5. Uitvoeringsstrategie

5.1 Inleiding

Met de uitvoeringsstrategie geeft de provincie Zuid-Holland aan hoe zij haar provinciale belangen en bijbehorende ambities gaat realiseren. Zo is voor iedereen duidelijk waar de provincie voor staat en hoe zij haar instrumenten gaat inzetten om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen. De uitwerking van deze belangen en ambities (hoofdstuk 4) vormt, samen met de sturingsfilosofie, de basis van de uitvoeringsstrategie en de provinciale inzet. De Wet ruimtelijke ordening vraagt de provincie om de provinciale belangen in de structuurvisie herkenbaar weer te geven en uit te werken in een
uitvoeringsstrategie.

Deze uitvoeringsstrategie onderscheidt in de uitvoering drie sporen: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken/agenderen.

De structuurvisie behandelt de uitvoering op strategisch niveau. In vervolg op deze uitvoeringsstrategie stelt de provincie een uitvoeringsprogramma op. Het programma is naar verwachting medio 2010 gereed en wordt iedere twee jaar geactualiseerd.

Na de inleiding behandelt paragraaf 5.2 de sturingsfilosofie. Hier wordt onder meer ingegaan op de instrumenten die de provincie inzet bij de beleidsuitvoering. Paragraaf 5.3 gaat in op de drie sporen die de provincie onderscheidt in de uitvoering: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken/agenderen. Vanaf paragraaf 5.4 wordt aan de hand van de veertien provinciale belangen en daaruit voortkomende ambities aangegeven hoe de provincie, via de drie sporen, deze ambities gaat realiseren.



5.2 De sturingsfilosofie

5.2.1 Uitgangspunten

De schaal van de provincie maken haar bij uitstek geschikt om veel partijen op gemeentelijk en (boven)regionaal niveau te verbinden en samen in actie te komen voor de aanpak van maatschappelijke vraagstukken over verstedelijking, ontwikkeling van het landelijk gebied en overgangen daartussen. Maatschappelijke uitdagingen zijn soms zo complex dat één overheid alleen weinig kans heeft om effectief te zijn. Overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en inwoners
moeten met elkaar samenwerken. Alle partners hebben eigen specifieke kwaliteiten en verantwoordelijkheden, die bijdragen aan een succesvolle aanpak.



Lokaal wat kan, provinciaal wat moet

Met de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedecentraliseerd. In dit speelveld neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor aansturing op ruimtelijke kwaliteit en samenhang van projecten en programma’s met provinciale betekenis (regisseursrol). De provincie is bestuurlijk verantwoordelijk voor deze uitvoeringsstrategie. De provincie zal echter niet voor alle provinciale belangen in de uitvoeringsstrategie een leidende rol nemen. ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ is voor deze strategie het uitgangspunt. De provincie eigent zich alleen een regisseursrol toe als zij van mening is dat deze rol niet gedelegeerd kan worden naar andere overheden, of als zij een verantwoordelijkheid heeft. Ingrepen en bemoeienis door de provincie beperken zich tot het provinciaal belang. De provincie zal bij ontwikkelingen een regisseursrol nemen bij:

  • een ruimtelijke opgave met een provinciaal belang, zoals beschreven in hoofdstuk 4, op provinciale (bovenregionale) schaal, met een duidelijke toegevoegde waarde van de provincie;
  • integrale ruimtelijke of sectorale projecten waarvan de politiek bepaald heeft dat de provincie de verantwoordelijkheid moet nemen.

Bovengenoemde criteria zijn als uitgangspunt gehanteerd bij de verdeling van verantwoordelijkheden. Deze criteria sluiten ook aan bij de uitgangspunten in het implementatieprogramma 'Provincie Nieuwe Stijl’. Hierin staat dat de provincie zich richt op provinciale hoofdtaken.



5.2.2 Sturingsfilosofie

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en van maatschappelijke ontwikkelingen is de rol van de provincie in de ruimtelijke ordening aanzienlijk veranderd. Naast een toezichthoudende rol speelt de provincie een meer actievere rol. Zij kan zelf ruimtelijke projecten ontwikkelen en uitvoeren. Het gaat niet alleen meer om toelatingsplanologie, maar vooral om ontwikkelingsplanologie. De provincie stuurt voortaan niet alleen op functie, maar ook op de kwaliteit van het provinciaal gebied. De provincie heeft in de Wro een aantal instrumenten in handen gekregen, waarmee zij gericht kan sturen. Zij geeft vorm aan haar eigen rol en die van de andere partners bij de opgaven die voortkomen uit de structuurvisie. Hieruit volgt de sturingsfilosofie die de provincie hanteert: 

  • verantwoordelijkheden en bevoegdheden liggen bij het meest geschikte bestuursniveau;
  • in beginsel heeft een gemeente beleidsvrijheid om de functie en gebruiksmogelijkheden van gronden te bepalen en juridisch te verankeren;
  • de provincie beschikt over bevoegdheden om de gemeentelijke beleidsvrijheid vooraf in te kaderen en indien nodig achteraf in te grijpen in gemeentelijke ruimtelijke besluiten;
  • de provincie ontwikkelt beleid op basis van de door haar zelf geformuleerde provinciale belangen en op basis van nationaal - en Europees beleid.

Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met:

  • bovenlokale afstemming: gemeenten moeten hun plannen binnen de betreffende regio afstemmen. Op deze manier houden gemeenten vrijheid in hun planvorming, maar wordt een overcapaciteit of een te eenzijdige ontwikkeling doordat iedere gemeente naar eigen inzicht ruimtelijke inrichting bedrijft, voorkomen;
  • integraliteit: diverse aspecten moeten vroegtijdig bij de planvorming worden betrokken, zoals de watertoets, ecologische toets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 cultuurhistorie, bodemwaarden, externe veiligheid, geluidsaspecten enzovoorts.


5.2.3 Partners

Gemeenten en regio's

Elke bestuurslaag is verantwoordelijk voor het formuleren van zijn eigen belangen en het vastleggen daarvan in structuurvisies. De provincie heeft haar provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd in de provinciale structuurvisie en verordening ruimte. Hierin zijn de provinciale belangen (en de Rijksbelangen waar deze een rol is toegedacht in de AMvBruimte) verwoord. Deze belangen vormen voor de provincie het inhoudelijke kader bij de totstandkoming van (inter)gemeentelijke structuurvisies.
De provincie heeft de bereidheid om actief te participeren in het ontwerpproces van (inter)gemeentelijke structuurvisies, zodat daarbij in een vroegtijdig stadium duidelijkheid kan worden geschapen over de toepassing van de inhoudelijke kaders. Daarbij kan de wenselijkheid van aanpassing van het provinciaal beleid aan de orde komen. In dat geval vindt bestuurlijk overleg plaats tussen de gemeente(n) en provincie. Daarbij wordt de aanvaardbaarheid van de aanpassing bezien en getoetst of de afweging op de juiste (inter)gemeentelijke schaal wordt gemaakt. Waar overeenstemming bestaat tussen provincie en gemeenten, worden vervolgens wijzigingsvoorstellen in het provinciale beleid
door GS aan de Staten aangeboden. Dit gebeurt op basis van de door de raad/raden vastgestelde
(inter)gemeentelijke structuurvisie. Een bijzondere vorm van een intergemeentelijke structuurvisie is de regionale structuurvisie. De provincie hecht grote waarde aan de totstandkoming van structuurvisies, waarin gemeenten op de schaal van hun regio’s tezamen hun ruimtelijke afwegingen vastleggen. Dat is meestal de geëigende schaal om dat te doen. Indien in het proces van regionale structuurvorming
aanpassing van het provinciaal beleid aan de orde komt, zullen zonodig ook de Staten hierbij in een vroeg stadium worden betrokken. Het is wenselijk in dergelijke gevallen de inspraakprocedures aan elkaar te koppelen. Uiteindelijk houden beide bestuurslagen (de betrokken gemeenteraden en de Staten) hun eigen verantwoordelijkheid voor de formulering c.q. aanpassing van het eigen beleid.

Stadsregio Rotterdam en Stadsgewest Haaglanden zijn als WGR+ regio vervoersautoriteit voor de regio en hebben de wettelijke verantwoordelijkheid voor het verkeer- en vervoersbeleid en het beleid voor wonen en kantoren.



De waterschappen

Water is dominant aanwezig in Zuid-Holland. Water vraagt niet alleen om ruimte, maar bepaalt daarnaast mede het gebruik van ruimte en kan ook extra kwaliteit geven aan de ruimte. Het levert een bijdrage aan een prettige leefomgeving. Waterschappen zijn als operationele waterbeheerder de aangewezen partner om bij het opstellen van ruimtelijke plannen van alle overheden het waterbelang in zo’n vroeg mogelijk stadium in te brengen. Dit wordt formeel gedaan met behulp van het instrument watertoets. Daarnaast wordt door veel gemeenten – in samenwerking met de waterschappen – een gemeentelijk waterplan opgesteld dat afgestemd is met de regionale ruimtelijke ambities.



Het Rijk

Ruimtelijke ordening is ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en de provincie met ieder hun eigen rol. Het Rijk heeft de verantwoordelijkheid de nationale ruimtelijke hoofdstructuur en veiligheid te realiseren, die impact hebben op het provinciale beleid. En het Rijk geeft de provincie verantwoordelijkheden en specifieke uitvoeringstaken, zoals het Investeringsprogramma Landelijk Gebied (ILG).



Aangrenzende provincies

De ontwikkelingen in de provincie Zuid-Holland zijn in toenemende mate vervlochten met die van de aangrenzende provincies. Zo heeft Zuid-Holland samen met Utrecht en Noord-Holland gewerkt aan de Voorloper Groene Hart, is er met Noord-Holland overleg over de ontwikkelingen in de Haarlemmermeer-Bollenstreek en werkt de provincie samen met Zeeland en Noord-Brabant aan de problematiek rond de Delta. Goede afstemming is noodzakelijk als het gaat om nieuwe grootschalige ontwikkelingen.



5.2.4 Instrumenten

Om het provinciale beleid uit te kunnen voeren heeft de provincie verschillende typen instrumenten voorhanden. Er is een onderscheid in wettelijke juridische instrumenten vanuit de Wro en niet-wettelijke instrumenten. Niet-wettelijke instrumenten zijn overleg, bestuurlijke afspraken en convenanten, financiële middelen, variërend tussen subsidiëren en financieren. Wettelijke juridische instrumenten vormen bijvoorbeeld het instrumentarium uit de Wro. Daarnaast kent de provincie nog een aantal klassieke beheerstaken, zoals het beheer van infrastructuur of van vaarwegen. Ook daarmee kan de provincie sturing en uitvoering geven aan provinciale belangen.
 



Instrumenten in het kader van de Wet ruimtelijke ontwikkeling (Wro)

De Wro geeft de provincie een uitgebreid juridisch instrumentarium. De provincie hanteert hierbij de volgende uitgangspunten: 

  • accent op samenwerking, overleg en sturing aan de voorkant;
  • realisering door overleg en afspraken;
  • bij strijdigheid met provinciale belangen zet de provincie de diverse juridische instrumenten van de Wro in.

Bij het juridische instrumentarium wordt onderscheid gemaakt tussen richtinggevende (proactieve) instrumenten en interventie (reactieve) instrumenten. Tot de richtinggevende instrumenten behoren: 

  • verordening;
  • proactief vooroverleg in een zeer vroegtijdig stadium van plan- of projectontwikkeling;
  • proactieve aanwijzing;
  • inpassingsplan;
  • coördinatieregeling.

Tot de interventie-instrumenten behoren:

  • bezwaar – zienswijze;
  • reactieve aanwijzing;
  • beroep;
  • inpassingsplan.

In bijlage 1 staat een nadere beschrijving van de toepassing van het instrumentarium. Aanvullend worden ook de Grondexploitatiewet, de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Onteigeningswet ingezet. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur.



Inpassingsplan en coordinatieregeling

Een inpassingsplan is een krachtig instrument dat vraagt om een zorgvuldige toepassing. De provincie zal bewust kiezen voor de inzet. In het belang van het realiseren of beschermen van provinciale belangen kan dit instrument worden ingezet.

Bij het opstellen van een inpassingsplan is het uitgangspunt zoveel mogelijk samen te werken met de betrokken gemeente(n). De provincie beslist over de vraag of het instrument wordt toegepast na overleg met de betrokken gemeenten. Gemeenten, die aan het (via een inpassingsplan) te realiseren project willen meewerken, worden in het proces ambtelijk en bestuurlijk betrokken met een zware adviesbevoegdheid (bijvoorbeeld via een stuurgroep). De coördinatieregeling maakt het mogelijk om de uitvoering van het plan te versnellen, door de benodigde vergunningen parallel te schakelen.



Verordening

De provincie gaat terughoudend om met de inzet van een verordening. De verordening wordt ingezet voor ambities die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie een werend of beperkend karakter hebben. Er is sprake van rechtstreekse relatie met bestemmingsplannen: gemeenten moeten bij hun ruimtelijk plannen rekening houden met dit belang. Voor het opstellen van een verordening wordt gekozen als:

  • waarborgingsinstrument;
  • beschermingsinstrument;
  • het Rijk dit door middel van een niet-directe AMvB aan de provincie verplicht.


5.2.5 Monitoren

De uitvoeringsstrategie richt zich op de periode tot 2020. Actuele ontwikkelingen en de voortgang in beleidsuitvoering via projecten en programma’s worden gemonitord en hierover wordt gerapporteerd. Dit is op resultaat en op de inzet van instrumenten. De concrete uitvoering van belangen en bijbehorende doelen (vastgelegd in het uitvoeringsprogramma) kan op basis van deze inzichten worden aangepast en er kunnen andere accenten worden gelegd bij de inzet van instrumenten. Deze aanpassing vindt in principe plaats via de tweejaarlijkse aanpassing van het uitvoeringsprogramma.



5.2.6 Aanpassing van de structuurvisie en verordening

Ruimtelijke ordening is dynamisch. De structuurvisie en verordening geven provinciale kaders voor de ruimtelijke inrichting van Zuid-Holland. Kaders zijn statisch. Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen moeten de structuurvisie en verordening periodiek worden aangepast. 

De provinciale structuurvisie heeft een planhorizon van 10 jaar. Dit geldt in principe ook voor de verordening. In de praktijk komt het voor dat ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen provinciale belangen maar niet binnen ons ruimtelijk kader passen. Het kan ook dat er nieuw sectoraal beleid wordt geformuleerd met gevolgen voor het ruimtelijk beleid. Om hierop te kunnen inspelen is er de mogelijkheid om de structuurvisie en verordening periodiek aan te passen. Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de inhoudelijke hoofdlijnen van de provinciale structuurvisie blijven overeind;
  • flexibiliteit bieden voor aanpassingen van het ruimtelijk beleid, waarbij ingespeeld kan worden op wenselijke ruimtelijke ontwikkelingen, die bijdragen aan de realisering van de provinciale belangen.

Dit resulteert in de volgende aanpassingen:

  • een jaarlijkse herziening voor de structuurvisie en de verordening in december, waarbij kleine aanpassingen worden doorgevoerd of onderwerpen die al eerder door Provinciale Staten zijn geaccordeerd. Hierbij zal helder gecommuniceerd moeten worden naar gemeenten en regio’s, wanneer deze ‘veegactie’ plaatsvindt. De gemeenten kunnen dit dan inplannen in hun besluitvormingsprocedures;
  • de jaarlijkse herziening dient ook om naar aanleiding van regionale structuurvisies, de structuurvisie en/of de verordening aan te passen. Deze visies gaan pas deel uitmaken van het provinciale beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen na verwerking in structuurvisie en/of verordening;
  • verder is denkbaar dat de jaarlijkse herziening in het eerste jaar na de vorming van een nieuw college zal worden benut om nieuwe beleidsaccenten te verwerken; 
  • verwerken van nieuw en/of gewijzigd sectoraal beleid met ruimtelijke consequenties of nieuwe inzichten naar aanleiding van onderzoeksagenda in de structuurvisie of de verordening in het kader van de besluitvomring over dat sectoraal beleid in de Staten. 
  • nieuwe integrale structuurvisie.

Na 10 jaar is de planperiode afgelopen. Er zal voor het aflopen van deze periode een geheel nieuwe visie opgesteld moeten worden.



5.3 Ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen

Om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen, zijn in deze uitvoeringsstrategie drie sporen te onderscheiden: ordenen, ontwikkelen en agenderen en onderzoeken. Deze drie sporen zijn met elkaar verbonden.



5.3.1 Ordenen

Ordenen vindt plaats door beleidskaders vooraf duidelijk te formuleren. Hiervoor gelden drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. Deze principes zijn in regelgeving (verordening) vastgelegd. De kaarten vormen de basis voor proactieve sturing. Zij maken duidelijk welke ambities de provincie heeft in de gezamenlijke aanpak om de ruimtelijke inrichting in de provincie te beïnvloeden. Daarnaast zijn voor specifieke gebieden (transformatiegebieden) gebiedsspecifieke opgaven beschreven. Hierdoor weten de betrokken partijen wat de beleidsruimte is. De uitwerking wordt overgelaten aan de gemeenten en de regio’s.

Lagenbenadering

Volgens de lagenbenadering is de ruimte is opgebouwd uit drie lagen:

  • ondergrond (bodem, water en natuur: het zich daarin bevindende leven);
  • netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur);
  • occupatie (ruimtelijke patronen door menselijk gebruik).

Elke laag is van invloed op de ruimtelijke afwegingen en keuzen over de andere lagen. De eerste laag stelt condities aan ontwikkelingen in de tweede en derde laag. Ingrijpen in een laag vindt plaats in goede afstemming met de functies en processen van elke andere laag. De lagenbenadering is deels in wettelijke kaders verankerd. Zo is de ruimtelijke afweging van het natuurbelang in de Natuurbeschermingswet 1998 vastgelegd.

Bebouwingscontouren

Voor een geconcentreerde stads- en dorpsontwikkeling en om groenblauwe functies in het landelijk gebied te beschermen zijn alle kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren. Deze contouren geven de grens aan van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken. De contouren zijn strak getrokken om de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Gezien de verwachte demografische ontwikkelingen bieden deze bebouwingscontouren voldoende ruimte voor de opvang van stedelijke ontwikkelingen in de periode 2010-2020.

SER-ladder

De SER-ladder hanteert de volgende principes:

  • gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beter beschikbaar te maken is;
  • maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • als deze stappen onvoldoende resultaat opleveren, is uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde.Een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet verzekeren dat ruimte voor wonen, bedrijventerreinen, glastuinbouw of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Op deze leidende principes, op de bovenlokale afstemming, integraliteit en de provinciale belangen ziet de provincie toe en waar nodig zet zij haar instrumenten in om bij te sturen. Zij stuurt de ruimtelijke inrichting via de functiekaart en de kwaliteitskaart. Op de functiekaart zijn de functies weergegeven. Op de kwaliteitskaart worden de kernkwaliteiten benoemd, vastgelegd en meegegeven bij toekomstige ontwikkelingen.

Zuid-Holland zet haar instrumenten niet alleen achteraf in bij strijdigheden met het provinciaal belang. Vooraf en proactief wil de provincie aangeven binnen welke kaders gemeenten de ruimtelijke  ntwikkelingen gestalte moeten geven. Zuid-Holland kiest ervoor om in plaats van de verordening, in veel gevallen andere instrumenten in te zetten als het gaat om de provinciale belangen. De provincie zal zoveel mogelijk ambities vooraf regelen via overleg, afspraken of door andere proactieve instrumenten in te zetten. De kaarten vormen de basis voor een proactieve sturing.

