Hoofdstuk 2 Inhoudelijke bepalingen

Artikel 2 Regels voor het gebied buiten de bebouwingscontouren

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2, lid 1 voor maatwerk bij en gebiedsgerichte toepassing van ‘ruimte voor ruimte’ zoals bedoeld in artikel 2, lid 2 onder a.



Lid 1 geen verstedelijking buiten de bebouwingscontouren

Bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) sluiten bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies mogelijk maken.



Lid 2 uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in lid 1 kunnen bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren de volgende ontwikkelingen mogelijk maken:



a) ruimte voor ruimte, toepassing ter plekke

‘Ruimte voor ruimte’; de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen danwel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd;
  2. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m2 gebouwen, iedere 5.000 m2 kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  3. het aantal compensatiewoningen bedraagt maximaal drie;
  4. de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  5. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2003;
  6. de te slopen kassen zijn gelegen buiten de concentratiegebieden voor de glastuinbouw (met uitzondering van de transformatiegebieden) zoals aangeduid op kaart 2 én
  7. de te saneren sierteeltpercelen zijn gelegen buiten de boom- en sierteeltgebieden, zoals aangeduid op kaart 2.


b) nieuwe landgoederen

‘Nieuwe landgoederen’; de mogelijkheid een landhuis te bouwen en ter compensatie een deels openbaar landgoed (natuur- en/of recreatiegebied) aan te leggen. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 3, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een nieuw landgoed wel mogelijk, mits de huiskavel buiten de verbinding wordt gerealiseerd. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  2. het landgoed wordt minimaal 5 hectare groot en is nagenoeg aaneengesloten;
  3. minimaal 90% van het gebied is voor het publiek toegankelijk;
  4. maximaal 10% van het gebied behoort tot het private deel. Deze huiskavel mag voor maximaal 20% worden bebouwd, waarbij één landhuis met maximaal drie wooneenheden is toegestaan;
  5. het onder iii bedoelde gebied wordt niet bebouwd maar ingericht met groene en/of blauwe functies die aansluiten bij het bij het gebied passende natuurdoeltype, in overeenstemming met het Landelijk Handboek Natuurdoeltypen én
  6. voor zover de locatie is gelegen in een rijksbufferzone, zoals aangeduid op kaart 4, moeten voor het toelaten van landgoederen aanwijzingen zijn gegeven in de provinciale structuurvisie of in een intergemeentelijke structuurvisie.


c) vrijkomende agrarische bebouwing

Niet-agrarische functies (waaronder woningen) in vrijkomende agrarische bebouwing, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de nieuwe functie brengt uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  2. de nieuwe functie heeft niet meer dan een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
  3. de nieuwe functie wordt gehuisvest in de bestaande bebouwing (uitgezonderd in kassen);
  4. indien sprake is van een zorgfunctie is gehele of gedeeltelijke herbouw en beperkte uitbreiding van de bebouwing binnen het voormalige bouwperceel toegestaan én
  5. bedrijfsfuncties worden beperkt tot de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.
     


d) noodzakelijke bebouwing

Nieuwe bebouwing en de daarbij behorende voorzieningen voor natuurbeheer, waterbeheer, veiligheid, hulpdiensten, de levering van gas, water of elektriciteit. Daarbij moet voor het oprichten van nieuwe bebouwing voor hulpdiensten (zoals brandweerkazernes en ambulanceposten) worden aangetoond dat er geen goede alternatieve locatie beschikbaar is binnen de bebouwingscontour.



e) weggebonden voorzieningen

Nieuwe bebouwing voor weggebonden voorzieningen langs rijks- en provinciale wegen, voor zover de locatie niet is gelegen in een rijksbufferzone, zoals aangeduid op kaart 4.



f) bebouwing op het strand

Nieuwe bebouwing op de gronden die op kaart 1 behorende bij deze verordening zijn aangewezen voor strandbebouwing, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing ondersteunt het recreatieve karakter van de kust;
  2. de bebouwing is gemakkelijk verwijderbaar;
  3. de bebouwing vormt geen belemmering voor het onderhoud, de veiligheid of de versterking van de aanwezige waterkeringen. Hierbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.
     


g) kleinschalige bebouwing voor recreatie

Nieuwe kleinschalige bebouwing, uitgezonderd recreatiewoningen, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van het gebied. Bijvoorbeeld een restaurant, een café, een bed & breakfast, een manege, een centrum voor natuureducatie, een golfclubgebouw of voorzieningen bij een camping.



h) recreatiewoningen

Nieuwe recreatiewoningen en de bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen als onderdeel van een complex van recreatiewoningen, binnen de op kaart 1 aangegeven gebieden voor verblijfsrecreatie, onder de voorwaarde van goede landschappelijke inpassing.

