buitengebied etc. Belangrijke voorwaarden zijn dat er sprake moet zijn van een groot maatschappelijk, sociaal en/of (bedrijfs)economisch belang en dat de provinciale belangen met deze afwijkingsmogelijkheid niet in onevenredige mate worden aangetast.



Toelichting artikel 16 Aanvraag ontheffing

In deze bepaling is vastgelegd dat ontheffingen alleen kunnen worden aangevraagd door de gemeente of het rijk. Omdat de verordening is gericht op de inhoud van bestemmingsplannen en daaraan gelijkgestelde plannen, is het voor particulieren niet mogelijk om ontheffing aan te vragen. Het verzoek om ontheffing kan worden gedaan door het orgaan dat wettelijk bevoegd is het plan vast te stellen waarvoor ontheffing nodig is. Burgemeester en Wethouders kunnen het verzoek ook indienen namens de gemeenteraad.

Het is gewenst het verzoek om ontheffing zo vroeg mogelijk te doen, bij voorkeur voordat het plan waarvoor ontheffing nodig is in procedure wordt gebracht. De uiterste termijn voor het aanvragen van een ontheffing is gesteld op zes weken voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan wordt vastgesteld zonder ontheffing ontstaat strijd met de verordening.
 



Toelichting artikel 17 Overgangs- en slotbepalingen

Aanpassingstermijn
Gemeenten zullen zowel op grond van de AMvB Ruimte op grond van de provinciale verordening in sommige gevallen hun bestemmingsplannen moeten aanpassen. Om de administratieve en bestuurlijke lasten die dat met zich mee brengt zo beperkt mogelijk te houden hebben Provinciale Staten ervoor gekozen om de termijn waarbinnen de Zuid-Hollandse gemeentelijke bestemmingsplannen uiterlijk in overeenstemming moeten zijn met de verordening af te stemmen op de termijn waarbinnen de gemeentelijke plannen moeten voldoen aan de –rechtstreekse- verplichting uit de AMvB Ruimte. Dat komt erop neer dat plannen die voor 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden uiterlijk 1 juli 2013 moeten zijn aangepast. Plannen die op of na 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden moeten uiterlijk zijn aangepast binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de AMvB Ruimte.

Een uitzondering ten aanzien van de uiterste aanpassingstermijn is gemaakt voor de doorwerking van de regels voor de Ecologische Hoofdstructuur (artikel 6) omdat het met het oog op de inzet en beschikbaarheid van gelden uit het ILG-budget in relatie tot een eventuele onteigening bij uitzondering nodig kan zijn om eerder dan 1 juli 2013 over een onherroepelijke natuurbestemming te beschikken. Om die reden is bepaald dat de nodige aanpassing voor dat onderdeel uiterlijk 1 januari 2012 gereed moet zijn.
 



Toelichting artikel 18 Technische aanpassingen in verband met kennelijke onjuistheden

Bij kennelijke onjuistheden op de kaart kunnen Gedeputeerde Staten de begrenzing aanpassen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer onterecht een bestaande woonwijk niet binnen de bebouwingscontouren is gelegd. Om te voorkomen dat er herzieningenprocedures moeten worden opgestart, kan gebruik worden gemaakt van deze bepaling.



Toelichting artikel 19 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding van deze verordening staat hier vermeld.