Het beleid dat ingezet wordt voor een aantal belangen leent zich ervoor om opgenomen te worden in de verordening, bijvoorbeeld bij beleid dat betrekking heeft op de hele provincie of op meerdere gemeenten. Het gaat dan om heldere beleidsregels met weinig eigen afwegingsruimte voor gemeenten.

In de verordening komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • bebouwingscontouren;
  • ontheffingen bebouwingscontour;
  • agrarische bedrijven;
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • kantoren;
  • bedrijventerreinen;
  • detailhandel;
  • primaire en regionale waterkeringen;
  • groepsrisico externe veiligheid en ruimtelijke doorwerking vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • luchthavens en helikopterlandingsplaatsen;
  • molenbiotoop;
  • landgoederenbiotoop.


5.3.2 Ontwikkelen

Verschillende fasen, verschillende rollen
Dit spoor wordt gevolgd wanneer de beleidsopgaven globaal in beeld zijn. De provincie maakt voor belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen bestuurlijke afspraken met de partners en in onderling overleg worden rollen en verantwoordelijkheden bepaald. Uitgangspunt is ‘lokaal wat kan’.

Als de provincie een rol heeft, zal die rol per fase in de ontwikkeling verschillen. In de fase van planvorming en visievorming en in de fase van projecten uitvoeringsgereed maken, neemt provincie in veel gevallen het initiatief (regisserende rol). Dit is in elk geval aan de orde bij de zeven Integrale Ruimtelijke Projecten (IRP’s, zie bijlage 4). Deze zijn: 

  • Zuidplaspolder;
  • as Leiden Katwijk;
  • kust;
  • Project Mainport Rotterdam (PMR);
  • Integrale ontwikkeling Delft Schiedam (IODS);
  • Oude Rijnzone;
  • Hof van Delfland.

In deze gebieden is sprake van integrale gebiedsopgaven van provinciaal belang. Daarnaast is een gebiedsagenda ‘Zuidvleugel’ opgesteld. Deze gebiedsagenda geeft de inhoudelijke samenhang in de investeringen weer. De inhoud is afgestemd op deze structuurvisie en de IRP’s zijn opgenomen in deze gebiedsagenda.

Naarmate een gebiedsontwikkeling verder vordert, verandert de rol van de provincie. In de fase van uitvoering is de provincie vaak één van de betrokken partijen, maar niet per definitie de centrale partij. Geleidelijk komt een zwaardere rol te liggen bij andere publieke organisaties zoals gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen. Participatie en betrokkenheid van de provincie in de fase van uitvoering blijft wel van belang omdat het er dan op aankomt de geambieerde ruimtelijke kwaliteit te realiseren.

De rol van de provincie isl dus nooit eenduidig te beantwoorden. Deze genoemde factoren zijn per ontwikkeling anders. Naast de fase van het project is dit afhankelijk van een aantal factoren zoals:

  • de aard van de problematiek;
  • de aard van de projecten;
  • de samenwerking met andere relevante partijen zoals gemeenten, waterschap, regio, enzovoorts;
  • de verhouding met het Rijk.

Financiering

Als de provincie een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een project of programma, wil dat niet zeggen dat de provincie alleen verantwoordelijk is voor de benodigde middelen en de financiering. Andersom geldt hetzelfde. Als een gemeente een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een provinciaal belang, kan de provincie ervoor kiezen een gedeelde verantwoordelijkheid te nemen voor de financiering. Voor iedere nieuwe ontwikkeling moeten de financiële en andere middelen in beeld gebracht worden om vervolgens met relevante partijen afspraken te maken over de bijdragen.



5.3.3 Onderzoeken en agenderen

In dit laatste spoor staat het gezamenlijk in beeld brengen centraal. Beschikbare kennis wordt gebruikt om de beleidsopgaven te formuleren en een strategie te bepalen. Er vindt visie ontwikkeling plaats en als kennis niet beschikbaar is, wordt onderzoek verricht.

Redenen om dit spoor te volgen zijn:

  • beleidskaders zijn nog niet helder: op basis van provinciale belangen is de provincie in gesprek met betrokken partijen;
  • beleid is in ontwikkeling. Dit is beleid dat de provincie in voorbereiding heeft en dat ruimtelijk relevant is;
  • opgaven waarover andere partijen een besluit moeten nemen voordat ze uitgevoerd kunnen worden, onzekerheden en onduidelijkheden enzovoorts;
  • leemtes in kennis.

De provincie zal niet zelf alle onderwerpen die op de agenda staan ter hand nemen. Veel onderwerpen worden door andere partijen of gezamenlijk onderzocht. In het uitvoeringsprogramma komt een voorstel voor prioritering van de agenda. Deze prioritering hangt uiteraard samen met gestelde prioriteiten in sectoraal beleid, bestaand beleid en ontwikkelopgaven in gebieden.

Agenderen maakt onderwerpen bespreekbaar en brengt ze bij de juiste partijen onder de aandacht.



5.4 Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel

Het provinciale beleid is erop gericht ook in 2040 een aantrekkelijk, internationaal concurrerend vestigingsmilieu te hebben. Specifiek provinciaal belang voor het concurrerend en internationaal profiel is behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid met het accent op kennisontwikkeling en handel.



5.4.1 Behouden en aantrekken van bedrjivigheid en werkgelegenheid

  • mainport (Rotterdam);
  • internationale stad van vrede, recht en veiligheid (Den Haag);
  • greenports (Westland/Oostland, Bollenstreek en Boskoop) versterken, opgave in concentratie, herstructurering en duurzaamheid;
  • energie-, water- en deltatechnologie (Delft en Rotterdam);
  • life & healthsciences cluster (Leiden en Rotterdam);
  • versterken kenniseconomie vanuit universiteiten en kennisinstituten (Leiden, Delft en Rotterdam).

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van dit provinciale belang.



Ordenen

De mainport, de greenports en de kenniscentra zijn belangrijke pijlers in de economie. Om de vestigingsfactoren, agglomeratievoordelen en ketensamenwerking te versterken heeft de provincie deze gebieden op kaart aangegeven. Het verbeteren van de bereikbaarheid (belangrijke vestigingsfactor) en het ordenen van functies staan hierbij centraal.

In het havengebied en de daarbij behorende verkeersroutes is ordening noodzakelijk vanwege milieuhinderlijke activiteiten, de verwerking, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het voorkomt ruimtelijke conflicten tussen economische activiteiten en de kwaliteit van de leefomgeving. Op het op de functiekaart aangeduide bedrijventerrein mainport mogen bedrijven uit de hogere milieuhinder categorie (HMC) zich vestigen. In de verordening zijn regels opgenomen om de ruimtelijke randvoorwaarden voor economische activiteiten veilig te stellen. Langs vaarwegen en wegen die gebruikt worden voor het
transport van gevaarlijke stoffen mag niet worden gebouwd. De provincie streeft naar voldoende ruimte voor watergebonden bedrijvigheid. Het gaat om bepaalde bedrijven die afhankelijk zijn van de aan- en/of afvoer via water. Het aantal bedrijventerreinen gelegen aan geschikt vaarwater is beperkt en staat onder druk van transformatie naar woningbouw. Er is een constante vraag naar natte bedrijventerreinen. De provincie wil voorkomen dat er ruimte voor natte bedrijventerreinen verloren gaat. In bestemmingsplannen mogen geen bestemmingen aangewezen worden die leiden tot ruimteverlies voor natte bedrijventerreinen, tenzij in regionaal verband afspraken gemaakt zijn over de wijze waarop ruimteverlies gecompenseerd wordt door andere natte bedrijventerreinen.

Binnen de greenports is alleen ruimte voor ontwikkelingen die de greenportfunctie versterken. Om de logistieke afhandeling binnen de greenport Westland-Oostland te versterken, worden functies die een directe binding hebben met glastuinbouw in dit gebied toegestaan mits er sprake is van intensief ruimtegebruik en het areaal voor de glastuinbouw niet verminderd. Via gebiedsgerichte toepassing van “ruimte voor ruimte” en compensatieregelingen wordt ingezet op een verdergaande concentratie van glastuinbouw. Om de landschappelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende recreatieve waarde van de Bollenstreek te versterken, mogen 600 woningen worden gebouwd mits het verlies aan bollengrond wordt gecompenseerd, er een financiële afdracht plaatsvindt ten bate van deze landschappelijke kwaliteitsverbetering en de kernkwaliteit van het landschap (openheid en zichtlijnen) niet worden aangetast.

In de verordening is in artikel 2 een bepaling opgenomen om extra bebouwingsmogelijkheden mogelijk te maken voor functies die verbonden zijn aan de greenport Westland-Oostland.



Ontwikkelen

De provincie heeft vooral een participerende rol als het gaat om bedrijvigheid en werkgelegenheid behouden en aantrekken. De focus ligt hierbij op kennisontwikkeling en handel.

Mainport

De ambities voor de mainport Rotterdam worden ontwikkeld door de gemeente Rotterdam in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam. Ruimte daarvoor is te winnen door verouderde complexen te herstructureren en verwante activiteiten te clusteren. Nieuwe ruimte voor mainportactiviteiten komt beschikbaar na realisering van de Tweede Maasvlakte.

Greenports

De greenports moeten zich ontwikkelen tot duurzame, goed ingepaste ruimtelijke clusters waar hoogwaardige productie, logistiek, kennis, handel en innovatie elkaar onderling versterken. Niet alleen de groei van de omvang van activiteiten is van belang. Intensiveren, innoveren en herstructureren van het bestaande glasareaal staat centraal. Pas daarna komt uitbreiding op eventuele nieuwe locaties aan de orde.

In het Actieprogramma greenports zijn concrete acties benoemd die moeten leiden tot een betere ruimtelijke kwaliteit in de provincie en tot een duurzaam en innovatief tuinbouwareaal. Over de oppervlakte die beschikbaar moet zijn voor glastuinbouw hebben Provinciale Staten aangegeven dat er 5800 hectare voor de glastuinbouw gehandhaafd moet blijven. Dit betekent dat naast de ontwikkeling in de Zuidplaspolder een locatie nodig is van circa 400 hectare waar glas ontwikkeld kan worden (zie onderdeel onderzoeken).

Andere onderdelen van het actieprogramma waar via de structuurvisie op wordt gestuurd, zijn saneren van verspreid glas en saneren van papieren glas25. Zuid-Holland wil verspreide vestiging van glas saneren of verplaatsen naar glastuinbouwgebieden, voor zover het geen ondersteunend glas betreft. De provincie levert een gerichte inspanning om de sanering van verspreid glas significant te versnellen. De sanering blijft echter primair een verantwoordelijkheid van gemeenten. Zij maken plannen van aanpak voor de sanering van het in hun gemeente gelegen verspreid glas. Het provinciale subsidie-instrument wordt ingezet als sluitstuk naast toepassing van de Ruimte voor Ruimte regeling. Voor het landelijk
gebied in Zuid-Holland zijn nog verouderde bestemmingsplannen van kracht op basis waarvan vestiging van glastuinbouwbedrijven buiten de glastuinbouwgebieden of greenport Westland/Oostland is toegestaan. Na de vaststelling van de verordening worden deze bestemmingsplannen door de gemeenten aangepast. Bij de uitvoering van het actieprogramma zijn verschillende partijen betrokken waarmee (proces-) afspraken zijn en worden gemaakt. De regie van het project ligt bij de gemeenten. De provincie heeft meer een faciliterende rol. Deze komt vooral tot uiting in procesafspraken maken met alle partijen.

De coördinatie van de ontwikkelingen in de greenports ligt bij de provincie. Zo coördineert de provincie het actieprogramma glas. De provincie brengt de partijen bij elkaar en stimuleert en faciliteert ontwikkelingen uit het actieprogramma. De uitvoering ligt bij de gemeenten zelf. Ditzelfde geldt voor het life & health sciences cluster, voor versterking van de kenniseconomie vanuit universiteiten en kennisinstituten en voor energie- en deltatechnologie.

Binnen de provincie Zuid-Holland zijn projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan dit provinciale belang. Het gaat hierbij om:

Integrale Ruimtelijke Projecten

  • as Leiden Katwijk (inclusief life & healthsciences - Leiden);
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Zuidplaspolder.

Projecten

  • project greenport glas;
  • project greenport Boskoop;
  • project greenport Bollenstreek;
  • scienceport Holland (Delft/Rotterdam-Schieveen).

Programma’s

  • actieprogramma glastuinbouw:
  • programma verduurzaming energie en glastuinbouw;
  • greenports en klimaatverandering;
  • naar een kwaliteitsnetwerk goederenvervoer;
  • innovatie;
  • onderzoek greenport ontwikkelingsbedrijf;
  • afstemming van onderwijs met arbeidsmarkt;
  • duurzame ontwikkeling en beeldkwaliteit;
  • onderzoeken regelarme experimenteerruimten en innovatietoepassing;
  • opzet infodesk glastuinbouw;
  • programma deltatechnologie.


Financiering

De provincie zet eigen middelen in voor de ontwikkeling van de greenports. Zo levert de provincie een aanzienlijke financiële bijdrage aan de sanering van het verspreid liggende glas. Daarnaast kent de provincie subsidiemogelijkheden voor onder meer afstemming van onderwijs met de arbeidsmarkt, duurzame ontwikkelingen, de opzet van een informatiedesk en overige onderzoeken op het gebied van innovatie.

25 Papieren glas is glas dat niet aanwezig is maar wel in een bestemmingsplan als glas is aangeduid



Onderzoeken

Ruimtelijke weerslag van de regionale research & development (R&D) infrastructuur
Kennisontwikkeling en wetenschap vormen meer en meer de motor voor de economie. In de zone Leiden-Den Haag-Delft-Rotterdam bevindt zich de grootste publieke R&D concentratie van Nederland. Een aantal belangrijke R&D locaties bevindt zich dichtbij universiteiten. Tegelijk is de private R&D infrastructuur relatief onderontwikkeld. Dat roept een aantal onderzoeksvragen op: Wat is de bovenlokale samenhang tussen de huidige R&D locaties? Is er een regionaal innovatiesysteem (kennisas/-corridor)? Wat zijn de ruimtelijke vereisten van de publieke en private R&D infrastructuur in Zuid-Holland? Hoe kunnen we het vestigingsklimaat verbeteren om meer (buitenlandse) R&D bedrijven
aan te trekken?

Nieuw glastuinbouwconcentratie gebied van circa 400 hectare
De provincie streeft ernaar om 5800 hectare fysiek glas in de provincie te handhaven. Op dit moment wordt dit niet gehaald. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar een locatie waar een nieuw glastuinbouwgebied ontwikkeld kan worden van circa 400 hectare. Er worden twee alternatieve locaties onderzocht: Oostflakkee en Kaag en Braassem. Aanvullend wordt gekeken of in Noord-Holland nog eens 250 ha tot 350 ha kan worden gerealiseerd.



Agenderen

Compensatie bollengrond
De ontwikkeling van de greenports wordt als provinciaal belang gezien. Voldoende areaal bollengrond is hiervoor essentieel. Binnen de greenport Bollenstreek is in een bestuurlijke afspraak compensatieverplichting vastgelegd voor het verdwijnen van bollengrond. Dit is een strikte afspraak die er in de huidige praktijk toe leidt dat de regio ervaart dat het gebied ‘op slot’ zit. Vanuit de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek ligt er een woningbouwopgave op het gebied, maar deze kan pas gerealiseerd worden wanneer de compensatie is geregeld. Ook kleinschalige ontwikkelingen als de Keukenhof lopen hierop vast. De regio verkent met de provincie hoe deze compensatie op een andere wijze ingevuld kan worden.



5.5 Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie

De provincie is door haar ligging aan zee en aan grote rivieren kwetsbaar voor overstromingen, ook al is de kans daarop klein. Door de hoge bevolkingsdichtheid en de grote economische waarde heeft een overstroming grote gevolgen voor de samenleving. In het ruimtelijk beleid is daarom veel aandacht voor het verbeteren van de waterveiligheid. Daarnaast zijn aanpassingen in het watersysteem en energievoorzieningen nodig op weg naar de een duurzaam en klimaatbestendige ontwikkeling. In deze paragraaf komt de uitvoeringsstrategie voor deze drie onderwerpen aan bod:

  • verbeteren waterveiligheid;
  • realiseren en in stand houden van een robuust en veerkrachtig watersysteem;
  • voorzien in duurzame vormen van energie en benutten van potenties om duurzame energievoorzieningen toe te passen.


5.5.1 Verbeteren waterveiligheid

  • primaire keringen langs de kust en langs de rivieren versterken, met behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • regionale keringen versterken, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • mogelijkheden creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen;
  • mogelijkheden creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen in kwetsbare binnendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen.

De provincie werkt op de volgende manieren aan realisering van deze ambities.



Ordenen

Beleid op het gebied van waterveiligheid is een vooral een taak van het Rijk. Het Rijk heeft een aantal taken op het gebied van ordenen gedelegeerd aan provincies. Deze betreffen de landinwaartse begrenzing van het kustfundament en de aanwijzing van de hoofdfunctie waterkeringen. Deze zijn op de functiekaart en op kaarten behorend bij de verordening aangegeven. Ook de primaire waterkeringen zijn op kaart weergegeven. De randvoorwaarden voor ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkelingen voor het kustfundament, de primaire en de regionale waterkeringen zijn in de verordening vastgelegd. Voor de waterkeringen zijn in artikel 10 randvoorwaarden opgenomen. Deze maken een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk.

De randvoorwaarden die gelden voor het kustfundament zijn in de AMvB Ruimte opgenomen.
 



Ontwikkelen

De provincie beveiligt zich tegen overstromingen. Dit betekent dat de kustverdediging op orde is en deze kustverdediging is afgestemd met overige functies van het kustgebied. Ruimte is gereserveerd om duinen te versterken als scenario’s een snellere zeespiegelstijging laten zien. Dit geldt ook voor de waterveiligheid in het achterliggende rivierengebied met regionale keringen.

Voor het stedelijk gebied is het watersysteem opgebouwd volgens de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Bij de herstructurering is ruimte gereserveerd voor waterberging. Als er binnen de stad te weinig ruimte is voor wateropvang, -afvoer en -berging, is gezocht naar een combinatie met groenopgaven direct aan stadsranden.

Voor verbetering van de waterveiligheid is de provincie niet alleen verantwoordelijk. De uitvoering van het waterbeleid is in beginsel geen taak van de provincie tenzij dit anders is geregeld bij de wet. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationale beleidskader naar een regionaal beleidskader en richt zich hierbij vooral op strategisch beleid. Het Rijk is verantwoordelijk voor de nationale beleidskaders en de strategische doelen. De provincie houdt bij het opstellen van haar waterplannen rekening met het nationale beleid. De waterschappen zijn de beheerders van de regionale watersystemen en zijn verantwoordelijk voor het operationeel regionaal waterbeheer.