Voor de op de kaart 1 aangegeven gebieden voor verblijfsrecreatie op de Kop van Goeree zijn aanvullend de toetsingscriteria voor extra ruimtebehoefte uit het voormalige streekplan Zuid-Holland Zuid (Provinciale Staten, 17 mei 2000) van toepassing. In beginsel dient het aantal verblijfseenheden (recreatiewoningen en stacaravans) in deze gebieden gelijk te blijven (peildatum 1 januari 1999).



i) functies en bebouwing passend bij stedelijk groen buiten de bebouwingscontour

Nieuwe functies passend bij stedelijk groen buiten de bebouwingscontour, zoals sportvelden, volkstuinen en begraafplaatsen, binnen de op kaart 1 daarvoor aangewezen gebieden, waarbij gebouwen zijn toegestaan die in relatie staan tot de functie met een omvang en verschijningsvorm die passen in de omgeving.



j) glastuinbouwgerelateerde bedrijven en functies in het glastuinbouwbedrijvengebied

Binnen de begrenzing van het ‘glastuinbouwbedrijvengebied’, zoals aangegeven op kaart 2, is naast glastuinbouw de vestiging of uitbreiding mogelijk van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw, zoals transportbedrijven, verpakkings- en verwerkingsbedrijven en kennisinstituten. De vestiging is alleen mogelijk als sprake is van intensief ruimtegebruik en het areaal voor de glastuinbouw niet wordt verminderd. Dit kan bijvoorbeeld door de toepassing van dubbel grondgebruik van bedrijven in combinatie met glas.



k) boom- en sierteeltgerelateerde bedrijven en functies op het PCT-terrein

Binnen de begrenzing van het ‘boom- en sierteeltgebied PCT-terrein’, zoals aangegeven op kaart 2, is naast boom- en sierteelt in beperkte mate de vestiging mogelijk van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de boom- en sierteelt en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de boom- en sierteelt, zoals bedrijven voor opslag, transport en groothandel en onderzoeksinstituten.



l) 600 greenportwoningen Duin- en Bollenstreek

600 nieuwe woningen zoals bedoeld in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (Gedeputeerde Staten, 16 mei 2006), onder de volgende voorwaarden:

  1. de openheid van het landschap en de zichtlijnen worden niet significant aangetast;
  2. de woningen worden niet opgericht binnen het Kroonjuweel Landgoed Keukenhof zoals op genomen in de provinciale structuurvisie;
  3. de bouw van de woningen mag niet ten kosten gaan van de zichtbaarheid en ervaarbaarheid van het gebied in het OV-panorama langs het spoor, zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie én
  4. de opbrengst van de bouw van de woningen wordt afgedragen aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij ten behoeve van de projecten uit het meerjarenprogramma.


m) woningen in linten overeenkomstig regelingen in voormalige streekplannen

Nieuwe woningen in linten in overeenstemming met de voorwaarden zoals opgenomen in het voormalige streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiele herziening, Zuidplas (Provinciale Staten, 24 mei 2006), het voormalige streekplan Zuid-Holland Zuid (Provinciale Staten, 17 mei 2000) en het voormalige streekplan Zuid-Holland Zuid, vierde partiële herziening Hoeksche Waard (Provinciale Staten 31 januari 2007).



Lid 3 bestaande stedelijke functies buiten de bebouwingscontouren

In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid 1 dienen bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande stedelijke functies in het gebied buiten de bebouwingscontouren (aangegeven op kaart 1) bepalingen te bevatten die voorzien in of in overeenstemming zijn met de volgende regels:



a)

bestaande niet-agrarische bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven mogen eenmalig worden uitgebreid met ten hoogste 10% van de inhoud;



b)

agrarisch aanverwante bedrijven mogen eenmalig worden uitgebreid met ten hoogste 10% van de inhoud, of 30% indien verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en maatregelen worden getroffen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing;



c)

de door de gemeente te bepalen maximale omvang van bestaande burgerwoningen en recreatiewoningen, alsmede de bijbehorende erfbebouwing;



d)

nieuwe bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven, agrarisch aanverwante bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven worden uitgesloten;



e)

verplaatsing van een bestaande stedelijke functie naar een nieuwe locatie is mogelijk indien per saldo de ruimtelijke kwaliteit verbetert en de bebouwing en de verharding op de oorspronkelijke locatie wordt verwijderd zonder toepassing van ‘ruimte voor ruimte’;



f)

bestaande handels- en exportbedrijven in bollen mogen op de bestaande locatie binnen het concentratiegebied van de bollenteelt (zoals aangegeven op kaart 2) slechts uitbreiden als de uitbreiding noodzakelijk en doelmatig is, de landschappelijke kwaliteit niet significant wordt aangetast (waaronder zichtlijnen en openheid), het verlies aan bollengrond wordt gecompenseerd en financiële afdracht plaatsvindt aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij van de waardevermeerdering van het bedrijf als gevolg van het omzetten van bollengrond.



