De digitale Actualisering 2012 van de Visie op Zuid-Holland (structuurvisie en verordening Ruimte) bevat 2 onderdelen, ten eerste de onderwerpen van de provincie en ten tweede de onderwerpen die zijn ingebracht door gemeenten en regio's.
Om de impact van de wijzigingen als gevolg van de actualisering 2012 beter te kunnen beoordelen in dit ontwerp zijn als extra service de wijzingingen verwerkt in het deel Visie op Zuid-Holland. Dit deel bevat de tekst van het moederplan uit 2010 met daarin eerdere herzieningen (tot en met de actualisering 2011) verwerkt. De wijzigingen van de actualisering 2012 zijn hierin herkenbaar gemaakt door ze te arceren (toegevoegde tekst) of door te halen (geschrapte tekst). In het digitale plan kan vanuit het deel Actualisering 2012 met links doorgeklikt worden naar de gewijzigde tekst in het aangevulde moederplan.
Om te navigeren tussen verschillende stukken tekst kunt u het beste gebruik maken van de inhoudsopgave aan de linkerzijde, of van de knoppen 'vorige' en 'volgende' om de hele tekst door te lopen.
PVR: In het kaartbeeld kunt u verschillende kaarten bevragen. De wijzigingen die zijn gemaakt op de bestaande kaarten zijn verzameld op één kaart. De kaarten die met deze actualisering nieuw aan de verordening worden toegevoegd zijn allemaal apart beschikbaar..
Wanneer u in de kaart het i-tje gebruikt klikt u als het ware door alle kaarten heen en krijgt u telkens alle informatie die op die locatie van toepassing is terug
Wanneer u heen en weer wilt navigeren tussen de kaart en tekst kunt u gebruik maken van de optie 'stap terug', u zult dan terugkeren naar het laatst bekeken stuk tekst of naar de laatst bekeken kaart op het juiste zoomniveau.
Onder 'gerelateerde documenten' vindt u het wijzigingsbesluit
--------------------------
Regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid Wet ruimtelijke ordening
Vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 2 juli 2010
In werking getreden op 20 juli 2010
Aangevuld met:
In de structuurvisie is opgenomen dat de Provinciale Structuurvisie (verder aangegeven als PSV of structuurvisie) en de Verordening Ruimte (verder aangegeven als PVR of verordening) jaarlijks worden geactualiseerd. Deze Actualisering 2012 bevat de voorstellen tot wijziging van structuurvisie en verordening die op 29 februari 2012 door Provinciale Staten zijn vastgesteld.
De hoofdopgaven, de 14 provinciale belangen en de planhorizon uit de structuurvisie staan ook bij deze actualisering niet ter discussie. De inspraak kan alleen over de onderwerpen uit deze Actualisering 2012 gaan.
Een aantal ontwikkelingen is aanleiding tot aanpassing van de structuurvisie en/of verordening:
Opzet van de actualisering
Deze actualisering behandelt eerst de provinciale onderwerpen en daarna de onderwerpen vanuit gemeenten en regio’s. Het derde hoofdstuk bevat een aantal "technische" aanpassingen. Dit zijn aanpassingen van de structuurvisie en verordening die naar aanleiding van de Nota van Beantwoording op de zienswijzen aan de actualisering zijn toegevoegd of het herstel van onjuistheden die tijdens het proces zijn ontdekt. Ieder hoofdstuk kent een vaste opbouw. De paragraaf begint met de aanleiding waarom het onderwerp onderdeel uitmaakt van de Actualisering 2012. Daarna wordt over het betreffende onderwerp aangegeven welke wijzigingen in de structuurvisie, verordening en kaarten worden voorgesteld. Met een link kunnen de wijzigingen zelf worden bekeken. Die zijn in deel 2 van dit document gemarkeerd opgenomen in de totaaldocumenten van structuurvisie en verordening. De kaartwijzigingen worden per onderwerp aangegeven.
Aanleiding
Niet alle onderwerpen uit de Startnotitie Actualisering Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte 2012 zijn meegenomen.
De volgende onderwerpen uit de startnotitie maken om diverse redenen geen deel uit van deze actualisering. Dit wordt per onderwerp hierna aangegeven.
2.1 Ondergronds grondgebruik
In de Actualisering 2011 is het thema Ondergronds Ruimtegebruik opgenomen in de structuurvisie. Dit naar aanleiding van een motie waarin Provinciale Staten hebben verzocht een visie op de ondergrond op te stellen en deze in te voegen in de structuurvisie en de verordening. Dit beleid is nog in ontwikkeling, is mogelijk PlanMERplichtig of betekent een ingrijpender wijziging dan in een actualisering passend zou zijn. Ook is het rijksbeleid op dit punt nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Ondergronds Ruimtegebruik is daarom nog niet in deze actualisering 2012 verwerkt.
2.2 Herijking Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Als gevolg van het Onderhandelingsakkoord Natuur wordt de ontwikkelopgave van de EHS herijkt. De inzet van de provincie Zuid-Holland is de ontwikkelopgave te beperken tot wat nodig is voor internationale verplichtingen van Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water. Een door het Interprovinciaal Overleg (IPO) ingestelde externe commissie geeft volgens de planning in oktober 2012 een bindend advies voor prioritering van de landelijke ontwikkelopgave, de toedeling van de middelen uit grond-voor-grond en aanvulling uit het provinciefonds voor beheer. Dan wordt duidelijk hoe de ontwikkelopgave van de herijkte EHS eruit ziet.
Het advies komt te laat om dit onderwerp in de Actualisering 2012 mee te nemen. Volgens het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) moeten de provincies binnen een jaar na inwerkingtreding van dit besluit de herijkte EHS in een verordening hebben vastgelegd. Naar verwachting treedt het onderdeel EHS van het Barro in de loop van 2012 in werking. Daarom zal voor de herijking van de EHS in de 1e helft van 2013 een aparte herzieningsprocedure voor de structuurvisie en de verordening worden doorlopen. Ook de herijking van de ecologische verbindingen zullen in dit proces worden meegenomen.
2.3 Kantorenbeleid
Voor het onderwerp kantorenbeleid geldt dat de regio's nog niet klaar zijn met hun uitwerking van het kantorenbeleid zoals dat is vastgesteld met de Actualisering 2011. Dit onderwerp gaat dan ook niet mee in de Actualisering 2012.
Een aantal onderwerpen is aan deze Actualisering 2012 toegevoegd nadat de Startnotitie is vastgesteld door Provinciale Staten op 29 februari 2012. Een wijziging in structuurvisie of verordening op dit onderwerp was op dat moment nog niet te voorzien. Dit gaat om:
Aanleiding
De inzet van het beschikbare instrumentarium voor de archeologische monumentenzorg verdient een actualisering. Dit is geconcludeerd in de Tussenbalans Archeologie (GS, september 2010) mede naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State over de archeologie in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het is wenselijk duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.
Huidig archeologiebeleid
De provincie Zuid-Holland draagt medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied. De archeologische waarden die zich (vrijwel) onzichtbaar in de grond bevinden, zijn onderdeel van dat cultuurhistorisch erfgoed. Met de ontwikkeling van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) in 2001 en de herziening daarvan in 2007 heeft de provincie de archeologische waarden in kaart gebracht. De bescherming van het bodemarchief is wettelijk geregeld in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Dit wordt gerealiseerd door archeologie een niet vrijblijvende plaats te geven bij ruimtelijke processen. Algemeen uitgangspunt is aanwezige of te verwachten archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden of te ontzien. Waar bodemverstoring niet is te vermijden is het leidende principe: de verstoorder betaalt.
De provincie neemt de zorg voor het archeologisch bodemarchief actief op zich, maar wil nadrukkelijk geen onnodige blokkades opwerpen in het ruimtelijke ordeningsproces. In de CHS is aangegeven in welke gebieden archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij verstorende ontwikkelingen en in welke gebieden dat niet noodzakelijk is. Daarbij worden gradaties van verwachtings- en bekende waarden onderscheiden waaraan een getrapt beleid is gekoppeld oplopend in de zwaarte van verplichtingen ten aanzien van het archeologisch erfgoed. Dit is uitgewerkt in de Regioprofielen Cultuurhistorie. Bij verwachte waarden hanteert de provincie de wettelijke ondergrens voor archeologisch onderzoek van 100 m2. Daaraan is toegevoegd dat onderzoek achterwege kan blijven als de beroering zich beperkt tot 30 cm diepte.
Als gevolg van de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn steeds meer gemeenten overgegaan tot het opstellen van een lokaal archeologiebeleid, aanvullend op dat van het rijk en de provincie. Ook houden steeds meer private organisaties zich bezig met archeologisch onderzoek. Door deze ontwikkelingen bestaat het risico van versnippering van onderzoek en uitkomsten. De provincie vindt het van belang dat onderzoek naar de geschiedenis van Zuid-Holland niet fragmentarisch plaatsvindt. Daarom zijn in de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) een vijftal onderzoeksthema's genoemd die van provinciaal, dus bovenlokaal, belang zijn. De vijf thema's richten zich op de bewoningsgeschiedenis van Zuid-Holland.
Vernieuwing van het archeologiebeleid
De laatste jaren zijn er de nodige discussies geweest tussen provincie en gemeenten over de verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van archeologie. De provincie zal daarom aangeven bij welke onderdelen van de CHS de gemeente het voortouw heeft en bij welke onderdelen de provincie.
Voor de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling wordt onderscheid gemaakt in gebieden met verwachte archeologische waarden (ongeveer 45% van het grondgebied van de provincie) en gebieden met bekende archeologische waarden (minder dan 1% van het grondgebied van de provincie).
De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Voor gemeenten die niet beschikken over een eigen archeologische waardenkaart blijft het provinciaal beleid onverkort van toepassing. Dit betekent onder andere een onderzoeksplicht bij ontwikkeling die groter zijn dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de POA benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
nieuw
Aanleiding
Gedeputeerde Staten hebben in april 2010 besloten dat de provincie:
Inhoud
In buitendijkse gebieden van de grote rivieren die binnen de bebouwingscontouren liggen, neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden ook gezien klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico’s. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico en te motiveren hoe zij daarmee zijn omgegaan. Dit wordt opgenomen in een nieuw artikel in de verordening. De provincie heeft een RisicoApplicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kan helpen. Het staat de gemeenten vrij ook de risico's op economische schade, milieuschade en het aantal getroffenen door functieuitval in beeld brengen.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
aanpassing in paragraaf 4.6.1 verbeteren van de waterveiligheid, toevoeging van een passage over de RisicoApplicatie Buitendijks.
verordening:
Aanleiding
De provincie heeft de Vaststellingsovereenkomst in 2011 getekend waarin staat dat de exploitatie van de stortplaats Derde Merwedehaven wordt beëindigd op 31 december 2012 en dat, gedurende de zes jaar daarna, de stortplaats wordt herontwikkeld tot een recreatiegebied van ongeveer 60 ha en een bedrijventerrein van ongeveer 4 ha.
Inhoud
De huidige functieaanduiding van de stortplaats als ''Recreatiegebied'' in combinatie met de aanduiding ''Stortplaats met overwegend recreatieve eindbestemming'' moet voor een gebied van 4 ha. worden gewijzigd in watergebonden bedrijventerrein. Ook moet de zuidelijke kade binnen de bebouwingscontour worden gebracht (verordening artikel 2.1).
Dit is in overeenstemming met het huidige gebruik (bedrijfsmatige doeleinden ten behoeve van de stortplaats) en past in het Hoofdlijnenakkoord 2011-2015 ''Zuid-Holland verbindt en geeft ruimte''. Na de sluiting van de stortplaats heeft de provincie op basis van de Wet milieubeheer de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de nazorg. De realisering van de eindbestemmingen dient op deze nazorg te worden afgestemd. Dit wordt uitgewerkt in een nazorgplan dat door Gedeputeerde Staten moet worden goedgekeurd.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
kaarten:
Werkt door op PVR kaart 6 Bedrijventerreinen, rode gebied toegevoegd als bedrijventerrein.
Werkt door op de functiekaart, rode gebied wijzigt van recreatiegebied in bedrijventerrein.
Inhoud
Dit onderwerp staat los van de herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Zie ook
Conclusie
Twee gebiedjes zijn groot genoeg en worden ook aangepast op de functiekaart (Zoetermeer en Roterdam Overschie). Deze en alle overige wijzigingen worden verwerkt op kaart 3 van de verordening.
Inleiding
In de startnotitie zijn vijf onderwerpen opgenomen voor de Actualisering 2012 die kunnen leiden tot wijziging van structuurvisie en/of verordening. Dit gaat om:
Voor het onderwerp kantorenbeleid geldt dat de regio's nog niet klaar zijn met hun uitwerking van het kantorenbeleid zoals dat is vastgesteld met de Actualisering 2011. Dit onderwerp gaat dan ook niet mee in de Actualisering 2012.
Besluitvorming over het Factory Outlet Center (FOC) maakt geen onderdeel uit van de Actualisering 2012, maar is een uitgesteld onderdeel van de Actualisering 2011. Besluitvorming hierover vindt later dit jaar plaats.
Aanleiding
De verwachting is dat de eerstkomende jaren de uitbreidingsvraag naar bedrijventerrein minder groot zal zijn. De uitbreidingsbehoefte naar nieuwe bedrijventerreinen is daarom opnieuw in kaart gebracht.
Inhoud
Geconcludeerd wordt dat rekening gehouden moet worden met een minimale uitbreidingsvraag vanuit het RC-scenario (Regional Communities). Vanaf de jaren 2014 en 2015 is het goed mogelijk dat de economie zich herstelt. De uitbreidingsvraag zal richting 2020 toenemen en mogelijk vergelijkbaar zijn met het TM-scenario (Transatlantic Market). Belangrijk is om de huidige economische groei en uitgifte te monitoren en de economische korte termijn prognoses in de gaten te houden. Op het moment dat de economie aantrekt en een gemiddelde tot bovengemiddelde groei laat zien, zal ook de verwachtte uitbreidingsvraag binnen het TM-scenario werkelijkheid worden. Indien de groei achterblijft, dan kunnen reserveringen benut worden voor de volgende planperiode (2021-2030).
Er wordt daarom een bandbreedte gehanteerd. Voor de reservering in de structuurvisie en de regionale bedrijventerreinstrategieën wordt uitgegaan van het TM-scenario. Voor de internationaal georiënteerde economische motoren Mainport- en Greenport wordt specifiek voor de sector logistiek het GE-scenario (Global Economy) gehanteerd. Het is van belang dat niet alle terreinen direct uitgelegd gaan worden. Aan de hand van monitoring, marktanalyses en korte termijn prognoses zullen provincie en regio’s inspelen op de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen die de komende jaren naar verwachting nog op het niveau van het RC-scenario ligt.
De geactualiseerde behoefteramingen voor de periode 2010-2020 liggen op provinciaal niveau circa 33% lager dan de ramingen uit 2009. Regionaal zijn grotere verschillen waarneembaar. De gewijzigde situatie vraagt om regionale doorvertaling in de vijf regio’s, maar leidt in deze actualisering nog niet tot het laten vallen van geplande locaties.