Het Rijk wil dat uiterlijk 2015 klimaatverandering volwaardig en transparant meegewogen wordt bij ruimtelijke afwegingen. Ook de provincie ambieert dit. Verder anticipeert de provincie op het voornemen van de Europese Unie om voor bestaande instrumenten voor klimaatadaptatie meer in te zetten. In de komende jaren concentreert de inzet van de provincie zich op de effecten van klimaatverandering voor het landelijk gebied en het overgangsgebied tussen stad en land. Belangrijke thema’s zijn de transitie-opgaven voor landbouw en natuur, economische vernieuwing realiseren en duurzame eco-systemen ontwikkelen. In Zuid-Holland worden twee transitiegebieden onderscheiden, de Zuidwestelijke Delta en het Groene Hart-Zuidvleugel. (zie ook onderzoeksopgave landbouwvisie).

Binnen Zuid-Holland lopen projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterveiligheid. Relevant zijn:

Integrale Ruimtelijke Projecten

  • kustontwikkeling:
  • zwakke schakels;
  • Delflandse kust;
  • zandmotor.
  • Zuidplaspolder;
  • Hof van Delfland (klimaatverandering).

Projecten

  • Randstad Urgentproject 32;
  • KNMI scenario 2006;
  • ILG-projecten met een wateropgave;
  • regionale klimaatscenario’s;
  • klimaat in ruimtelijke keuzes;
  • waterveiligheid buitendijks;
  • Gouwe Wiericke/klimaatbewust.

Programma’s

  • acties uit het waterplan Zuid-Holland;
  • hoogwaterbeschermingsprogramma Rijk;
  • actieprogramma Klimaat en Ruimte;
  • actieprogramma Greenports (greenports en klimaatverandering);
  • deltaprogramma (waaronder uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta en het deelprogramma Rijnmond/Drechtsteden - commissie Veerman).


Bestuurlijke afspraken

Naast genoemde projecten en programma’s zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt om de waterveiligheid te verbeteren:

  • NBW actueel;
  • Nationaal Bestuursakkoord Waterketen.

Financiering
Om de waterveiligheid te verbeteren kan de provincie subsidie verlenen vanuit de provinciale algemene subsidieverordening. De subsidie kan worden verleend voor onderzoeken die uitgevoerd worden in het belang van de waterveiligheid, maar het kan ook gaan om een financiële bijdrage in de planvorming. Voor de zwakke schakels in de kustverdediging is cofinanciering geregeld.
 



Onderzoeken

Dijkring 14
Voor de waterveiligheid van de Randstad is het noodzakelijk om de systeemwerking en versterking van dijkring 14 te onderzoeken. Dit betreft onder meer de compartimenterende werking van boezemkaden (initiatiefnemer provincie Noord-Holland). Dit onderzoek sluit aan bij het Randstad Urgentproject 32: compartimentering.

Onderzoek innovatieve keringen
Samen met het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal de provincie onderzoek verrichten naar de ontwikkeling van innovatieve keringen, zoals als overstroombare (super)dijken waarbij de kering gecombineerd wordt met inpasbare ruimtelijke functies.

Onderzoek kustversterking
Het is van belang dat de zeekeringen op orde blijven. Hiervoor moeten de benodigde
ruimtelijke reserveringen gemaakt worden. Onderzoek moet uitwijzen welke ruimtelijke reserveringen nodig zijn. Een pilotproject is de zandmotor. De werking en effectiviteit moeten nog onderzocht worden.

Buitendijks bouwen
Het grootste deel van Zuid-Holland wordt beschermd door primaire keringen langs de kust en de grote rivieren. Er zijn ook buitendijkse gebieden die deze bescherming niet hebben, vooral in de Rijnmond - Drechtsteden en op enkele plaatsen langs de kust. Samen met de regionale partners (gemeenten, waterschappen) en het Rijk werkt de provincie aan waterveiligheidsnormen voor buitendijkse terreinen. In eerste instantie gaat het om de buitendijkse gebieden benedenstrooms aan de grote rivieren. Voor de kust wordt in 2012 buitendijks beleid bepaald.

De veiligheidsnormen betreffen ’slachtoffers’ en ’maatschappelijke ontwrichting’ (bijvoorbeeld overlast door een ondergelopen tunnel uitgedrukt in aantal dagen maal aantal getroffenen). Omdat het om een nieuwe soort van normen gaat, die niet vergelijkbaar zijn met die voor de binnendijkse gebieden, heeft de provincie gekozen voor een proefjaar om de normen uit te proberen. Hiervoor is een ’risicomethode buitendijks’ ontwikkeld, die gebruikt kan worden om ruimtelijke plannen te beoordelen op het aspect waterveiligheid. De normen richten zich erop de bouw van (voor overstroming) zeer kwetsbare objecten op locaties met een relatief grote kans op overstroming te voorkomen. In alle andere gevallen (niet-kwetsbare objecten, weinig overstromingsgevaar) bepalen gemeenten zelf wat vanuit het perspectief van waterveiligheid wel en niet buitendijks mag.

Overstromingsrisico’s
In de planperiode wordt een nieuwe normering voor waterkeringen ontwikkeld; deze kan leiden tot normdifferentiatie binnen dijkringen.
 



Agenderen

KNMI scenario 2012: primaire en regionale waterkeringen
Op basis van het KNMI scenario 2012 kunnen nieuwe opgaven naar voren komen om de waterveiligheid te verbeteren.
 



5.5.2 Realiseren en in stand houden van een robuust en veerkrachtig watersysteem

  • zoetwatervoorziening veilig stellen;
  • gebiedsspecifiek omgaan met verzilting;
  • innovatief omgaan met waterbeheer en veiligheid;
  • voldoende (grond)water voor de bereiding van drinkwater veilig stellen;
  • voldoende wateropvang voor de stad realiseren;
  • een klimaatbestendige leefomgeving realiseren;
  • een goede ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen realiseren en behouden;
  • een goede kwaliteit van grondwaterlichamen realiseren en behouden;
  • de vereiste (grond)watercondities voor de Natura 2000-gebieden realiseren;
  • in de verziltinggevoelige gebieden zijn in principe geen functies of uitbreidingen hiervan toegestaan die leiden tot een toename van de vraag naar zoet water, tenzij zoetwatervoorziening en/of zelfvoorzienendheid is geregeld;
  • duurzame greenports ontwikkelen;
  • een maatschappelijk haalbaar en betaalbaar beschermingsniveau tegen wateroverlast realiseren en behouden;
  • duurzaam peilbeheer.

De provincie werkt op de volgende manieren aan deze ambities.



Ordenen

Bij ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de balans tussen watervraag en aanbod van water. Het gaat hierbij om kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het watersysteem. Voor het ontwikkelen en beheren van een robuust en veerkrachtig watersysteem zijn de locaties waterberging, grondwaterbeschermingsgebieden, zoetwaterkanalen, agrarisch landschap – inspelen op verzilting, agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling en Natura 2000-gebieden weergegeven op de functiekaart26. Op de kwaliteitskaart zijn de veenweidelandschappen, veenpolderlandschap en buitendijks natuurlandschap aangegeven.
Om mooi en schoon water te realiseren en te behouden is een goede ecologische toestand van het oppervlaktewater en een goede kwaliteit van het grondwater vereist en moeten de watercondities voor de Natura 2000-gebieden gerealiseerd worden. Op de functiekaart zijn deze gebieden vastgelegd, via sectorale regelgeving wordt het ruimtegebruik in en nabij deze gebieden geordend.
Om ervoor te zorgen dat er voldoende duurzame zoetwatervoorzieningen voorradig blijven, moeten de greenports zich duurzaam ontwikkelen, gericht op zelfvoorziening voor zoetwater. De greenports en glastuinbouwgebieden zijn op de functiekaart vastgelegd.
Er zijn geen artikelen over het watersysteem opgenomen in de verordening ruimte.
In sectorale verordeningen is regelgeving opgenomen voor gemeenten en waterschappen
met ruimte voor ontwikkeling van deze ambities. Dit zijn de provinciale Milieuverordening,
waarin regelgeving is neergelegd voor de grondwaterbeschermingsgebieden, de verordening
Vaarwegen, waarin regels opgenomen zijn voor de plezier- en beroepsvaart en de verordening Waterbeheer Zuid-Holland, waarin onder meer regels zijn opgenomen over peilbesluiten. Naast verordeningen zijn voorwaarden geformuleerd in wettelijke regelgeving, zoals de Waterwet, Provinciaal Waterplan en het grondwaterplan.
 

26 Op de functiekaart zijn om kaarttechnische redenen alleen symbolen opgenomen. IN de digitale versie van de functiekaart is de begrenzing van waterbergingslocaties opgenomen.



Ontwikkelen

De uitvoering van het waterbeleid is in beginsel geen taak van de provincie tenzij dit anders is geregeld bij de wet. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationaal beleidskader naar een regionaal beleidskader. De provincie richt zich vooral op strategisch beleid.
Voor enkele projecten, bijvoorbeeld de aanpak van de zwakke schakels, heeft de provincie een regisseursrol. Het Rijk is verantwoordelijk voor de nationale beleidskaders en de
strategische doelen. De provincie houdt bij het opstellen van haar waterplannen rekening met het nationaal beleid.
De waterschappen zijn de beheerders van de regionale watersystemen en zijn verantwoordelijk voor het operationeel regionaal waterbeheer. Ook de waterbergingen vallen hieronder. De gemeenten hebben een taak op het gebied van waterbeheer in bebouwd gebied. Zij zijn samen met het waterschap verantwoordelijk voor de aanleg van de benodigde locaties voor waterberging.
De provincie houdt bij ruimtelijke ontwikkeling rekening met de relaties die bestaan tussen ruimtelijke inrichting, externe veiligheid, rampenbestrijding en de inrichting van het watersysteem.
Daarnaast moeten gemeenten bij bijvoorbeeld herstructureringsopgaven inspelen op klimaatverandering en klimaatbestendigheid. Dit geldt ook voor aanleg en beheer van natuurgebieden. Voor bestaande natuurgebieden gaat het om de zorg voor een betere kwaliteit, zoals bestrijding van vermesting en verdroging en meer ruimtelijke samenhang. Bij ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden moet beter aangesloten worden op natuurlijke gradiënten en eigenschappen van het fysieke systeem.

De provincie heeft parallel aan het proces van de structuurvisie het provinciaal Waterplan vastgesteld. Hieraan is een actieprogramma gekoppeld, waarin onder meer de acties benoemd zijn die ertoe bijdragen een robuust en veerkrachtig watersysteem te realiseren en in stand te houden. Behalve het actieprogramma van het Waterplan zijn er nog andere projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan dit provinciaal belang. Het gaat hier om:

Integrale Ruimtelijke Projecten

  • Zuidplaspolder;
  • Hof van Delfland (klimaatverandering).

Projecten

  • duurzaam en klimaat;
  • klimaatbestendig veenweidegebied;
  • ILG-projecten met wateropgaven;
  • metastudie zoetwatervoorzieningen.

Programma’s

  • actieprogramma glas: beleidskader voor water in greenports (zelfvoorzienend);
  • actieprogramma klimaat en ruimte;
  • waterplan Zuid-Holland - actieprogramma water;
  • programma zoetwaterverkenning Groene Hart;
  • greenports en klimaatverandering;
  • deltaprogramma (deelprogramma Rijnmond/Drechtsteden).

Bestuurlijke afspraken

  • NBW actueel;
  • Nationaal Bestuursakkoord waterketen;
  • grondwaterplan 2007-2013.

Financiering
Om de activiteiten uit te voeren die moeten leiden tot een robuust en veerkrachtig watersysteem, zijn verschillende subsidiemogelijkheden voorhanden. Er kan gebruik gemaakt worden van de provinciale algemene subsidieverordening en financiering vanuit het Investeringsprogramma Landelijk Gebied. Dit is echter nog onvoldoende om al de genoemde ruimtelijke aanpassingen uit te voeren. In de toekomst zullen nieuwe financierings-arrangementen nodig zijn.

 



Onderzoeken

Relatie ruimtegebruik en watersysteem
Om het watersysteem aan te passen in stand te houden, zijn al veel activiteiten in gang gezet. Het gaat in dit kader onder meer om het ruimtegebruik waarbij beperkingen worden gesteld door het watersysteem. Dit geldt vooral voor de landbouw op de Zuid-Hollandse eilanden en in delen van het Groene Hart (veenweidegebied).

Voor de oppervlaktewaterkwaliteit worden de volgende onderzoeken verricht:

  • evenwicht tussen boven- en benedenstroomse ecologische doelen;
  • effect van klimaatverandering op (haalbaarheid van) ecologische doelen;
  • mogelijk aanvullende regionale maatregelen (zoals mestvrije zones), in relatie tot lan¬delijke discussie rondom 4e Nitraatactieprogramma;
  • relatie tussen normen voor oppervlaktewater en grondwater bij oeverdrinkwaterwinningen en infiltratielocaties (initiatiefnemer: interprovinciaal overleg);
  • integratie van normstelling- en beoordelingssystematiek STOWA met die van KRW, voor de niet-KRW-wateren (initiatiefnemer rijk).

Voor de grondwaterkwaliteit worden de volgende onderzoeken verricht:

  • KRW onderzoeksprogramma Binnenduinrand;
  • pilotproject Bollenstreek

Onderzoek ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
De provincie zal onderzoek en beleid initiëren over de volgende thema’s:

  1. zoetwatertekort:
  • mogelijkheden om watervraag te verminderen en zelfvoorziening te vergroten;
  • mogelijkheden om het aanbod van zoet water te optimaliseren;
  • juiste waterkwaliteit op juiste plaats, onder meer nutriënten en sulfaat.
  1. drinkwatervoorziening:
  • noodzaak om verontreinigingen te saneren die zich binnen de 100-jaars intrekzone rondom drinkwaterwinplaatsen bevinden;
  • locaties waar de oppervlaktewaterkwaliteit (van rivieren) zodanig is, dat bij oevergrondwaterwinningen de KRW-doelen voor drinkwaterbereiding in het geding zijn;
  1. duurzame greenports:
  • diverse pilotprojecten voor de ontwikkeling van gesloten waterkringloopsystemen, onder meer:

 

  • waterkringloopsluiting glastuinbouw Overbuurtse Polder (Lansingerland);
  • decentrale gietwatervoorziening en afvalwaterzuivering glastuinbouw Zuidplaspolder;
  • waterproblematiek rond greenports, waaronder bronnen en mobiliteit van bestrijdingsmiddelen in het grondwater in het bollenteeltgebied;
  • innovatief watergebruik landbouw en greenports stimuleren.
  1. lange termijn oplossingen voor de zoetwatervoorziening in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta (beiden beïnvloeden het Westland):
  • uitwerken adviezen Zoetwaterverkenning Zuid-Holland Zuid (2009);
  • uitwerken integrale gebiedsopgaven die voortkomen uit de landelijke zoetwaterverkenning..

Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

  1. waterbeheer en bodemdaling:
  • pilotprojecten over toepassingsmogelijkheden en effecten van onderwaterdrainage;
  • verkenning naar integrale oplossingen om proces van bodemdaling te vertragen.
  1. grondwaterkwantiteitsbeheer:
  • robuustheidstudie: onderzoek naar effecten van huidige ingrepen in het grondwatersysteem op de strategische zoete grondwatervoorraad;
  • effect van autonome processen en menselijke ingrepen op verzilting aan het maaiveld;
  • (mede) ontwikkelen van een afwegingskader voor ondergronds ruimtegebruik.


Agenderen

Vaarwegenbeheer recreatie op niet-provinciale vaarwegen
Het beheer van de provinciale vaarwegen is in handen van de provincie. Voor de niet-provinciale vaarwegen ligt het beheer in handen van andere overheidsinstanties.
Er moet een betere afstemming komen tussen de vaarwegen, met name voor alternatieve routes voor de recreatieve scheepvaart. Het Basistoervaartnet is hiervoor een van de uitgangspunten.
 



5.5.3 Voorzien in duurzame vormen van energie en benutten van potenties

  • locatiebeleid om (aan de vraagzijde) warmte te benutten door de aanleg van lokale warmtenetten;
  • windparken aanleggen en voldoende locaties realiseren voor windenergie (Nota Wervel);
  • andere duurzame vormen van energietoepassingen mogelijk maken (zonne-energie, zoet- en zoutwater centrale, warmte- en koudeopslag en gebruik van restwarmte).

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

Eén van de duurzame vormen van energie is de aanleg van windparken. Op de functiekaart zijn drie zoeklocaties opgenomen om de aanleg van een windpark mogelijk te maken.



Ontwikkelen

De provincie streeft ernaar de energievoorziening in Zuid-Holland voor een groot deel duurzaam te maken. Dit betekent voor de ruimtelijke inrichting dat het energiegebruik en energieaanbod in de provincie beter op elkaar worden afgestemd. Er ontstaan CO2-, warmte- en koudenetten die optimaal gebruik maken van restwarmte uit industrie en glastuinbouw, CO2 overschotten, geothermie, warmte- en koudeopslag en warmte uit biomassa.

Voorzien in duurzame vormen van energie en potenties benutten om duurzame energievoorzieningen toe te passen kan de provincie niet alleen. De inzet van burgers, bedrijfsleven, publieke en maatschappelijke organisaties is van belang om de ambities te realiseren. De provincie stimuleert de toepassing van energiesystemen en technische infrastructuur. Het zijn voornamelijk marktpartijen die de beoogde warmteprojecten tot stand brengen. Dit geldt voor de toepassing van CO2, geothermie, warmte- en koudeopslag en warmte uit biomassa. De provincie heeft hier een agenderende en faciliterende rol.

De provincie heeft het initiatief genomen om drie zoeklocaties voor windenergie te onderzoeken. Het gaat in dit kader om het havengebied, inclusief op en voor de Tweede Maasvlakte en om Overflakkee (inclusief de dammen naar de omliggende eilanden).
Op Overflakkee ligt naast een zoeklocatie voor een windpark eveneens een zoeklocatie voor glastuinbouw. Binnen het regionale integrale gebiedsproject Overflakkee wordt een afweging gemaakt. De provincie voert dit onderzoek samen met betreffende gemeenten en het havenbedrijf uit. Nadat een geschikte locatie is gevonden zal de provincie samen met deze gemeenten en andere partijen de uitvoering voorbereiden. In de vastgestelde Nota Wervel zijn solitaire locaties aangewezen om windenergie te realiseren. De provincie werkt samen met gemeenten en marktpartijen aan de ontwikkeling van deze locaties.

Voor duurzaamheid in de bebouwde omgeving heeft de provincie twee pilots aangewezen om duurzame verstedelijking te ontwikkelen. Het gaat hier om verstedelijking in de Zuidplaspolder en om ontwikkeling van locatie Valkenburg.

Bestuurlijke afspraken
Het Rijk heeft met gemeenten en provincie afspraken gemaakt over bijdragen aan nationale programma’s en experimenten met gemeenten.
Provincie heeft samen met het Rijk, regio Holland Rijnland en gemeente Katwijk een intentieovereenkomst ondertekend om de locatie Valkenburg energieneutraal te ontwikkelen.

De volgende projecten en programma’s leveren een bijdrage aan duurzame vormen van energie:

Project

  • integrale gebiedsontwikkeling Overflakkee;
  • mainport Rotterdam;
  • pilot Zuidplaspolder op het gebied van duurzaamheid.

Programma’s

  • duurzame warmte Zuid-Holland;
  • programma Nota Wervel;
  • programma Nota Wervelender (nog in voorbereiding);
  • actieprogramma glas.