Lid 4 aanpassen bebouwingscontouren door GS ten behoeve van 'in- en uitdeuken'

Gedeputeerde Staten kunnen de bebouwingscontouren, zoals weergegeven op kaart 1, aanpassen wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. onbenutte ruimte binnen de bestaande contouren binnen een gemeente wordt ingeruild voor nieuw te bebouwen ruimte buiten de bestaande bebouwingscontour;
  2. het totale oppervlak van het gebied binnen de bebouwingscontour wordt niet vergroot;
  3. de totale lengte van de te wijzigen bebouwingscontouren wordt niet vergroot;
  4. belangrijke natuur-, landschaps- en/of cultuurhistorische waarden worden niet aangetast én
  5. de nieuw te bebouwen ruimte maakt geen onderdeel uit van een rijksbufferzone, zoals aangeduid op kaart 4.

Deze regeling is ook van toepassing op het ‘uitdeuken’ van de contouren van ‘stedelijk groen buiten de contour’, zoals weergegeven op kaart 1, in combinatie met het ‘indeuken’ van de bebouwingscontouren of de contouren van ‘stedelijk groen buiten de contour’.



Lid 5 compensatie bollengrond

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het concentratiegebied voor de bollenteelt, zoals aangegeven op kaart 2, die nieuwe bebouwing en of functies toestaan anders dan bollenteeltbedrijven en die ten koste gaan van het areaal bollengrond, voorzien erin dat bollengrond wordt gecompenseerd.



Artikel 3 Ontheffingen van de regels voor het gebied buiten de bebouwingscontouren

Lid 1 ontheffing 'ruimte voor ruimte', maatwerk en gebiedsgericht toepassing

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2, lid 1 voor maatwerk bij en gebiedsgerichte toepassing van ‘ruimte voor ruimte’ zoals bedoeld in artikel 2, lid 2 onder a.

Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de landschappelijke kwaliteit ter plaatse wordt fors verbeterd;
  2. de vervanging van bestaande bebouwing, kassen of boom- en sierteelt door nieuwe bebouwing leidt per saldo tot een substantiële vermindering van de bebouwing;
  3. er worden niet meer compensatiewoningen of andere functies toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van de bestaande bebouwing en de herbestemming te realiseren;
  4. de nieuwe functies brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  5. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2003;
  6. de te slopen kassen zijn gelegen buiten de concentratiegebieden voor de glastuinbouw (met uitzondering van de transformatiegebieden) zoals aangeduid op kaart 2;
  7. de te saneren boom- en sierteeltpercelen zijn gelegen buiten de boom- en sierteeltgebieden zoals aangeduid op kaart 2 én
  8. bij gebiedsgerichte toepassing, waarbij op meerdere percelen in een aaneengesloten gebied bebouwing wordt gesloopt, worden de compensatiewoningen bij voorkeur geclusterd gebouwd op percelen die zoveel mogelijk aansluiten op bestaande bebouwingsstructuren.
     


Lid 2 ontheffing 'rood voor groen'

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2, lid 1 voor nieuwe bebouwing ten behoeve van ‘rood voor groen’. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. een substantiële verbetering van in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden van die omgeving door investeringen;
  2. sanering van niet-passende functies die afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, zoals bedrijfsterreinen of terreinen met opslag in de openlucht;
  3. er worden niet meer woningen of andere functies toegestaan dan noodzakelijk is om te voldoen aan het gestelde onder a en b;
  4. de nieuwe functies brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven én
  5. voor zover de locatie is gelegen in een rijksbufferzone, zoals aangeduid op kaart 4, moeten voor het toepassen van ‘rood voor groen’ aanwijzingen zijn gegeven in de provinciale structuurvisie of in een intergemeentelijke structuurvisie.


Lid 3 ontheffing omvangrijke intensieve dagrecreatie

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2, lid 1 voor de vestiging of uitbreiding van omvangrijke intensieve overdekte of openlucht dagrecreatie. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de functie sluit aan bij en is ondersteunend voor het recreatieve karakter van het gebied;
  2. de locatie is goed bereikbaar;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt niet in onevenredige mate aangetast;
  4. de bebouwing wordt zoveel mogelijk beperkt en ruimtelijk ingepast én
  5. voor zover de locatie is gelegen in een rijksbufferzone, zoals aangeduid op kaart 4, moeten voor het toelaten van de functie aanwijzingen zijn gegeven in de provinciale structuurvisie;
  6. de natuurwaarden en biodiversiteit worden niet in onevenredige mate aangetast.
     


Lid 4 ontheffing landelijk wonen in de Stadsregio Rotterdam

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2 lid 1 voor de bouw van nieuwe woningen in de Stadsregio Rotterdam ten behoeve van ‘landelijk wonen’ in overeenstemming met het voormalige streekplan RR2020 (Provinciale Staten, 12 oktober 2005).



Lid 5 ontheffing wonen in het groen in de gemeente Westland

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2 lid 1 voor de bouw van nieuwe woningen ten behoeve van ‘wonen in het groen’ in de gemeente Westland in overeenstemming met de 7e herziening van het voormalige streekplan Zuid-Holland West (Provinciale Staten, 30 januari 2008).



