2. Uitgangspunten en opgaven

2.1 Inleiding

In Europa zijn de afgelopen jaren de welvaart en mobiliteit sterk toegenomen en is de bevolkingsgroei gedaald. Dit heeft veranderende sociaal-maatschappelijke behoeften tot gevolg. Mensen hebben een groeiende behoefte aan leefbaarheid, identiteit, herkenbaarheid en keuzemogelijkheden. Regio’s concurreren om het talent van de mens. Bij het aantrekken en behouden van mensen in een regio is de dynamiek van economische, culturele en sociale activiteiten bepalend, samen met innovatiekracht en leefbaarheid. Wereldwijd worden de gevolgen van klimaatverandering en energieschaarste steeds
duidelijker. Maar ook economische verwevenheid is evident. Samenwerking op globale
en lokale schaal wordt daarmee nog belangrijker.
 

Zuid-Holland staat midden in een globaliserende samenleving en economie en moet daar ook op inspelen. De provincie is met de Randstad onderdeel van het Europa van de grootstedelijke regio’s, sterk verweven met economische centra in de wereld. De verbindingen met de Verenigde Staten en Zuidoost-Azië, maar ook met ‘nieuwe’ spelers als China, Zuid-Amerika en Afrika zijn van groot strategisch belang. Zuid-Holland onderscheidt zich in dit krachtenveld dankzij de volgende kenmerken. De provincie kent een gevarieerd en dynamisch landschap van delta, kust en rivieren én de aanwezigheid van sterke steden met internationale economische clusters. Dit in combinatie met de creativiteit, innovatiekracht en diversiteit van de inwoners maken Zuid-Holland uniek.
 

Visie op Zuid-Holland reageert en anticipeert op maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen. Dit wordt zichtbaar in de opgaven voor de ruimtelijke inrichting, afgeleid uit trends en mogelijke ontwikkelingen. Daarnaast speelt de bestuurlijke omgeving een belangrijke rol. In dit hoofdstuk zijn de relevante trends en ontwikkelingen in Zuid-Holland toegelicht in paragraaf 2.2. Vervolgens wordt de veranderde ruimtelijke context van Zuid-Holland toegelicht in paragraaf 2.3. Het provinciaal belang en de uitgangspunten voor de sturingsfilosofie komen in paragraaf 2.4 aan de orde. Deze drie invalshoeken samen leiden tot de formulering van integrale hoofdopgaven in paragraaf 2.5.



2.2 Trends en ontwikkelingen

2.2.1 Klimaatverandering

Het klimaat verandert door natuurlijke factoren en sinds het midden van de 20e eeuw vooral door de menselijke invloed (versterking van het broeikaseffect). Het klimaatsysteem kent een ‘beperkte voorspelbaarheid’, er is altijd kans op onverwachte gebeurtenissen. Dat het klimaat verandert, is zeker, het exacte tempo en de wijze waarop zijn moeilijk voorspelbaar. Om grip te krijgen op de onzekerheden zijn er vier KNMI06-scenario’s, die hoekpunten vormen van een speelveld waarbinnen het toekomstige klimaat zich ontwikkelt. Alle scenario’s zijn even waarschijnlijk, er moet dan ook rekening worden gehouden met een bandbreedte.
 

De vier scenario’s verschillen in de verwachte wereldtemperatuur in 2050 (+1 of +2 graden) en het wel (+ scenario’s) of niet wijzigen van de dominante windrichting (figuur 2.1). De scenario’s verschillen in de mate waarin de mondiale temperatuur stijgt en de mate waarin de luchtstromingspatronen boven Nederland veranderen. De W en W+-scenario’s kenmerken zich door een sterke toename van de wereldgemiddelde temperatuur, terwijl die in de G en G+-scenario’s gematigd is. Bij de G+ en W+ scenario’s zorgt een verandering in de luchtstroming boven de Atlantische oceaan en West-Europa voor extra warme en natte winters, terwijl de zomers extra warm en droog zijn. Bij de G en W- scenario’s is de
invloed van veranderingen in de luchtstroming klein. Alle scenario’s gaan uit van een stijging van de gemiddelde temperatuur en een toenemende kans op extreme temperaturen, een stijging van de zeespiegel (35-85 cm in 2100), een toename van de gemiddelde winterneerslag en een toenemende kans op extreme neerslag, met name in de kustzone. Alleen in de plusscenario’s is sprake van een sterke afname van de gemiddelde zomerneerslag en een sterke toename van de potentiële verdamping.
 