De nieuw geraamde ruimtebehoefte op bedrijventerreinen per REO-gebied zijn aan de REO’s aangeboden met het verzoek deze als kader te gebruiken voor de actualisatie van de bestaande regionale bedrijventerreinstrategieën. De regionale strategieën kunnen aanleiding vormen om tot een bijstelling van het planaanbod van bedrijventerreinen te komen en eventueel geplande locaties in de structuurvisie te laten vervallen. Dit wordt bekeken in het kader van de integrale herziening van de structuurvisie.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
figuren:
Aanleiding
De detailhandel is altijd al een dynamische sector geweest, maar de huidige ontwikkelingen zijn wel heel dynamisch. Hier ligt een aantal redenen aan ten grondslag. Door de economische crisis en de stagnatie op de woningmarkt is het consumenten-vertrouwen op een historisch laag punt aanbeland. Daarnaast spelen demografische veranderingen zoals huishoudverdunning, verkleuring, ontgroening en vergrijzing. In Zuid-Holland zal over een kleine 20 jaar ruim een vijfde deel van de bevolking 65 jaar zijn. Ook het ondernemersbestand vergrijst; opvolgers staan niet (meer) in de rij. Ten slotte zijn er sectorspecifieke ontwikkelingen, in het bijzonder de opkomst van (mobiel) internet als alternatief verkoopkanaal dat naar verwachting verder zal toenemen. Alles overziend is er in de provincie Zuid-Holland per saldo een negatieve ontwikkelingsruimte in de periode tot 2020 en 2030.
Bovenstaande situatie vraagt om een compleet andere benadering van de winkelvastgoedmarkt van alle actoren. Groei is niet meer vanzelfsprekend, vernieuwing en aanpassing meer dan ooit noodzakelijk. Er ontstaat grote druk op het functioneren van de binnensteden en andere aankoopplaatsen. De uitkomsten van het Koopstromenonderzoek Randstad 2011 (KSO) laten voor veel winkelcentra een slecht beeld zien. De leegstand groeit snel. In slechts een kwart van de grote winkelgebieden in de Randstad is sinds het vorige KSO (2004) sprake van omzetgroei. In Zuid-Holland zijn met name Alexandrium in Rotterdam en de Haagse binnenstad aan de winnende kant. Het aantal sterke dalers overheerst echter. Vooral in de stadscentra van Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Gouda, Schiedam, Spijkenisse en Leidsenhage in Leidschendam is de omzet zeer fors afgenomen. Behalve het merendeel van de grote centra staan ook de woonboulevards, buurtstrips en de kleine kernen over het algemeen onder aanzienlijke druk.
De provincie heeft daarin aanleiding gezien een nieuwe Notitie detailhandel Zuid-Holland op te stellen.
Inhoud
Zuid-Holland is wat economische potentie en inwoneraantal betreft een potentiële Europese topregio. Het provinciale ruimtelijk-economisch beleid is gericht op groei met een duurzaam karakter. In dit kader is een optimale ruimtelijke detailhandelsstructuur als onderdeel van de economische structuur van groot belang om concurrerend te kunnen blijven voor (potentiële) inwoners, bedrijven en bezoekers ten opzichte van omliggende gebieden. Grootstedelijke agglomeraties als Den Haag en Rotterdam en de historische binnensteden nemen binnen deze structuur een belangrijke rol in en versterken de internationale positie en het toeristisch-recreatief profiel van Zuid-Holland. Een fijnmazig netwerk is voor de inwoners van Zuid-Holland van belang voor de aankoop van dagelijkse boodschappen.
Om de detailhandelsstructuur in Zuid-Holland in stand te kunnen houden, zal de gezamenlijke inzet van partijen erop gericht moeten zijn om het winkelvloeroppervlak en de zachte planvoorraad in omvang terug te brengen en tegelijk de dynamiek en de vernieuwing in de detailhandelsstructuur te stimuleren en de structuur te versterken. Kwaliteit moet leidend zijn. Aanvullend hierop is versterking van perspectiefrijke onderdelen van de bestaande detailhandelsstructuur en het tegengaan van solitaire vestigingen van belang.
Het provinciale detailhandelsbeleid is erop gericht om de hoofdstructuur (hoofd- en ondersteunende centra, aangevuld met de belangrijkste clusters van PDV) zoveel als mogelijk te versterken, met behoud van dynamiek in de sector. Dit wil de provincie realiseren door het beperken van het aantal nieuwe winkellocaties, het versterken van een beperkt aantal winkellocaties en het blijven vasthouden aan het restrictieve beleid bij vestiging van detailhandel buiten de centra. Binnen de hierboven geschetste hoofdstructuur onderscheiden wij twee verschillende categorieën: te ontwikkelen centra en te optimaliseren centra. Daarnaast zijn er honderden kleine aankoopplaatsen in de provincie aanwezig die geen onderdeel uitmaken van de hoofdstructuur.
Te ontwikkelen centra
Voor deze categorie centra binnen de hoofdstructuur wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de SER-ladder kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het centrum van Rotterdam, de binnenstad van Den Haag, de nieuwe centra Alexandrium, Zuidplein, Stadshart Zoetermeer en de historische binnensteden van Delft, Dordrecht, Gouda en Leiden komen hiervoor in aanmerking. De grote planvoorraad in de aankoopgebieden in Rotterdam vraagt daarbij overigens om aandacht. Deze ligt op een te hoog niveau in relatie tot de ontwikkelingsmogelijkheden.
Te optimaliseren centra
De andere categorie aankoopplaatsen binnen de hoofdstructuur krijgt de status ‘Optimaliseren’ volgens het ‘nee-tenzij-principe’. Dit betekent dat gewerkt moet worden aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventuele beperkte uitbreiding van winkelmeters moet in het teken staan van structuurverbetering van het centrum. In dit kader kan gedacht worden aan optimalisatie van de winkelrouting en de route tussen de belangrijkste voorzieningenclusters zoals het winkelgebied en het station.
Overige aankoopplaatsen
De aankoopplaatsen die buiten de provinciale hoofdstructuur vallen, hebben soms minder toekomstperspectief en komen dan voor een facelift, herprofilering of functieverandering in aanmerking. Groei zal hier in ieder geval niet aan de orde kunnen zijn. De provincie vraagt in dit kader aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Hiermee dient vooral rekening te worden gehouden bij de vestiging van grotere supermarkten in de regionale hoofdcentra.
Vestiging van internet afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen buiten de winkelstructuur is toegestaan mits het geen winkel of toonzaal betreft en de bereikbaarheid en het parkeren zijn gewaarborgd.
De provincie acht het noodzakelijk dat er op termijn minder PDV-locaties in Zuid-Holland beschikbaar zullen zijn. In de verordening is een regeling opgenomen die gericht is op behoud en versterking van de detailhandelsstructuur in de centra van steden, dorpen en wijken. Buiten de centra is alleen ruimte voor specifieke branches (perifere detailhandel) die niet goed inpasbaar zijn in de bestaande centra. Voor grootschalige detailhandel in meubelen en andere aan het wonen gerelateerde branches zijn opvanglocaties aangewezen. Deze zogenaamde PDV-locaties, zijn aangeduid op een kaart in de verordening. In de Actualisering 2012 blijft het stringente beleid in de verordening gehandhaafd. Het aantal PDV-locaties is met één teruggebracht. Het betreft het nieuwe regionale centrum Schieveste.
Wij vragen de regio’s structuurvisies detailhandel op te stellen, inclusief regionale programmering op basis van toepassing van de SER-ladder waarbij de provincie onder andere voorstellen verwacht voor het reduceren van het aantal PDV-locaties, (PDV)-planvoorraad en winkelvloeroppervlak die meegenomen zullen worden in het kader van de actualisatie van de structuurvisie en verordening in 2013. Als kader voor de (boven)regionale of intergemeentelijke detailhandelsprogramma’s dient uitgegaan te worden van de ontwikkelingsmogelijkheden uit het kwantitatief kader (hoofdstuk 3 Notitie detailhandel Zuid-Holland)
De provincie heeft het voornemen de PDV-zoeklocatie in de Noordelijke Bollenstreek in de integrale herziening van de structuurvisie van kaart 7 te verwijderen indien Holland Rijnland niet met een ruimtelijk goed onderbouwd voorstel komt.
De provincie gaat de vestiging van perifere detailhandel strikter beperken door een aantal aan het wonen gerelateerde branches vanuit ruimtelijke overwegingen uitsluitend op de daarvoor aangewezen locaties toe te laten.
Daarnaast is een nieuwe indeling gemaakt voor de PDV-branchering en is sprake van een ondergeschikte wijziging in het toelaten van themagerichte detailhandel bij onderwijsvoorzieningen (leerwerkplekken). Ten einde de toename van vloeroppervlak buiten de hoofdstructuur te beperken, acht de provincie themagerichte detailhandel slechts in beperkte mate toelaatbaar.
De ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) is van toepassing op detailhandel. In deze actualisering wordt de verordening daartoe aangepast.
Een andere aanpassing in de verordening is het schrappen van de voorwaarde van advies van het Regionaal Economisch Overleg (REO) over nevenassortiment. De REO's hebben aangegeven hierover geen advies uit te brengen.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
verordening:
kaarten:
Aanleiding
Gedeputeerde Staten hebben drie economische speerpunten benoemd die voor de komende jaren beeldbepalend zullen zijn voor het optreden van de provincie Zuid-Holland. De drie geselecteerde economische ontwikkelingen staan centraal omdat deze het meest betekenisvol zijn voor de Zuid-Hollandse economische ontwikkeling. Het gaat om de haven-logistieke ontwikkelingen, de greenports en de kenniscentra. Behoud van leefkwaliteit is randvoorwaarde bij ontwikkelingen.
Inhoud
De tekst is op dit punt verduidelijkt. Daarnaast is aangegeven dat Zuid-Holland ruimte moet blijven bieden voor activiteiten op het gebied van Life & healthsciences. Op de locatie Valkenburg wordt daarom een deel van de strategische ruimtelijke reserve van circa 20 hectare toegekend aan kennisintensieve bedrijven uit deze sector.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
Aanleiding
Watergebonden bedrijventerreinen zijn van groot belang voor de Zuid-Hollandse economie en kunnen een bijdrage leveren aan een duurzaam Zuid-Holland via een duurzame economie en duurzame mobiliteit. Bijzonder aandachtspunt is daarbij dat ondanks de stagnerende woningmarkt belangstelling blijft bestaan voor transformatie van watergebonden bedrijventerreinen tot aantrekkelijke woningbouwlocaties. Een betere planologische bescherming van de watergebonden bedrijventerreinen is gewenst.
Inhoud
Het huidige areaal watergebonden bedrijventerreinen moet in principe worden gehandhaafd. De belangrijkste watergebonden bedrijventerreinen staan op de nieuwe kaart 4.7.2.a in de structuurvisie samen met het vaarwegennetwerk. Ook buiten de aangeduide terreinen bevinden zich watergebonden bedrijven, bijvoorbeeld op terreinen die op grond van al langer bestaande plannen getransformeerd kunnen worden naar woningbouw of andere functies. Wanneer watergebonden bedrijven verplaatst moeten worden verdient het de voorkeur deze naar de watergebonden bedrijventerreinen te verplaatsen. Bij transformatie van watergebonden bedrijventerreinen heeft het de voorkeur eventuele areaalcompensatie in aansluiting op bestaande watergebonden bedrijventerreinen te laten plaatsvinden vanwege de versterking van het vaarwegennetwerk.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
kaarten:
Aanleiding
Veiligheid heeft naar aanleiding van de branden bij Kijfhoek en Moerdijk veel aandacht gekregen als ruimtelijk thema. De provinciale rol op dit terrein heeft nieuwe aandacht gekregen. De onderwerpen waterveiligheid en externe veiligheid staan al in de structuurvisie beschreven.
Inhoud
De provincie heeft wettelijke taken in de zorg voor veiligheid, bij het toezicht daarop en in de beheersing van rampen en crises. De provincie zet zich op verschillende manieren in voor een gezonde en veilige woon- en werkomgeving. Dat gebeurt in de ruimtelijke planvorming, in de vergunningverlening en in het toezicht. De provincie wordt hierbij door verschillende partners geadviseerd zoals waterschappen, veiligheidsregio's en omgevingsdiensten. Het doel is dit onderwerp bij gemeenten vroeg aan de orde te stellen bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen.
Specifieke risicobronnen zijn benoemd in het veiligheidsbeleid. Nu de champ-methodiek voor een deel is overgenomen in rijksregelgeving dekt de methodiek niet langer het provinciaal beleid, daarom is waar voorheen stond 'en hanteert hierbij de champ-methodiek' vervangen door de beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu die het beleid op het gebied van externe veiligheid beschrijft. Daarin is ondermeer aangegeven dat, als het groepsrisico boven 0,3 maal de oriëntatiewaarde ligt en toeneemt, er een goed onderbouwde groepsrisicoverantwoording moet zijn om deze keuze te verantwoorden. Er moet een maximale inspanning geleverd zijn om de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen tot een minimum te beperken. Wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt, dient aannemelijk te worden gemaakt dat op termijn wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Een nieuw onderwerp betreft natuurbranden. Een duinbrand is een reëel veiligheidsrisico voor de omwonenden, recreanten en hulpverleners. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt door de provincie met de betrokken partners toegewerkt naar reductie van het risico op natuurbranden.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
Aanleiding, inhoud
In het kader van het inpassingsplan voor het nieuwe bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard in de gemeente Ridderkerk is nadrukkelijk onderzoek gedaan naar duurzaamheidsaspecten. Eén van de opties die daarbij naar voren is gekomen is het mogelijk maken van glastuinbouw als tweede bouwlaag op bedrijfsgebouwen. Dit sluit goed aan bij de agro-logistieke bedrijvigheid waar Nieuw Reijerwaard voor is bedoeld. De verordening maakt nieuwe glastuinbouw alleen mogelijk binnen de daarvoor aangewezen glastuinbouwgebieden. In de verordening wordt daarom een uitzonderingsbepaling opgenomen voor glastuinbouw als tweede laag op bedrijven (dubbel ruimtegebruik) op het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
verordening:
Aanleiding
De ontwerp-Beleidsvisie Groen (voorheen Groenagenda) geeft de nieuwe koers en uitvoeringsstrategie aan van de provincie Zuid-Holland in de groene ruimte. Voor het opstellen van een nieuwe beleidsvisie zijn verschillende aanleidingen: de veranderende maatschappelijke behoeften, de decentralisatie van rijkstaken voor groen richting provincie en de rijksbezuiniging op het lopende Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).
De ontwerp-Beleidsvisie Groen geeft aan dat de provincie de verschillende functies in de groene ruimte (natuur, recreatie, landbouw, water en cultuurhistorie) de komende jaren nog meer wil koppelen om de provinciale doelen te kunnen halen. Meervoudig ruimtegebruik en slimme koppelingen zijn daarom het uitgangspunt. De komende jaren ligt minder de nadruk op nieuwe groengebieden, maar meer op netwerken waarbij de kwaliteiten van het landschap behouden blijven en beter benut worden. Daarnaast is de kwaliteitsverbetering van de bestaande groengebieden een belangrijk aandachtspunt.