Artikel 4 Agrarische bedrijven

Lid 1 algemene regels agrarische bedrijven

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bevatten bepalingen die erin voorzien dat:



a)

agrarische bebouwing (uitgezonderd kassen) wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;



b)

nieuwe bebouwing alleen mogelijk is als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;



c)

voor een volwaardig agrarisch bedrijf maximaal één agrarische bedrijfswoning is toegestaan, of het aantal dat al is vergund;



d)

nieuwe intensieve veehouderij wordt uitgesloten;



e)

bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven in beperkte mate mogen uitbreiden in overeenstemming met door de gemeente te bepalen regels;



f)

bestaande intensieve veehouderij als neventak bij agrarische bedrijven eenmalig met ten hoogste 10% van de inhoud mag worden uitgebreid, of meer indien dat nodig is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen;



g)

in rijksbufferzones, zoals aangeduid op kaart 4, in afwijking van het bepaalde onder e en f de oprichting van nieuwe gebouwen voor intensieve veeteelt wordt uitgesloten.



Lid 2 agrarische bedrijven buiten de concentratiegebieden voor de glastuinbouw

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de concentratiegebieden voor de glastuinbouw (zoals weergegeven op kaart 2) wijzen geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met glastuinbouw mogelijk maken en bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven een oppervlakte van ten hoogste 2 hectare aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt. Voor zover de gronden zijn geleden in een rijksbufferzone, zoals aangeduid op kaart 4, dienen nieuwe gebouwen en kassen voor glastuinbouw te worden uitgesloten.



Lid 3 agrarische bedrijven buiten de concentratiegebieden voor de boom- en sierteelt

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten het concentratiegebied van de boom- en sierteelt, (zoals weergegeven op kaart 2) wijzen geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met boom- en sierteelt mogelijk maken en bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven een oppervlakte tot hoogstens 300 m2 aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.



Lid 4 boom- en sierteelt binnen het concentratiegebied

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het concentratiegebied voor de boom- en sierteelt (zoals weergegeven op kaart 2) bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven maximaal 1/3 van het bedrijfsoppervlak mag worden gebruikt voor kassen.



Lid 5 boom- en sierteelt op het PCT-terrein Boskoop

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het op kaart 2 aangeduide boom-en sierteeltgebied PCT-terrein, bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven die gespecialiseerd zijn in de teelt in pot en container maximaal 50% van de beteelbare oppervlakte mag worden bebouwd met kassen.



Lid 6 bollenteelt

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het concentratiegebied voor de bollenteelt (zoals weergegeven op kaart 2) bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij volwaardige bollenteeltbedrijven een oppervlakte aan kassen van hoogstens 3.000 m2 per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.



Lid 7 nevenactiviteiten

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontour (zoals aangegeven op kaart 1) kunnen bestemmingen aanwijzen die het mogelijk maken om bij agrarische bedrijven nevenactiviteiten te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen. Dit onder de volgende voorwaarden:

  1. het oprichten van bebouwing of het aanbrengen van verharding voor de nevenactiviteit is in beperkte mate mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel;
  2. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie van het bedrijf;
  3. er mogen geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven worden veroorzaakt én
  4. de nevenactiviteit mag de verkeersafwikkeling niet onevenredig belasten.
     


Artikel 5 Ecologische hoofdstructuur (EHS)

Lid 1 bestaande natuur, prioritaire nieuwe natuur en waternatuurgebied

Bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied wijzen bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.



Lid 2 overige nieuwe natuur, zoekgebied of ecologische verbinding

Bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als overige nieuwe natuur, zoekgebied of ecologische verbinding wijzen geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.



Lid 3 herbegrenzing EHS om niet logische redenen ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bedoeld in lid 1 en lid 2 en aangeduid op kaart 3, te herbegrenzen ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling en voor zover:

  1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en van de samenhang van de Ecologische Hoofdstructuur beperkt is;
  2. de Ecologische Hoofdstructuur in het desbetreffende gebied kwalitatief of kwantitatief wordt versterkt;
  3. de oppervlakte van de Ecologische Hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  4. de voorgenomen ontwikkeling zorgvuldig is onderbouwd en alternatieven zijn afgewogen én
  5. maatregelen worden voorgenomen die een bij de wezenlijke kenmerken en waarden passende goede landschappelijke inpassing borgen.
     


Lid 4 specifieke ontheffing EHS bij groot openbaar belang

Gedeputeerde Staten kunnen op basis van het 'nee, tenzij' principe ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1 en 2 en daarbij zonodig de Ecologische Hoofdstructuur zoals aangeduid op kaart 3 te herbegrenzen als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. er is sprake van een groot openbaar belang;
  2. er zijn geen reële andere mogelijkheden én
  3. de negatieve effecten worden zoveel mogelijk beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.

Onder 'groot openbaar belang' wordt in ieder geval verstaan de veiligheid, de drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van wind-, water- of zonne-energie of de plaatsing van installaties voor de opsporing, winning, opslag of het transport van olie en gas.
 