De klimaatverandering heeft grote gevolgen voor het watersysteem. Zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren in de winter zetten de waterveiligheid in het benedenrivierengebied onder druk. Zomerdroogte zorgt voor lage rivierafvoeren met negatieve gevolgen voor de zoetwatervoorziening (externe verzilting) en scheepvaart. Droogte leidt tot een versnelde afbraak van veen en heeft in combinatie met hogere temperaturen een negatief effect op de waterkwaliteit. Extreme neerslag kan wateroverlast geven in stedelijk en landelijk gebied. Hoge zomertemperaturen geven een risico voor de volksgezondheid. De behoefte aan koeling neemt toe.

figuur 2.2.1

Figuur 2.2.1: Grafische weergave Klimaatscenario's (bron KNMI)

Kaart 2.2.1.a Hoogteligging en primaire waterkering

Kaart 2.2.1.b Bodemdaling

Warmer en stabieler zomerweer heeft ook positieve kanten. In de zomer profiteren de kust en groene gebieden van meer toerisme. Hogere temperaturen in de winter zorgen ervoor dat de energievraag voor verwarming afneemt.



Droogte en verzilting

Door klimaatverandering neemt de kans op droogte en verzilting toe. Zoetwatertekorten kunnen verergeren en vaker voorkomen. Droogte zorgt voor lage rivierafvoeren, afname van zoet grondwater en tekorten in het oppervlaktewater. Dit heeft negatieve gevolgen voor de zoetwatervoorziening. Droogte  leidt ook tot een versnelde afbraak van veen en heeft in combinatie met hogere temperaturen een negatief effect op de waterkwaliteit.

Kaart 2.2.1.c Verzilting

Verzilting kent twee vormen: intern en extern. Interne verzilting is verzilting via het grondwater. Dit wordt veroorzaakt door brak water dat vanuit het grondwater in het oppervlaktewater komt via kwel en wellen. Dit speelt in (diepe) droogmakerijen en in een zone direct langs de kust. Externe verzilting is het binnendringen van zout zeewater bij hoge waterstanden op zee en/of lage rivierwaterstanden. Dit speelt op alle plaatsen waar de zee in open verbinding staat met het binnenwater, zoals de Nieuwe Waterweg. Klimaatverandering versterkt vooral de externe verzilting doordat lage rivierafvoeren vaker voorkomen. Ook de zeespiegelstijging heeft effect. Dit kan een bedreiging vormen voor de inlaatpunten van zoet water.


Droogte en verzilting hangen dus nauw samen met de problematiek van de (zoet)watervoorziening. Zoet water wordt gebruikt om brak water weg te spoelen of bij droogte gewassen, bebouwd gebied en natuurgebieden van geschikt water te voorzien. Hoe warmer het wordt, hoe groter de (zoet)waterbehoefte. Zoet water kan een schaars goed worden, waarvan de beschikbaarheid niet vanzelfsprekend zal zijn.



2.2.2 Toenemende energieschaarste

De welvaartstijging heeft geleid tot een enorme toename in energiegebruik. Met olie en aardgas als belangrijkste energiebronnen is de CO2-uitstoot de laatste decennia fors toegenomen. Deze stijging zet door als verdere maatregelen uitblijven. De eindigheid van fossiele energiebronnen is een economische en maatschappelijke uitdaging om alternatieven te vinden.


Energieschaarste en klimaatverandering vragen om een duurzame economie. Zorgvuldig omgaan met schaarse hulpbronnen staat daarbij centraal. Dit betekent efficiënt gebruik van grondstoffen, zuinig omgaan met energie en investeringen in kennis, onderwijs en technologie. Investeren in infrastructuur is hierbij belangrijk. Ruimte geven aan lokale en regionale energienetwerken en een intensiever gebruik van de ondergrond vormen belangrijke ruimtelijke opgaven.