Financiering
De provincie stimuleert initiatieven vanuit het bedrijfsleven en de gemeenten om duurzame energie te ontwikkelen. De provincie kan deze initiatieven in beperkte mate financieel ondersteunen. Twee projecten waaraan de provincie een financiële bijdrage levert zijn de ontwikkeling van de Zuidplaspolder en Valkenburg.
 



Onderzoeken

Onderzoek locatiebeleid voor duurzame alternatieve energievormen
Onderzoek vindt plaats naar de ruimtelijke mogelijkheden en effecten van een grotere windenergieopgave. Een keuze voor nieuwe locaties voor alternatieve energievormen naast wind, zoals duurzame warmte en andere innovatieve vormen is een ruimtelijke opgave die vraagt om integrale afweging en draagvlakverwerving.

Onderzoek naar toepassen warmtenetten
Om meer duurzame vormen van energie toe te passen moet worden onderzocht in hoeverre het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium een rol kan spelen om warmtenetten mogelijk te maken. Naast toepassen van warmtenetten zou dit ook onderzocht moeten worden voor andere energiebronnen.
 



Agenderen

Implementatie van de warmteatlas
De provincie heeft de intentie een warmteatlas Zuid-Holland op te stellen. Hierin wordt de vraag en het aanbod van warmte in beeld gebracht. Bedrijven en gemeenten kunnen bij warmte-initiatieven gebruik maken van deze atlas.
 



5.6 Divers en samenhangend stedelijk netwerk

Een divers en kwalitatief hoogwaardig ontwikkeld stedelijk netwerk is een absolute voorwaarde voor de toekomst. De provincie wil verstedelijking concentreren in en rond de steden in het stedelijk netwerk. Nieuwe woon- en werkmilieus worden gecombineerd met herstructurering en transformatie. Het contrast tussen stad en land blijft hierdoor behouden. Het gaat om:

  • versterken van het stedelijk netwerk en vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra;
  • optimaal benutten van bestaande ruimte van economische clusters;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus;
  • voorzien in een gezonde leefomgeving.


5.6.1 Versterken van het stedelijk netwerk

  • bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid);
  • stedelijke detailhandelstructuur versterken;
  • culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk);
  • stedelijke economie van Den Haag en Rotterdam in samenhang versterken.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

Voor het stedelijk netwerk is gekozen voor bundeling van stedelijke functies. Sturend kader voor verstedelijking zijn de bebouwingscontouren. Daarmee wordt bereikt dat ruimtebeslag van nieuwe verstedelijking niet ten koste gaat van kwetsbaar buitengebied en grote open gebieden binnen steden en dorpen. De druk op binnenstedelijk bouwen wordt hiermee hoog gehouden. De provincie gaat uit van de verdeling van woningen zoals regionaal opgesteld. Op de functiekaart is het stedelijk- en dorpsgebied aangegeven en daarbinnen het stedelijk- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer. Op de functiekaart en de kwaliteitskaart is het hoogstedelijke, internationale centrummilieu aangegeven waarvoor de provincie de ambitie heeft intensief woningen en kantoren te realiseren in samenhang met openbaar vervoer.

Naast het hoogstedelijke, internationale centrum, zijn ook de stedelijke, bovenregionale centra, de regionale centra en de toeristische centra op de functiekaart en kwaliteitskaart aangegeven.
Op de kwaliteitskaart is het stedelijke netwerk als aparte kwaliteit aangegeven. Ditzelfde geldt voor het hoogstedelijke (centrum)gebied, de historische kernen en het openbaar vervoernet.
Op de functiekaart zijn tevens de transformatiegebieden aangegeven.

De begrenzing van de bebouwingscontouren is in artikel 2 van de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande stedelijke functies uitgesloten zijn buiten de bebouwingscontour. Bebouwing voor recreatieve doeleinden is onder voorwaarden toegestaan.

Randvoorwaarden voor de ontwikkeling van kantoren zijn in artikel 7 van de verordening weergegeven. Kantoren mogen zich alleen vestigen op aangeduide kantorenlocaties en binnen een cirkel van 800 meter rondom een halte van hoogwaardig openbaar vervoer.

In artikel 9 van de verordening is regelgeving opgenomen voor de vestiging van detailhandel. Ontwikkeling van detailhandel is mogelijk in bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken alsmede in nieuwe wijkgebonden winkelcentra.
In dit artikel is een uitzondering opgenomen voor onder andere perifere detailhandel en nieuwe regionale winkelcentra.

In artikel 12 van de verordening is regelgeving opgenomen voor luchthavens en helikopterlandingsplaatsen. Deze mogen niet gesitueerd worden binnen een straal van 500 meter van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Bij versterken van het stedelijke netwerk en de vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra is de SER-ladder uitgangspunt. In de ontwerp AMvB ruimte is bepaald dat provincies in de verordening regelingen opnemen over locatiebeleid voor bedrijventerreinen, zeehaventerreinen, kantoren en detailhandelsbeleid.
 



Ontwikkelen

Het transformeren en opwaarderen van het huidige stedelijk systeem van Zuid Holland tot een samenhangend stedelijk netwerk is de komende decennia de belangrijkste ruimtelijke opgave. Dit draagt bij aan de concurrentiepositie van de Randstad en de leefbaarheid in Zuid-Holland.
Om dit te realiseren dienen ruimtelijke plannen en investeringen in het openbaar vervoersnet met elkaar worden verbonden. Op de functiekaart en de kwaliteitskaart zijn daarom de stedelijke gebieden onder invloed van OV aangegeven.
Het Zuidvleugelnet OV moet de drager worden van de ruimtelijke ontwikkeling binnen het verstedelijkingsgebied in Zuid-Holland met Stedenbaan als ruggengraat.

Gemeenten, regio’s, provincies en rijk werken hiervoor nauw samen. Hierbij speelt het Zuidvleugeloverleg een belangrijke rol. Via dit overleg worden plannen verder afgestemd met gemeenten en regio’s. Concreet gaat het dan om de programmering van de ruimtelijke opgaven, zoals de woningbouw voor de komende jaren.
De ruimtelijke ontwikkelingen in de stedelijke centra zijn primair een taak van de gemeenten. De provincie voelt zich binnen de rijkskaders mede verantwoordelijk voor de invulling van randvoorwaarden die centrumontwikkelingen kunnen versterken. Concreet gaat het om de aanleg van infrastructuur in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling en om ruimtelijke reserveringen die daarvoor nodig zijn. Maar ook om randvoorwaarden aan gemeenten mee te geven voor de locatie van bedrijventerreinen, kantoorlocaties en voorzieningen. Daarnaast gaat het om de verdeling van de verstedelijkingsopgaven over de regio’s. De provincie laat zich hierbij leiden door bovenregionale belangen zoals veiligheid, bereikbaarheid, internationale concurrentiepositie, klimaatadaptatie, duurzame stedelijke ontwikkeling en landschappelijke kwaliteit.

De provincie wil de bestaande detailhandelstructuur versterken, met name in de stedelijke centra, stadsdelen en wijkcentra. Nieuwe mogelijkheden voor detailhandel en leisure worden ook gezien rond openbaar vervoerknooppunten. Het huidige beleid met betrekking tot detailhandel zoals neergelegd in de Provinciale structuurvisie Detailhandel 2007, wordt voortgezet.

De hoogstedelijke centra zijn bij uitstek vestigingsplaatsen voor grote en bovenregionaal georiënteerde kantoorlocaties. Regionale en overige haltes van het Zuidvleugelnet komen in aanmerking voor ontwikkeling van middelgrote en kleinere kantoorlocaties. Kantoren moeten in principe gebouwd worden in het gebied binnen de invloedssfeer van het Zuidvleugelnet.

De locaties in en nabij stedelijk gebied die als transformatiegebied op de functiekaart zijn aangegeven, zullen komende jaren een andere functie krijgen. Voor binnenstedelijke transformatiegebieden zal het transformeren van woonwijken, bedrijventerreinen en stadscentra gepaard gaan met een meer intensievere benutting van het stedelijk gebied waarbij rekening wordt gehouden met de ligging ten opzichte van het openbaar vervoernetwerk. Aan de rand van de steden gaat het vooral om de het combineren van stedelijke functies en recreatieve en groene functies. De transformatiegebieden zijn beschreven in paragraaf 4.2.

Bestuurlijke afspraken
Om het stedelijke netwerk te versterken en om de stedelijke centra meer vitaal en divers te maken zijn in het verleden bestuurlijke afspraken gemaakt. Het gaat in dit kader om:

  • vastleggen van het Programma Stedenbaan in regionaal verband;
  • opstellen intentieovereenkomst Stedenbaan;
  • kennisnetwerk Stedenbaan;
  • verstedelijkingsafspraken door BPZ.

Via het Zuidvleugeloverleg worden plannen verder uitgewerkt en afgestemd en vindt overleg plaats over de kaders die het Rijk en de provincie stellen. Concreet gaat het dan om de programmering van de ruimtelijke opgaven, zoals de woningbouw voor de komende jaren. De Zuidvleugel wordt hierbij als een onderdeel van het stedelijke netwerk Randstad gezien. De relatie met andere stedelijke netwerken, zoals Brabantstad, wordt hierbij betrokken.
Het Programmabureau Stedenbaan ondersteunt de Bestuurlijke Commissie Stedenbaan in de uitvoering van het planconcept voor het hoofdspoornet door samenwerkings¬programma’s tussen de Zuidvleugelpartners en vervoersautoriteiten te ontwikkelen en te monitoren. Afspraken worden in intentieovereenkomsten vastgelegd. Elke partij is ver¬antwoordelijk voor zijn eigen aandeel. De monitor dient om afspraken te verfijnen en mogelijke knelpunten bij de uitvoering zichtbaar te maken zodat ze via het Zuidvleugeloverleg op de daartoe dienende overleggen geagendeerd kunnen worden.

Daarnaast bestaan er tal van sectorale programma’s en projecten die ook bijdragen aan de uitvoering van dit belang. Ingezet wordt op integrale gebiedsontwikkeling. Projecten en programma’s waar het in dit kader om gaat zijn:

IRP’s

  • as Leiden Katwijk;
  • Oude Rijnzone;
  • integrale Ontwikkeling Delft-Schiedam;
  • Zuidplaspolder.

Projecten

  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Merwedezone.

Programma’s

  • programma Stedenbaan Zuidvleugel;
  • programma economie;
  • programma infrastructuur (van rijk, provincies en stadsregio’s);
  • concessieverlening regionaal openbaar vervoer;
  • woningbouwprogramma;
  • programma kantoorontwikkeling;
  • programma detailhandel;
  • programma duurzame gebiedsontwikkeling.

Financiering
Aan de verstedelijkingsopgave is een financieringsstrategie gekoppeld: het MIRT. In het kader van MIRT-overleg moet onderhandeld worden over de financieringskant. Daarnaast worden afspraken gemaakt over de samenwerking aan Stedenbaan. Met relevante overheden worden afspraken gemaakt welke middelen er komen en hoe de financiële middelen ingezet gaan worden. Naast subsidieverlening wordt naar andere middelen gezocht, zoals verevening via de grondexploitatiewet, heffing en fondsvorming.
 



Onderzoeken

Herstructureringsopgaven en transformatieopgaven
Binnen het stedelijke netwerk ligt een aantal grote herstructureringsopgaven. Deze moeten regionaal in beeld gebracht worden (voor zover dit nog niet is gedaan) en hieraan moet een prioritering worden gegeven. Ditzelfde geldt voor de transformatiegebieden. Onderzocht moet worden hoe deze opgaven te financieren zijn. Aandachtspunt bij het onderzoek is de enorme milieuopgaven die gepaard gaan met herstructurering.

Bebouwingscontouren
Het vastleggen van bebouwingscontouren is een belangrijk instrument om de verstedelijking te sturen. In gebiedsprocessen kan een situatie ontstaan waarin de contour als knellend wordt ervaren omdat deze een gewenste ontwikkeling in de weg staat. Onderzocht zal worden waar dit mogelijk kan optreden. Het gaat dan met name om de relatie met het provinciaal belang: Ontwikkelen van vitale en waardevolle landschappen. Centrale vraag hierbij is hoe het werken met contouren gecombineerd kan worden met deze kwaliteitsopgaven.
 



5.6.2 Optimaal benutten van bestaande ruimte van economische clusters

  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen;
  • kwaliteit van met name bedrijventerreinen die langs (drukke) infrastructuur van weg, rail en water en in overgangsgebieden tussen stad en open landschap liggen;
  • intensiever en efficiënter ruimtegebruik (toepassen SER-ladder voor bedrijventerreinen);
  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod naar ruimte voor bedrijven in de hogere milieuhinder categorie (HMC);
  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod van watergebonden bedrijvigheid;
  • ondergronds en meervoudig ruimtegebruik.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

Het is van belang dat bestaande ruimte voor economische activiteiten begrensd en herkenbaar is. Dit wordt ingevuld door locaties op de functiekaart vast te leggen van bedrijventerreinen, kenniscentra, bedrijventerrein mainport, zoeklocaties bedrijventerreinen en glastuinbouwbedrijvengebieden. Op de kwaliteitskaart zijn de mainport, de glastuinbouwgebieden en de kenniscentra opgenomen.

In artikel 4 zijn concentratiegebieden opgenomen voor bollenteelt, glastuinbouw, evenals boom- en sierteelt. Buiten deze concentratiegebieden is geen nieuwvestiging mogelijk.

In artikel 8 van de verordening zijn voor gemeenten voorwaarden geformuleerd voor bedrijven met een hogere milieuhinder categorie. Gemeenten moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieuhinder categorie mogelijk maken.

In artikel 11 staat dat de gemeente verplicht is om de groepsrisicoverantwoording te doen en daarbij te motiveren (CHAMP-methodiek) waarom een risicovolle activiteit op een locatie waar grote groepen mensen aanwezig zijn strikt noodzakelijk is. Dit kan leiden tot clustering of beëindiging van de risicovolle activiteit.

Verder speelt wettelijke regelgeving een rol. Te denken valt bijvoorbeeld aan de milieuzonering rond bedrijventerreinen waarmee rekening gehouden moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In deze uitvoeringsstrategie is aangegeven dat de provinciale belangen geordend zijn volgens drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. In de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen over de SER-ladder voor werklocaties (bedrijventerreinen en zeehaventerreinen). Aangegeven is dat nieuwe werklocaties ontwikkeld mogen worden als dit is gebaseerd op landelijke behoefteraming en opgenomen in de provinciale structuurvisie en in een door gemeenten vastgestelde regionale planning.



Ontwikkelen

Bedrijventerreinen
Beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerrein is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu. Afstemming vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Streefwaarde bij herstructureren is tien procent ruimtewinst.

Optimaal de bestaande ruimte van economische clusters benutten en de hierbij be¬horende ambities zal de provincie samen met rijk en gemeenten oppakken. Het economische overleg, waar invulling wordt gegeven aan de ambities, vindt plaats in regionaal verband (REO). In deze overleggen vindt afstemming plaats over economische projecten tussen gemeenten, rijk en provincie.

De provincie heeft een aantal specifieke taken:

  • zij vervult een vliegwielfunctie bij de herstructurering van bedrijventerreinen, bijvoorbeeld door planvorming- en uitvoeringsubsidies te verstrekken;
  • zij schept randvoorwaarden om voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte te creëren. De provincie maakt een vitaal en duurzaam vestigingsklimaat mogelijk. Er is een actieve inzet om werklocaties te versterken die van strategisch belang zijn voor de Zuid-Hollandse economie;
  • zij draagt ertoe bij kennis over herstructurering, kwaliteit, ruimtewinst en samenwerking te ontwikkelen en te verspreiden;
  • de provincie zorgt voor voldoende ruimte reserveren via het ruimtelijke instrumentarium.

Herstructureren krijgt de voorkeur boven transformeren, omdat transformeren leidt tot vraag naar nieuw bedrijventerrein. Soms is herstructurering van een bedrijventerrein niet meer gewenst of haalbaar. Bijvoorbeeld omdat de locatie niet langer goed bereikbaar is voor bedrijven, de locatie niet meer goed past in de omgeving of omdat herstructurering financieel niet haalbaar is met behoud van de functie. Transformatie van een bedrijventerrein naar een andere functie is dan een optie. Dit vereist dat er in de regio voldoende ruimte is om de te transformeren ruimte te compenseren, zodat herhuisvesting van bedrijven mogelijk is. Bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen mogen geen be¬stemmingen aanwijzen die leiden tot een ruimteverlies voor bedrijvigheid tenzij in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop dit ruimteverlies wordt gecompenseerd en over de locaties waar deze compensatie plaatsvindt.
De regio’s stellen samen met de provincie en het Rijk prioriteiten vast voor de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen. Om in aanmerking te komen voor een (provinciale) subsidie voor herstructurering van verouderde bedrijventerreinen moeten gemeenten een haalbaarheidsanalyse laten uitvoeren, maar ook een kwaliteit- en ruimtewinsttoets, wat moet leiden tot intensiever en efficiënter gebruik van de ruimte voor bedrijventerreinen.

Bestuurlijke afspraken
Om de bestaande ruimte van de economische clusters optimaal te benutten zijn in het verleden bestuurlijke afspraken gemaakt. Het gaat in dit kader om:

  • convenant Bedrijventerreinen Rijk - provincies - VNG, waarin de herstructurerings¬ambities per provincie vastgelegd zijn;
  • bestuurlijk afsprakenkader bedrijventerreinen;
  • bestuurlijk platform Zuidvleugel;
  • bestuurlijk regionaal economische overleg (Reo’s);
  • Pact van Teylingen.

Voor havengerelateerde bedrijvigheid is een principeovereenkomst gesloten voor de Dordtsche Kil en Reijerwaard. Deze locaties bieden ruimte voor bovenregionale havengebonden bedrijvigheid voor de komende jaren. Zodra blijkt dat de locaties Dordtsche Kil en Reijerwaard gerealiseerd kunnen worden zal de zoeklocatie bedrijventerrein in de Hoeksche Waard komen te vervallen.

Verder zijn er binnen Zuid-Holland programma’s en projecten die een bijdrage leveren aan dit provinciale belang. Provincie zet in dit kader in op een integrale gebiedsontwikkeling. Het gaat hierbij om:

  • Integrale Ruimtelijke Projecten:
  • as Leiden Katwijk;
  • Oude Rijnzone;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Zuidplaspolder.

Project

  • project greenport glas;
  • project greenport Boskoop;
  • project greenport Bollenstreek.

Programma’s

  • actieprogramma glastuinbouw:
  • herstructurering integrale gebiedsontwikkeling;
  • sanering verspreide glastuinbouw;
  • heroverweging transformatiegebieden;
  • ontwikkeling nieuwe glastuinbouwlocaties Zuidplaspolder en andere locaties;
  • actieprogramma ruimte voor economie:
  • programmering bedrijventerreinen;
  • programmering herstructurering bedrijventerreinen.

Financiering
De provincie Zuid-Holland ondersteunt gemeenten bij de herstructurering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Een belangrijk onderdeel hiervan is subsidies verstrekken voor de planvorming en fysieke uitvoering van projecten door middel van de regeling ‘Uitvoeringssubsidie Herstructurering Bedrijventerreinen’ (UHB). Daarnaast komen financiële middelen beschikbaar uit de MIRT en ISV.