Lid 5 compensatieregeling

Bij compensatie, zoals bedoeld in lid 4 onder c, moeten in ieder geval de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  1. de compensatie leidt niet tot een nettoverlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden;
  2. de compensatie vindt plaats:
    1. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
    2. door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is, of
    3. op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs onmogelijk is.
       


Lid 6 verantwoording effectbeperking en compensatie in toelichting bestemmingsplan

De toelichting van het bestemmingsplan dat de ontwikkeling mogelijk maakt waarvoor ontheffing zoals bedoeld in lid 4 nodig is, bevat een verantwoording over de aard van de effectbeperkende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de wijze waarop die compensatie duurzaam is verzekerd.



Lid 7 saldobenadering

In afwijking van het bepaalde in lid 1 en lid 2 kan een bestemmingsplan een activiteit of een combinatie van activiteiten mogelijk maken die mede tot doel heeft de kwaliteit of kwantiteit van de Ecologische Hoofdstructuur per saldo te verbeteren. Deze saldobenadering is toepasbaar voor zover de activiteit of de combinatie van activiteiten in onderlinge samenhang of in onderlinge samenhang met activiteiten in een ander bestemmingsplangebied tot gevolg heeft dat:

  1. de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur verbetert, waarbij de oppervlakte van de Ecologische Hoofdstructuur minimaal gelijk blijft of toeneemt, of
  2. het areaal van de Ecologische Hoofdstructuur groter wordt ter compensatie van het gebied dat door de activiteiten verloren is gegaan en daarmee een beter functionerende Ecologische Hoofdstructuur ontstaat.

Dit moet blijken uit een integrale gebiedsvisie die is vastgelegd in de provinciale structuurvisie of een intergemeentelijke structuurvisie.



Lid 8 verantwoording saldobenadering in toelichting bestemmingsplan

De toelichting van een bestemmingsplan die toepassing van de saldobenadering zoals bedoeld in lid 7 mogelijk maakt, bevat een verantwoording van de aard, de wijze en het tijdstip van de realisatie van de kwaliteits- of kwantiteitswinst die met de saldobenadering wordt bereikt.



Lid 9 herbegrenzing bij saldobenadering door Provinciale Staten

Een besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in lid 7 waarvoor de wijziging van de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur nodig is, kan niet worden genomen dan nadat Provinciale Staten hebben besloten van haar bevoegdheid tot herbegrenzing gebruik te maken door wijziging van kaart 3 van de verordening.



Artikel 6 Nationale en provinciale landschappen en rijksbufferzones

Lid 1 kernkwaliteiten nationale landschappen

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de begrenzing van de nationale landschappen Groene Hart, Hoeksche Waard en Nieuwe Hollandse Waterlinie en de daarin gelegen snelwegpanorama's Wiericke, Wijk en Wouden en Hoeksche Waard, zoals weergegeven op kaart 4, mogen alleen ontwikkelingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van deze gebieden behouden of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn beschreven in de toelichting van deze verordening. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt onderbouwd op welke wijze of met welke maatregelen de kernkwaliteiten kunnen worden behouden of versterkt.



Lid 2 afwijking bij groot openbaar belang

Afwijking van het bepaalde in lid 1 is slechts mogelijk indien sprake is van een groot openbaar belang en de nadelige effecten op het behoud of de versterking van de kernkwaliteiten zoveel mogelijk worden beperkt of gecompenseerd. Bij gebruikmaking van deze afwijkingsmogelijkheid dient de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten over de aard van de effectbeperkende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop die compensatie duurzaam is verzekerd.



Lid 3 beeldkwaliteitsparagraaf bestemmingplannen Groene Hart

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bebouwingscontouren of binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, zoals aangegeven op kaart 1, moeten een beeldkwaliteitsparagraaf bevatten als:

  1. de gronden zijn gelegen binnen de begrenzing van het Groene Hart (zoals aangegeven op kaart 4) én
  2. het bestemmingsplan voorziet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten.

In de beeldkwaliteitsparagraaf moet - voor zover relevant - ten minste aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:

  1. de kernkwaliteiten, zoals bedoeld in lid 1;
  2. de belangrijkste kwaliteiten van de landschapstypen en de aardkundige waarden;
  3. de belangrijkste kwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  4. de openheid van het landschap;
  5. de historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten;
  6. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse én
  7. de ordeningsprincipes en de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.

Daarbij moet de toelichting van het bestemmingsplan ten minste een verantwoording bevatten van de mate waarin de nieuwe functies of de uitbreiding van bestaande functies aansluiten bij de genoemde aspecten en de wijze van inpassing in de wijdere omgeving. Als sprake is van negatieve effecten op de beschreven kwaliteiten, dan moet in het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de maatregelen die worden getroffen om de negatieve effecten op te heffen of zoveel mogelijk te beperken, met inachtneming van het bepaalde in lid 1 en lid 2 over de kernkwaliteiten.
 