Inhoud
Gezien het beperkte financiële kader zijn voor deze collegeperiode vijf prioriteiten benoemd voor de inzet van provinciale middelen. De prioriteiten zijn:
De prioriteiten sluiten aan op de collegebrede prioriteit om Zuid-Holland als een Europese topregio te versterken. De provinciale middelen worden vooral gericht ingezet om het groen dichtbij het stedelijke netwerk te realiseren en te verbeteren. Dit levert een belangrijke bijdrage aan een goed woon- en vestigingsklimaat.
Ruimtelijke consequenties
Wijzigingen in de teksten van de structuurvisie hebben betrekking op een verdere uitwerking van de recreatieve transferia in Zuid-Holland in poorten en toeristische overstappunten (top's).
Voorts zal de nadruk meer worden gelegd op recreatieve netwerken waarbij de kwaliteiten van het landschap behouden blijven dan op de aanleg van nieuwe recreatiegebieden. Daarbij is de kwaliteitsverbetering van bestaande groengebieden wel nog steeds een belangrijk aandachtspunt (zie ook herijking RodS).
Verder wordt meer ruimte gegeven voor nieuwe recreatieve voorzieningen. De recreatieve poorten zijn met name geschikt voor het concentreren van recreatieve voorzieningen. Uitgangspunt blijft wel dat de voorzieningen moeten passen bij de functie en kwaliteiten van het gebied. De verordening wordt op dit punt aangepast. De bestaande regeling voor kleinschalige recreatieve bebouwing wordt verruimd en er wordt een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd voor het incidenteel toelaten van grootschalige recreatieve bebouwing.
De innovatiemaatregelen voor de grondgebonden landbouw hebben geen ruimtelijke consequenties voor de structuurvisie en de verordening.
Biodiversiteit
Het onderwerp biodiversiteit is verder uitgewerkt. Er wordt daarbij aandacht geschonken aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingen, agrarisch natuurbeheer, een groenblauwe dooradering, biodiversiteit in recreatiegebieden en agrobiodiversiteit.
Herijking Recreatie om de Stad (RodS)
Het rijk heeft het RodS-programma beëindigd. In de ontwerp-Beleidsvisie Groen is een herijkt projectenpakket Recreatie om de Stad opgenomen dat samen met de gebiedspartners is bepaald.
Het herijkte RodS-programma bestaat uit drie delen:
Twee gebieden, waar geen ambitie en geen geld meer is voor recreatieve ontwikkeling, behouden vooralsnog hun huidige functie. De gebiedjes in de Vlietzone gemeente Den Haag) behouden vooralsnog hun functie van stedelijk groen met transformatieaanduiding en Leidschendammerhout/Starrevaart, gemeente Leidschendam-Voorburg) behoudt vooralsnog de functie natuurgebied. De functies van de Vlietzone en Leidschendam/Starrevaart zullen in een volgende herziening van de structuurvisie worden heroverwogen.
Herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Als gevolg van het Onderhandelingsakkoord Natuur wordt de ontwikkelopgave van de EHS herijkt. De inzet van de provincie Zuid-Holland is de ontwikkelopgave te beperken tot wat nodig is voor internationale verplichtingen van Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water. Een door het Interprovinciaal Overleg (IPO) ingestelde externe commissie geeft (volgens de planning) in oktober 2012 een bindend advies voor prioritering van de landelijke ontwikkelopgave, de toedeling van de middelen uit grond-voor-grond en aanvulling uit het provinciefonds voor beheer. Dan wordt duidelijk hoe de ontwikkelopgave van de EHS er na de herijking uit ziet. Het advies komt te laat om dit onderwerp in de Actualisering 2012 mee te nemen. Volgens het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening moeten de provincies voor 1 juli 2013 de herijkte EHS in een verordening hebben vastgelegd. Daarom zal voor de herijking van de EHS in de 1e helft van 2013 een aparte herzieningsprocedure voor de structuurvisie en de verordening worden doorlopen. Ook de herijking van de ecologische verbindingen zal in dit proces worden meegenomen.
Wel wordt als gevolg van de herijking van de EHS nu al het artikel in de verordening (tijdelijk) aangepast ten aanzien van het positief bestemmen van de prioritaire nieuwe natuur. De eerste reden hiervoor is dat de precieze begrenzing van de nieuwe natuur nog niet bekend is en het niet zinvol is nu gebieden een natuurbestemming te geven wanneer die natuurbestemming binnenkort komt te vervallen. Een andere reden is dat de nieuwe grondverwervingsstrategie voor de EHS (waaronder onteigening en schadeloosstelling) nog moet worden bepaald. Hierdoor kan de financiële uitvoerbaarheid van het positief bestemmen van nieuwe natuur niet goed worden onderbouwd. Het is dan ook niet redelijk dit van de gemeenten te verlangen. Bij de regeling in de verordening voor prioritaire nieuwe natuur is daarom een (tijdelijke) afwijkingsmogelijkheid opgenomen waar de gemeente gebruik van kan maken als de uitvoerbaarheid van de natuurbestemming niet is verzekerd. Een andere bestemming dan natuur is hierdoor mogelijk, maar voorwaarde blijft wel dat geen bestemmingen worden aangewezen die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.
Inspraak
De ontwerp-Beleidsvisie Groen heeft van 29 mei tot en met 6 juli 2012 ter inzage gelegen. Het is niet nodig om zienswijzen op de Beleidsvisie Groen te herhalen in de zienswijzeprocedure van de Actualisering 2012. In deze zienswijzeprocedure ligt alleen de ruimtelijke vertaling van de Beleidsvisie Groen ter inzage, zoals in de wijzigingen hieronder staat beschreven. Mocht de zienswijze op de ontwerp-Beleidsvisie Groen aanleiding zijn om die aan te passen, dan zullen de ruimtelijke consequenties hiervan automatisch worden meegenomen in de Actualisering 2012.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
verordening:
kaarten en figuren:
Gele gebieden: recreatiegebied wijzigt in agrarisch landschap - inspelen op verbinding stad-land.
Gele gebied stedelijk groen wijzigt in stads- en dorpsgebied.
Rood kruisje zoeklocatie recreatiegebied geschrapt.
Aanleiding
Gemeenten en regio’s kunnen in het kader van de jaarlijkse actualisering een verzoek om wijziging doen van de structuurvisie en de verordening. Ook kan een verzoek om ontheffing van de verordening worden gedaan. Veelal gaat het om verruiming van de bebouwingscontour of om aanpassing van de functieaanduiding.
Het is een enkele keer voorgekomen dat na honorering van het verzoek de beoogde ontwikkeling niet wordt gerealiseerd. Ook is het voorgekomen dat de gemeente een andere ontwikkeling realiseert, dan waarvoor de aanvraag is gedaan. De statencommissie heeft verzocht dit te onderzoeken. In de statencommissie van enkele maanden geleden is een memo behandeld over dit onderwerp.
Inhoud
Een wijziging van de structuurvisie en/of de verordening kan veelal worden benut voor een andere ontwikkeling dan waar het wijzigingsverzoek betrekking op heeft. Dit is met name aan de orde als het gebied de aanduiding 'stads- en dorpsgebied' heeft. Dit is niet aan de orde bij ontheffingen. De gemeente kan een ontheffing niet benutten voor een andere ontwikkeling dan waarvoor de ontheffing is aangevraagd.
Uitgangspunt is dat contouruitbreidingen na een herzieningsverzoek alleen mogen worden benut voor ontwikkelingen passend binnen de aanvraag. Bij een andere invulling is overleg nodig met de provincie. Mocht een gemeente zonder nader overleg tot een andere invulling komen, dan kan de provincie overgaan tot het indienen van een zienswijze bij de beoordeling van een bestemmingsplan. In de structuurvisie en in de toelichting van de verordening wordt hierover een passage opgenomen.
Dit leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
paragraaf 5.2.6
verordening:
Aanleiding, inhoud
Gedeputeerde Staten hebben Provinciale Staten toegezegd onderzoek te doen naar de verdere ontwikkeling van de historische landgoederen en de beleidsruimte die eigenaren wordt geboden voor de economische benutting van landgoederen binnen de huidige regelgeving.
Uit onderzoeksresultaten blijkt dat in algemene zin niet gesteld kan worden dat de landgoedbiotoop een belemmering vormt voor de exploitatie van historische landgoederen. Het onderzoek geeft in ieder geval geen aanleiding tot een wijziging van de regelgeving voor de landgoed- en kasteelbiotoop, zoals opgenomen in artikel 14 van de verordening. Het rapport zal afzonderlijk na de vaststelling van de ontwerp-Actualisering aan PS worden aangeboden.
Dit onderwerp leidt niet tot wijziging van structuurvisie, verordening of kaarten.
Aanleiding
De verordening bevat een regeling voor de aanleg van nieuwe landgoederen buiten de bebouwingscontour. Eén van de voorwaarden is dat 90% van het nieuwe landgoed openbaar toegankelijk is. In de verordening nu nog niet voorgeschreven hoe dat moet worden gewaarborgd. De statencommissie Ruimte en Leefomgeving heeft hiervoor aandacht gevraagd.
Inhoud
In de toelichting van de verordening is aangegeven dat het onderhoud en het beheer van het landgoed gewaarborgd kan worden met een privaatrechtelijke overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemer. Het waarborgen van de openbare toegankelijkheid kan hieraan worden toegevoegd. Een bepaling hierover zal worden toegevoegd aan de regeling in de verordening.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
verordening:
Aanleiding
Statenmotie 336 roept het college van Gedeputeerde Staten op om uiterlijk in september 2012 een voorstel aan Provinciale Staten voor te leggen over de toekomst van de Oostvlietpolder. De motie betreft de wens van de gemeente Leiden om de Oostvlietpolder groen te houden. Zij verzochten daarom bij de Actualisering 2011 de bestemming bedrijventerrein te wijzigen in een groene bestemming. De motie vraagt Gedeputeerde Staten de gemeente erop te wijzen dat er, voordat tot bestemmingsverandering wordt overgegaan, eerst regionale instemming over moet zijn. Hierover wordt ambtelijk en bestuurlijk overlegd.
Inhoud
In tegenstelling tot de aanname in het verzoek van de gemeente en de algemene trend in de provincie, blijkt uit de behoefteramingen dat er nog steeds behoefte is aan nieuw areaal bedrijventerrein in het gebied van de stedelijke as Leiden – Katwijk. Deze provinciale en regionale behoefteramingen wijzen uit dat de Oostvlietpolder niet geschrapt kan worden als er geen alternatieve locaties voor worden gevonden. Deze zoektocht naar kwalitatief gelijkwaardige locaties is nog niet gereed. De zoektocht verloopt via twee sporen. Het eerste spoor is de analyse en mogelijke functieverschuiving tussen werklocaties in de as Leiden - Katwijk. Het tweede spoor is het zoeken naar een alternatief in de bredere regio.
Conclusie
Onder bestuurders is onderzoek gedaan naar het gevraagde draagvlak. Het blijkt dat er regionaal nu geen draagvlak is voor de bestemmingswijziging van de Oostvlietpolder omdat er nog geen alternatieven zijn gevonden. In deze Actualisering 2012 vindt daarom nu nog geen functiewijziging plaats. Provincie, regio en gemeente Leiden zullen de komende periode onderzoek doen naar kwalitatief gelijkwaardige alternatieven.
Aanleiding
In het voorjaar 2011 heeft de Tweede Kamer op voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu besloten om de voorgenomen rijksbijdragen voor de RijnlandRoute en de RijnGouwelijn samen te voegen tot één gebiedsbudget. De provincie kreeg hierbij de vrijheid om een integrale afweging tussen beide projecten te maken. In april 2011 is in het Hoofdlijnenakkoord gekozen voor de aanleg van zowel de RijnGouwelijn als de RijnlandRoute. Vanwege de financiële risico’s en alle wensen voor een goede en veilige inpassing vermeldt het Hoofdlijnenakkoord dat een algemene heroverweging binnen en tussen de beide projecten noodzakelijk is.
Inhoud
Gedeputeerde Staten hebben op 15 mei 2012 het principebesluit genomen om de RijnGouwelijn uit te voeren als treinverbindingen en buscorridors onder de naam HOV-NET Zuid-Holland Noord. Dit betekent dat het oorspronkelijke idee van een lightrailverbinding (RijnGouwelijn-West) is verlaten.
Gekozen is voor een versterking van het openbaar vervoer in het gebied van de concessie Zuid-Holland Noord door de versterking van het gehele netwerk. Dit kan worden gerealiseerd door middel van een achttal HOV-buscorridors / treinverbindingen langs de oost-west-as met uitlopers naar de Noordvleugel en het zuidelijke deel van de Zuidvleugel van de Randstad. Het HOV-NET Zuid-Holland Noord bestaat uit de verbetering van de treinverbinding Leiden-Alphen aan den Rijn-Gouda/Utrecht en het realiseren van een zestal buscorridors:
De keuze van Gedeputeerde Staten van 15 mei is een oplossingsrichting die voor 1 september verder wordt uitgewerkt en dan nog moet worden goedgekeurd door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Wijzigingen in de Actualisering 2012 volgen na besluitvorming door de raden en Provinciale Staten.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
verordening:
kaart:
Gele lijnen RijnGouwelijn west plus deel oost en lijn Leiden-Leiderdorp wijzigen van regionale railverbinding in regionale verbinding
Geelgestippeld gebied stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer geschrapt.
Aanleiding
In het voorjaar 2011 heeft de Tweede Kamer op voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu besloten om de voorgenomen Rijksbijdragen voor de RijnlandRoute en de RijnGouwelijn samen te voegen tot één gebiedsbudget. De provincie kreeg hierbij de vrijheid om een integrale afweging tussen beide projecten te maken. In april 2011 is in het Hoofdlijnenakkoord gekozen voor de aanleg van zowel de RijnGouwelijn als de RijnlandRoute. Vanwege de financiële risico’s en alle wensen voor een goede en veilige inpassing vermeldt het Hoofdlijnenakkoord dat een algemene heroverweging binnen en tussen de beide projecten noodzakelijk is.
Inhoud
Op 27 juni 2012 hebben Provinciale Staten een besluit genomen over de RijnlandRoute. Provinciale Staten hebben gekozen voor het tracé Zoeken naar Balans Optimaal. De ligging van dit tracé is in overeenstemming met de huidige structuurvisie. Dit betekent dat er geen wijzigingen van de structuurvisie of verordening nodig zijn.
Conclusie
Geen wijzigingen in de structuurvisie en/of verordening.
Aanleiding
De provincie stuurt bij ontwikkelingen die (ruimtelijke) invloed hebben op het buitengebied nadrukkelijker op ruimtelijke kwaliteit. In het kader van de actualisering (2011) is de kwaliteitskaart van de structuurvisie geheel herzien en is in de verordening de voorwaarde van een beeldkwaliteitsparagraaf in bestemmingsplannen vastgelegd. Daarnaast stelt de provincie gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit op, samen met de partners in de betreffende gebieden. Een gebiedsprofiel heeft het karakter van een handreiking aan de gemeente en vormt een brug tussen de kwaliteitskaart op provinciaal niveau en de beeldkwaliteitsparagraaf op bestemmingsplanniveau.
In de verordening komen het begrip ruimtelijke kwaliteit of vergelijkbare begrippen in meerdere artikelen voor. Het begrip wordt niet eenduidig gebruikt. Dit is verklaarbaar vanuit de historie van de betreffende regelingen. In het kader van de Actualisering 2012 is onderzocht hoe dit beter gestroomlijnd kan worden.