Om de genoemde ambities te realiseren, is een hoger investeringsniveau nodig dan tot nu beschikbaar is. De opgave om alle geïnventariseerde verouderde bedrijventerreinen te herstructureren, vraagt om een dusdanige investering, dat extra financieringsarrangementen noodzakelijk zijn. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • aanvullende middelen vanuit het Rijk, provincie, regio’s en gemeenten;
  • Europese middelen;
  • private middelen.


Onderzoeken

Ondergronds ruimtegebruik
Toenemend gebruik van de ondergrond maakt dat de druk erop toeneemt. De ondergrond vervult voor de maatschappij diverse functies: leverancier van grondstoffen, voedselproducent, buffer voor water en energie (geothermie en warmte- en koudeopslag), locatie voor ondergronds ruimtegebruik (zoals ondergronds parkeren), ondergronds transport (buisleidingen), CO2 opslag en bron van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden. De balans tussen enerzijds de ondergrond gebruiken en ontwikkelen en anderzijds de kwaliteiten van de ondergrond beschermen en verbinden heeft aandacht nodig. Om de balans te vinden worden de ambities van de provincie met betrekking tot de ondergrond nader in beeld gebracht. Het gaat hierbij ook om de ondergrond in verstedelijkte gebieden. Daarna wordt bezien of dit aanleiding is voor verdere uitwerking van het beleid. Hierbij wordt rekening gehouden met de visie op de ondergrond, die het Rijk in 2009 vaststelt en met het Bodemconvenant tussen rijk, provincie en gemeenten.

Provinciedekkend basisnetwerk externe veiligheid en clustering risicovolle bedrijvigheid
Wanneer zich een ontwikkeling voordoet bij een risicovolle activiteit die nu niet is aangesloten op het provinciedekkend basisnet externe veiligheid of zich bevindt nabij grote hoeveelheden mensen zal de provincie de verplaatsing van deze activiteit stimuleren.
 



5.6.3 Verbeteren interne en externe bereikbaarheid

  • (inter)nationale bereikbaarheid verbeteren;
  • capaciteit vaarwegen voor goederen optimaliseren
  • capaciteit vergroten en/of nieuwe capaciteit openbaar vervoer en weg, waaronder Stedenbaan;
  • ontwikkeling en kwaliteitssprong regionaal netwerk;
  • samenhang binnen compleet infrastructuur netwerk (multimodaliteit en ketenmobiliteit);
  • ruimtelijke reserveringen voor (boven)regionale infrastructuur;
  • aansluiting tussen hoofd- en onderliggend wegennet verbeteren.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

Het is van belang dat de provincie de infrastructuur herkenbaar weergeeft. Dit wordt ingevuld door op de functiekaart de volgende functies weer te geven:

  • (inter)nationaal openbaar vervoer (Stedenbaan, overig openbaar vervoer);
  • (boven)regionaal openbaar vervoer (Stedenbaan, regionale railverbinding, overige regionale verbindingen);
  • (inter)nationaal goederenspoor;
  • (inter)nationale wegverbinding;
  • (boven)regionale wegverbinding;
  • wegverbinding (reservering);
  • provinciale vaarwegen;
  • infrastructuur.

Hiermee wordt de ruimte aangegeven voor openbaar vervoer en vaar- en weginfrastructuur. Op de kaart zijn ook de ruimtelijke reserveringen voor toekomstige of nieuwe infrastructuur aangegeven, waaronder de Rijnlandroute en RijnGouwelijn-West. Door infrastructuur plus reserveringen op de kaart aan te geven, zet de provincie in op een compleet infrastructuurnetwerk, waardoor de bereikbaarheid zal verbeteren. Op de kwaliteitskaart is het openbaar vervoer, wegennet en goederenspoor aangegeven.

Er zijn geen artikelen opgenomen in de provinciale verordening voor de verbetering van interne en externe bereikbaarheid.
 



Ontwikkelen

De provincie heeft de ambitie de bereikbaarheid van Zuid-Holland te verbeteren, met name voor het verstedelijkt gebied, de Zuidvleugel. De vraag naar verplaatsingsmogelijkheden is groot en groeit nog steeds. Aanbod en kwaliteit van vervoersvoorzieningen zijn achtergebleven bij de groeiende vraag. Daardoor is het wegennet zwaar belast en zijn treinen en bussen in de spitsuren overvol, met als gevolg een afnemende bereikbaarheid. Een van de alternatieven is het waternetwerk gebruiken voor personen- en vrachtvervoer.

De opgave is het stedelijke openbaar vervoernetwerk en de wegenstructuur binnen de Zuidvleugel te completeren. Dit gaat gepaard met een mogelijke uitbreiding van het gebruik van vaarwegen. Hiermee wil de provincie de (inter)nationale en regionale bereikbaarheid verbeteren en daarmee ook de samenhang binnen een compleet infrastructuurnetwerk. Verder gaat de provincie er vanuit dat op verschillende plekken capaciteitsvergroting van wegen en spoor onontkoombaar is. Delen van het onderliggend wegennetwerk verdienen een extra kwaliteitsimpuls. Er moet geïnvesteerd worden in hoogwaardig regionaal openbaar vervoer. Vooral daar is een kwaliteitssprong nodig, omdat de ontwikkeling ervan ver is achtergebleven.

De provincie kan deze ambities niet alleen realiseren. Zij doet dit samen met het Rijk, de regio’s en de gemeenten. Stadsgewest Haaglanden en de Stadsregio Rotterdam zijn WGR+ gebieden. Dit betekent dat zij in het betreffende gebied vervoersautoriteit zijn. In de overige regio’s is de provincie vervoersautoriteit. De provincie is ook verantwoordelijk voor de bovenregionale afstemming en is zeer specifiek verantwoordelijk voor het pro¬vinciale infrastructuurnetwerk. Voor het lokale wegennet zijn de gemeenten ver¬antwoordelijk en voor het rijkswegennet het Rijk. Afstemming en aansluiting tussen
het hoofdwegennet en onderliggend wegennet is van essentieel belang. Alle partijen zijn hiervoor verantwoordelijk.

De provincie heeft een provinciaal fietspadenplan vastgesteld. Hierin staat aangegeven welke fietspaden en voorzieningen de provincie wenst te ontwikkelen. Dit doet zij samen met de regio’s en de gemeenten.

Goederenvervoer maakt gebruik van weg-, spoor- en vaarverbindingen. De provincie wil meer transport over spoor en water laten plaatsvinden. Overslagterminals zoals bij Alphen aan den Rijn en Alblasserdam zijn hierbij van essentiële betekenis. Essentieel is ook dat uit het oogpunt van externe veiligheid de routering van gevaarlijke transporten is geregeld. Hiervoor is in deze structuurvisie het provinciedekkend basisnetwerk externe veiligheid vastgelegd.

Verder heeft de provincie de beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart vastgesteld. Hierin staat aangegeven welke functie de regionale vaarwegen vervullen, welke eisen daaraan zijn verbonden en welke verbeteringen de provincie wil realiseren om een vlot en veilig scheepvaartverkeer te waarborgen. De nota is kaderstellend voor gemeenten, rijk en railinfrastructuur. Er worden eisen gesteld aan kruisingen met vaarwegen en bedieningstijden van bruggen en sluizen. Belangrijke maatregelen met een ruimtelijk effect zijn: aanpassingen aan de Julianasluis bij Gouda, bochtafsnijding van de Schie bij Overschie, een overslagterminal bij Alphen aan den Rijn realiseren en een goederenterminal aanleggen voor de Rotterdamse haven bij Alblasserdam. De provincie neemt het initiatief als het om de planvorming gaat. De uitvoering ligt vooral bij de gemeenten.

Binnen Zuid-Holland zijn al veel projecten en programma’s gestart die bijdragen leveren aan de verbetering van interne en externe bereikbaarheid. Het gaat in dit kader om:

IRP’s

  • Zuidplaspolder;
  • as Leiden Katwijk;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Oude Rijnzone.

Projecten

  • projecten die vallen onder het provinciaal verkeers- en vervoersplan (PVVP);
  • uitvoering beheersplan vaarwegen.

Programma’s

  • provinciaal verkeers- en vervoersplan (PVVP);
  • nota provinciale vaarwegen en scheepvaart;
  • nota operationalisering openbaar vervoer 2007 - 2020;
  • goederenvervoerbeleidsplan;
  • fietspadenplan 2008;
  • meerjarenplan verkeersveiligheid 2008 - 2011.

Bestuurlijke afspraken

  • bestuursovereenkomst Merwede-Lingelijn;
  • bestuursovereenkomst RijnGouwelijn.


Vier MIRT verkenningen

Binnen de provincie Zuid-Holland lopen vier MIRT verkenningen:

Rotterdam VooRuit
De MIRT verkenning VooRuit Rotterdam komt voort uit de conclusies van Netwerkanalyse Zuid-Holland 2006 en de landelijke markt en capaciteitsanalyse wegen uit 2007. Geconstateerd is dat in de ruit rond Rotterdam een van de grootste problemen van het Nederlandse rijkswegennet in 2020 zal zijn. In het najaar 2009 komt een door rijk, provincie en regio gedragen probleemanalyse met oplossingsrichtingen in de vorm van een Masterplan. Daarbij wordt een helder beeld gegeven van de (maatschappelijke) baten van de oplossingen, de (publieke) ambities voor financiering van de projecten, de mogelijkheden van PPS en de belangrijkste milieueffecten van de oplossingsrichtingen. Dit leidt tot één bestuurlijke voorkeur en een gezamenlijk financieringsprogramma. De MIRT verkenning heeft drie thema’s: bereikbaarheid van de haven, Rotterdam World City en metropolitaan gebied Rotterdam - Den Haag.

Bereikbaarheid Haaglanden
De Netwerkanalyse Zuid-Holland uit 2006 en de landelijke markt en capaciteitsanalyse wegen uit 2007 laten zien dat zonder aanvullend beleid de bereikbaarheid van de regio Haaglanden ook na 2020 een probleem blijft. Tegen deze achtergrond zijn rijk en regio in het najaar van 2008 de MIRT verkenning Haaglanden gestart. Met deze MIRT verkenning moet een optimale ontwikkelings- en investeringsstrategie worden bereikt voor de regio Haaglanden voor de periode 2020-2040. De verkenning is integraal van karakter.
De planning is erop gericht om in het najaar 2010 gezamenlijk een gedragen, ge¬prioriteerde en samenhangende programmering voor Haaglanden te hebben,
met bijbehorende investeringen, waar mogelijk geadresseerd naar partijen.

Verkenning Antwerpen - Rotterdam
In mei 2008 heeft het Rijk in overeenstemming met de drie provincies en de stadsregio Rotterdam besloten tot een MIRT verkenning Antwerpen - Rotterdam (MIRT-VAR).
De verkenning heeft als doel om eind 2009 een breed interdepartementaal en ook regionaal gedragen integrale visie tot stand te brengen op de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkelingen tot 2040 in het gebied tussen de havensteden Antwerpen en Rotterdam.
De bedoeling is om eind 2009/begin 2010 het eindproduct van deze MIRT verkenning aan het kabinet aan te bieden, bestaande uit een integrale visie tot 2040 en een daarmee samenhangende projectenportefeuille. De projectenportefeuille zal zich vooral richten op de periode 2020-2040.

Integrale Benadering Holland Rijnland
Op 27 oktober 2008 hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde Verkeer en Vervoer het Randstad Urgent Contract ‘Integrale Benadering Holland Rijnland’ ondertekend. Het doel van dit project is de bereikbaarheid van de regio Holland Rijnland te verbeteren, ten behoeve van de verdere economische ontwikkeling van de regio en de rea¬lisering van de woningbouwopgave. Planning is om in najaar 2009 gezamenlijk te komen tot gedragen tracés voor de Rijnlandroute en de RijnGouwelijn-West.

Financiering
Er zijn onvoldoende financiële middelen om alle ontbrekende schakels in het Zuidvleugelnet binnen afzienbare tijd aan te leggen. Om deze reden is een prioritering aangebracht van infrastructuur die voor 2020 gerealiseerd kan worden en infrastructuur die na 2020 wordt gerealiseerd. Of er tot 2040 voldoende financiële middelen beschikbaar komen om alle benodigde infrastructuur aan te leggen, valt nog te bezien. Financiële middelen komen op dit moment uit:

  • het MIRT;
  • eigen provinciale middelen;
  • BDU-gelden (Stadsgewest Haaglanden en Stadsregio Rotterdam beheren de BDU-gelden zelf omdat zij vervoersautoriteit zijn);
  • regionale en lokale bijdragen.


Onderzoeken en agenderen

Er zijn geen onderwerpen die op de onderzoeksagenda komen of die geagendeerd worden.



5.6.4 Zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus

  • accent op stedelijke herstructurering en transformatie met oog voor verschillende woonmilieus;
  • kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten;
  • woningvoorraad op peil houden voor lage inkomens (30 procent sociale woningbouw);
  • bij sturing rekening houden met bevolkingskrimp en leefbaarheid kleine kernen;
  • opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen, relatief verstedelijkte zones.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

De provincie zet in op een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus. Dit wordt ingevuld door op de functiekaart het stedelijk- en dorpsgebied aan te geven waarbinnen de verstedelijking plaats mag vinden. Daarbinnen wordt het stedelijk- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer herkenbaar weergegeven. Op de functiekaart wordt een onderscheid gemaakt in:

  • hoogstedelijk/internationaal centrum;
  • stedelijk/bovenregionaal centrum;
  • regionaal centrum en zoeklocatie stedelijk gebied.

Hiermee wordt kansrijke en innovatieve stedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten mogelijk gemaakt. Binnen het stedelijk- en dorpsgebied moet een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus tot stand komen. Op de functiekaart zijn ook transformatiegebieden aangegeven. In geval van deze transformatiegebieden naar woningbouw moet rekening worden gehouden met de vraag naar verschillende woonmilieus. Op de kwaliteitskaart is het stedelijk netwerk met een identieke onderverdeling aangegeven. Ook worden dorpsgebied, stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer, hoogstedelijk centrumgebied en historische kernen aangegeven.

De begrenzing van de bebouwingscontouren is in artikel 2 van de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwe stedelijke functies, bebouwing en/of voorzieningen of grootschalige intensieve recreatieve voorzieningen niet ontwikkeld mogen worden buiten de bebouwingscontour.

Randvoorwaarden voor de ontwikkeling van kantoren staan in artikel 7 van de verordening. Kantoren mogen zich alleen vestigen op aangeduide kantorenlocaties en binnen een cirkel van 800 meter rondom de halte van hoogwaardig openbaar vervoer.

In artikel 12 van de verordening is regelgeving opgenomen voor luchthavens en helikopterlandingsplaatsen. Deze mogen niet gesitueerd worden binnen een straal van 500 meter van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Bij de ontwikkeling van de woningbouwopgave is de SER-ladder uitgangspunt. Voor alle stedelijke ontwikkelingen (dus ook buiten het stedelijk netwerk) geldt het principe eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden.

Landelijk wonen
In Zuid-Holland is onder voorwaarden woningbouw buiten de contour mogelijk. Hiermee wordt ingespeeld op de vraag naar landelijk wonen. Het gaat om de volgende ontwikkelingen:

  • 600 woningen Duin- en Bollenstreek uit de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek;
  • landelijk wonen Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam (RR2020);
  • landelijk wonen Westland;
  • landelijk wonen Westlandse Zoom.

Het gaat hier om woningbouw in een lage dichtheid, gekoppeld aan investeringen in het landschap. In overleg met de betrokken regio’s en gemeenten worden hiervoor criteria opgesteld. Deze worden in de verordening verankerd.
 



Ontwikkelen

De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand bebouwd gebied. Daarbinnen wordt ingezet op een gedifferentieerd ruimtegebruik. Dit maakt het stedelijk gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van het Zuidvleugel openbaar vervoernet. Bij de ontwikkelingen staan duurzaamheid en kwaliteit centraal. Er is onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer (wat samenvalt met het invloedsgebied van het Zuidvleugel openbaar vervoernet) en het ‘overig’ stedelijk gebied. Deze benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen. Deze intensivering mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het binnenstedelijk leef- en vestigingsmilieu. Dat betekent dat stedelijke parken niet in aanmerking komen voor stedelijke verdichting en de binnenstedelijke intensivering gepaard gaat met verbetering van de milieukwaliteit.

De provincie stelt in overleg met het Rijk, de regio’s en de gemeenten de verstedelijkingsopgave vast. Verdere uitwerking en uitvoering vinden plaats door de regio’s en gemeenten. De verstedelijkingsopgave betreft het programma voor woningbouw in combinatie met daaraan gerelateerde ontwikkelingen. Het woningbouwprogramma omvat het gewenste aantal te bouwen woningen, onderscheiden naar deelgebied (Zuidvleugel, Groene Hart, Zuid-Hollandse Delta), woonmilieu, ligging (binnen de bebouwingscontour) en doelgroep (sociaal - markt). Voor de Zuidvleugel, waar de provincie deel uitmaakt van het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel, is met de partners het programma vastgesteld. Het nieuwbouwprogramma voor de Zuidvleugel voor 2010-2020 bedraagt 175.000 woningen, uitgesplitst naar regionale opgaven. De aantallen zijn gebaseerd op een scenario waarin verdergaande concentratie van verstedelijking in de Zuidvleugel plaatsvindt. In het Zuid-Hollandse deel van het Groene Hart mogen in de periode 2004-2020 26.600 woningen gebouwd worden; in de periode 2004-2020 heeft de Hoeksche Waard een woningbouwopgave van 3.250 woningen (exclusief de 300 extra woningen voor Cromstrijen, door de verplaatsing van TNO naar deze regio) en Goeree-Overflakkee van 2.100 woningen. Deze afspraken over de aantallen en typen (binnenstedelijk 30% sociale woningbouw) te bouwen woningen zijn in deze structuurvisie overgenomen en worden in het kader van bestuurlijk overleg (Zuidvleugel, Groene Hart en buiten deze gebieden in het regio-overleg) gemonitord.

Het woningbouwprogramma heeft als uitgangspunt minimaal binnenlands migratiesaldo nul in de Zuidvleugel en maximaal binnenlands migratiesaldo nul daarbuiten. De vertaling daarvan naar aantallen woningen wordt per gebied uitgewerkt, mede in relatie tot de door het Rijk berekende opgave. Voor de gewenste verhouding binnen de bebouwingscontour tussen het bestaande stedelijke gebied en de uitleglocaties zijn de afspraken met het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel leidend. Doelstelling is het stedelijk gebied te vitaliseren en in de periode 2010-2020 daartoe 80 procent van de woningbehoefte binnenstedelijk te realiseren (bruto) in de Zuidvleugel. Voor de overige delen van Zuid-Holland geldt 50 procent (netto) als binnenstedelijke bebouwingsdoelstelling. De uitleglocaties liggen binnen de bebouwingscontouren. Voor de gewenste verdeling naar woningtype is het uitgangspunt 30 procent sociale woningbouw per regio. Dit kan regionaal gedifferentieerd worden op basis van de samenstelling van de bestaande voorraad (onderzoeksagenda).