Lid 4 beeldkwaliteitsparagraaf in nationale en provinciale landschappen en rijksbufferzones

Het bepaalde in lid 3 is eveneens van toepassing op alle gebieden met een beschermende status, te weten de provinciale landschappen (zoals aangegeven op kaart 4a) en de nationale landschappen en de rijksbufferzones (zoals aangegeven op kaart 4).



Lid 5 migratiesaldo nul nationale landschappen

Bestemmingsplannen die woningbouw mogelijk maken op gronden die zijn gelegen binnen de begrenzing van de nationale landschappen Groene Hart, Hoeksche Waard en Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals weergegeven op kaart 4, moeten in overeenstemming zijn met ‘migratiesaldo nul’. Dit betekent dat het maximale woningbouwprogramma in het nationaal landschap niet meer bedraagt dan het woningbouwprogramma dat nodig is om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte. De woningbehoefte wordt berekend op basis van de natuurlijke bevolkingsontwikkeling en het evenwicht tussen het aantal personen dat zich binnen het nationaal landschap vestigt en dat daaruit vertrekt. In de toelichting van het bestemmingsplan moet worden aangegeven hoe het daarin opgenomen woningbouwprogramma zich verhoudt tot ‘migratiesaldo nul’.



Artikel 7 Kantoren

Lid 1 kantorenlocaties

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de invloedsfeer van bestaande haltes van het op kaart 5 aangeduide Zuidvleugelnet en buiten in een geldend bestemmingsplan opgenomen kantoorbestemmingen wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe bebouwing voor kantoren mogelijk maken. Binnen de invloedsfeer van de haltes van het Zuidvleugelnet liggen gronden die binnen 10 minuten vanaf de haltes bereikbaar zijn te voet of met hoogfrequente bus- en tramverbindingen.



Lid 2 uitzonderingen

Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op:

  1. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2 per vestiging;
  2. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
  3. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2;
  4. functiegebonden kantoren, zoals (lucht)havengebonden kantoren en veilinggebonden kantoren;
  5. uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.


Lid 3 regionale afstemming van kantorenprogramma's

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe kantoren met een omvang van meer dan 1000 m2 bruto vloeroppervlak per vestiging, moeten in overeenstemming zijn met een regionaal afgestemd kantorenprogramma. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording worden opgenomen.



Lid 4 SER-ladder

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe locaties voor kantoren of de uitbreiding van bestaande locaties voor kantoren met een oppervlakte van tenminste 1 hectare aan aaneengesloten percelen, moeten in de toelichting een verantwoording bevatten waarbij de behoefte aan nieuwe locaties als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook moet worden onderbouwd waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door herstructurering of intensivering van bestaande locaties, of het benutten van ruimte op locaties elders in de regio. Tevens moet onderzocht worden of ter compensatie elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering.



Artikel 8 Bedrijventerreinen

Lid 1 SER-ladder

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe bedrijven- en zeehaventerreinen, of de uitbreiding van bestaande bedrijven- en zeehaventerreinen met een oppervlakte van ten minste 1 hectare aan aaneengesloten percelen, moeten in de toelichting een verantwoording bevatten waarbij de behoefte aan nieuw bedrijven- en zeehaventerrein als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook moet worden onderbouwd waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door herstructurering of intensivering van bestaande terreinen, of het benutten van ruimte op bedrijventerreinen elders in de regio.



Lid 2 uitsluiten bedrijfswoningen

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedsfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 6 van deze verordening zijn aangeduid als transformatiegebied en die een andere bestemming dan bedrijventerrein hebben gekregen.



Lid 3 hoogst mogelijke milieucategorie

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de provinciale structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.



Lid 4 afwijkingsmogelijkheid na regionale afstemming

Afwijking van het bepaalde in lid 3 is mogelijk indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogste mogelijke milieucategorie die mogelijk zou zijn op het betreffende bedrijventerrein. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.



Artikel 9 Detailhandel

Lid 1 geen detailhandel buiten de centra

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken.



Lid 2 uitzonderingen

Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op bestemmingsplannen die de volgende ontwikkelingen mogelijk maken:



a)

perifere detailhandel, zoals bedoeld in lid 3, mits de gronden op kaart 7 zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel;



b)

perifere detailhandel, zoals bedoeld in lid 3, onder a, b, c en d, buiten de op kaart 7 aangewezen opvanglocaties voor perifere detailhandel, mits het gaat het om de vestiging van een individueel bedrijf en geen nieuwe perifere detailhandelsconcentratie ontstaat en voorzover vestiging plaatsvindt op een bedrijventerrein het aandeel van bedrijven in perifere detailhandel niet meer bedraagt dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein.



c)

nieuwe regionale winkelcentra op de locaties die zijn aangeduid op kaart 7;



d)

kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m2, zoals buurt- en gemakswinkels;



e)

de verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele, medische, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen (zoals stadions en ijsbanen), mits het assortiment aansluit bij deze voorzieningen;



f)

de aflevering van door consumenten bestelde producten op een bedrijfslocatie waar deze producten worden geassembleerd en/of geproduceerd (zoals PC-configuraties op bestelling) of



g)

uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging.