Een andere aanleiding is het plan van aanpak ruimtelijk kwaliteit buitengebied. De provincie wil in enkele gebieden tijdelijk proefdraaien met een andere manier van sturing, waarbij ruimtelijke kwaliteit belangrijker is dan strikte handhaving van de bebouwingscontouren.
Inhoud
Ruimtelijke kwaliteit als centraal ruimtelijk uitgangspunt
In de Actualisering 2012 wordt het begrip ruimtelijk kwaliteit als een centraal ruimtelijk uitgangspunt neergezet als eerste inhoudelijke bepaling in de verordening. In dit nieuwe artikel worden ook andere belangrijke ruimtelijke uitgangspunten opgenomen: regionale afstemming en de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder).
Het neerzetten van ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op het buitengebied of stads- en dorpsranden met invloed op het buitengebied, betekent dat het veelal niet nodig is dit begrip terug te laten komen in andere bepalingen. Dubbels worden daarom zoveel mogelijk geschrapt. In een enkel geval is het wenselijk extra voorwaarden te stellen aan de ruimtelijke kwaliteit. In dat geval worden deze voorwaarden opgenomen bij een verwijzing in het betreffende artikel naar de algemene bepalingen over ruimtelijke kwaliteit.
Proefdraaien met ruimtelijke kwaliteit
De provincie heeft een plan van aanpak ruimtelijke kwaliteit buitengebied opgesteld. Onderdeel hiervan is het tijdelijk proefdraaien met ruimtelijk kwaliteit, met loslating van de strikte handhaving van de bebouwingscontouren. De toelaatbaarheid van functies en bebouwing wordt bepaald door toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) en het afwegingskader voor sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ook moet het gaan om functies en bebouwing die qua aard en schaal aansluiten bij de functies op de kwaliteitskaart. Bij het aanwijzen van de gebieden kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld.
Het proefdraaien levert input op voor een verdere aanpassing van de regelgeving voor het buitengebied in de verordening, waarbij mogelijk de harde bebouwingscontouren kunnen worden losgelaten. Dit vraagt om een integrale herziening van het beleid.
De organisatie van het proefdraaien wordt de komende periode uitgewerkt. Samenwerking met de betrokken gemeenten en regio's is essentieel voor een goed resultaat van het proefdraaien.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
verordening:
Aanleiding
De Spoedwet Wro is in 2012 aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer. De Spoedwet Wro (een wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enkele andere wetten) voorziet in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind bij nationale belangen en in een wettelijke grondslag voor de mogelijkheid tot afwijking (ontheffing) van algemene regels.
Het eerste onderdeel betekent dat het rijk de provincie bij AMvB kan opdragen onderwerpen op te nemen in de verordening. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is dit gebeurd voor de onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur, Limes en Nieuwe Hollandse Waterlinie. In
Het tweede onderdeel heeft tot gevolg dat de verordening in overeenstemming moet worden gebracht met de Spoedwet Wro. Dat is het onderwerp van deze paragraaf van de actualisering. Aandachtspunt bij de Spoedwet is dat volgens de wet een ontheffing alleen is bedoeld voor onvoorziene ontwikkelingen en er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden.
Inhoud
De Spoedwet Wro heeft tot gevolg dat flink gesnoeid moet worden in de ontheffingsmogelijkheden in de verordening en het toepassingsbereik daarvan. De specifieke ontheffingsbepalingen voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3 lid 1) en intensieve recreatie (artikel 3 lid 2) zijn in strijd met de wet omdat het hier gaat om voorziene categorieën van gevallen. De algemene ontheffingsbepalingen in artikel 15 lid 1 en 2 worden samengevoegd tot één algemene ontheffingsbevoegdheid, waarvan de tekst zo dicht mogelijk bij de wettekst blijft. Voor toepassing binnen de EHS gelden enkele aanvullende voorwaarden, onder andere met betrekking tot compensatie. De huidige ontheffing voor de EHS (artikel 5 lid 4) is dan niet meer nodig.
Het terugbrengen van het aantal ontheffingsmogelijkheden heeft negatieve gevolgen voor de flexibiliteit bij de toepassing van de verordening. De ervaring leert dat harde algemene regels niet altijd aansluiten bij de lokale of regionale situatie. Naast de nieuwe algemene ontheffingsmogelijkheid blijft er dan ook behoefte bestaan aan maatwerk en flexibiliteit om een goede afweging te kunnen maken op het passende niveau. Daarom worden in deze actualisering nieuwe mogelijkheden geïntroduceerd om meer ruimte te bieden aan eigen afwegingen door gemeenten, zonder dat dit gevolgen heeft voor de achterliggende doelstellingen van de regels in de verordening.
Nieuw is een afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk, die gemeenten zelf kunnen toepassen. Het gaat om relatief kleine afwijkingen van enkele bepalingen, waarbij wel wordt voldaan aan de achterliggende doelstelling van de betreffende bepaling. De gemeentelijke schaal leent zich er het meest voor om hierover een goede afweging te maken. Deze afwijkingsmogelijkheid kan alleen worden toegepast voor (onderdelen van) de regelingen voor nieuwe landgoederen, de uitbreiding van niet-agrarische bedrijven, de uitbreiding van niet-volwaardige agrarische bedrijven, de uitbreiding van agrarisch aanverwante bedrijven, de uitbreiding van kassen bij boom- en sierteeltbedrijven, de uitbreiding van kassen bij bollenteeltbedrijven, de uitbreiding van bedrijfsgebonden kantoren en de verruiming van kleinschalige detailhandel.
Nieuw is ook dat ruimte wordt geboden om incidenteel een functie toe te laten die in zijn algemeenheid moet worden uitgesloten in bestemmingsplannen. Deze mogelijkheid wordt geboden voor het toelaten van woningen in bestaande lintbebouwing op een bedrijventerrein, grootschalige recreatieve bebouwing (hotel, wellness etc.) in het gebied buiten de bebouwingscontouren en een hobbystal of een schuilgelegenheid voor vee in het agrarisch gebied.
Ten slotte worden enkele regelingen verruimd. Belangrijke wijziging is het loslaten van het maximum aantal woningen van drie bij de toepassing van ruimte voor ruimte, zodat ook gebiedsgerichte toepassing mogelijk wordt zonder ontheffing. Per gebied kan het totaal aantal m2 te slopen bebouwing of kassen opgeteld worden en vervolgens gedeeld door de norm voor een compensatiewoning (één woning per 1.000 m² gebouwen of 5.000 m² glas). De woningbouw moet vanzelfsprekend passen in het regionale programma. Als voor de sanering en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit meer woningen nodig zijn dan de regeling toelaat, kunnen hierover aparte afspraken worden gemaakt met de provincie. Deze afspraken kunnen per geval worden vastgelegd in de verordening, vergelijkbaar met de afspraken over de bouw van 600 woningen in de Duin- en Bollenstreek.
Andere aanpassingen: het mogelijk maken van functieverandering bij bestaande stedelijke functie in het buitengebied en medegebruik van recreatieve bebouwing voor andere functies.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
verordening:
Aanleiding
In 2010 hebben Provinciale Staten invloedsgebieden rond stations vastgesteld op de functiekaart van de structuurvisie. Voor stations van Stedenbaan gold een invloedsgebied met een straal van 1200 meter en voor de stations van het Zuidvleugelnet 800 meter. Met de Actualisering 2011 zijn Stedenbaan en de lightrail-verbindingen van het Zuidvleugelnet samengevoegd tot StedenbaanPlus.
Inhoud
In overleg met de projectorganisatie van StedenbaanPlus is besloten voor alle stations en haltes van deze lijnen uit te gaan van een invloedsgebied van 1200 meter. Naast de NS-lijnen van Stedenbaan gaat het om:
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
kaarten:
Rode gebieden stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer toegevoegd.
Gele gebied stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer geschrapt.
Aanleiding
Het rijk heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Hierin is de decentralisatie van het Bestuursakkoord rijk, provincie en gemeenten vertaald voor de ruimtelijke ordening. Onderwerpen uit de SVIR die leiden tot aanpassingen in de structuurvisie en de verordening zijn deels al opgenomen in de Actualisering 2011, met name de beleidswijzigingen voor nationale landschappen en rijksbufferzones.
In de Actualisering 2012 zijn aanpassingen opgenomen die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook wel genoemd AMvB Ruimte). Het doel van het Barro is het vastleggen van een deel van de nationale ruimtelijke belangen. In het besluit worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen. Het besluit geeft ook aan welke onderdelen moeten worden uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.
Het Barro treedt gefaseerd in werking. Een deel is al in werking getreden en het resterende deel zal naar verwachting medio 2012 in werking treden. Er ligt ook al een ontwerp voor de eerste aanvulling op het Barro, dat naar verwachting ook dit jaar wordt vastgesteld en in werking zal treden.
Inhoud
Twee onderwerpen uit het Barro moeten worden geregeld in de verordening:
Daarnaast vallen enkele regels in het Barro geheel of ten dele samen met regels die ook in de verordening zijn opgenomen. Dit betekent dat regels moeten worden geschrapt of in overeenstemming moeten worden gebracht met het Barro. Het gaat om de volgende onderwerpen:
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Voor de provincie Zuid-Holland gaat het om de Limes en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Beide gebieden staan op de voorlopige lijst werelderfgoed van de Unesco en moeten daarom volgens de Barro dan ook via de verordening beschermd worden. Dit onderdeel van het Barro is al wel vastgesteld maar nog niet in werking getreden. In de Actualisering wordt dit onderwerp toch meegenomen, gelet op het belang van het beschermen van deze erfgoederen.
Limes
Aanleiding
In overleg en samenwerking met de betrokken provincies en gemeenten heeft de provincie invulling gegeven aan de opdracht uit het Barro om de Limes (de voormalige Romeinse rijksgrens) te begrenzen en te beschermen via de verordening.
Inhoud
De Limes en de zone langs de Oude Rijn en langs het Rijn-Schiekanaal (Vliet) vanaf Leiden naar Voorburg zijn rijk aan archeologische vindplaatsen en worden beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De archeologische waarden hier betreffen: forten, burgerlijke nederzettingen, grafvelden, militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken.
In de verordening wordt voor deze zone een onderzoeksplicht bij verwachte archeologische waarden opgenomen en een beschermingsplicht bij bekende archeologische waarden.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Aanleiding
In overleg en samenwerking met de betrokken provincies en gemeenten heeft de provincie invulling gegeven aan de opdracht uit het Barro om de Nieuwe Hollandse Waterlinie te begrenzen en te beschermen via de verordening. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een oude verdedigingslinie, waarbij water werd gebruikt als verdedigingswapen. Stroken land tussen Muiden en de Biesbosch konden onder water worden gezet, zodat het land moeilijk begaanbaar werd. De linie deed dienst van 1815 tot ongeveer 1940. Slechts een klein deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is gelegen in Zuid-Holland.
Inhoud
De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn de samenhang van forten, dijken, kaden en inundatiekommen en het groene en overwegend rustige karakter van het gebied. In overleg met de regio en de gemeenten werkt de provincie de kernkwaliteiten uit in het ‘gebiedsprofiel ruimtelijke kwaliteit Alblasserwaard Vijfheerenlanden’.
In de verordening wordt vastgelegd dat de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie beschermd moeten worden.
Ecologische Hoofdstructuur
De herijking van de EHS wordt opgenomen in een afzonderlijke herziening van de structuurvisie. Daarbij wordt ook de regeling in de verordening in overeenstemming gebracht met het Barro. De EHS is opgenomen in de eerste aanvulling van het Barro (nog niet vastgesteld). Naar verwachting wordt de herziening EHS medio volgend jaar vastgesteld door Provinciale Staten.
Overige onderwerpen:
Kustfundament
In de verordening is het kustfundament vastgelegd op de kaart van de primaire en regionale waterkeringen. Een verplichting hiervoor vloeide voort uit het vorige Barro. In het nieuwe Barro regelt het rijk dit zelf. Dit onderdeel komt dus te vervallen in de verordening.
Primaire waterkeringen
In het Barro zijn regels opgenomen voor primaire waterkeringen. De provinciale regeling in de verordening kan daarom vervallen. In de verordening blijven wel regels staan voor regionale waterkeringen. Het artikel wordt wel anders geformuleerd, zodat de tekst beter aansluit bij de regeling in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de eerste aanvulling van het Barro is een artikel opgenomen over de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder). Dit artikel wordt ingevoegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Omdat dit al op nationaal niveau is geregeld, is het niet nodig hierover ook een regeling op te nemen in de verordening. Toch is dit wenselijk om te benadrukken dat toepassing van de ladder ook een provinciaal belang is. In de verordening is toepassing van de SER-ladder stapsgewijs opgenomen bij de vorige actualiseringen. Het gaat om toepassing bij wonen, bedrijven, kantoren en glastuinbouw. In de Actualisering 2012 wordt de regeling op een centrale plek in de verordening gezet als algemeen uitgangspunt voor bestemmingsplannen. De tekst wordt in overeenstemming gebracht met het Bro en de toepassing wordt verruimd met detailhandel en andere voorzieningen. Er worden geen drempelwaarden opgenomen voor toepassing van de ladder omdat het Barro ook geen drempelwaarden kent.
Met het opnemen van een algemene bepaling voor de ladder voor duurzame verstedelijking, komen de afzonderlijke bepalingen hierover te vervallen. Omdat glastuinbouw geen stedelijke functie is geldt daarvoor een andere formulering van de SER-ladder. Een bepaling hierover blijft daarom gehandhaafd in het artikel over agrarische bedrijven, met een aangepaste titel: "ladder voor duurzame glastuinbouw".
Rijksvaarwegen
In het Barro zijn vrijwaringszones opgenomen langs Rijksvaarwegen. Het gaat om het borgen van de scheepvaartbelangen. Dit valt deels samen met de in de verordening opgenomen 'Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas'. Omdat de in de verordening opgenomen zonering niet alleen betrekking heeft op het scheepvaartbelang maar ook op de veiligheid van personen op de oever, wordt de zonering vooralsnog gehandhaafd. Dit leidt dus niet tot wijzigingen, anders dan aangekondigd in de startnotitie van deze actualisering.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
verordening:
kaarten:
Aanleiding
In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat de provincie voorstander is van (goederen)vervoer over water. Daarnaast wordt recreatie op het water gestimuleert. Aandacht is nog nodig voor de onderlinge relaties van enkele sectorale thema's. Het gaat dan om:
Inhoud
Het komt nog te vaak voor dat gebouwd wordt langs de provinciale vaarwegen, zonder dat rekening wordt gehouden met het belang van de vaarweg. Het gaat onder andere om de mogelijkheden voor beheer en onderhoud, de bereikbaarheid van de oever voor hulpdiensten en het voorkomen van verstoring van zichtlijnen voor de scheepvaart en van bedienings- en begeleidingsobjecten.
De nieuwe provinciale Vaarwegenverordening op basis van de Waterwet lost een deel van deze problemen op De ruimtelijk relevante aspecten komen terug in deze actualisering.