Zuid-Holland heeft een goede energiepositie door de grote afzetmarkt, de eenvoudige aan- en afvoer van grondstoffen, het groot koelvermogen en de traditioneel sterke ‘energyport’ van Rotterdam. Deze situatie biedt kansen voor investeringen in technologische vernieuwingen en slim ruimtegebruik. Deze positie stimuleert technologische ontwikkelingen op het gebied van energiebesparing, de ontwikkeling van lokale energienetten en gebruik van lokale energiebronnen, bijvoorbeeld aardwarmte, zon en wind. Daarnaast zijn er ook bedreigingen: een te grote afhankelijkheid van energie en, hoewel een aantal energiebronnen veiliger is in gebruik en transport dan fossiele brandstoffen, geldt dit zeker niet voor alle alternatieven.



2.2.3 Globalisering en individualisering, behoefte aan identiteit

Toenemende globalisering van de economie leidt tot structuurveranderingen in de samenleving. De concurrentie om de mens en de ‘creatieve klasse’ gaat gepaard met de vraag naar leefbaarheid. De strategische ligging van Nederland in Europa en de positie van Zuid-Holland in de Randstad bieden grote kansen voor Zuid-Holland om zich te ontwikkelen tot knooppunt in het Europese netwerk van metropoolregio’s. Tegelijkertijd veranderen de sociaal-maatschappelijke behoeften. Welvaart en mobiliteit zijn gestegen en de effecten van individualisering worden zichtbaar. Mensen hebben een groter leefgebied, willen zich graag onderscheiden en hebben behoefte aan individuele ontplooiing. De bereikbaarheid van banen, voorzieningen en recreatie is daarbij een belangrijke graadmeter voor hun keuze van een woonplaats. Gelijktijdig is er behoefte aan identiteit en herkenbaarheid door een omgeving waarmee men zich verbonden weet. Men wil een gevarieerder banenaanbod,
aanwezigheid van een breder scala van sociale en culturele voorzieningen en meer diversiteit van woon- en werkmilieus. Rust en veiligheid in de woonomgeving gaan samen met de wens naar bruisende stedelijke milieus. Deze trends leiden tot meer aandacht voor diversiteit en herkenbaarheid van locaties, zowel stedelijk als landschappelijk. Contrasten tussen regio’s, tussen stad en land en de herkenbaarheid van de dynamische cultuurgeschiedenis worden belangrijker voor de mensen in Zuid-Holland.

Figuur 2.2.3: Metropolen in West-Europa

Figuur 2.2.3: Metropolen in West-Europa



2.2.4 Demografische ontwikkelingen, wonen en krimp

Zuid-Holland heeft te maken met een veranderende demografische situatie. Dit heeft gevolgen voor economische en sociaal-maatschappelijke behoeften en heeft invloed op de ruimtelijke inrichting van de provincie. De bevolking is in Zuid-Holland sinds 1990 met meer dan 400.000 mensen toegenomen, vooral door natuurlijke groei. Het aantal huishoudens is nog sneller gegroeid. Het aandeel ouderen neemt sterk toe. Door wijzigingen in de bevolkingssamenstelling en toegenomen welvaart zijn de woonvoorkeuren veranderd. Mensen zijn het stedelijk gebied steeds positiever gaan waarderen. Dit komt doordat3:
 

  • er vooral alleenstaanden en allochtone gezinnen bij komen; beide groepen hebben een voorkeur voor stedelijk wonen;
  • de woningvoorraad en woonomgeving in steden vaak beter geschikt zijn voor senioren;
  • voor tweeverdieners het wonen in/nabij de stad praktischer is;
  • er buitenlandse kenniswerkers gekomen zijn, die behoefte hebben aan een completewoonomgeving met werk, (sport)voorzieningen en internationale scholen.

