Hoofdstuk 1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening stelt dat iedere overheidslaag verantwoordelijk is – binnen de grenzen van een goede ruimtelijke ordening – voor het eigen ruimtelijke belang. Bij de vraag wie voor welk belang verantwoordelijk moet worden gehouden geldt het uitgangspunt: decentraal wat kan, centraal wat moet. Dat houdt in dat in eerste instantie gemeenten ruimtelijk verantwoordelijk zijn voor de ontwikkelingen op hun grondgebied, tenzij sprake is van een expliciet provinciaal of rijksbelang.
Zowel provincie als rijk zullen in hun beleidskaders aan moeten geven wanneer en waarom sprake is van een dergelijk belang.

Het rijk heeft in de Nota Ruimte de nationale belangen benoemd en toegelicht. De provincie Zuid-Holland gaf tot nu toe in de streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte aan welke zaken richtinggevend waren voor de toetsing van gemeentelijke bestemmingsplannen in het kader van de (voormalige) goedkeuringsbevoegdheid voor die plannen. Inmiddels is een nieuw ruimtelijk beleidskader opgesteld, de provinciale structuurvisie. Hierin wordt aangegeven welke zaken de provincie van provinciaal belang vindt. De basis daarvoor ligt in de integrale hoofdopgaven die zijn benoemd in de provinciale structuurvisie. Die vijf integrale opgaven en de bijbehorende provinciale belangen betreffen:

1. Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel

  • Behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid  

2. Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie 

  • Verbeteren van de waterveiligheid
  • Robuust en veerkrachtig watersysteem
  • Duurzame energievoorziening

3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020

  • Versterken stedelijk netwerk
  • Optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters
  • Verbeteren interne en externe bereikbaarheid
  • Voldoende aanbod in verschillende woonmilieus
  • Voorzien in een gezonde leefomgeving  

4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap

  • Ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen
  • Behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur
  • Verbetering belevingswaarde en vermindering verrommeling
  • Realiseren van een complete ecologische hoofdstructuur  

5. Stad en land verbonden

  • Versterken recreatieve functie en landschappelijk netwerk

Om het eigen ruimtelijk belang te kunnen uitvoeren is evenals onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening een scala aan mogelijkheden voorhanden. Een groot deel van de gewenste ontwikkelingen zal worden bereikt door goed en gezamenlijk overleg, het inzetten van financiële middelen, stimulerende maatregelen, afspraken en overeenkomsten etc. Voorzover echter daarmee de gestelde doelen niet of niet volledig kunnen worden bereikt beschikt elke overheidslaag over eigen wettelijke bevoegdheden/instrumenten op grond van het uitgangspunt: geen verantwoordelijkheid zonder bijbehorende bevoegdheden.

Voor de provincie gaat het daarbij om de mogelijkheid van het vaststellen van inpassingsplannen en projectbesluiten, het toepassen van de coördinatieregeling, het geven van een pro-actieve of reactieve aanwijzing en het vaststellen van een provinciale verordening (algemene regels als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Al deze instrumenten hebben hun eigen kenmerken en voor- en nadelen. In de bij de provinciale structuurvisie behorende uitvoeringsstrategie is aangegeven hoe de provincie zich de inzet van die instrumenten voorstelt. Voor een aantal belangen is daarbij geconstateerd dat doorwerking en borging het beste via het instrument van de provinciale verordening kan plaatsvinden. Het gaat daar bij met name om zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben. Voor meer ontwikkelingsgerichte zaken of projecten die slechts in 1 gemeente spelen zijn andere instrumenten, zoals de proactieve aanwijzing en het inpassingsplan, meer geschikt.

Bij de afzonderlijke bepalingen uit de verordening is in de artikelsgewijze toelichting een korte duiding en verantwoording van het provinciaal belang opgenomen. Verder is relevant dat, naast de hiervoor genoemde redenen om een aantal eigen provinciale belangen via een provinciale verordening gestalte te geven, op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (ook bekend als de AMvB Ruimte) een aantal nationale belangen niet alleen rechtstreeks maar ook via de provinciale verordening moet doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de artikelsgewijze toelichting bij deze verordening is dit per onderwerp aangegeven.

Ander beleid en regelgeving
In deze verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Het gaat daarbij vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie en het bijbehorende uitvoeringsplan. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving, bijvoorbeeld het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder en de Natuurbeschermingswet.