Een vrijwaringszone en een oeverstrook moeten langs de provinciale vaarwegen in acht worden genomen. Dit wordt vastgelegd in de verordening. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als het vaarwegbelang niet wordt geschaad. Deze regeling is vergelijkbaar met de regeling voor Rijksvaarwegen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
verordening:
kaarten:
Aanleiding
Er is opnieuw gekeken naar de rol en functie van de huidige Verordening Bescherming Landschap en Natuur (VBLN). Gedeputeerde Staten stellen voor om van een directe sturing op eindgebruikers (via de VBLN) over te stappen naar een meer indirecte sturing via de structuurvisie en de verordening en daarmee ook het gemeentelijke bestemmingsplan. Uiteindelijke inzet is het intrekken van de VBLN.
Inhoud
Met de VBLN werd de ruimtelijke kwaliteit beschermd in de veenweidegebieden en van de graslanden in de Bollenstreek. Het betreft de bescherming van het verkavelingspatroon in het veenweidegebied door middel van het tegengaan van slootdempingen en het behoud van de graslanden in de Bollenstreek als belangrijke landschappelijke elementen in de Bollenstreek.
Momenteel wordt gewerkt, samen met de regio’s, aan het opstellen van de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Daarin krijgen ook de verkavelingsstructuren in veenweidegebied en graslanden in de Bollenstreek een plaats. In aanvulling daarop zal de bescherming ook via de verordening gewaarborgd worden.
Voor de te beschermen veenweidegebieden betekent dit dat in het bestemmingsplan een verbod op het dempen van sloten moet worden opgenomen. Afwijking hiervan is alleen mogelijk als sprake is van een groot maatschappelijk belang. Daarbij kan worden gedacht aan de aanleg van een weg, kavelruil, waterhuishoudkundige maatregelen door waterschappen, natuurherstelmaatregelen of aanpassingen noodzakelijk in het kader van een milieu-investering of andere situaties van belang waarbij over het algemeen meer dan één grondeigenaar is betrokken, behalve als het gaat om de aanleg van een dam over een slootlengte van maximaal 8 meter (gemeten aan het maaiveld) mits het veenweideverkavelingspatroon niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Voor de te beschermen graslanden in de Bollenstreek betekent dit dat in het bestemmingsplan een verbod moet worden opgenomen op het omzetten van grasland naar bollenteelt of een andere functie waardoor de openheid en/of de kwaliteit van het grasland wordt geschaad. Afwijking hiervan is niet mogelijk (anders dan bij ontheffing door Gedeputeerde Staten).
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
verordening:
kaarten:
Aanleiding
Op grond van de Waterwet is de provincie belast met het aanwijzen en vaststellen van veiligheidsniveaus voor regionale keringen. De aanwijzing en vaststelling van de veiligheidsniveaus voor regionale keringen zijn opgenomen in de provinciale waterverordeningen. Voor het grondgebied van de provincie Zuid-Holland is een vijftal waterverordeningen van kracht. Deze waterverordeningen zijn voor de waterschappen de basis voor de uitvoering van de zorg voor de regionale waterkeringen. Vanwege de ruimtelijke doorwerking staan de regionale keringen niet alleen in de waterverordeningen, maar ook in de verordening. Wijzigingen in één van de vijf waterverordeningen leiden dus ook tot aanpassing van de verordening.
Deze actualisering gaat om een technische aanpassing. Kaart 8 van de verordening wordt gewijzigd naar aanleiding van wijzigingen in de Waterverordening Rijnland. De inhoudelijke afweging vindt plaats in het proces van de wijziging van de Waterverordening Rijnland.
Inhoud
Het stelsel van regionale keringen wordt uitgebreid op verzoek van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Zij zijn beheerder van de regionale waterkeringen in dit deel van Zuid-Holland. De uitbreiding betreft merendeels stroken boezemland en waterscheidingen die de hier gelegen ondiepe polders beschermen tegen hoge boezemwaterstanden. Dit is nodig vanwege de maatschappelijke ontwrichting die een doorbraak van deze keringen kan veroorzaken.
Deze uitbreiding speelt met name in het westelijk deel van het beheergebied van Rijnland.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
kaart:
Aanleiding
In het licht van een duurzame energievoorziening is het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie van groot belang. Met het rijk zijn afspraken gemaakt om in 2020 te voorzien in ten minste 720 MW opgesteld vermogen op land. Uitgaande van een opgesteld vermogen in 2011 van circa 260 MW zijn aanvullende locaties wenselijk. De afgelopen periode heeft de provincie in overleg met regio's en gemeenten belangrijke stappen gezet in de selectie van geschikte windenergielocaties. Gedeputeerde Staten willen daarom de Nota Wervelender intrekken en het volledige windenergiebeleid onderbrengen in de structuurvisie en de verordening.
Inhoud
Als gevolg hiervan is de subparagraaf windenergie in de structuurvisie geconcretiseerd met hierin ook enkele onderdelen van de Nota Wervelender. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe windenergiekaart met daarop locaties windenergie, concentratiegebied windenergie (havengebied Rotterdam) en zoekgebieden windenergie. Omdat buiten deze locaties en gebieden geen nieuwe windturbines zijn toegestaan, is deze kaart opgenomen in de verordening.
Op 25 april 2012 hebben Provinciale Staten een besluit genomen over de landschappelijke aanvaardbaarheid van windenergielocaties aan de randen van de Hoeksche Waard en het Groene Hart.
Op 19 juni 2012 hebben Gedeputeerde Staten besloten het convenant 'Realisatie windenergie stadsregio Rotterdam aan te gaan. Dit convenant is 21 juni 2012 ondertekend. In dit convenant staat benoemd dat Gedeputeerde Staten het convenant inbrengen in de voorstellen voor de Actualisering 2012. Gedeputeerde Staten hebben daartoe de te realiseren en de potentiële convenantlocaties aan de kaart windenergie toegevoegd. De zuidrand van Voorne Putten is op verzoek van de stadsregio Rotterdam als concentratiegebied verwijderd omdat daarvoor bij de betrokken gemeenten geen draagvlak is. Dit geldt ook voor de studielocatie windenergie (39) bij Maassluis. Deze komt ook niet meer op de kaart voor omdat studielocaties niet worden opgenomen.
Gedeputeerde Staten hebben er vertrouwen in met de gemeenten van Goeree-Overflakkee tot een akkoord te komen over de bovenregionale windenergieopgave, waarbij wordt ingezet op het leggen van een relatie met het op te stellen IRP Goeree-Overflakkee. Het traject van dit akkoord kent een ander tijdspad dan de Actualisering 2012 en de ruimtelijke consequenties zullen daarom later in de structuurvisie en de verordening worden opgenomen. In afwachting daarvan zijn voor Goeree-Overflakkee op de kaart de zoekgebieden uit de Nota Wervelender gehandhaafd.
Op verzoek van de gemeente Zwijndrecht, daarin gesteund door de regio Drechtsteden, is de locatie bij het rangeerterrein Kijfhoek geschrapt.
Locatiespecifieke informatie uit de Nota Wervelender zal worden opgenomen in de Actualisering van de Uitvoeringsagenda Ruimte.
Dit leidt tot de volgende wijzigingen:
structuurvisie:
verordening:
kaarten:
Aanleiding
Na wijzigingen in de Actualisering 2011 naar aanleiding van het vaststellen van de provinciale woonvisie volgen in de Actualisering 2012 enige verfijningen: toevoegen definitie “topmilieus” en uitwerking vereisten regionale woonvisie.
Inhoud
In de provinciale woonvisie wordt voor het bepalen van de verschillende woonmilieus uitgegaan van criteria die landelijk voor het bepalen van vraag en aanbod door het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksaangelegenheden zijn vastgesteld (door het onderzoeksbureau ABF onderscheiden woonmilieus). Aangegeven is dat regio's voor de aanduiding van bijzondere woonmilieus een eigen taal kunnen ontwikkelen zolang deze tot de ABF woonmilieus herleidbaar is. In het ABF woonmilieu landelijk wonen hebben de samenwerkende regio's in de Zuidvleugel een bijzonder woonmilieu onderscheiden: het 'topmilieu wonen'. Bestuurlijk hebben de PZH en regionale partners afgesproken dat slechts op vier locaties met bijzondere ruimtelijke kenmerken het topmilieu wonen wordt ontwikkeld.
De definitie van topmilieu is geformuleerd als woningen met een verkoopprijs (vrij op naam) van meer dan 600.000 euro. De woningen worden gebouwd in een dichtheid tussen de 5 tot en met 10 woningen per hectare. Er zijn vier locaties aangewezen voor deze categorie: Dordrecht Belthurepark, Zuidplas Rode Waterparel, Valkenburg en Westlandse Zoom.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
Inhoud
De provincie stuurt op woningbouwprogramma’s en woonmilieus door in de verordening een actuele regionale woonvisie aan gemeenten verplicht te stellen. Dit is vastgelegd in de provinciale woonvisie .
De structuurvisie spreekt nu over ‘vormvereisten’ voor de regionale woonvisie. De wijziging in de Actualisering 2012 betreft een uitwerking van de in de provinciale woonvisie opgenomen 'inhoudsopgave' voor de regionale woonvisies. Lopende regionale herzieningstrajecten en de gewenste actualiteit zijn hierbij aandachtspunt.
Dit voorstel leidt tot wijziging van:
structuurvisie:
Verzoek van de gemeente
De gemeente heeft een visie voor het gebied bij de Molendijk in Rhoon opgesteld. Doelstelling van deze visie is om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te verbeteren en een duidelijk afwegingskader te bieden voor initiatieven voor planontwikkeling. Daarbij zijn meerdere varianten onderzocht. De uiteindelijk gekozen variant is voorgesteld door een groep van bewoners.
In de visie wordt voorgesteld de mogelijkheden voor wonen te vergroten ten westen van de op tuin en groen georiënteerde bedrijven langs de stationsstraat en ten zuiden daarvan. Daarvoor wordt contourverlegging naar het westen van de contour van het bedrijventerrein voorgesteld, alsmede contourverlegging naar het noorden bij de Stationsstraat. In de visie wordt ook uitbreiding van de mogelijkheden voor wonen in het lint (binnen de bebouwingscontour) voorgesteld.
Beoordeling
Voor het gebied ten oosten van het bebouwingslint langs de Molendijk zijn in het verleden plannen gemaakt voor de aanleg van een bosgebied (bosplan Valckesteyn 1). Door het ontbreken van financiële middelen zijn deze plannen niet meer actueel. De gemeente heeft zelf geen financiële mogelijkheden om het bos te realiseren. De gemeente is daarom op zoek gegaan naar een nieuwe invulling van het gebied. Het gaat om een deels open gebied en een deels verrommeld gebied met enkele bedrijfjes en kassen. Ten westen van het bebouwingslint langs de Molendijk bevindt zich een aantrekkelijk gebied met woningen in het groen. De gemeente wil dit aantrekkelijke woonmilieu doorzetten ten oosten van de Molendijk. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling met een landelijk woonmilieu. Het beoogde woonmilieu sluit aan bij de in de provinciale structuurvisie opgenomen opgave voor landelijk wonen in het zuidelijk deel van de Stadsregio Rotterdam. De voorlopige plannen gaan uit van circa vierentwintig woningen. Het is niet de bedoeling het hele gebied te bebouwen: het middengebied tussen de Molendijk en de Stationsstraat blijft buiten de bebouwingscontour. Het lint langs de Molendijk wordt met beperkte verdichting afgerond. De nieuw te ontwikkelen woningen kunnen worden gebouwd langs de Stationsstraat en ten westen van de tuincentra langs de Stationsstraat. De woningbouw vormt derhalve de definitieve begrenzing van deze bedrijfsbebouwing. De ruimtelijke kwaliteit van de deels verrommelde achterzijde van de Molendijk wordt met de visie Molendijk versterkt. De woningbouw vormt een economische drager die maakt dat verrommeling in de toekomst veel minder kans krijgt. Het groene tussengebied tussen de Molendijk en de nieuwe ontwikkeling krijgt daarmee een sterker fundament voor toekomstige ruimtelijke kwaliteit. De voorgaande insteek maakt dat de woningontwikkeling en het groene tussengebied niet los van elkaar gezien mogen worden. Om die reden wordt de rode contour ook niet als geheel verlegd maar door middel van een strook. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het zicht op het kasteel van Rhoon, dat is gelegen ten westen van het plangebied.
De voorgestelde contourwijzigingen kunnen leiden tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het verzoek kan daarom gehonoreerd worden.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot wijziging van de functiekaart en van kaart 1 van de verordening.
Rode gebieden binnen de bebouwingscontour gebracht.
Werkt door op de functiekaart: rode gebieden wijzigen van recreatiegebied in stads- en dorpsgebied.
Verzoek van de gemeente
De gemeente verzoekt de contour ter plaatse van het voorzieningencluster aan de Veerweg enigszins te verruimen naar het zuiden en naar de Veerweg. Dit om een herstructurering/herinrichting van het terrein mogelijk te maken. Daarbij wordt gerealiseerd:
De contourruimte hiervoor kan gevonden worden in Ammerstol waar een agrarisch perceel binnen de bebouwingscontour is gelegen.
Beoordeling
Naast in- en uitdeuken is er met het voorstel van de gemeente sprake van een logischer vorm van de bebouwingscontour bij de Veerweg. Aan de Veerweg wordt een klein restperceel, tussen de bestaande contour en de Veerweg, binnen de contour gelegd en in Ammerstol wordt een agrarisch perceel aan de rand van de huidige contour buiten de contour gelegd. Op dit perceel rust momenteel een agrarische bestemming en het wordt ook als zodanig gebruikt. Hier zijn geen plannen voor stedelijke ontwikkelingen. Zowel functioneel als landschappelijk is dit een logische ruil.
Conclusie
Het verzoek leidt tot kaartwijzigingen op de functiekaart en op kaart 1 van de verordening.
Rode gebied toegevoegd aan de bebouwingscontour, gele gebied buiten de bebouwingscontour gebracht.
Werkt door op de functiekaart; rode gebied wijzigt van agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling in stads- en dorpsgebied en gele gebied wijzigt in agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling.
Verzoek van de gemeente
De gemeente verzoekt de aanduiding ecologische hoofdstructuur te verwijderen ter plaatse van Lekdijk 19. Zie kaartbijlage. Het naast deze locatie gelegen bedrijf (op- en overslag bedrijf in veevoeder Zijderlaan) wil ter plaatse een opslagruimte creëren in combinatie met een verlenging van de aanlegkade.
De gemeente betoogt dat de komende 10-20 jaar geen sprake zal zijn van aankoop en inrichting van dit perceel vanwege de bezuinigingen door de rijksoverheid op natuurprojecten. De gemeente wil de ondernemer niet beperken in zijn ontwikkelmogelijkheden waarbij de verwachting bestaat dat deze bijdragen aan het opknappen van de locatie. De gemeente heeft twijfels over de ecologische waarde van dit terrein omdat hier tot de jaren zeventig een gemeentelijk zwembad gelegen was en omdat het ingeklemd ligt tussen twee bedrijfspercelen.
Dit verzoek heeft ook betrekking op een deel van het gebied "De Gorzen". Dit ligt buitendijks binnen het stroomgebied van de Lek. Voor dit gebied en voor het aansluitende gebied wordt door Rijkswaterstaat een plan ontwikkeld voor het aanleggen van een overnachtingshaven voor de binnenvaart. Daarover voeren Rijkswaterstaat en gemeente momenteel overleg. Ook dit strookt niet met handhaving van de ecologische hoofdstructuur ter plaatse.