Net als de huidige bewoners van Zuid-Holland willen ook toekomstige bewoners kwaliteit die zich vertaalt in diversiteit en keuzemogelijkheden. In de steden sluit het aanbod niet aan bij de vraag. Dit betreft niet alleen de kenmerken van de woning zelf maar ook die van de woonomgeving. Verwacht wordt dat het kwantitatief  woningtekort in de toekomst verder afneemt. Er blijft echter sprake van een kwalitatief woningtekort. Uit onderzoek blijkt dat behoefte bestaat aan meer centrumstedelijk en landelijk wonen in de Zuidvleugel. Meer dan in het verleden is sprake van een ruimtelijke sortering. De stad en directe omgeving worden de favoriete woonplek voor jongeren, senioren, alleenstaanden, tweeverdieners en immigranten. In stadsranden en het landelijk gebied bij steden wonen tweepersoonshuishoudens en gezinnen met een wat hoger inkomen.

Figuue 2.2.4: Bevolkingsgroei 2009-2020

Figuur 2.2.4: Bevolkingsgroei 2009-2020

Vanaf 2020 geldt voor grotere delen van het landelijk gebied dat er sprake is van bevolkingsafname. In delen op de eilanden Goeree-Overflakkee en Hoeksche Waard en in (zuidelijke) delen van het Groene Hart daalt de bevolkingsomvang nu al. In de steden neemt de bevolking in de nabije toekomst nog toe. Bevolkingsafname heeft twee oorzaken, die afzonderlijk of gezamenlijk tot deze krimp leiden:

  1. er overlijden meer mensen dan er geboren worden: de natuurlijke groei is negatief;
  2. er vertrekken meer mensen dan er zich vestigen: het migratiesaldo is negatief.

Bevolkingsontwikkeling staat daarnaast ook onder de invloed van een tendens tot re-urbanisatie, de trek naar de stad. Dit zal het proces van krimp in het landelijke gebied versterken. Deze bevolkingsontwikkeling heeft gevolgen voor de leefbaarheid op het platteland. Het leidt tot een afnemende vraag naar voorzieningen zoals winkels, scholen, etc. In aantal dorpen zijn de afgelopen jaren voorzieningen, zoals postkantoor, bibliotheken en scholen al verdwenen. Deels heeft dit te maken met deze vraagontwikkeling en deels is het een autonoom proces: de schaalvergroting in de verschillende branches. Omdat we steeds meer met de auto doen, is dat voor de meeste mensen geen probleem. Echter voor ouderen en jongeren die meer van de fiets en het openbaar vervoer afhankelijk zijn, kan dit wel gevolgen hebben. Kinderen moeten langer fietsen naar school en ouderen zonder auto zijn meer tijd kwijt voor het doen van boodschappen of worden van anderen afhankelijk. Door vergrijzing en ontgroening zal ook sfeer in dorpen kunnen veranderen. Het wordt er rustiger wanneer er geen toeristen en recreanten komen. Voor de woningmarkt is niet
alleen de bevolkingsontwikkeling belangrijk maar ook de verandering in de samenstelling van huishoudens. Een afnemende bevolking kan niet één op één worden vertaald naar een afnemende woningvraag. Omdat het aantal personen per huishoudens daalt, kan de vraag naar woningen nog lange tijd stabiel blijven. In de toekomst zal in het ruimtelijk beleid rekening moeten worden gehouden met een meer ontspannen woningmarkt in delen van Zuid-Holland.

Deze trends geven kansen om de herstructurering- en transformatieopgaven in bestaand stedelijk gebied te combineren met woonmilieus die meer zijn afgestemd op de vraag. Dit is een belangrijke opgave voor Zuid-Holland.

3 ABF berekeningen 2009

 



2.2.5 Economische ontwikkelingen

De economische ontwikkeling in de nabije toekomst heeft te maken met globalisering, vergrijzing, energieschaarste en klimaatverandering. Inspelen op deze uitdagingen vraagt een kennisintensieve, innovatieve en duurzame economie. Globalisering biedt kansen voor de mainport Rotterdam en greenports en leidt tot een verdergaande economische specialisatie in kennisintensieve activiteiten en diensten.