Lid 3 categorieën perifere detailhandel

Onder perifere detailhandel, zoals bedoeld in lid 2, onder a en b, wordt het volgende verstaan:

  1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. detailhandel in zeer volumineuze goederen: auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;
  3. tuincentra;
  4. bouwmarkten
  5. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2.
     


Lid 4 nevenassortimenten

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn bestemd voor perifere detailhandel, zoals bedoeld in lid 2, onder a en b, stellen regels aan de nevenassortimenten. De oppervlakte van deze winkelvoorzieningen mag voor een deel voor de verkoop van nevenassortiment worden gebruikt. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment;
  2. het nevenassortimentsdeel neemt niet meer ruimte in beslag dan 20% van het netto verkoopvloeroppervlak;
  3. uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur én
  4. advies is nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).


Lid 5 ontwikkelingen groter dan 2000m2 binnen de centra

Bestemmingsplannen die detailhandel mogelijk maken op gronden die zijn gelegen binnen de in lid 1 bedoelde bestaande en nieuwe winkelconcentraties en binnen de in lid 2 onder c bedoelde regionale winkelcentra moeten bij detailhandelsontwikkelingen die groter zijn dan 2.000 m2 (bruto vloeroppervlak) vergezeld gaan van een distributieplanologisch onderzoek. Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).



Lid 6 ontwikkelingen groter dan 1000m2 met perifere detailhandel

Bestemmingsplannen die ontwikkelingen van perifere detailhandel mogelijk maken, zoals bedoeld in lid 2 onder a en b en lid 3 onder b, c, d en e dienen bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m2 (bruto vloeroppervlak) vergezeld te gaan van een distributieplanologisch onderzoek. Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).



Artikel 10 Primaire en regionale waterkeringen

Lid 1

Onverminderd het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
worden de primaire en regionale waterkeringen (aangegeven op kaart 8) als zodanig bestemd en worden in de bestemming regels opgenomen voor onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen.



Lid 2

De bestemming wordt toegekend aan de gronden in de beschermingszones en de kernzone van de betreffende keringen, zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterbeheerders.



Lid 3

Andere bestemmingen zijn slechts toelaatbaar voor zover - ook met het oog op de
zeespiegelstijging - er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.



Artikel 11 Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
Bestemmingsplannen voor gronden langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas van raainummer 1034 (Hoek van Holland) tot raainummer 995 (splitsing Nieuwe Maas en Hollandse IJssel), zoals aangegeven op kaart 9, moeten voor het aanwijzen van bestemmingen in overeenstemming zijn met de volgende bepalingen:
 



a)

In het gebied tussen raainummer 1034 en raainummer 1004 (waar zeeschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen of aanmeren) moet een zone van 40 meter vanaf de kade worden vrijgehouden van nieuwe bebouwing.
In het gebied tussen de 40 en 65 meter vanaf de kade is nieuwe bebouwing slechts mogelijk als sprake van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang én is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.



b)

In het gebied tussen raainummer 1004 en raainummer 995 (waar alleen binnenvaartschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen of aanmeren) moet een zone van 25 meter worden vrijgehouden van nieuwe bebouwing.
In het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade is nieuwe bebouwing slechts mogelijk als sprake van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang én is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.



c)

In de onder a en b bedoelde bebouwingsvrije zones langs de oever zijn incidenteel nieuwe kleinschalige voorzieningen toelaatbaar ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever, zoals restaurants, cafés en kiosken, alsmede voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of de haven, zoals radarposten en kranen. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten mogen niet worden belemmerd;
  2. er zijn voldoende vluchtmogelijkheden (van de risicobron af gericht);
  3. het scheepvaartverkeer wordt niet belemmerd (zichtlijnen, radarwerking etc.) én
  4. advies is nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de beheerder van de vaarweg of haven.


d)

In afwijking van het bepaalde onder a en b is op het havenindustrieel complex (raainummer 1005 tot 1034, aan de linkeroever) nieuwe bebouwing toegestaan voor bedrijven die vallen onder artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten mogen niet worden belemmerd;
  2. er zijn voldoende vluchtmogelijkheden (van de risicobron af gericht);
  3. het scheepvaartverkeer wordt niet belemmerd (zichtlijnen, radarwerking etc.) én
  4. advies is nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de beheerder van de vaarweg of haven.


Artikel 12 Luchthavens en helihavens

Lid 1 afstand tot woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen binnen 500 meter van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe luchthavens (waaronder helihavens) mogelijk maken. Uitgezonderd zijn luchthavens met een maatschappelijke functie en woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen die in eigendom zijn van de grondeigenaar van de gronden waarop de luchthaven mogelijk wordt gemaakt; deze tellen niet mee bij het bepalen van de minimaal aan te houden afstand van 500 meter.