Op initiatief van het Rijk hebben de regio’s Haaglanden, Holland Rijnland, Stadsregio Rotterdam en Drechtsteden regiodocumenten opgesteld met voor hun regio een programma voor woningbouw in combinatie met aan woningbouw gerelateerde ontwikkelingen: ontsluiten bouwlocaties, ontwikkeling regionaal aaneengesloten netwerk groen/blauw, verkleining regionale recreatietekorten en verhoging milieukwaliteit (lucht, bodem, geur, geluid, veiligheid). Ook zijn de benodigde investeringen aangegeven. De provincie stemt de regiodocumenten inhoudelijk en qua opzet af op elkaar en op de inhoud van de verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel, de ontwikkelingsstrategie Groene Hart en Delta, het provinciale beleid en de door het Rijk opgestelde kader voor verstedelijkingsafspraken. Herstructurering binnen het stedelijke gebied en de financieringsopgaven vormen een belangrijk onderdeel van de verstedelijkingsopgave. Het Rijk smeedt de regiodocumenten met die van de andere Randstadprovincies aaneen tot een gebiedsagenda Randstad met een financieringsagenda. In deze gebiedsagenda komen de verstedelijkingsafspraken aan de orde. De gebiedsagenda Randstad is een kopdocument over de gebiedsagenda’s van de Noord- en de Zuidvleugel. Op basis daarvan maken rijk, provincie, regio’s en centrumsteden verstedelijkingsafspraken 2010-2020 die worden opgenomen
in het MIRT.

Monitoren
De voortgang van de verstedelijkingsafspraken wordt jaarlijks gemonitord. Aan de hand van uitgangspunten en criteria wordt daarbij bezien waar constateringen uit de monitor moeten leiden tot maatregelen om een verstoring van de balans te voorkomen. De opzet van die monitor wordt vastgesteld nadat de verstedelijkingsafspraken zijn vastgesteld. De balans heeft drie aspecten: het percentage binnenstedelijk, de woonmilieubalans en de verhouding stedelijk groen / bebouwing binnen het bestaand bebouwd gebied. De bedoelde uitgangspunten en de criteria voor te nemen maatregelen (waaronder mogelijk herverdeling van het programma) worden bij het opstellen van de monitor bepaald.

Bestuurlijke afspraken
Afgesproken is dat de verstedelijkingsafspraken jaarlijks gemonitord worden.
In het kader van het MIRT overleg is afgesproken dat de discussie over de verstedelijkingsafspraken via de gebiedsagenda’s aan de orde komen.

Naast genoemde ontwikkelingen is er binnen de provincie nog een aantal projecten en programma’s die daaraan bijdragen. Het gaat hierbij om:

Integrale ruimtelijke projecten

  • as Leiden Katwijk;
  • Oude Rijnzone;
  • Zuidplaspolder.

Projecten

  • Maasterras Dordrecht - Zwijndrecht;
  • Stadshavens Rotterdam;
  • Binckhorst Den Haag;
  • Westlandse Zoom - Haaglanden.

Programma’s

  • verstedelijkingsafspraken Zuidvleugel;
  • programma duurzame gebiedsontwikkeling;
  • programma Stedenbaan.

Financiële middelen

  • aan het verstedelijkingsprogramma wordt een financieringsstrategie gekoppeld;
  • provinciaal beleidskader Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV 2010-2014);
  • verwerving van middelen door onder meer verevening, heffing en fondsvorming;
  • MIRT afspraken.


Onderzoeken

Vraag naar woningen Groene Hart en Zuid-Hollandse Delta
Migratiesaldo nul is de bovengrens voor het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta. Er is op dit moment geen goed beeld naar de kwalitatieve woningvraag in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta. Dit vergt nader onderzoek, zodat een beter inzicht bestaat over de betekenis van de gestelde bovengrens van migratiesaldo nul.

Onderzoeken hoe samen met partners gerichter gestuurd kan worden op woonmilieus
Op Zuidvleugelniveau zijn de verstedelijkingsafspraken vastgelegd. Binnen de Zuidvleugel is de inzet 80 procent binnenstedelijk, meer concentratie en verdunning. Om dit beter in te vullen is het goed om te sturen op woonmilieus. De veranderende bevolkingssamenstelling en de kwaliteitseisen die aan woonomgevingen worden gesteld hebben invloed op de woonmilieus. Een eerste exercitie leert dat dit geen eenvoudige opgave is. Onderzocht wordt hoe gerichter te sturen valt op woonmilieudifferentiatie in samenhang met bereikbaarheid, voorzieningen, recreatie en ruimtelijke kwaliteit.

Onderzoek naar locaties voor vraag naar woningen afkomstig van de Tweede Maasvlakte
De vraag naar meer woningen in verband met de aanleg van de Tweede Maasvlakte is meegenomen in het woningbouwprogramma van de Stadsregio Rotterdam. Vanwege de veranderingen in eisen die gesteld worden aan de woonomgeving, bijvoorbeeld bereikbaarheid, voorzieningen en recreatie, onderzoekt de Stadsregio Rotterdam mogelijke locaties. Onderzocht wordt of een verschuiving van potentiële woonlocaties wenselijk is.

Ventielfuncties: onderzoek behoefte lange termijn
Voor de periode na 2010 is de Zuidplaspolder de enige grootschalige uitleglocatie om een eventuele extra vraag naar woningbouw in de Zuidvleugel op te nemen. Hiervoor geldt dat aanpassing van het startprogramma voor de periode 2010-2020 pas aan de orde kan komen als in Zuidvleugelverband wordt geconcludeerd dat de woningbouwafspraken niet worden gehaald. Afhankelijk van de behoefte aan een ‘ventielfunctie’ wordt dan in de toekomst het aantal te bouwen woningen vergroot. De rol van de provincie Zuid-Holland is de woningbouwproductie periodiek te monitoren. De provincie bepaalt aan de hand van jaarlijkse monitoring hoe de ventielfunctie moet worden gebruikt en op welke woonmilieus moet worden ingezet.
 



Agenderen

Percentage sociaal differentiëren per regio
Voor de productie van woningbouw geldt een gemiddeld percentage van 30 van de totale productie voor sociale woningbouw per regio. Dit beleidsuitgangspunt maakt geen onderscheid tussen de regio’s. Onderzocht wordt of sturing op 30 procent van de totale productie per regio de juiste manier is om de gewenste differentiatie te realiseren.

Bovenregionale investeringsbereidheid
Investeringen vinden op dit moment op regionaal niveau plaats. In relatie tot 30 procent sociale woningbouw moet duidelijk worden of er bereidheid is tussen de regio’s onderling om bovenregionaal te investeren.
 



5.6.5 Voorzien in een gezonde leefomgeving

  • vrachtgoederenvervoer in de Drechtsteden ontvlechten door de aanleg RoBel en A4-Zuid;
  • provinciedekkend basisnet externe veiligheid toewijzen en risicovolle bedrijven hieraan koppelen;
  • gebiedsgericht differentiëren in milieukwaliteiten;
  • risicovolle bedrijven concentreren in gebieden waar een 10-6 veiligheidscontour geldt;
  • stiltegebieden en relatieve rustgebieden beschermen.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

Op de functiekaart is een reservering opgenomen voor de goederenlijn Rotterdam - België (RoBel). Het gaat hier om een reservering omdat de provincie aanleg van de lijn voorziet na 2020. Ook de A4-Zuid is hier opgenomen. Op de functiekaart en de kwaliteitskaart zijn het goederenspoornetwerk en wegennet aangegeven. Door gebruik te maken van dit netwerk worden personen- en goederenvervoer ontvlochten en vindt het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer door stedelijke gebieden plaats. Dit draagt bij aan een gezonde leefomgeving.

Voor het gebied rond Rotterdam Airport is in lijn met de regelgeving rond Schiphol tussen de 20 en 35 Ke-contour geen nieuwe bebouwing met een gevoelige bestemming toegestaan in het buitengebied, tenzij de uitbreiding in de structuurvisie is opgenomen. Binnen de 20 Ke-contour is de herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied wel toegestaan.

In de verordening is in artikel 11 regelgeving opgenomen over de ruimtelijke doorwerking van vervoer van gevaarlijke stoffen en groepsrisico externe veiligheid. Het gaat hierbij om de veiligheidszonering van de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas. Bij ontwikkelingen waarvoor een groepsrisicoafweging moet worden gemaakt, moet de CHAMPmethodiek worden toegepast.

In artikel 12, luchthavens en helikopterlandingsplaatsen is aangegeven dat er geen nieuwe luchthavens of helikopterlandingsplaatsen ontwikkeld mogen worden binnen een straal van 1.000 meter van stiltegebieden en binnen een straal van 500 meter van een woongebied.
 



Ontwikkelen

De provincie streeft ernaar transport, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen zo op elkaar aan te laten sluiten dat de kans op een ramp tot een minimum beperkt is. Dit doet zij door in de buurt van risicovolle activiteiten geen grote groepen mensen meer aanwezig te laten zijn en transport van gevaarlijke stoffen niet langer te laten plaatsvinden door dichtbevolkte binnensteden. Risicovolle bedrijven zijn grotendeels geclusterd in risicoconcentratiegebieden en deze gebieden zijn ontsloten door een provinciedekkend basisnet externe veiligheid. Daarnaast is waar mogelijk overgegaan op veiligere productieprocessen waar minder gebruik wordt gemaakt van gevaarlijke stoffen.

Via herstructurering en transformatie kan de milieukwaliteit op een locatie worden verbeterd (geluidhinder, geurhinder, luchtkwaliteit en onveilige situaties). Een schone en veilige leefomgeving is van belang om het internationale profiel van het stedelijk netwerk te behouden en te ontwikkelen. Naast de intensiveringopgave moet er in en om het stedelijk gebied voldoende ruimte blijven voor een robuuste groen- en waterstructuur. Dit is van belang voor de leefkwaliteit in de stad en goede verbindingen met het buitengebied.

De provincie ziet het als haar opgave om een basiskwaliteit voor externe veiligheid te realiseren. Dit doet de provincie niet alleen. Belangrijke partners zijn vooral het Rijk, de regio’s en de gemeenten. De provincie heeft vooral een regulerende en faciliterende rol.

Relevante projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan een gezonde
leefomgeving ten aanzien van de milieukwaliteit zijn:
Projecten

  • duurzame gebiedsontwikkeling;
  • milieu in ruimtelijke plannen gemeenten en provincie.

Programma’s

  • provinciaal uitvoeringsprogramma externe veiligheid.

Financiering
De provincie kan subsidie verlenen als het gaat om onderzoek dat een bijdrage levert aan dit provinciale belang.
 



Onderzoeken en Agenderen

Veiligheid
Met het ontwikkelen van een provinciedekkend basisnet externe veiligheid wordt ook in de toekomst het vervoer van gevaarlijke stoffen verzekerd. Daarnaast worden duurzame oplossingen gezocht om het transport weg te krijgen uit dichtbevolkte gebieden.

Onderzoek rust en stilte
Onderzoek vindt plaats naar de specifieke begrenzing en invulling van donkerte, stilte- en relatieve rustgebieden.
 



5.7 Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap

De provincie zet zich in om leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied te behouden en een robuust natuursysteem te realiseren. Bij de realisering van deze doelen moet het landschap in Zuid-Holland met alle kernkwaliteiten gebiedsgericht worden versterkt. De kernkwaliteiten zijn diversiteit, openheid, rust en stilte.

  • ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen;
  • Cultuurhistorische Hoofdstructuur behouden;
  • realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur;
  • verbetering belevingswaarde en vermindering verrommeling van het landschap.


5.7.1 Vitale en waardevolle landschappen ontwikkelen en behouden

  • opvang van bevolkingsgroei in regionale, goed ontsloten kernen en relatief verstedelijkte zones;
  • balans tussen economische ontwikkelingen in de landbouw en de verduurzaming van deze sector;
  • ruimte geven aan economische dragers in deze gebieden die passen bij de kernkwaliteiten;
  • behoud kernkwaliteit landelijk gebied, met bijzondere aandacht voor natuurlijke,
  • landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • behoud landbouw als economische kracht en hoeder van het landelijk gebied en stimuleren verbreding van de landbouw;
  • belangrijke weidevogelgebieden beschermen;
  • herstellen van het natuurlijk karakter (veenweidegebied, estuariene dynamiek);
  • gedifferentieerde omgang met landbouw in relatie tot bodemdaling en verzilting,
  • binnen randvoorwaarden van de kernkwaliteiten;
  • belangrijke weidevogelgebieden beschermen;
  • biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap;
  • natuurlijk karakter herstellen (veenweidegebied, estuariene dynamiek);
  • mogelijkheden zoeken voor kleinschalige en bijzondere woon/werkmilieus.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities
 



Ordenen

Het is van belang dat de kernkwaliteiten van het landschap herkenbaar zijn weergegeven op de functiekaart van de structuurvisie. Verder wordt dit ingevuld door de verschillende agrarische landschappen op de kaart aan te duiden. Het gaat hierbij om de volgende agrarische landschappen:

  • agrarisch landschap;
  • agrarisch landschap – omgaan met nabijheid stad landbouw;
  • agrarisch landschap – omgaan met bodemdaling;
  • agrarisch landschap – omgaan met verzilting;
  • agrarisch landschap – bollenteelt/greenport;
  • agrarisch landschap – sierteelt/greenport.

Daarnaast zijn de weidevogelgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur, de Natura 2000-gebieden en de Groene Ruggengraat aangegeven. Door de agrarische landschappen met de verschillende opgaven te benoemen, geeft de provincie richting aan de activiteiten en inzet die zij hier wil initiëren.
Op de kwaliteitskaart is dit provinciaal belang ingevuld door hierin naast de stiltegebieden en de topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed verder op te nemen:

  • veenweidelandschap;
  • veenweide-krekenlandschap;
  • droogmakerijenlandschap;
  • plassenlandschap;
  • rivierenlandschap;
  • sierteelt-zanderijenlandschap;
  • landgoederenlandschap;
  • duinlandschap;
  • schurvelingenlandschap;
  • zeekleipolderlandschap;
  • veenpolderlandschap;
  • buitendijks natuurlandschap;
  • recreatielandschap.

Om de vitaliteit van het landelijk gebied in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta te behouden en te ontwikkelen zet de provincie in op regionale, goed ontsloten kernen en op relatief verstedelijkte zones. Op de functiekaart is dit aangegeven. Om ruimte te geven aan economische dragers in deze gebieden die passen bij de kernkwaliteiten zijn op de kaart de agrarische landschappen aangegeven, waarbij de verbrede landbouw een van de functies is. Daarnaast zijn de locaties aangegeven waar verblijfsrecreatie en nieuwe verblijfsrecreatie mogelijk gemaakt wordt.

Om de kwaliteiten van het landschap te kunnen ontwikkelen en behouden, zijn in de verordening in artikel 2 de bebouwingscontouren aangegeven waarbinnen verstedelijking kan plaatsvinden.
De begrenzing van de bebouwingscontouren is in de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwe stedelijke functies, bebouwing en/of voorzieningen of grootschalige intensieve recreatieve voorzieningen niet ontwikkeld mogen worden buiten de bebouwingscontour. Buiten deze contouren mag in principe niet gebouwd worden.
Dit draagt bij aan het open houden van de ruimten en daarmee aan de kwaliteit van
het landschap.

In artikel 4 zijn regels opgenomen voor agrarische bedrijven in het landelijk gebied.

In artikel 6 zijn regels opgenomen over kernkwaliteiten in de nationale landschappen en over een beeldkwaliteitsparagraaf voor bestemmingsplannen in het Groene Hart.
In artikel 7 is in lid 3 regelgeving opgenomen ten aanzien van migratiesaldo nul in de nationale landschappen.

In de ontwerp AMvB Ruimte is in artikel 2.2.5 regelgeving opgenomen voor de nieuwbouw van recreatiewoningen.

In artikel 3.3 van de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen over de nationale landschappen. Het gaat hier om begrenzing en kernkwaliteiten van de nationale landschappen, uitgewerkt in artikel 6 van de verordening. Daarin is voor de nationale landschappen Groene Hart, inclusief Nieuwe Hollandse Waterlinie, en Hoeksche Waard de verplichte beeldkwaliteitsparagraaf voor bestemmingsplannen en/of projectbesluiten uitgewerkt.

Op dit moment wordt een planMER opgesteld bij de Integrale structuurvisie Boskoop. Aan de hand van de resultaten van de planMER zal in de Staten in het kader van de structuurvisie de discussie worden gevoerd over de verlegging van de boomteeltcontour. Het gaat daarbij geheel of deels terugleggen van de contour bij de Polder Bloemendaal en het geheel of gedeeltelijk oprekken van de boomteeltcontour bij de Wijk.
 



Ontwikkelen

Naast behoud en herstel van de kernkwaliteiten, richt de ontwikkelopgave zich met name op de landbouw. Landbouw is één van de dragers van het landschap. Een groot deel van de landbouw heeft te maken met verzilting en bodemdaling. Naar de oplossing van het probleem van verzilting en bodemdaling moet onderzoek worden gedaan. Het onderwerp is om deze reden op de onderzoeksagenda geplaatst (zie paragraaf 5.7.2).

In het Groene Hart speelt deze problematiek in drie gebieden in zodanige mate dat hiervoor aparte projecten gestart zullen worden. Het gaat hierbij om Veenweidecontract Gouwe Wiericke/Middelburg-Tempelpolder, Nieuwkoop/ De Venen en gebiedsproces Alblasserwaard. De Middelburg-Tempelpolder en Polder Nieuwkoop zijn diepe droogmakerijen met een urgente wateropgave. Zij liggen als diepe putten in het landschap en hebben daardoor last van (brakke) kwel, deels veroorzaakt door wegzijging uit de directe omgeving. In Polder Nieuwkoop kan de aanzuigende werking op de naastgelegen Nieuwkoopsche Plassen mogelijk worden beperkt door peilopzet in combinatie met functieverandering. Dit moet verder worden onderzocht op haalbaarheid. De inlaatbehoefte van de Nieuwkoopsche Plassen kan sterk verminderen door het peilregime in de plassen en directe omgeving te flexibiliseren en door het glastuinbouwgebied Noordse Buurt te saneren.

In de Middelburg-Tempelpolder zijn minder mogelijkheden om de effecten van de aanwezige brakke kwel te beperken, onder meer door de aanwezigheid van sierteelt in de omgeving. Mogelijkheden om brakke kwel te onderdrukken door het peil op te zetten moeten worden onderzocht.
In beide droogmakerijen moet bij eventuele functieverandering de ruimtelijke kwaliteit verbeteren en vindt waar nodig en mogelijk koppeling plaats met waterberging, natuurontwikkeling, recreatie en toerisme en woningbouw. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van brakke kwel. Op korte termijn worden ontwikkelingen uitgesloten die toekomstige oplossingen voor de wateropgave ernstig bemoeilijken. Het gaat hierbij vooral om onomkeerbare kapitaalintensieve investeringen zoals nieuwe bebouwing voor agrarische bedrijven en dergelijke.

De Alblasserwaard/Vijfheerenlanden is een grootschalig, open veenweidelandschap omsloten door de grote rivieren Lek en Merwede. De hoofdstructuur van de waarden loopt evenwijdig aan deze rivieren. Rust en stilte, openheid en het veenweidekarakter met hoog waterpeil vormen de kernkwaliteiten van deze waarden. De Vijfheerenlanden is een overgangszone tussen het veenweidelandschap van de waarden en het rivierenlandschap van Gelderland. De westkant en zuidrand van de Alblasserwaard kent langs de rivieren een sterk verstedelijkt karakter. De bedrijventerreinen langs de rivier zijn veel in gebruik door bedrijven gerelateerd aan de Mainport Rotterdam: baggerbedrijven, offshore, scheepsbouw en dergelijke. De landbouw dient een drager te zijn van het veenweidekarakter. Bodemdaling afremmen, een robuust watersysteem realiseren en aanleg van de Groene Ruggengraat zijn essentiële onderdelen. In de Merwedezone vindt komende jaren een transformatie plaats. Door stedelijke ontwikkelingen te geleiden moet een goede overgang tussen stad en land gerealiseerd worden.