Verschillen tussen vestigingskenmerken van gebieden in Europa worden kleiner. Unieke regionale vestigingscondities, gepaard aan innovatiekracht, kennis en creativiteit, worden doorslaggevend in de internationale concurrentiestrijd. Meer dan voorheen volgen bedrijven de mensen; vroeger was dit meestal andersom. In de toekomst veranderen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De potentiële beroepsbevolking (alle 15- tot 64- jarigen) in Zuid-Holland gaat over tien jaar afnemen (2020). Tekorten op de arbeidsmarkt kunnen nationaal en internationaal leiden tot meer concurrentie tussen stedelijke regio’s. De concurrentieslag zal worden gewonnen door het geheel aan regionale kwaliteiten: woon- en werkomgeving, leefklimaat, kennisinfrastructuur, bereikbaarheid, voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven, een open en gastvrije cultuur en een sterke vrijetijdssector.

De economische structuur van Zuid-Holland is in de afgelopen jaren steeds diverser geworden. De belangrijkste pijlers van de Zuid-Hollandse economie zijn de mainport Rotterdam, Den Haag als internationale stad van vrede, recht en veiligheid, de greenports en de kennisports. Tot de mainport Rotterdam behoort het maritieme complex van havenindustriële clusters procesindustrie en petrochemie, en de kennisintensieve clusters van transport en logistiek, water- en deltatechnologie in de regio Rotterdam/Drechtsteden/Delft. Den Haag heeft zich op de kaart gezet als centrum voor openbaar bestuur op nationaal en internationaal niveau. De drie Zuid-Hollandse greenports – de glastuinbouw in het Westland/Oostland, de sierteelt in Boskoop en de bollenteelt in de Bollenstreek – vormen naast de steden een tweede belangrijke pijler. Drie van de vijf nationale greenports liggen in Zuid-Holland en meer dan 50 procent van het areaal glastuinbouw van Nederland ligt in deze provincie. De ontwikkeling van de greenports gaat gepaard met een forse schaalvergroting in de sector.


Steeds belangrijker wordt de pijler kennisport: het geheel van creatieve en regie- en onderzoeksfuncties van de belangrijkste economische clusters. Voor Zuid-Holland gaat het om de talrijke kennis- en onderzoeksinstellingen in de as Leiden-Den Haag-Delft-Rotterdam. Naast technologie vormen de wetenschap en de benutting van wetenschappelijke kennis en creativiteit een belangrijke bron voor innovatief vermogen. Een wetenschapseconomie drijft op contact tussen mensen, met een belangrijke rol voor steden en clusters. Hier concentreert zich kennis, ontwikkeling en innovatie. Op ruimtelijk en logistiek gebied is meer aandacht nodig voor ontmoetingsfuncties en onderlinge samenhang: gemengde milieus, campussen, broedplaatsen en topvoorzieningen zoals nieuwe combinaties van gebouwen, showrooms, conferentieruimtes en hotels. Moderne infrastructuur verbindt de economische onderdelen met elkaar en met de wereldmarkten.



2.3 Veranderende ruimtelijke context in Zuid-Holland

2.3.1 Stedelijk netwerk en mobiliteit

Het stedelijk gebied is de afgelopen 60 jaar ingrijpend veranderd. Een schaalsprong verbindt een serie afzonderlijke stedelijke regio’s tot één samenhangend stedelijk veld. In Zuid-Holland is het gebied tussen de kust en het Groene Hart geëvolueerd van een gebied met steden in een landschap naar een samenhangende stedelijke zone met zware economische infrastructuur. Door de enorme uitbreiding van wijken en bedrijven zijn vooral langs snelwegen nieuwe centra ontstaan en zijn steden naar elkaar toe gegroeid. 

Mensen bewegen en reizen dagelijks tussen wonen en werken over een afstand van gemiddeld 30 km. Bevolkingsgroei en economische groei gaan samen met een forse mobiliteitsgroei, zowel zakelijk als in de vrije tijd. In de afgelopen decennia is het aantal kilometer dat iemand per dag reist, sterk toegenomen. Het regionale infrastructuurnetwerk van openbaar vervoer, wegen en waterverbindingen heeft met deze ontwikkelingen geen gelijke tred gehouden. Het wegennet is niet in staat de toename van het personenautoverkeer en het goederenvervoer te verwerken. Dit leidt tot opstoppingen rond de grote steden, op verbindingen tussen de steden en op het onderliggende wegennet. Het waternetwerk biedt overigens nog wel mogelijkheden. Ook de internationale bereikbaarheid, cruciaal voor de economische clusters, is nog niet op orde. Het openbaar vervoernetwerk is op regionale schaal nog niet goed met elkaar verbonden. Ook met de boven- en onderliggende netwerken en de verschillende modaliteiten is de verbinding niet op orde.