Lid 2 afstand tot stiltegebieden

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen in of binnen 1000 meter van milieubeschermingsgebieden voor stilte, zoals aangegeven op kaart 10, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe luchthavens (waaronder helihavens) mogelijk maken. Dit tenzij deze luchthavens een maatschappelijke functie hebben.



Lid 3 ongemotoriseerde luchtsporten

Het bepaalde in lid 1 en 2 is niet van toepassing op luchthavens voor ongemotoriseerde luchtsporten.



Lid 4 geluidarme gemotoriseerde luchtsporten

In afwijking van het bepaalde in lid 1 en lid 2 geldt voor luchthavens waar geluidarme gemotoriseerde luchtsporten plaatsvinden een afstandsnorm van 250 meter tot woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen en 500 meter tot stiltegebieden.



Lid 5 helihavens voor commercieel vervoer

Bestemmingsplannen wijzen geen bestemmingen aan en stellen geen regels die nieuwe helihavens voor commercieel vervoer mogelijk maken.



Lid 6 uitzondering voor de Stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden

In afwijking van lid 5 is het mogelijk om in zowel de Stadsregio Rotterdam als het Stadsgewest Haaglanden één helihaven te bestemmen voor commercieel vervoer zolang er niet al een helihaven voor commercieel vervoer aanwezig is of bestemd is in de stadsregio of het stadsgewest.



Artikel 13 Molenbiotoop

Lid 1 molenbiotoop

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, zoals aangeduid op kaart 11, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de volgende voorwaarden:



a)

binnen de straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;



b)

binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, moet wat betreft nieuwe bebouwing en beplanting het volgende zijn geregeld:

  1. Als de molen is gelegen in het gebied buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel).
  2. Als de molen is gelegen in het gebied binnen de bebouwingscontour (zoals aangegeven op kaart 1) mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).
  3. Als de onder i en ii bedoelde molenbeschermingszone zowel binnen als buiten de bebouwingscontour is gelegen, dan geldt het volgende:
    • Molen binnen de bebouwingscontour:
      Binnen en tot de bebouwingscontour geldt de 1 op 30-regel. De toegepaste bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten de bebouwingscontour horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten de bebouwingscontour een grotere hoogte kan worden toegestaan (1 op 100-regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek).
    • Molen buiten de bebouwingscontour:
      Tot de bebouwingscontour geldt de 1 op 100-regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. De toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn (vanaf dit punt moet een schuine lijn worden getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand).
       

 



Lid 2 uitzondering voor situaties met bestaande beperkingen

In afwijking van het bepaalde in lid 1 onder b is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk als:

  1. er sprake is van een situatie waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, óf:
  2. zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.
     


Lid 3 molens met een bijzondere molenbiotoop

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, aanduid op kaart 11 als molens met een bijzondere molenbiotoop, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de molenbiotoop omvat een cirkel met een straal van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen;
  2. binnen de molenbiotoop gelden door de gemeente te bepalen beperkingen voor de hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting, waarbij zowel rekening wordt gehouden met het belang van de molen als de belangen van bestaande functies en bebouwing.
     


Lid 4 aanpassing kaart door GS

Gedeputeerde Staten kunnen kaart 11 behorende bij deze verordening aanpassen, indien daartoe aanleiding bestaat in verband met veranderingen in de staat of de omgeving van een molen.



Artikel 14 Landgoedbiotoop

Lid 1 bescherming landgoedbiotoop

Bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken voor gronden gelegen binnen de biotoop van de afzonderlijke historische buitenplaatsen welke zijn weergegeven op kaart 12, dienen de waarden van de landgoedbiotoop te beschermen, en waar mogelijk gericht te zijn op verbetering en versterking van de kwaliteit van het landgoed en zijn biotoop.



Lid 2 beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor gronden gelegen binnen de biotoop van een landgoed dient een beeldkwaliteitsparagraaf te bevatten, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoedbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de volgende kenmerken en waarden van de landgoedbiotoop beschermd of versterkt worden:

  1. de buitenplaats, bestaande uit het hoofdhuis met bijgebouwen en het bijbehorende park of tuin, alsmede de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen;
  2. de structuur waaraan het landgoed bewust is gekoppeld, direct of door middel van zichtlijnen: een weg, een waterloop, of beide;
  3. het panorama: de ontworpen zichtrelatie tussen het hoofdhuis en een deel van de openbare ruimte buiten de buitenplaats, bijvoorbeeld gezien vanaf een weg;
  4. de zichtlijn: een nauw ingekaderde, ontworpen lijn, die van buiten de buitenplaats zicht geeft op het hoofdhuis en vice versa;
  5. het blikveld: de vrije ruimte rondom de buitenplaats die nodig is om de buitenplaats te herkennen in het landschap.
     


Lid 3 afwijkingsmogelijkheid

Afwijking van het bepaalde in lid 1 is slechts mogelijk indien sprake is van bouwmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan of indien sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.