Kernkwaliteiten van het landschap ontwikkelen en behouden kan de provincie niet alleen. Hiervoor is in de eerste plaats de inzet van de agrariërs als dragers van het landschap van essentieel belang. Zonder betrokkenheid van deze groep komt dit provinciale belang moeilijk van de grond. Maar daarnaast is ook de inzet van de gemeenten, de regio’s, het Rijk, de (natuur)beheerders van het landschap en de waterschappen van belang. Gezamenlijk moeten activiteiten geïnitieerd worden om de ambities te realiseren.

Zoals vastgelegd in de Voorloper Groene Hart is behoud en herstel van de kernkwaliteiten uitgangspunt voor het hele gebied van het Groene Hart. Het gaat hierbij om de kernkwaliteiten rust en stilte, openheid, landschappelijke diversiteit en veenweidekarakter.
De kernkwaliteiten voor het Groene Hart zijn door de gezamenlijke Groene Hart gemeenten en provincies uitgewerkt in de kwaliteitsatlas Groene Hart, die inspiratiebron is voor de beeldkwaliteitplannen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook voor ontwikkelingen in de andere nationale landschappen is behoud en herstel van kernkwaliteiten uitgangspunt.

De provincie heeft de ambitie om de vitaliteit en duurzaamheid van het landelijk gebied in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta te behouden. Het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta krijgen te maken met een krimp van de bevolkingsomvang. Voor de periode tot 2020 heeft de Hoeksche Waard een woningbouwopgave van ca 3.000 woningen en Goeree-Overflakkee van 1.615 woningen. In het Zuid-Hollandse deel van het Groene Hart mogen tot 2020 nog 22.200 woningen gebouwd worden. De provincie richt zich op behoud van de regionale vitaliteit.

Voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de Hoeksche Waard zijn afspraken gemaakt over:
de inpassing van uitbreidingen van kernen in de meest kwetsbare delen van het nationaal landschap;
de bedrijventerreinprogrammering.
Bij de uitbreidingen van kernen worden kleine kernen in de meest kwetsbare gebieden niet bij voorbaat uitgesloten. De noodzaak hiervan dient wel te worden aangetoond en er dient rekening te worden gehouden met de aanwezige landschappelijke waarden, vastgelegd op de kwaliteitskaart. De regio en de provincie onderzoeken of aan deze voorwaarden kan worden voldaan.

Voor Goeree-Overflakkee heeft de provincie samen met de gemeenten de opgaven gedefinieerd waar het eiland voor staat. De opgaven worden vertaald naar zes streefbeelden, waaraan een eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma wordt gehangen.

Om het provinciale belang ‘ontwikkelen en behouden van waardevolle landschappen’ tot uitvoering te brengen lopen binnen Zuid-Holland al projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan het realiseren van het genoemde belang. Het gaat hierbij om:

Integrale Ruimtelijke Projecten

  • Hof van Delfland;
  • kust;
  • Zuidplaspolder.

Projecten

  • veenweidepact Krimpenerwaard;
  • veenweidepact Gouwe Wiericke;
  • venster Woerden - Bodegraven;
  • opstarten gebiedsvisie Alblasserwaard;
  • veenweideconvenant inclusief Gouwe Wiericke, inclusief MT Polder;
  • ILG-projecten met wateropgave;
  • atelier Goeree-Overflakkee.

Programma’s

  • uitvoeringsprogramma Groene Hart, inclusief Groene Ruggengraat;
  • uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta;
  • uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Hoeksche Waard;
  • actieprogramma Mooi Zuid-Holland;
  • Interprovinciale Monitor woningbouw/economie;
  • programma Deltapoort;
  • actieprogramma klimaat en ruimte;
  • actieprogramma water (Provinciaal Waterplan).

Bestuurlijke afspraken
In het kader van de diverse genoemde projecten zijn bestuurlijke afspraken gemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan het Veenweideconvenant en de bestuursovereenkomst ILG.
 



Onderzoeken

Integrale gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit
Bij de ruimtelijke ontwikkeling in Zuid-Holland is sturen op kwaliteit nog niet voldoende ingebed in het ruimtelijk beleid. De regioprofielen geven richting aan de verschillende gebiedskwaliteiten. In de regioprofielen gaat het niet alleen om cultuur, stilte, duisternis of landschap, maar om alle ruimtelijke kwaliteiten. Samen met andere partijen wil Zuid-Holland gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit ontwikkelen om kwaliteitsaspecten verder uit te werken. De functiekaart en kwaliteitskaart vormen voor de provincie de basis voor het uitwerken van de gebiedsprofielen.

Een gebiedsprofiel is een integraal kader om het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid gebiedsgericht in te vullen. De gebiedsprofielen moeten ingaan op de landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorie, de economische vitaliteit en de sociaal-culturele identiteit. De gebiedsprofielen worden samen met andere gebiedspartners opgesteld. Dit zijn de gemeenten, waterschappen, projectontwikkelaars agrariers enzovoorts. Er wordt duidelijk aangegeven wat van welke partner verwacht kan worden. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen die reeds in een gebied lopen, zoals bijvoorbeeld in het kader van de provinciale landschappen, nationale landschappen, greenports enzovoorts.

Het gebiedsprofiel is een referentiedocument voor ruimtelijke kwaliteit bij gebiedsprocessen en voor de gemeentelijke beeldkwaliteitsparagraaf in nationale landschappen. Daarnaast is het een basisdocument voor alle partners (en dus ook de provincie) om inzet van (juridisch, financieel, enzovvorts) instrumentarium te bepalen. Het moet duidelijkheid en zekerheid bieden voor alle partners, waardoor een positieve spin-off voor gebiedsontwikkeling met kwaliteit ontstaat.

Opstellen landbouwvisie
De land- en glastuinbouw zijn belangrijke economische sectoren en dragers van het landelijk gebied. De ontwikkelingen in de internationale markten, de druk op de ruimtevraag voor andere functies (natuur, water en verstedelijking), de eisen aan de kwaliteit van landbouw en de beschikbaarheid van zoetwater voor de lange termijn plaatsen de landbouw voor een grote opgave. Daarnaast speelt de landbouw sector een sleutelrol bij de realisatie van de ambities, zoals beschreven in hoofdstuk 4. Daarom gaat de provincie samen met de sector en maatschappelijke partners op een interactieve manier werken aan een toekomstvisie van de landbouw.
In dit proces wordt gezocht naar beelden van een duurzame, vitale landbouw in relatie tot de opgaven waar de provincie voor staat. Het gaat dan om de volgende opgaven als:

  • tegengaan van de verstedelijking en verrommeling en het ruimte bieden aan recreatie in relatie tot verbrede landbouw;
  • in het Groene Hart remmen van de bodemdaling en behoud van het landschap;
  • in de Delta omgaan met een verwachte toename van verzilting in relatie tot de beschikbaarheid van zoetwater.

Hiërarchie aanbrengen in de kleine kernen Groene Hart en Delta
Het voorzieningenniveau in de kleine kernen daalt. De leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied beperkt zich niet alleen tot voorzieningenniveau maar gaat ook over de werkgelegenheid en het verenigingsleven. Onderzocht wordt hoe sociaal-maatschappelijke functies en de lokale economieën functioneren en welk beleid hierbij past. Dit kan leiden tot nieuwe regels voor het ontwerpen van contouren en het omgaan met contouren.

Krimp van de bevolking
De provincie heeft de ambitie om de vitaliteit van het landelijk gebied in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta te verbeteren. Het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta krijgen te maken met een krimp van de bevolkingsomvang. Vitaliteit van de regio moet gehandhaafd blijven. Onderzocht wordt hoe de provincie met deze krimp kan omgaan.
Wat is bijvoorbeeld het effect als wordt vastgehouden aan ruimtelijke uitgangspunten voor de kleine kernen?

Integraal proces gebiedsvisie Goeree-Overflakkee in sociaaleconomische en maatschappelijke context
Voor Goeree-Overflakkee heeft de provincie samen met de gemeenten de opgaven gedefinieerd waar het eiland voor staat. De opgaven worden vertaald naar zes streefbeelden waaraan een eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma wordt gehangen. Binnen Goeree-Overflakkee speelt een aantal opgaven zoals gedeeltelijke verzilting, vitaliteit van de kleine kernen en bereikbaarheid van de kernen. Kansen zijn er voor duurzame energie en er is een zoeklocatie voor glastuinbouw. Om de problematiek scherp te krijgen en de juiste oplossingen aan te reiken is gestart met het proces voor een gebiedsvisie Goeree-Overflakkee.
 



5.7.2 Een complete Ecologische Hoofdstructuur realiseren

  • voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) hoogwaardige natuurgebieden die samenvallen met het Europese ecologische netwerk (Natura2000 gebieden);
  • nieuwe natuur realiseren als grote dragers van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals de kust, de Groene Ruggengraat en deltawateren met Biesbosch en Deltanatuur;
  • de waterkwaliteit in natuurgebieden verbeteren;
  • natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur veiligstellen, zoals gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen, met voortzetting van het huidig agrarisch grondgebruik;
  • Ecologische Hoofdstructuur waar mogelijk beter benutten voor recreatie.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

De Ecologische Hoofdstructuur, de Natura 2000-gebieden, de weidevogelgebieden en de Groene Ruggengraat zijn begrensd en herkenbaar op de functiekaart. Door deze functies weer te geven op de functiekaart kan de Ecologische Hoofdstructuur voortvarend ontwikkeld worden. Dit geldt tevens voor de nieuwe natuurgebieden als dragers van de Ecologische Hoofdstructuur. Met vermelding op de functiekaart worden de natuurwaarden voor de weidevogels veilig gesteld en beschermd.
Op de kwaliteitskaart zijn daarnaast het buitendijks natuurlandschap en het recreatielandschap aangegeven.

De begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is in artikel 5 van de verordening vastgelegd. Op deze gronden geldt de functie ‘natuur’. Voor gemeenten zijn in de verordening randvoorwaarden geformuleerd waarbinnen mogelijk ruimte gegeven wordt aan ontwikkelingen in deze gebieden.

In de ontwerp AMvB ruimte is regelgeving opgenomen over de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat hierbij om de aanwijzing en begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en om regels voor grondgebruik. Voor de Natura 2000-gebieden is Europese en nationale regelgeving van toepassing.
 



Ontwikkelen

Om een complete Ecologische Hoofdstructuur te realiseren worden, naast bescherming van de bestaande Ecologische Hoofdstructuur, de nodige verbeteringsmaatregelen genomen en wordt het ontbrekende deel van de nieuwe Ecologische Hoofdstructuur gerealiseerd.

Belangrijkste element voor natuurontwikkeling in het Groene Hart is de Groene Ruggengraat, een Randstad Urgent- en Groene Hart icoonproject. Het gaat om een integrale ruimtelijke inrichting met meer doelen, waaronder natuur, landschap, recreatie en waterhuishouding. Met de aanleg van de Groene Ruggengraat wordt een robuuste ecologische verbindingszone gerealiseerd van de Zeeuwse Delta tot het Lauwersmeergebied. De Groene Ruggengraat heeft meer dan alleen een ecologische functie. Hij draagt ook bij aan versterking van de landschappelijke diversiteit en cultuurhistorische identiteit, duurzaam waterbeheer en betere recreatieve mogelijkheden. De precieze invulling van de Groene Ruggengraat is afhankelijk van de natuurdoelstellingen, de mogelijkheden van duurzaam waterbeheer (waterkwantiteit en -kwaliteit) en de kernkwaliteiten van het gebied waar de Groene Ruggengraat doorheen loopt. Rust en stilte zijn een belangrijk goed in de Groene Ruggengraat. Om die te beleven moet er ruimte zijn voor extensieve vormen van recreatie.

Er lopen binnen de provincie meerdere projecten en programma’s die bijdragen aan de completering van de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat hierbij om:

Integrale Ruimtelijke Projecten

  • Hof van Delfland;
  • kust;
  • Zuidplaspolder.

Projecten

  • project Veenweidepact Krimpenerwaard;
  • project Veenweidepact Gouwe Wiericke;
  • project Venster Woerden - Bodegraven;
  • Alblasserwaard/Vijfheerenlanden;
  • programma Rods.

Programma’s

  • provinciaal Meerjaren Programma Landelijk Gebied 2007 - 2013;
  • programma Mainport Rotterdam (750 ha natuur- en recreatiegebied);
  • programma’s Recreatie om de Stad;
  • programma Groene Hart;
  • programma Deltapoort;
  • uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Hoeksche Waard.

Bestuurlijke afspraken
In de bestuursovereenkomst Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) zijn de groenopgaven tot 2013 geformuleerd. Voor de restopgave, die niet gefinancierd kan worden uit deze ILG-gelden, moet een nieuwe bestuursovereenkomst opgezet worden.
 



Onderzoeken

Financiering afronden Ecologische Hoofdstructuur
De groene kwaliteit wordt steeds belangrijker voor de inwoner van Zuid-Holland.
De financiering hiervan is een belangrijke opgave, die grotendeels bij het Rijk ligt. Voor bestaande projecten en programma’s, zoals de Ecologische Hoofdstructuur, Investeringsbudget Landelijk Gebied en Recreatie om de stad, zijn slechts voor een beperkte tijd financiële middelen beschikbaar. Bijvoorbeeld tot 2013 zijn door het Rijk financiële middelen beschikbaar gesteld voor de Ecologische Hoofdstructuur, maar deze is dan nog niet compleet. Voor de restopgaaf zijn extra rijksmiddelen nodig.
 



5.7.3 Belevingswaarde verbeteren en verrommeling verminderen

  • openheid behouden;
  • (snel)wegpanorama’s en openbaar vervoerpanorama’s behouden;
  • verrommeling actief opruimen en tegengaan, rekening houdend met kernkwaliteiten van landschap, natuur en cultuurhistorie (bijvoorbeeld saneren verspreid glas);
  • bescherming van stiltegebieden en relatieve rustgebieden.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

Om de ruimtelijke kwaliteit van het landschap te verbeteren zet de provincie in op het behoud van openheid en de daarmee samenhangende panorama’s. Dit is één van de kernkwaliteiten waarop de provincie zal sturen. De te beschermen en te ontwikkelen kernkwaliteiten in algemene zin zijn diversiteit, openheid, rust en stilte.

Om de belevingswaarde te verbeteren en de verrommeling van het landschap te verminderen zijn op de kwaliteitskaart de openbaar vervoerpanorama’s, de snelwegpanorama’s en de stiltegebieden weergegeven. De provincie wil proactief sturen op kwaliteit. Door deze functies op te nemen op de kwaliteitskaart geeft de provincie aan welke ambities de provincie nastreeft in de gezamenlijke aanpak voor dit deel van de provincie. Ontwikkelingen in de zones van de panorama’s zijn alleen mogelijk als zij geen afbreuk doen aan de kwaliteit van openheid, de zichtlijnen naast de kernkwaliteiten en de cultuurhistorische zones.

In artikel 4 zijn in de verordening randvoorwaarden opgenomen voor agrarische bebouwing. Door de agrarische bebouwing te concentreren en regels hierover op te nemen in de verordening, wordt de verrommeling van het landschap tegengegaan en de belevingswaarde verbeterd en blijft de openheid behouden. Nieuwe glastuinbouw buiten glastuinbouwgebieden en greenport Westland/Oostland is uitgesloten. Bestemmingsplannen dienen hierop te worden aangepast.
De bescherming van relatieve rustgebieden is in de Provinciale Milieuverordening geregeld. Hierin is ook de begrenzing van de stiltegebieden vastgelegd.

De provincie hanteert verder nog specifieke instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan een verbetering van de belevingswaarde en minder verrommeling van het landschap. Het gaat hierbij om:

  • ruimte voor ruimte;
  • rood voor groen;
  • nieuwe landgoederen;
  • landelijk wonen.


Ontwikkelen

Een eerste aanzet is de sanering van het verspreid liggende glas in het open landschap. Het gaat om een saneringsprogramma van 246 hectare verspreide glastuinbouw. Gemeenten moeten voor 2011 concrete voorstellen maken, inclusief financiering.
De financiering kan met arrangementen ‘ruimte voor ruimte’ en eventueel aanvullende subsidies. De uitvoering van de sanering ligt bij de gemeenten. De provincie heeft vooral een stimulerende, agenderende en faciliterende rol.

Binnen Zuid-Holland lopen projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan het realiseren van de ambities. De provincie zet in op de samenhang en het versterken van deze projecten en rogramma’s.

Integrale Ruimtelijke Projecten

  • Hof van Delfland.

Projecten

  • regioprofielen Cultuurhistorie.

Programma’s

  • actieprogramma greenport: saneren verspreid glas;
  • aanpak papieren glas;
  • actieprogramma Mooi Zuid-Holland.


Onderzoeken en agenderen

De belevingswaarde van het landschap wordt mede bepaald door bouwwerken, die niet als gebouw worden aangemerkt omdat deze bijvoorbeeld niet toegankelijk zijn voor mensen. Voorbeelden zijn reclameborden, windturbines maar ook allerlei afrasteringen zoals paardenbakken. Onderzocht wordt welk beleid nodig is om de verrommeling van het landschap door dit soort bouwwerken tegen te gaan.
 



5.7.4 Cultuurhistorische Hoofdstructuur behouden

Bij het provinciaal belang ‘behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur’ horen de ambities:

  • topgebieden cultureel erfgoed beschermen;
  • kroonjuwelen cultureel erfgoed beschermen;
  • archeologische waarden beschermen;
  • molenbiotopen beschermen.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

 



Ordenen

Topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed
De topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed zijn weergegeven op de kwaliteitskaart. Voor de bescherming van deze belangrijke gebiedscategorieën wordt onderscheid gemaakt in twee algemene richtlijnen voor ordening en sturing. Deze algemene richtlijnen zijn gebiedsspecifiek uitgewerkt in de regioprofielen cultuurhistorie, waarin tevens de cultuurhistorische waarden zijn beschreven. Voor gebiedsspecifieke toepassing wordt derhalve verwezen naar deze regioprofielen. De hierna geformuleerde (algemene) richtlijnen vormen het sturingskader.

  • Topgebieden cultureel erfgoed

Voor de topgebieden wordt ingezet op continuïteit van karakter, waarbij cultuurhistorie randvoorwaarde is bij ruimtelijke ontwikkeling. Uitgangspunt bij ontwikkelingen is behoud en versterking van de structuur door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingspatroon, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met dit uitgangspunt zal altijd een nadere afweging plaatsvinden, waarbij het cultuurhistorisch belang zwaar weegt. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk.