Beoordeling
De gemeente stelt terecht dat het perceel onterecht als natuur is aangewezen. Aan het verzoek kan tegemoetgekomen worden en de aanduiding EHS zal van het perceel worden verwijderd. Tevens is geconstateerd dat het perceel buiten de rode bebouwingscontour is gelegen. Het verwijderen van de EHS-aanduiding heeft zodoende geen voordeel ten opzichte van de huidige situatie met betrekking tot bouwmogelijkheden. Gelet op het feit dat het perceel ligt ingeklemd tussen twee bestaande bedrijven en er ruimtelijk gezien geen bezwaar is om de contour door te trekken is het redelijk om het perceel tevens binnen de contour te brengen.
Conclusie
Het verzoek leidt tot aanpassing van kaarten 1 en 3 van de verordening en van de functiekaart.
Het rode gebied wordt op kaart 1 van de verordening binnen de bebouwingscontour gebracht en op kaart 3 van de verordening geschrapt als EHS. Op de functiekaart wijzigt het rode gebied van natuur in stads- en dorpsgebied.
Verzoek van de gemeente
De gemeente merkt op dat de watertoren aan de Dijklaan in Bergambacht, een rijksmonument, al enkele jaren niet meer in gebruik is. Waterleidingbedrijf Oasen, op dit moment nog de eigenaar van de toren en de omringende gronden, wil deze verkopen. Tussen de gemeente en Oasen is inmiddels een principeakkoord gesloten over aankoop door de gemeente van de toren en het doorvoor gelegen perceel. Op dit perceel vindt geen waterwinning meer plaats.
In de provinciale milieuverordening is het terrein aangeduid als 'waterwingebied'. Er is daarom een sterk beschermend regime van kracht. Omdat het terrein dat de gemeente wil kopen niet langer als waterwingebied gebruikt wordt, verzoekt de gemeente de aanduiding 'waterwingebied' ter plaatse te vervangen door de aanduiding 'waterbeschermingsgebied'. Dit is ook van kracht op het aansluitende gebied.
Beoordeling
Het begrip ‘waterwingebied’ komt niet voor in de structuurvisie en verordening Het is onderdeel van het waterbeleid en is opgenomen in de provinciale milieuverordening. Een aanpassing hiervan is enkel mogelijk via een wijziging van de provinciale milieuverordening.
Conclusie
De gemeente zal dit verzoek via de procedures van het milieubeleid moeten indienen.
Verzoek van de gemeente
Met de Actualisering 2011 is in de structuurvisie rond de SuikerUnie in Binnenmaas een verdeling vastgelegd tussen (watergebonden) bedrijventerrein en glastuinbouwgebied op de voormalige vloeivelden. Voor het bedrijventerrein geldt in de structuurvisie tevens dat het geschikt is voor vestiging van bedrijven in de hoogste milieucategorie (5).
De gemeente verzoekt thans het bedrijventerrein te verkleinen ten behoeve van een uitbreiding van het glastuinbouwgebied. Tevens wil de gemeente op het bedrijventerrein in principe milieucategorie 3 bedrijven met een wijzigingsmogelijkheid naar categorie 4.
Beoordeling
In de Actualisering 2011 zijn de volgende wijzigingen aangebracht in de aanduiding van de bestemmingen van de gronden van de voormalige suikerfabriek:
Het gemeentelijk verzoek is in strijd met deze aanpassing. Overleg over mogelijke alternatieven heeft niet tot overeenstemming geleid. Op verzoek van Gedeputeerde Staten is de SuikerUnie nu bezig met de uitwerking van een concreet stedenbouwkundig plan, waarover vervolgens met provincie en gemeente overleg zal worden gevoerd. Instemming met het gemeentelijk verzoek is derhalve thans niet aan de orde.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt niet tot wijziging van structuurvisie en/of verordening.
Verzoek van de gemeente
De gemeente verzoekt de realisering van de volledige aansluiting van de N11 op de A12 via de Bodegravenboog in de structuurvisie op te nemen. De huidige reservering zoals die nu op de functiekaart is aangegeven is onvoldoende. De gemeente baseert haar verzoek voor een volledige aansluiting op het belang van dit centrale verkeersknooppunt voor de inwoners van de gemeente zelf als voor die van de achterliggende gemeenten en kernen. De bereikbaarheid is thans onvoldoende en dat is slecht voor de economie in de kernen en de vitaliteit ervan.
Beoordeling
In de Actualisering PSV 2011, vastgesteld 29 februari 2012, is de aansluiting van de N11 op de A12 als reservering op de functiekaart van de structuurvisie opgenomen.
Conclusie
Aan het verzoek van de gemeente is zodoende reeds voldaan. Het verzoek leidt niet tot wijziging van structuurvisie en/of verordening.
Verzoek van de gemeente
De Reeuwijkse Hout is zowel in de structuurvisie als in de visie van de gemeente, van Midden Holland en van het Natuur- en Recreatieschap Reeuwijkse Plassen e.o. aangegeven als recreatietransferium en toegangspoort naar het Groene Hart. Deze partijen zijn van mening dat intensieve recreatie met bijbehorende voorzieningen die poortfunctie kan versterken. Thans is intensieve recreatie daar alleen toegestaan via een ontheffing. Zo'n procedure vraagt veel tijd en maakt planvorming onnodig zwaar en langdurig. De gemeente verzoekt om voor de Reeuwijkse Hout via de verordening een uitzondering te maken op het verbod op intensieve recreatie en met een aparte aanduiding op kaart aan te geven.
Beoordeling
Het verzoek van de gemeente is in lijn met de nieuwe beleidslijn voor voorzieningen in recreatiegebieden zoals die nu in het ontwerp van de Beleidsvisie Groen staat.
Conclusie
Voor de wijzigingen in de regelgeving in de verordening zie
Verzoek van de gemeente
Het castellumterrein in het centrum van Bodegraven valt onder de aanduiding Limes zoals dat is vastgelegd in het Barro. Het terrein geldt als AMKgebied (Archeologische Monumentenkaart) met een zeer hoge archeologische waarde. Het terrein heeft echter niet de status van rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Er geldt momenteel geen vrijstellingsplicht van archeologisch onderzoek. De gemeente hoopt in juni 2012 de Kadernota Erfgoed door de raad te laten vaststellen waarin een vrijstellingsgrens van 50 m² wordt voorgesteld.
De gemeente verzoekt om in de verordening geen regel op te nemen waar er bij terreinen met zeer hoge archeologische waarde geen verstoring zou mogen plaatsvinden. Dit zou voor de gemeentelijke plannen in de kern van Bodegraven zeer nadelige gevolgen kunnen hebben. De gemeente verzoekt een regeling op te nemen dat zij voor het castellumterrein een voldoende beschermende regeling in het bestemmingsplan opneemt en bij mogelijk verstorende maatregelen eerst afdoende archeologisch onderzoek laat verrichten.
Verder verzoekt de gemeente in dit kader om de tafel te gaan zitten om met betrokken gemeenten zelf te bepalen welk gebied tot de Limes behoort. De rijksaanduiding wordt te breed geacht.
Beoordeling
Het is niet de bedoeling met het opnemen van de Limes in de verordening ontwikkelingen te frustreren, maar om archeologisch onderzoek voor te schrijven en daar waar mogelijk behoud van het bodemarchief in situ. Daarvoor is het nodig dat gemeenten de Limeswaarden en -verwachtingen een plaats geven in het bestemmingsplan. Als de gemeente het onderzoek op een correcte manier uitvoert, zoals voorgesteld in haar brief, dan zou dit de verdere ontwikkeling van het centrumplan niet in de weg hoeven staan. In deze actualisering is ook apart op dit onderwerp ingegaan (
Het gebied dat tot de Limes behoort komt overeen met de aanduiding ‘hoge trefkans’ binnen het beleidskader van de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS). Deze dient zodoende één op één te worden overgenomen.
Conclusie
Het verzoek leidt niet tot aanpassing anders dan in
Verzoek van de gemeente
De gemeente verzoekt om de aanduiding 'bedrijventerrein' voor de locatie Molenzicht te veranderen in 'stads- en dorpsgebied'; dit gezien de plannen voor wonen op deze locatie. Hier is eerder al door de provincie een verklaring van geen bezwaar voor afgegeven.
In de Actualisering 2011 is een gedeelte van de locatie Rijnhoek al aangegeven als 'stads- en dorpsgebied'. In de structuurvisie 'Wonen Rijnhoek' is echter ook de Vlietkade als woonstrip aangegeven. De gemeente verzoekt deze Vlietkade in de structuurvisie op de functiekaart ook aan te geven als 'stads- en dorpsgebied'.
Er sprake van een bestaand bebouwingslint in binnenstedelijk gebied. Er kan worden ingestemd met de aanduiding ‘stads- en dorpsgebied’.
Beoordeling
Gelet op de in 2005 afgegeven verklaring van geen bezwaar voor Molenzicht kan worden ingestemd met het verzoek.
Voor Rijnzicht Vlietkade is er sprake van een bestaand bebouwingslint in binnenstedelijk gebied. Er kan worden ingestemd met de aanduiding ‘stads- en dorpsgebied’.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing op de functiekaart en kaart 6 van de verordening.
Gele gebied geschrapt als bedrijventerrein.
Werkt door op de functiekaart, gele gebied wijzigt van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied.
Verzoek van de gemeente
In januari 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Landschapsvisie Zuidwijk. Hierin is een onderscheid aangebracht tussen productiegebied en een gebied voor landschap en recreatie (rondom De Lansing). Om de landschapsdoelstellingen te kunnen realiseren, acht de gemeente het nodig om de ruimte-voor-ruimteregeling (mogelijkheid tot woningbouw bij sanering areaal) toe te kunnen passen. Hiervoor is een aanpassing van het sierteeltgebied nodig. Dit verzoek tot wijziging past geheel binnen de landschapsvisie Zuidwijk die de gemeenteraad in januari 2012 heeft vastgesteld.
Beoordeling
Het beoogde gebied Zuidwijk is op de functiekaart aangeduid als natuurgebied. Wij zullen de begrenzing van het natuurgebied aanpassen aan het verzoek van de gemeente. De voorgestelde wijziging om de ruimte-voor-ruimteregeling toe te kunnen passen, is in natuurgebied niet aan de orde
Conclusie
De zienswijze leidt tot aanpassing van kaart 2 van de verordening en van de functiekaart.
De geelomlijnde gebieden worden op kaart 2 van de verordening geschrapt als boom- en sierteeltgebied. Op de functiekaart wijzigen de geelomlijnde gebieden van agrarisch landschap – boom- en sierteelt in natuurgebied.
Verzoek van de gemeente
De gemeente wil, op verzoek van de Greenport Boskoop, voor de Polder Laag Boskoop de watercompensatie realiseren op een aantal incourante stukken sierteeltareaal direct achter de lintbebouwing aan Badhuisweg/Laag Boskoop. Vanuit ruimtelijke en landschappelijke overwegingen acht de gemeente deze functiewijziging positief. Enerzijds onstaat een groen- en watergebied -grenzend aan de bestaande bebouwing- en anderzijds ontstaan mogelijkheden om het gebied openbaar toegankelijk te maken. Hiermee wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het verrommelde overgangsgebied naar het sierteeltgebied, waarbij de wateropgave een win-winsituatie oplevert.
De gemeente verzoekt nu dit deel uit het sierteeltgebied te halen om voorts daar de ruimte-voor-ruimteregeling toe te kunnen passen, zodat deze wateropgave ook financieel haalbaar wordt.
Beoordeling
Voor de wateropgave is geen wijziging van het sierteeltgebied nodig. De wateropgave voor het boom- en sierteeltgebied maakt onderdeel uit van de integrale opgave voor het gebied. Waterhuishouding behoort tot de functies die binnen de aanduiding boom- en sierteeltgebied mogelijk zijn. De regeling uit de verordening voor de compensatie bij het saneren van sierteeltgronden buiten het sierteeltgebied ('ruimte voor ruimte') wordt door de gemeente op deze wijze kunstmatig gebruikt. Temeer omdat ter plaatse om landschappelijke redenen de bouw van compensatiewoningen onwenselijk is.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt niet tot wijziging van de structuurvisie en/of verordening.
Verzoek van de gemeente
Gelijk aan het verzoek van de 'stichting bedrijfsleven Greenport Boskoop' voor het transformatiegebied Laag Boskoop heeft de gemeente een verzoek om een gebiedje buiten het sierteeltgebied te halen aan de Spoelwijkerlaan. Daar is een weiland beschikbaar dat gebruikt kan worden voor een concentratie van waterberging, waarmee de overige gebieden goed bruikbaar blijven voor de sierteelt. Door het gebiedje buiten het sierteeltgebied te halen kan de ruimte-voor-ruimteregeling worden toegepast.
Beoordeling
Voor de wateropgave is geen wijziging van het sierteeltgebied nodig. De wateropgave voor het boom- en sierteeltgebied maakt onderdeel uit van de integrale opgave voor het gebied. Waterhuishouding behoort tot de functies die binnen de aanduiding boom- en sierteeltgebied mogelijk zijn. De regeling uit de verordening voor de compensatie bij het saneren van sierteeltgronden buiten het sierteeltgebied wordt door de gemeente op deze wijze kunstmatig gebruikt. Temeer omdat ter plaatse om landschappelijke redenen echt geen compensatiewoningen kunnen worden gebouwd.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt niet tot wijziging van de structuurvisie en/of verordening.
Verzoek van de gemeente
Een kweker aan het Voshol heeft de gemeente het verzoek gedaan om het sierteeltgebied met ongeveer 4-5 hectare uit te breiden in Polder De Wijk. Dit perceel sluit goed aan op de overige eigendommen van deze kweker daar. Daarnaast past de uitbreiding van het kwekerijgebied volgens de gemeente goed in het landschap omdat het direct aansluit op overig kwekerijgebied. De kweker heeft behoefte aan deze uitbreiding omdat ze in Polder Bloemendaal in Waddinxveen willen vertrekken waarmee ruimte vrij komt voor een insteekweg. De gevraagde wijziging zal tevens parallel gaan lopen met de, door het Hoogheemraadschap van Rijnland, voorgenomen peilverlaging in Polder De Wijk. Hierbij blijft het peil in het sierteeltgebied ongewijzigd en krijgt het weidegebied een lager waterpeil.
De gemeente Boskoop verzoekt deze uitbreiding van het sierteeltareaal te honoreren nu door herstructurering elders het bedrijf verplaatst moet worden en het individuele bedrijf hiermee sterk verbeterd kan worden. Daarnaast zijn volgens de gemeente de gevolgen van de aanpassing van het sierteeltgebied beperkt omdat het nieuwe gebied aan het huidige sierteelt gebied grenst.
Beoordeling
Uitbreiding van de sierteeltcontour in/richting Polder de Wijk is ongewenst, aangezien dit gebied een hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde heeft. In de ontwerp-ISV was aangegeven dat Polder de Wijk een alternatief is, wanneer uitbreiding van het areaal noodzakelijk is. Dit is echter niet opgenomen in de vastgestelde ISV en daarna ook niet in de structuurvisie. Eventuele uitbreiding in deze polder voor een individueel geval is ook niet regionaal afgestemd. Los van het voorgaande is de noodzakelijkheid van deze wijziging te summier gemotiveerd.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt niet tot wijziging van de structuurvisie en/of verordening.