Kansen om ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer -en vervoersontwikkelingen te koppelen, kunnen nog beter benut worden. De internationale en regionale bereikbaarheid zullen sterk verbeteren door meer afstemming tussen vervoerswaarde van netwerken en functiewaarde van locaties. De ontwikkeling van infrastructuur, woon- en werkmilieus en landschappen zal in de toekomst sterker in samenhang bedacht en uitgevoerd moeten worden.

In het huidige stedelijk gebied sluiten kwantiteit en kwaliteit van de woon- en werkmilieus sluiten niet goed aan bij de marktvraag. De scheiding van functies is ver doorgevoerd. Het aanbod van bijvoorbeeld aantrekkelijke, gemengde milieus, met een goede bereikbaarheid van werk, voorzieningen en recreatie, is nog te klein.



2.3.2 Leefomgeving

Om prettig te wonen zijn onder meer groen in de omgeving en een toegankelijk landschap van belang. Uit onderzoek blijkt dat inwoners van Zuid-Holland weinig groen in hun woonomgeving hebben. Dit tekort is zowel kwantitatief als kwalitatief. Er zijn te weinig gebieden waar mensen voor hun recreatie in de buitenlucht terecht kunnen. Ook het kwalitatieve aanbod aan recreatieve voorzieningen sluit nog niet aan bij de vraag van de toekomst. Vooral in het stedelijk gebied willen mensen naast basiskwaliteit een
breed en divers aanbod aan landschappelijke kwaliteit met drie soorten voorzieningen: cultuur, recreatie en beleving. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar en onderling verbonden zijn.
De milieukwaliteit van de leefomgeving in Zuid-Holland is weliswaar de afgelopen jaren sterk verbeterd, maar voldoet nog steeds niet aan de basiskwaliteit. Concentraties stikstofdioxide en fijnstof zijn, ondanks een forse afname, nog steeds te hoog langs drukke wegen en bij havengebieden. Er is nog te veel geluidsoverlast en geurhinder en de externe veiligheid is nog onvoldoende.

Schaalsprong

De ontwikkeling van verspreid liggende steden

naar een stedelijk netwerk randstad

Figuur 2.3.1: Schaalsprong



2.3.3 Landelijk gebied, natuur, recreatie en water

De landbouw is de drager van het landelijk gebied in de provincie. Schaalvergroting, markten prijsontwikkelingen en veranderingen in productietechnieken hebben invloed op het ruimtegebruik van deze sector. Verder zijn de ontwikkelingen op de grondmarkt en in het waterbeheer van grote invloed op economische ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw. Ook klimaatverandering beïnvloedt deze ontwikkelingsmogelijkheden. Vooral water-, klimaat- en bodemvraagstukken hebben invloed op toekomstig ruimtegebruik in het landelijk gebied. De relaties tussen landbouw, natuur, landschap en de
vrijetijdsector (recreatie en toerisme) veranderen. Het omgaan met verzilting, remmen van bodemdaling, waterkwaliteit en zoetwatertekorten zijn belangrijke opgaven. Ook de demografische veranderingen in delen van het landelijk gebied vragen om nieuwe toekomstperspectieven voor vele dorpen.


De biodiversiteit staat onder druk. Klimaatverandering en veranderingen in het watersysteem hebben invloed op de leefgebieden van soorten. Veranderingen in de landbouwproductie hebben effect op de rol die de landbouw speelt op het gebied van natuur. Via bescherming van gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en verdere realisering van de Ecologische Hoofdstructuur wil Zuid-Holland deze trend ombuigen. Er zijn al gunstige resultaten te zien in de grotere projecten nieuwe natuur. Naast bescherming zijn er ook verbeteringen nodig, zoals maatregelen tegen verdroging in de duinen en het veenweidegebied en overige maatregelen om de water- en milieukwaliteit te verbeteren. Deze maatregelen moeten leiden tot een gezonde basiskwaliteit van het buitengebied.



