Aanwijzing
Onderwerp
Reactieve aanwijzing ex artikel 3.8 lid 3 Wro inzake VBP Duinrand
Geacht college,
Op 21 december 2011 heeft u het bestemmingsplan Duinrand gewijzigd vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8.lid 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) ontvingen wij op 28 december, langs elektronische weg het raadsbesluit.
Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om een aanwijzing te geven overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro.
Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Op grond van artikel 3.8 Wro hebben wij op 11 juli 2011 een zienswijze ingediend tegen de wijzigingsbevoegdheid naar ‘verblijfsrecreatie’ op het perceel achter de Duindamseweg 1 en 3 en de directe bestemming ‘verblijfsrecreatie’ op het perceel grasland achter Duindamseweg 5. Op de functiekaart van de provinciale structuurvisie (PSV) geldt hier de aanduiding ‘agrarisch landschap – bollenteelt’. Op grond van de provinciale verordening ruimte (PVR) geldt er tevens een compensatieplicht indien bollengrond verloren gaat.
Verblijfsrecreatie is enkel toegestaan binnen de rode contouren of binnen de gebieden die als ‘verblijfsrecreatie’ zijn aangemerkt op kaart 1 van de PVR.
In de ‘Nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen’ concludeert u dat op dit moment nog een formele procedure loopt tot aanpassing van de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening ruimte.
“Gelet op de verplichting om bestemmingsplannen in overeenstemming met de PSV en de PVR vast te stellen en de zienswijze die door de provincie is ingediend leidt dit er toe dat de raad op dit moment niet anders kan dan de gronden overeenkomstig het vigerend provinciale beleid te bestemmen, namelijk agrarisch”. De wijzigingsbevoegdheid op de percelen achter Duindamseweg 1 en 3 is verwijderd uit het plan. Echter is de directe bestemming ‘verblijfsrecreatie’ op het perceel achter de Duindamseweg 5 ongewijzigd in het vastgestelde plan overgenomen. Dit planonderdeel is zodoende in strijd met de functiekaart van de PSV, artikel 2 lid 1 en kaart 1 van de PVR.
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 opgenomen voorwaarde dat moet worden aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ons hebben belet het betrokken belang met inzet van andere bevoegdheden te beschermen, merken wij het volgende op.
De betreffende extra motiveringsplicht is in de wet opgenomen om te voorkomen dat provincie en/of het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf in te grijpen terwijl al vooraf met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde doel had kunnen worden bereikt.
Bij die andere wettelijke bevoegdheden zijn met name de pro-actieve aanwijzing, het provinciale inpassingsplan/projectbesluit en het inzetten van algemene regels (de provinciale verordening) relevant.
Voor het geven van een proactieve aanwijzing of het opstellen van een provinciaal inpassingsplan of projectbesluit voor dit plangebied hebben wij in dit geval geen aanleiding gezien. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de in de PVR en PSV opgenomen aanduiding een conserverende werking heeft voor het gebied terwijl genoemde instrumenten ontwikkelingsgericht zijn.
Gezien het voorgaande besluiten wij, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6, van de Wro, een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat het plangebied ter plaatse van de bestemming ‘Verblijfsrecreatie’, locatie Duindamseweg 5 (roodomlijnd op bijgevoegde kaart) geen onderdeel blijft uitmaken van het bestemmingsplan ‘Duinrand’, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 21 december 2011.
Wij verzoeken u om ons aanwijzingsbesluit bekend te maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, lid 3 en lid 6 Wro.
Hierbij merken wij op dat de aanwijzing ook in digitale vorm vastgesteld en beschikbaar is (NL. IMRO.9928.DOSx2012x0000118AW-VA01) via http://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl of www.ruimtelijkeplannen.nl
Bronbestanden: http://ro.zuid-holland.nl/Reactieve_aanwijzingen/Gemeente_Noordwijk-Duinrand/vastgesteld/
Wij verzoeken u om bovenstaand digitaal aanwijzingsbesluit in de bekendmaking op te nemen.
Hoogachtend,
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
waarnemend secretaris, M.M. van der Kraan
voorzitter, J. Franssen