Verzoek van de gemeente
In
Beoordeling
De verordening wordt al aangepast op dit punt vanuit het provinciaal economisch beleid (zie
Conclusie
Het verzoek van de gemeente stemt overeen met de aanpassing van de verordening: de tekst in
Verzoek van de gemeente
De gemeente Delft vraagt om bij de actualisering meer aandacht te hebben voor een integrale benadering rondom provinciale vaarwegen, zodat ook andere belangen als recreatie en het opheffen van barrières een plek krijgen in het vaarwegenbeleid.
Beoordeling
De gemeente ondersteunt met haar verzoek het provinciale beleid ten aanzien van vaarwegen zoals dit in deze actualisering ook verder is uitgewerkt.
Conclusie
Zie
Verzoek van de gemeente
De huidige begraafplaats bij Ouddorp is aan het eind van haar capaciteit. De gemeente heeft verschillende mogelijkheden voor uitbreiding van de begraafplaats onderzocht, maar komt tot de conclusie dat een nieuwe aanleg op de voorgestelde locatie de beste optie is. De gemeente heeft vanwege de waarden in het gebied bij het inrichtingsontwerp voor de begraafplaats overlegd met o.a. het Zuid-Hollands Landschap en met de vereniging een afspraak over een natuurlijke inrichting van de nieuwe begraafplaats. Het gebied is nu in agrarisch gebruik.
De gemeente verzoekt de aanleg van een nieuwe begraafplaats bij Ouddorp mogelijk te maken in gebied dat nu nog de aanduiding EHS heeft, maar in de voorstellen voor herijking EHS niet meer is opgenomen. Het gebied maakt voorts onderdeel uit van het schurvelingengebied en is daarmee ook onderdeel van het Kroonjuweel Cultuurhistorie op de Kop van Goeree.
Beoordeling
De gemeente heeft in haar verzoek de noodzaak voor de begraafplaats duidelijk gemaakt en ook overtuigend de keuze uit de alternatieven laten zien. Er zijn afspraken gemaakt over een natuurlijke inrichting van de nieuwe begraafplaats en ten aanzien van cultuurhistorische waarden is er geen bezwaar. Daarom kan in beginsel ingestemd worden met herbestemming van 'natuur' naar 'stedelijk groen buiten de contour'. Aangezien er geen directe urgentie is, wordt voorgesteld te wachten met een definitief besluit totdat Provinciale Staten besloten hebben over de herijking van de EHS (waarschijnlijk zomer 2013).
Conclusie
Verzoek van de gemeente kan nog niet gehonoreerd worden. Besluitvorming is afhankelijk van de herijking van de EHS.
Verzoek van de gemeente
De gemeente wil circa 20 Ecolodges (verblijfsrecreatie) realiseren aan de zuidzijde van de Kabbelaarsbank. De ontwikkeling past uitstekend bij de (verblijfs)recreatieve functie van het gebied en heeft geen nadelige invloed op het Natura-2000-gebied in de omgeving. De Brouwersdam en de Kabbelaarsbank hebben in de structuurvisie de aanduiding 'Toeristisch centrum'. De gemeente verzoekt daarom een wijziging van de aanduiding recreatiegebied naar verblijfsrecreatiegebied op de functiekaart.
Beoordeling
Het verzoek sluit goed aan bij de huidige (verblijfs)recreatieve functie van de Kabbelaarsbank en de aanduiding van het gebied als 'Toeristisch Centrum' in de structuurvisie.
Conclusie
Het verzoek betekent een aanpassing van de functiekaart. De functieaanduiding 'recreatiegebied' op de functiekaart van de PSV kan worden gewijzigd in 'verblijfsrecreatiegebied'. Ook wijzigt kaart 1 van de verordening.
Groene gebied toegevoegd als verblijfsrecreatiegebied.
Werkt door op de Functiekaart, groene gebied wijzigt van recreatiegebied in verblijfsrecreatiegebied.
Verzoek van de gemeente
De gemeente wil meewerken aan het realiseren van een Ecohotel (Verblijfsrecreatie in resort-concept, op ecologische grondslag) op locatie De Punt in gemeente Goedereede. De realisering van dit hotel past binnen de Recreatievisie Goeree-Overflakkee. Het recreatieschap/GZH en gemeente hebben t.b.v. de realisering een intentieovereenkomst gesloten. De gemeente verzoekt daarom voor de beoogde locatiewijziging van de aanduiding recreatiegebied naar de aanduiding verblijfsrecreatie (functiekaart en kaart 1 van de verordening).
Beoordeling
Realisering van het Ecohotel past in de beleidslijnen die voor recreatie in de huidige en ook ontwerp Beleidsvisie Groen zijn opgesteld. Uit onderzoek blijkt dat deze ontwikkeling geen schade aan de omringende EHS toebrengt. Vanwege tijdsdruk (realisering wordt teveel vertraagd door besluitvorming in februari 2013) dient de gemeente een afzonderlijk ontheffingsverzoek in voor dit plan. In dat kader zal de besluitvorming plaatsvinden. Als hierop positief wordt besloten kan bij de vaststelling van de Actualisering 2012 de aanduiding “ambtshalve” worden aangepast.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente wordt via de ontheffingsaanvraag behandeld. Vooralsnog geen wijziging van structuurvisie en/of verordening.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Hillegom heeft de 'Gebiedsvisie bedrijventerrein Pastoorslaan' opgesteld. Deze gebiedsvisie is opgesteld voor de herontwikkeling van bestaande leegstaande panden en daarna ontwikkeling van de tussenliggende onbebouwde percelen. De gemeente verzoekt ten behoeve van deze ontwikkeling de contour ter plaatse te verruimen en daarbinnen de functie bedrijventerrein op te nemen.
De gebiedsvisie Pastoorslaan past binnen de Gebiedsvisie van Holland Rijnland en die van de Duin- en Bollenstreek.
Beoordeling
Het gebied aan de Pastoorslaan kent een lange geschiedenis. In het streekplan Zuid-Holland West uit 2003 had het hele gebied een bestemming als agrarisch bedrijventerrein. Bij het opstellen van de structuurvisie 2010 is die aanduiding geschrapt en is de bebouwingscontour teruggelegd vanwege het ontbreken van een perspectief op realisering. Bij de Actualisering 2011 is voor het bedrijf van der Schoot een uitbreiding van de contour gevraagd. Dit verzoek is toen afgewezen omdat het onvoldoende onderbouwd was en een integrale visie op het gebied ontbrak. Met de aanvraag bij dit verzoek is voldoende ondebouwing gegeven met de gebiedsvisie Pastoorslaan. Voor het bedrijf van Van der Schoot dat aan bestaand stedelijk gebied grenst, kan tot contourverruiming worden overgegaan. Herstructurering kan beter plaatsvinden met een kleine uitbreiding op terreinen die niet direct waarde hebben voor andere functies. Landschappelijk is dit ook geen probleem.
Het tweede verzoek betreft contourverruiming voor het bedrijf Van Waveren. Naar onze mening behoeft daar geen contourwijziging plaats te vinden. De bestemmingswijziging van agrarisch bedrijf naar bedrijvenbestemming kan via een ontheffingsprocedure geregeld worden.
Het verzoek om extra ruimte met een bedrijvenbestemming daar is niet onderbouwd. Die zou ook echt ten koste gaan van bollengrond. Vooralsnog is er geen perspectief op gebruik voor bedrijvigheid. De bollengronden zullen gehandhaafd kunnen worden. Om het gehele plangebied van de gemeente te bestemmen als bedrijventerrein is vooralsnog dan ook niet aan de orde. Er moet nog afstemming plaatsvinden met de regionale bedrijventerreinenstrategie.
Conclusie
Het verzoek leidt tot een contourwijziging bij het bedrijf Van der Schoot en herbestemming tot bedrijventerrein. Dit leidt tot een aanpassing van de functiekaart en van de kaarten 1 en 6 van de verordening.
Rode gebied binnen de bebouwingscontour gebracht.
Werkt door op de Functiekaart, rode gebied wijzigt van bollenteeltgebied in bedrijventerrein.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Leerdam verzoekt om een perceel op de hoek Kerkweg/Schaikseweg in Schoonrewoerd (opnieuw) binnen de contour te brengen. In het streekplan Zuid-Holland Oost (2003) lag het betreffende perceel binnen de bebouwingscontour. Bij het omzetten van de (analoge) streekplankaarten naar de digitale kaarten bij de verordening is het perceel abusievelijk buiten de contour komen te liggen. De gemeente verzoekt om deze vergissing te herstellen.
Beoordeling
Het is nooit de bedoeling geweest om het perceel buiten de contour te brengen. De vergissing zal daarom worden hersteld.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing kaart 1 (bebouwingscontouren) van de verordening.
Rode gebied binnen de bebouwingscontour gebracht.
Werkt door op de functiekaart, rode gebied wijzigt van agrarisch landschap in stads- en dorpsgebied.
Verzoek van de gemeente
Leiden vraagt de provincie het bedrijventerrein Oostvlietpolder te schrappen uit de structuurvisie en verordening en met een groene bestemming op de kaart aan te geven.
Beoordeling
Dit onderwerp maakt deel uit van de Actualisering 2012; zie verder
Verzoek van de gemeente
De gemeente stelt voor aan de oostflank van Leiden, nabij de kruising A4/N11, een mogelijkheid te scheppen voor het ontwikkelen van een stedenbouwkundige verdichting (knoop). De gemeente is in overleg met de regio en buurgemeenten over het ontwikkelen van een nieuwe gebiedsvisie voor deze locatie.
Beoordeling
Er is geen regionaal standpunt over deze ontwikkeling. De ontwikkeling moet passen in de regionale kantoren- en bedrijvenstrategie. Ook is er nog geen bestuurlijk overleg geweest over het kantorenprogramma op bedrijventerrein Meerburg. Vooruitlopend op deze uitkomsten zullen de structuurvisie en verordening niet worden aangepast.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt thans niet tot aanpassing van de structuurvisie en/of verordening.
Verzoek van de gemeente
De gemeente verzoekt een stukje stads- en dorpsgebied in het noordoosten van de gemeente niet meer te bestemmen voor woningbouw en de bebouwingscontour daar terug te leggen bij de bestaande bebouwing. Het gebied kan dan weer een agrarische bestemming krijgen conform het actuele gebruik.
Beoordeling
Met het verzoek van de gemeente kan worden ingestemd.
Conclusie
Het verzoek leidt tot aanpassing van de functiekaart en kaart 1 van de verordening.
Gele gebied buiten bebouwingscontour gebracht.
Werkt door op de functiekaart, gele gebied wijzigt van stads- en dorpsgebied in agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad-land.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Midden-Delfland vraagt om de begraafplaats bij Schipluiden met de beoogde uitbreiding en omringende beplanting, zoals opgenomen in het Reconstructieplan Midden-Delfland, als zodanig op te nemen op de functiekaart van de structuurvisie. Dat betekent dat het gebied moet worden aangeduid als 'stedelijk groen buiten de bebouwingscontour', zoals elders in de structuurvisie.
Beoordeling
Het gaat om een bestaande begraafplaats. De uitbreiding van deze bestaande functie is noodzakelijk en landschappelijk goed inpasbaar. Bij kleine kernen worden deze vaak wel weergegeven ook al zijn zij kleiner dan 5 hectare.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing van de functiekaart en van kaart 1 van de verordening.
Oranje gebied toegevoegd als stedelijk groen buiten de contour.
Werkt door op de functiekaart, oranje gebied wijzigt van agrarisch landschap- inspelen op verbinding stad-land in stedelijk groen buiten de contour.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Midden-Delfland vraagt om de begrenzing van het glastuinbouwgebied bij de Woudseweg 160 aan te passen aan de bestaande situatie van de glastuinbouwbedrijven. Het glastuinbouwbedrijf aan de Woudseweg 160 kan dan via een ruimte-voor-ruimteregeling verdwijnen en de openheid van het gebied worden hersteld, conform de wensen vanuit het LandschapsOntwikkelingsPlan (LOP) Midden-Delfland. In een modellenstudie voor verkavelingen is aangegeven dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied via ruimte-voor-ruimte verbeterd kan worden. De omvang van het gebied waarvan de aanduiding "glastuinbouwbedrijvengebied" wordt verwijderd is ongeveer 4 hectare.
Beoordeling
Deze aanpassing kan leiden tot een goede winst aan ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Openheid in het gebied is een belangrijk aspect. De gemeente geeft daarnaast aan dat ter compensatie het buiten het glastuinbouwgebied gelegen glascomplex aan de Molenlaan (ongeveer 14 hectare) de komende 10 jaar niet zal worden gesaneerd, zodat per saldo voldoende ruimte beschikbaar blijft voor glastuinbouw.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing van de functiekaart en kaart 2 van de verordening.
Gele gebied geschrapt als glastuinbouwgebied.
Werkt door op de functiekaart, gele gebied wijzigt van glastuinbouwgebied in agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad-land.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Midden-Delfland vraagt om de begrenzing van het glastuinbouwbedrijvengebied aan te passen bij de Westgaag. Dit heeft als doel om met een ruimte-voor-ruimteregeling in het bebouwingslint van de Westgaag een landschappelijke en recreatieve overgangszone af te ronden. Deze zone is al lange tijd beleidsmatig gewenst en delen zijn inmiddels al gerealiseerd. Het gaat om de verbinding tussen het open weidegebied van de Dijkpolder en het glastuinbouwgebied achter het lint. In een verkavelingsstudie is aangegeven hoe de ruimtelijke kwaliteit van dit overgangsgebied aan het bebouwingslint verbeterd kan worden door de ruimte-voor-ruimteregeling toe te passen. Dit gaat echter ten koste aan circa 10 ha glastuinbouwbedrijvengebied.
Beoordeling
Kwaliteitsverbetering van het lint vindt de provincie ook wenselijk, temeer daar het lint ook cultuurhistorische waarde heeft. De afbreuk van het glasareaal wordt gecompenseerd door het glascomplex aan de Molenlaan (ca 14 ha, zie ook onder Woudseweg). Dit complex van ca 14 ha, dat is gelegen buiten het glastuinbouwgebied, zal zeker nog 10 jaar in gebruik blijven.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot wijziging van de functiekaart en kaart 2 van de verordening.
Gele gebied geschrapt als glastuinbouwbedrijvengebied.
Werkt door op de functiekaart, gele gebied wijzigt van glastuinbouwbedrijvengebied in agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad-land.
Verzoek van de gemeente
De gemeente verzoekt nog een aantal aanpassingen aan het verloop van de contour door te voeren. Bij het opstellen van de structuurvisie in 2010 is een aantal contouren uit het streekplan niet goed overgenomen.
Voorts verzoekt de gemeente de begraafplaats die in feite al bestemd is in voorgaand bestemmingsplan maar niet aangegeven op de functiekaart van de structuurvisie daar wel op te nemen. Bij de actualisering van het bestemmingsplan loopt men nu tegen dat probleem aan.