  • Kroonjuwelen cultureel erfgoed

Voor de kroonjuwelen wordt ingezet op behoud van de uitzonderlijke kwaliteit, waarbij cultuurhistorie dé drager van ruimtelijke ontwikkeling is. Uitgangspunt bij ontwikkelingen is behoud en versterking van zowel de structuur als ook de fysieke elementen (gebouwen, waterlopen, kades, e.d.) door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan. Ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met dit uitgangspunt zijn in principe uitgesloten, omdat hier de cultuurhistorische en landschappelijke belangen prevaleren boven andere belangen, tenzij sprake is van een groot maatschappelijk belang. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk.

Molenbiotoop
In artikel 14 van de verordening is regelgeving opgenomen voor de molenbiotoop. Het gaat hierbij om de vrije windvang en het zicht op de molen.

Archeologie
Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten gehouden zijn archeologie op te nemen in bestemmingsplannen. Aanvullend hierop zijn in de Regioprofielen Cultuurhistorie richtlijnen opgenomen hoe gemeenten in ruimtelijke plannen om dienen te gaan met bekende archeologische waarden en gebieden met een archeologische verwachting. Uitgangspunt conform het Europese Verdrag van Malta is dat archeologisch erfgoed niet wordt verstoord. Daarnaast hebben wij de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) opgesteld met daarin opgenomen de volgens ons vijf belangrijkste archeologische onderzoeksthema’s en bijbehorende onderzoeksvragen. Archeologisch onderzoek is in ieder geval niet nodig als bij bodemverstoring geen archeologische waarden of verwachtingswaarden dreigen te worden verstoord of als de werkzaamheden in geval van archeologische verwachtingswaarden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld of het plan een omvang kent van minder dan 100 m2; de CHS vormt hierbij uitgangspunt. In overeenstemming met de Monumentenwet kunnen gemeenten hiervan gemotiveerd afwijken, mits dit wordt onderbouwd door geaccordeerd archeologisch onderzoek. Bekende archeologische waarden op de grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland dienen altijd beschermd te worden door opname in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen waarbij (potentiële) archeologische waarden toch bedreigd kunnen worden, zal per situatie onderzocht te worden hoe hiermee dient te worden omgegaan. Het verdient aanbeveling om dit onderzoek zo vroeg mogelijk in het planproces te laten plaatsvinden. Eventuele planaanpassing is dan nog mogelijk; tevens kan het archeologisch erfgoed dan dienen als inspiratiebron voor de betreffende ontwikkelingen. In een aantal gevallen treedt de provincie op als bevoegd gezag27 op het gebied van archeologie. Het betreft hierbij de volgende situaties:

  • de provincie is verstoorder (bijvoorbeeld bij aanleg van provinciale wegen);
  • bij gemeentegrens overschrijdende plannen (bijvoorbeeld in geval van aanleg van leidingen voor aardgas of elektriciteit).

27 De overheid die bevoegd is in het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) om een besluit te nemen ter correcte uitvoering van die wet (Besluit op de archeologische monumentenzorg - Bamz).



Ontwikkelen

Bij het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur gaat het vooral om het beschermen van cultuurhistorische waarden. Er ligt geen ontwikkelopgave voor de provincie of andere partijen aan ten grondslag. Wel kan sprake zijn van ruimtelijke ontwikkelingen die het cultuurhistorisch belang raken, in positieve dan wel negatieve zin. Deze situaties zijn hierboven onder Ordenen beschreven.



Onderzoeken en agenderen

Voor het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zal onderzocht worden hoe gemeenten omgaan met archeologie in hun ruimtelijke plannen. Voorts vindt onderzoek plaats ter bescherming van de historische landgoederen en de omgeving daarvan (de landgoederenbiotoop). De Regioprofielen Cultuurhistorie zullen worden benut als bouwsteen voor de nader te ontwikkelen integrale gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

 



5.8 Stad en land verbonden

Doel van deze hoofdopgave is de samenhang tussen stad en land te versterken om de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van het stedelijk en landelijk gebied binnen de stedelijke invloedssfeer te vergroten. Deze samenhang bepaalt uiteindelijk de kwaliteit van het vestigingsklimaat in de provincie en de mate van tevredenheid van bewoners over de kwaliteiten van het gebied waar zij wonen. Het landschappelijk netwerk is de drager voor deze opgave.
 



5.8.1 Versterken recreatieve functie en landschappelijk netwerk

  • landschappelijk netwerk ontwikkelen;
  • provinciale landschappen ontwikkelen rond de steden / kernkwaliteiten in de provinciale landschappen beschermen en ontwikkelen;
  • toegankelijkheid en zichtbaarheid van het landschappelijk gebied verbeteren;
  • het recreatief netwerk (water, wegen, fietspaden) compleet maken;
  • culturele en toeristische voorzieningen versterken, recreatietekorten sterk verminderen;
  • wateropvang in stadsranden als onderdeel van het landschappelijk netwerk realiseren;
  • landbouw in landschappelijk netwerk behouden en ontwikkelen.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.
 



Ordenen

Het is van belang dat het landschappelijk netwerk inclusief de provinciale landschappen begrensd en herkenbaar is. Dit wordt ingevuld door het landschappelijk netwerk, bestaande uit zes provinciale landschappen, grote stedelijke parken, de recreatiegebieden, provinciale vaarwegen, locaties voor waterberging, de Ecologische Hoofdstructuur, verblijfsrecreatie en toeristische centra op de functiekaart vast te leggen. Op de kwaliteitskaart zijn provinciale landschappen, stedelijke parken, groenblauwe hoofdroutes, stiltegebieden, kreken, vaarten en weteringen, recreatielandschappen en recreatieve transferia opgenomen.

In artikel 2 van de verordening wordt ruimte geboden voor bebouwing ten behoeve van recreatie buiten de bebouwingscontour. Het gaat in dit kader om kleinschalige bebouwing passend bij en ter ondersteuning van recreatieve functies.

De begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is in artikel 5 van de verordening vastgelegd. Aangegeven is hoe de EHS in bestemmingsplannen moet worden opgenomen. Voor gemeenten zijn in de verordening randvoorwaarden geformuleerd waarbinnen mogelijk ruimte gegeven wordt aan ontwikkelingen in deze gebieden.

In de ontwerp AMvB ruimte is opgenomen over de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat hierbij om de aanwijzing en begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en om regels voor grondgebruik. In artikel 3.3 is regelgeving opgenomen over de nationale landschappen. Het gaat hier om de begrenzing en de kernkwaliteiten van de nationale landschappen.
 



Ontwikkelen

De zes provinciale landschappen binnen het stedelijk netwerk Zuid-Holland vormen de kern van het landschappelijk netwerk. Dit zijn Midden-Delfland, Land van Wijk en Wouden, Duin, Horst en Weide, Hollands Plassengebied, Bentwoud-Rottemeren en IJsselmonde. De gemeenschappelijkheid van deze zes provinciale landschappen ligt in de omvang en ligging tussen stedelijke gebieden. De betrokkenheid van meerdere regio’s en gemeenten en de aanwezigheid van vele verschillende functies, maakt dat de ontwikkeling van provinciale landschappen integrale opgaven zijn met sterke relatie met de stad.

De komende jaren wordt ingezet op de ontwikkeling van ongeveer 7.800 hectare extra groen. De provincie voert hierop de regie, de uitvoering ligt grotendeels bij de regio.
Per regio en project zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt over financiering, trekkerschap en planologische aspecten. De voortgang hiervan stuit op vergelijkbare knelpunten als die van de Ecologische Hoofdstructuur. Om aan de recreatieve vraag te voldoen, wil de provincie bestaande recreatiegebieden herinrichten, nieuwe gebieden ontwikkelen en het landelijk gebied beter toegankelijk te maken. Daarbij moet worden nagegaan hoe deze opgave met andere opgaven in de gebieden kan worden gecombineerd. Er is vooral aandacht nodig voor de stadsranden die nu vaak verrommeld en weinig uitnodigend zijn en daardoor de relatie stad-land negatief beïnvloeden.

De kwaliteit en bruikbaarheid van het landelijke gebied gekoppeld aan de stad verbeteren, kan de provincie niet alleen. Hiervoor is de inzet van regionale partijen van essentieel belang. In samenwerking met gemeenten, ondernemers uit de landbouw en recreatie, groenbeheerders en verschillende maatschappelijke organisaties initieert de provincie activiteiten om de ambities te realiseren.
Binnen Zuid-Holland lopen al veel projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan het realiseren van de ambities. De provincie wil de samenhang tussen deze projecten en programma’s bewaken en versterken.

Projecten en programma’s waar het hier om gaat zijn:

Integrale Ruimtelijke Projecten

  • Hof van Delfland;
  • Oude Rijnzone.

Projecten

  • Groenblauwe Slinger (waaronder Groenzone, Wijk en Wouden);
  • project Nieuw Dordtse Biesbosch;
  • Bentwoud;
  • 600 hectare IJsselmonde.

Programma’s

  • afronden Ecologische Hoofdstructuur;
  • afronden Rods;
  • aanleg fietspaden;
  • aanleg/verbeteren kwaliteit recreatieve vaarwegen;
  • programma Groene Hart;
  • programma water;
  • programma Deltapoort;
  • actieprogramma greenport (w.o. sanering verspreid glas);
  • Plattelands Ontwikkelingsprogramma (POP).

Financiering landschappelijk netwerk
Het landschappelijke netwerk kan alleen ontwikkeld worden als daarvoor voldoende financiële middelen beschikbaar zijn. Om de ambities te realiseren is een nieuwe financieringsstrategie en een hoger financieringsniveau nodig. Het Rijk heeft nog geen toezegging gedaan voor het restant van de strategische groenopgave zoals vastgelegd in de bestuursovereenkomst ILG. Dit betekent dat voor de periode 2013-2020 een ILG 2 nodig is voor het realiseren van de restantopgave uit het ILG 1 (Ecologische Hoofdstructuur, Rods).
Van het Rijk wordt verwacht deze opgave te financieren. De provincie verwacht van het Rijk een garantstelling voor de verwerving, de inrichting en het beheer. Bij grondverwerving wordt bij voorkeur uitgegaan van aankoop op basis van vrijwilligheid.

Daarnaast zijn er nieuwe ontwikkelopgaven die om aanvullende financiële middelen vragen. Het waarmaken van de gestelde ambities zal een aanzienlijk hoger investeringsniveau vergen dan in het verleden. De ontwikkeling van het landschappelijke netwerk met haar provinciale landschappen is daarmee een dusdanige investeringsopgave, dat deze alleen van de grond komt met nieuwe financieringsarrangementen. Voorlopig wordt daarbij gedacht aan een mix van:

  • MIRT;
  • ILG 2;
  • voortzetting rijksbijdrage aan beheer nationale ‘kernkwaliteiten’;
  • sleutelprojecten Randstad 2040 (WELKE?);
  • nota Ruimte;
  • rood voor groenconstructies;
  • regionale en gemeentelijke middelen;
  • Europese middelen;
  • private middelen;
  • compensatieverplichting.


Onderzoeken

Om deze ambitie te realiseren is aanvullend onderzoek nodig dat ingebracht zal worden bij uitwerking van de gebiedsagenda en mogelijk kan leiden tot aanpassingen in de kaartbeelden en de uitwerking van de sturingsinstrumenten. Ook kan het onderzoek informatie opleveren over de manier waarop de partijen het beste kunnen samenwerken. De volgende onderwerpen worden in de onderzoeksagenda uitgewerkt.

Landschappelijk netwerk
Om het landschappelijk netwerk te vormen is het noodzakelijk om een goede organisatiestructuur op te zetten met voldoende middelen. De provincie zal het initiatief nemen om deze organisatiestructuur op te zetten. De provincie ziet het als haar taak om:

  • alle relevante partners te binden aan de beschreven ontwikkelingen;
  • een gedeelde visie te ontwikkelen op de genoemde opgaven;
  • deze ontwikkelopgave en het beheer te concretiseren in een businesscase;
  • verantwoordelijkheden voor uitvoering van de businesscase bij de betreffende partijen neer te leggen. Dit zijn de regio’s, de gemeenten, de waterschappen, maar ook relevante private partijen.

In de uitvoeringsfase zullen de andere publieke en private partners een grotere rol hebben. Provincie zal zeker blijven participeren tijdens de uitvoering. De rol van de provincie richt zich in deze fase meer op stimuleren, aanjagen, faciliteren, belemmeringen wegnemen, besluitvorming organiseren en eventueel haar juridisch instrumentarium inzetten.
Ten aanzien van het beheer wil de provincie haar betrokkenheid beperken tot kaderstellend, strategisch beheer. Voor het beheer van recreatiegebieden ligt hier een veranderingsopgave die nader vorm moet worden gegeven. Voor een deel van de nog niet gerealiseerde EHS hectares wordt gestreefd naar realisering door middel van het instrument van particulier natuurbeheer, waarbij de eigendom van de grond blijft berusten bij de grondeigenaar die de functiewijziging naar natuur bewerkstelligt.


Financieringsstrategie landschappelijk netwerk
Het landschappelijke netwerk met de provinciale landschappen kan alleen ontwikkeld worden als daarvoor voldoende financiële middelen beschikbaar zijn. In deze paragraaf is een aantal mogelijkheden benoemd die verder onderzocht moeten worden. Hierbij wordt gedacht aan een businesscase voor de uitvoeringsalliantie. Samen met andere partners worden de mogelijkheden hiervoor verkend, inclusief andere manieren van samenwerken. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is een provinciaal groenfonds op te richten.
De provincie zal het initiatief nemen om voor alle provinciale landschappen een overkoepelende strategie uit te werken.

Recreatievisie
Zuid-Holland wil een recreatievisie opstellen waarin de provinciale beleidskaders ten aanzien van de kwantitatieve en kwalitatieve recreatieopgave worden uitgewerkt.
De provincie zet in op het verminderen van recreatietekorten dichtbij huis door de aanleg van nieuwe recreatiegebieden, een verbeterde kwaliteit van de bestaande gebieden en een verbeterde ontsluiting van de natuur- en recreatiegebieden en het landelijk gebied. Aanvullend zijn hogere kwaliteit, meer variatie in het recreatieaanbod en toegankelijkheid/bekendheid, aspecten die van belang zijn om een beter gebruik van het recreatief aanbod te realiseren. Dit betekent een verschuiving van een kwantitatieve benadering gericht op hectares naar een kwalitatieve benadering op basis van de recreatieve vraag.
Het resultaat is een landschappelijk netwerk; een samenhangend, gedifferentieerd totaalaanbod van recreatiegebieden, natuurgebieden en aantrekkelijk landelijk gebied, waarbij het fijnmazig groenblauw infrastructureel (route)netwerk de verbindende factor is.
De provinciale landschappen zijn hierin een belangrijk onderdeel.
De visie is bedoeld om de positie en rol van de provincie op het beleidsterrein recreatie te verduidelijken. Door onder andere uit te werken hoe we in de toekomst met andere partijen willen samen werken om het recreatieaanbod te realiseren en het beheer te organiseren.

Provinciale landschappen
In de structuurvisie zijn zes provinciale landschappen onderscheiden aan de hand van de criteria die in hoofdstuk 4 zijn beschreven. Onderzocht moet worden in hoeverre deze criteria passen bij provinciale beleidskaders die in de Recreatievisie worden uitgewerkt.
Dit kan leiden tot een herbegrenzing van het gebied dat tot provinciale landschappen wordt gerekend.
 



Agenderen

Recreatie om de stad programma 2e fase
Mede op basis van de businesscases die voor de verschillende provinciale landschappen zijn opgesteld, wordt nader invulling gegeven aan het Recreatie om de stad programma voor de 2e fase. Een deel van deze opgave na 2013 is al benoemd en bestuurlijk vastgelegd in het PMJP. Enerzijds betekent dit verder realiseren van nieuwe groengebieden (afmaken van de restantopgave 2013) en verbeteren van de ontsluiting van landbouwgebieden. Anderzijds moeten nieuwe opgaven (kwaliteitsverbetering, uitbreiding of herstructurering bestaande recreatiegebieden, aanpak barrières) worden bepaald in relatie tot de ontwikkeling van een goed functionerend landschappelijk netwerk. Ook na realisering van de Zuidvleugel Zichtbaar Groener opgave tot 2013 bestaat er een tekort aan recreatiemogelijkheden (onderzoek Kenniscentrum Recreatie). Per gebied moet worden bepaald waar winst te behalen is met het aantal recreatieplaatsen en de geboden kwaliteit. Het verwacht tekort wordt onderzocht. Hiervoor is nog geen financiële dekking door het Rijk voorzien.

Zweefvliegen
Binnen Zuid-Holland zijn er op dit moment twee locaties waar zweefvliegen en motorzweefvliegen mogelijk is, vliegveld Valkenburg en Langeveld. Zweefvliegen op de huidige locatie Valkenburg wordt beëindigd zodra de locatie wordt ontwikkeld voor woningbouw.
In de Groene Buffer rond het huidige vliegveld is wel een zoekgebied opgenomen. Aangezien Gedeputeerde Staten hebben aangegeven voor het zweefvliegen op Valkenburg een alternatief te willen aanbieden, is onderzoek gedaan naar potentiële locaties. Er zijn twee locaties onderzocht, naast Valkenburg en Langeveld. Op basis van eerdere resultaten van het onderzoek naar Valkenburg en resultaten van het onderzoek naar Langeveld, de Noordplaspolder en de Grote Polder en nader onderzochte financiële en juridische aspecten (Natuurbeschermingswet 1998), zullen de voor- en nadelen van de verschillende opties aan GS en PS worden voorgelegd zodat zij een besluit kunnen nemen over de in hun ogen meest optimale locatie.
 



5.9 Tot slot

In de uitvoeringsstrategie is voor alle provinciale belangen een aanzet gegeven voor de wijze waarop de provincie denkt dat de voornemens gerealiseerd kunnen worden. In veel gevallen zullen ook bijdragen van andere overheden, organisaties en particulieren worden gevraagd. De rol van de provincie kan daarbij variëren per onderwerp. Van de thema’s ‘ordenen’, ‘ontwikkelen’ en ‘onderzoeken en agenderen’ zullen ‘ontwikkelen’ en ‘onderzoeken en agenderen’ nader worden uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma. Het ‘ordenen’ wordt in de provinciale verordening nader geconcretiseerd.
Het uitvoeringsprogramma zal inzicht bieden in de wijze waarop de doelen uit de visie zullen worden gerealiseerd, de keuze van de inzet van de provinciale instrumenten en middelen en de onderlinge samenhang. Zo zullen de uitvoerende acties worden gepresenteerd per provinciaal belang, maar ook per regio en/of gebied. Op deze wijze kunnen de gesprekken met de regio’s en/of gebieden duidelijkheid opleveren over de inzet van alle betrokken partijen in termen van resultaten en middelen.

In de onderzoeksprogrammering, onderdeel van het uitvoeringsprogramma, zullen de acties worden gerubriceerd in:

  • onderwerpen voor nadere beleidsontwikkeling;
  • onderwerpen voor onderzoek (de onderzoeksprogrammering);
  • onderwerpen voor agendering in overleg met externe partijen.
  • Het onderdeel programmering zal zoveel mogelijk inzicht bieden in de onderzoeksvragen, de wijze waarop deze worden onderzocht en welke inzet daarvoor nodig is.

Het uitvoeringsprogramma geeft inzicht in het programma voor de komende 10 jaar en in het bijzonder welke prioriteiten er voor de komende 2 jaar worden bepaald.

Het uitvoeringsprogramma wordt elke 2 jaar herzien.