2.3.4 Ondergrond

Economische groei, stijgende mobiliteit, welvaart en de groei van het aantal huishoudens zorgen voor een grote druk op de beschikbare ruimte. Voor het dichtbevolkte Zuid-Holland is dit een belangrijk onderwerp. Steeds meer wordt gekozen voor ondergronds ruimtegebruik. Hieronder valt ondergronds bouwen, geothermie, warmte- en koudeopslag en CO2-opslag. Ondergrondse functies kunnen elkaar in de weg gaan zitten. Daarnaast heeft het gebruik van de ondergrond effecten op de kwaliteit van het bodem- en watersysteem. Deze ontwikkelingen vragen om nieuw dan wel aangepast ruimtelijk beleid.



2.4 Provinciaal belang

De provinciale belangen van Zuid-Holland spelen in op de trends en ontwikkelingen. De provincie geeft daarmee vervolgens sturing aan de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van de provincie. Het provinciaal belang is gebaseerd op verschillende invalshoeken:

  • nieuwe ruimtelijke vraagstukken die voortkomen uit trends en ontwikkelingen (paragraaf 2.2);
  • het ruimtelijk beleid en de ruimtelijke context in Zuid-Holland (paragraaf 2.3);
  • de wettelijke context die aangeeft wat de provinciale wettelijke verantwoordelijkheid is;
  • de bestuurlijke context - sturingsfilosofie.


Wettelijke context

Met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de rol van de provincie aanzienlijk veranderd. Zij is niet langer toezichthouder bij ruimtelijke ordeningsprojecten, maar speelt een veel actievere rol. De provincie kan zelf projecten ontwikkelen en uitvoeren. Rode lijn van de wet is dat elke overheidslaag de instrumenten krijgt om het eigen ruimtelijk beleid te verwezenlijken. De Wro zorgt voor een duidelijke afbakening van de bevoegdheden van verschillende overheden. Uitgangspunt in de Wro is: ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Overheden moeten voor nieuwe ontwikkelingen duidelijk hun doelstellingen formuleren en aangeven hoe zij deze willen bereiken.



Bestuurlijke context - sturingsfilosofie

Relevant voor het provinciaal belang en de inzet van instrumenten is het bestuurlijke uitgangspunt ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. Dit betekent dat de provincie alleen vraagstukken oppakt waar zij een toegevoegde waarde heeft. Dit betreft vraagstukken op regionale schaal (provincie). Hiervoor ontwikkelt de provincie beleid. De ruimtelijke samenhang tussen provinciale vraagstukken staat hierin centraal.

Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ is ook uitgangspunt voor de Provinciale Verordening Ruimte. Daarin staan dus alleen die zaken die provinciaal móeten. Voor uitvoering van de structuurvisie heeft de provincie vier rollen, namelijk ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen. Deze rollen zijn uitgewerkt in de uitvoeringsstrategie (hoofdstuk 5).
 



2.5 Integrale ruimtelijke opgaven

Voor een goede ruimtelijke ordening is een integrale benadering nodig om een afweging tussen functies en belangen te maken. Deze integrale benadering ligt in het verlengde van het huidige ruimtelijk beleid, maar speelt ook in op actualiteit en maatschappelijke trends en ontwikkelingen. Daarom is het provinciaal belang geordend volgens vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Hoofdopgaven één en twee plaatsen de provincie in de context van globalisering, klimaatverandering en energieschaarste. Zij zijn overkoepelend en richtinggevend voor de andere drie hoofdopgaven, die zich richten op de specifieke ruimtelijke structuur van Zuid-Holland. Zuid-Holland kent een grootstedelijk netwerk met de Zuidvleugel als deel van de Randstad, temidden van afwisselende landschappen langs de Noordzeekust, de Delta en het Groene Hart. Deze belangen worden in de volgende hoofdstukken verder uitgewerkt.