Beoordeling
De gemeente heeft terecht gewezen op een aantal kleine onjuistheden in het verloop van de bebouwingscontouren. Deze zullen worden verbeterd. Het gaat om de bebouwingslinten nabij de kernen Noorden en Nieuwkoop waar thans de contour soms dwars door bestaande bebouwing loopt of juist door natuurgebied/waternatuur. De nieuwe kaarttechniek maakt de precisering mogelijk en aanpassing is ook noodzakelijk omdat de contouren onderdeel zijn van de verordening.
Het probleem van de gemeente met de begraafplaats wordt erkend. Met het verzoek van de gemeente kan worden ingestemd. Ter plaatse van de locatie voor de nieuwe begraafplaats zal de bestemming van 'agrarisch gebied' worden gewijzigd in 'stedelijk groen buiten de contour'.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing van de functiekaart en kaart 1 van de verordening.
Rode gebieden binnen de bebouwingscontour gebracht.
Werkt door op de functiekaart, rode gebied wijzigt van natuurgebied in stads- en dorpsgebied.
Rode gebieden binnen de bebouwingscontour gebracht. Gele gebieden buiten bebouwingscontour gebracht. Oranje gebied toegevoegd als stedelijk groen buiten de contour.
Werkt door op de functiekaart, rode gebieden wijzigen van water in stads- en dorpsgebied, gele gebieden wijzigen van stads- en dorpsgebied in water en oranje gebied wijzigt van agrarisch landschap in stedelijk groen buiten de contour.
Verzoek van de gemeente
Afgelopen half jaar heeft de gemeente met betrokkenen het sleutelproject Noordse Buurt onder de loep genomen. De eerder gekozen aanpak van actieve aanpak bij het opkopen van glastuinbouwbedrijven en de sanering daarvan teneinde te komen tot natuurontwikkeling in het gebied, blijkt in deze tijd niet haalbaar. De gemeente heeft een nieuw scenario ontwikkeld dat uitgaat van natuurlijke ontwikkeling. Dat wil zeggen, als de kans zich voordoet om een bedrijf op te kopen, dan zal de gemeente dat doen. De gemeente gaat zelf niet actief op pad. Dit leidt tot een veel langzamere verandering van het gebied. De gemeente verzoekt het gebied aan te duiden als transformatiegebied naar agrarisch gebied met verspreid liggende tuinbouw. In het vigerende plan is Noordse Buurt aangeduid als natuurgebied, vooruitlopend op de nieuwe gewenste functie.
Beoordeling
Op dit moment is het gebied aangeduid als natuurgebied. Die aanduiding komt voort uit de afspraken uit het verleden dat de bestaande kassen worden verwijderd en het gebied heringericht zou worden. Gezien de economische situatie en de situatie op de huizenmarkt (woningbouw elders in de gemeente moet de kosten van de glassanering dekken) is het niet meer realistisch om te veronderstellen dat alle kassen gesaneerd kunnen worden. De gemeente kiest er nu voor om bedrijven die willen stoppen in de komende periode aan te kopen, maar tegelijkertijd te werken aan een nieuw bestemmingsplan, waarin bestaande kassen positief bestemd worden. Er zal zeker niet meer tot onteigening worden overgegaan.
Over twee á drie jaar is duidelijk in hoeverre de kassen daadwerkelijk gesaneerd worden. Dan kan wellicht de transformatieaanduiding worden vervangen door een blijvende andere aanduiding. Voorlopig geeft de aanduiding transformatiegebied de situatie het beste weer.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente wordt ingewilligd. De aanduiding van het gebied wordt veranderd in glastuinbouwgebied, met de aanduiding transformatiegebied. In de tekst van de structuurvisie wordt de Noordse Buurt toegevoegd aan het lijstje transformatiegebieden in glastuinbouwgebied (paragraaf 4.4.2). Ook wordt de tekst van de structuurvisie in paragraaf 4.8.1.4 aangepast.
Kaarten
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing van de functiekaart en kaart 2 van de verordening
Het gele gebied wijzigt van natuurgebied naar glastuinbouwgebied met transformatie en werkt door op kaart 2 van de verordening.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Pijnacker-Nootdorp verzoekt een aantal ruimtelijke keuzes die zijn gemaakt in het voorontwerpbestemmingsplan Oostland-Pijnacker te verwerken in de Structuurvisie en de Verordening. Het gaat om keuzes die zijn gemaakt bij de nadere ruimtelijke uitwerking van het Masterplan en Afsprakenkader FES Oostland/Groenzone Berkel-Pijnacker. Op vier punten wordt een verzoek tot aanpassing gedaan.
1. Manege
De gemeente verzoekt het realiseren van een manege mogelijk te maken voor een locatie aan de Hoogseweg. De huidige bestemming Agrarisch-Glastuinbouw wordt in het voorontwerpbestemmingsplan gehandhaafd, waarbij met een wijzigingsbevoegdheid de vestiging van een manege mogelijk wordt. Dit omdat er elders binnen de gemeente een manege vanwege woningbouwontwikkeling binnen de contour naar een andere locatie verplaatst moet worden. Volgens de gemeente leent de locatie zich goed voor de vestiging van een manege omdat deze goed bereikbaar is vanuit het stedelijk gebied, nabij de groene dooradering ligt en een rol kan spelen met het oog op het versterken van de Strikkade.
Beoordeling
De betreffende locatie heeft op de huidige functiekaart de aanduiding “Glastuinbouwbedrijvengebied”. Binnen deze aanduiding hebben ook bijbehorende voorzieningen als groenvoorzieningen, infrastructuur en landschappelijke inpassing een plek. In het betreffende glastuinbouwbedrijvengebied is er voor gekozen om de groene dooradering binnen deze aanduiding te laten vallen en niet apart aan te duiden. Een manege zou een passende functie kunnen zijn bij deze groene dooradering. Het is niet nodig hiervoor een afzonderlijke aanduiding op te nemen in de structuurvisie of de verordening. Wel zal het verlies aan glastuinbouwbedrijvengebied elders gecompenseerd moeten worden (zie ad punt 3).
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt niet tot wijziging van structuurvisie en/of verordening.
2. Tennispark
De gemeente verzoekt om in het gebied ten zuiden van het glastuinbouwgebied, tegenover de wijk Tolhek, in een strook die de aanduiding ‘Recreatie’ heeft een wijzigingsbevoegdheid tot tennisbaan mogelijk te maken. Volgens de gemeente is dit een geschikte locatie omdat deze aansluit aan het stedelijk gebied, maar op een zodanige plek ligt dat er geen overlast zal ontstaan.
Beoordeling
Sportvoorzieningen zijn stedelijke voorzieningen die binnen de contour thuishoren. Zeker overdekte tennisbanen horen daar naar onze mening thuis. In sommige situaties wordt een uitzondering gemaakt voor bestaande sportvoorzieningen, of nieuwe sportvoorzieningen waarvoor binnen de contour geen geschikte ruimte voorhanden is. Deze sportvoorzieningen krijgen dan de aanduiding ‘stedelijk groen buiten de contour’. In dit geval is onvoldoende aangetoond dat er binnen de contour geen plek is voor deze tennisbanen.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt niet tot wijziging van structuurvisie en/of verordening.
3. Uitbreiding glastuinbouw in de Oude Polder
De gemeente vraagt om de grens van het glastuinbouwbedrijvengebied uit te breiden naar het zuiden, op de plek waar in het Masterplan sportvoorzieningen waren geprojecteerd. Nu er voor deze gronden geen andere plannen zijn wil de gemeente de kans benutten om een groter gebied te betrekken bij het herstructureringsproject. Daarmee wordt tevens een bijdrage geleverd aan het behoud van het glasareaal binnen de provincie en wordt de greenport Westland-Oostland mede versterkt. Langs de woningen van Klapwijk wordt een groene zone vrijgehouden van kassen.
Beoordeling
Het behoud en versterking van het areaal glas binnen de provincie is voor ons een belangrijk streven. Het is positief dat de gemeente hieraan een extra bijdrage wil leveren. De uitbreiding bedraagt ongeveer 11 hectare.
Conclusie
Het verzoek leidt tot aanpassing de functiekaart en van kaart 2 van de verordening. De grens van het glastuinbouwbedrijvengebied wordt aangepast.
Gele gebied wijzigt van recreatiegebied in glastuinbouwbedrijvengebied.
Verzoek van de gemeente
Op de functiekaart van de structuurvisie is een deel van het gebied Het Zand aangemerkt als 'stedelijk groen'. De gemeente verzoekt deze aanduiding te veranderen in 'stads- en dorpsgebied'. De locatie Het Zand is één van de weinige grote ontwikkellocaties van Ridderkerk voor woningbouw. Dit is ook vastgelegd in het gemeentelijk beleid. De gemeente gaat er daarom vanuit dat de aanduiding 'stedelijk groen' in de structuurvisie een vergissing is.
Beoordeling
De locatie Het Zand is destijds op de functiekaart als stedelijk groen aangegeven op basis van luchtfoto's. Het betreft in feite nagenoeg onbebouwd gebied dat in RR2020 was aangegeven als stads- en dorpsgebied. Woningbouw met bijbehorende groene functies is heel goed denkbaar op die locatie in deze gemeente. Er kan worden ingestemd met de voorgestelde bestemmingswijziging.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing van de functiekaart van de structuurvisie.
Gele gebieden wijzigen van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied. Rode gebied wijzigt van stedelijk groen in stads- en dorpsgebied.
Werkt door in de verordening, gele gebieden op kaart 6 geschrapt als bedrijventerrein.
Verzoek van de gemeente
Direct grenzend aan de locatie Het Zand ligt het perceel waar voorheen het bedrijf Hak gevestigd was. Op de functiekaart van de PSV heeft deze locatie de aanduiding 'bedrijventerrein'. De gemeente verzoekt de aanduiding te veranderen in 'stads- en dorpsgebied'. Het bedrijf Hak is in 2010 verhuisd naar Bedrijventerrein Comelisland. De locatie Hak in Het Zand is vervolgens eigendom geworden van de gemeente Ridderkerk. Net als op de naastgelegen locatie Het Zand, wil de gemeente hier woningen realiseren.
Beoordeling
Gezien de voorgeschiedenis, beperkte omvang en functie van de betreffende locatie kan worden ingestemd met de voorgestelde bestemmingswijziging.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing van de functiekaart van de structuurvisie en kaart 6 van de verordening.
Gele gebieden wijzigt van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied. Rode gebied wijzigt van stedelijk groen in stads- en dorpsgebied.
Werkt door in de verordening, gele gebieden op kaart 6 geschrapt als bedrijventerrein.
Verzoek van de gemeente
Aan de rivieroever in Bolnes liggen twee voormalige bedrijfslocaties. Op de functiekaart van de structuurvisie hebben beide locaties de aanduiding 'bedrijventerrein'. De gemeente verzoekt de aanduiding te veranderen in 'stads- en dorpsgebied'.
Beide locaties waren in het RR2020 opgenomen als potentieel herstructurerings- en transformatiegebied. Voor herontwikkeling van de locatie Van Dam is in 2008 een bouwvergunning verleend. De provincie heeft daarvoor een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Het woongebouw is inmiddels gerealiseerd. Over herontwikkeling van de locatie Schram voor woningbouw is de gemeente al enige jaren in overleg met een ontwikkelaar. De herontwikkeling voor wonen zal opgenomen worden in een nieuw bestemmingsplan.
Beoordeling
Voor de locatie Van Dam betreft het een aanpassing aan de werkelijke situatie. Op dit voormalige bedrijventerreintje staat thans een grote woonflat. Ook met het verzoek voor herbestemming van het terrein Schram kan worden ingestemd gezien de gelijke voorgeschiedenis als bij de locatie Van Dam. Herontwikkeling van de locatie als watergebonden bedrijventerrein is niet reëel gezien enerzijds de geringe omvang anderzijds vanwege de voortgang van de planvorming voor de transformatie van dit gebiedje naar woningbouw zoals al voorzien in RR2020.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot wijziging voor beide locaties op de functiekaart en kaart 6 van de verordening.
Gele gebieden wijzigen van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied. Rode gebied wijzigt van stedelijk groen in stads- en dorpsgebied.
Werkt door in de verordening, gele gebieden op kaart 6 geschrapt als bedrijventerrein.
Verzoek van de gemeente
De gemeente verzoekt, nu het bestemmingsplan Sion-'t Haantje is vastgesteld, om de functiekaart van de structuurvisie aan te passen aan dit bestemmingsplan. Dit conform eerdere mondelinge toezeggingen over dit onderwerp. De transformatieaanduiding voor dit gebied kan daarmee geschrapt worden.
Beoordeling
De door de gemeente gevolgde procedure via het bestemmingsplan is conform de transformatievoorwaarden uit de structuurvisie. De provincie heeft geen zienswijze tegen het bestemmingsplan ingediend. Daarom kunnen de kaarten van de structuurvisie en de verordening in overeenstemming worden gebracht met het bestemmingsplan.
Conclusie
Het verzoek leidt tot aanpassing van structuurvisie.
structuurvisie:
kaarten:
Rode gebied wijzigt van glastuinbouwgebied in stads- en dorpsgebied. Donkerpaarse gebied wijzigt van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied. Gele gebieden wijzigen van stedelijk groen in stads- en dorpsgebied.
Werkt door in de verordening. Rode gebied op kaart 2 geschrapt als glastuinbouwgebied.
Donkerpaarse gebied op kaart 6 geschrapt als bedrijventerrein.
Verzoek van de gemeente
De gemeente herhaalt haar verzoek dat zij als zienswijze op de ontwerp-Actualisering 2011 heeft ingediend, om de ontwikkeling van een kantoor op de locatie aan de Vrijebanselaan mogelijk te maken door de bedrijvenbestemming aldaar te verruimen.
Beoordeling
Dit verzoek is al eerder afgewezen op basis van het kantorenbeleid en het beleid ten aanzien van perifere detailhandel. In het verzoek destijds van de gemeente was geen kaart bijgevoegd, waardoor het niet duidelijk was dat het hier ging om nieuwe kantoren. De reeds bestaande kantoren waren al aangegeven. Ondanks het feit dat het ging om het uitbreiden van kantoren had de reactie op het verzoek niet anders uitgepakt. Het beleid op kantoren is in 2011 strenger geworden, waardoor aanpassing ook toen niet aan de orde was. De omstandigheden en het beleid zijn niet gewijzigd. Er is dan ook geen aanleiding om het verzoek alsnog te honoreren.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt niet tot wijziging van de structuurvisie en/of verordening.
Verzoek van de gemeente
De gemeente verzoekt om de ecologische verbinding te wijzigen zodat deze in zijn geheel parallel komt te liggen aan de toekomstige Bentwoudlaan. Nu loopt de verbinding parallel om op het laatste stuk een onlogische knik te maken. Dit is inefficiënt aldus de gemeente.
Beoordeling
Er is geen bezwaar tegen deze wijziging. Het tracé uit de ontwerp Actualisering 2012 wordt conform het verzoek van de gemeente verplaatst naar de strook tussen het geplande tracé van de Westelijke Randweg en sportpark ’t Suyt. Een en ander leidt ook tot een correctie van de ligging van de Westelijke Randweg op de functiekaart. Ook die wordt westelijk van het sportpark geprojecteerd. Beide elementen liggen zo dicht opeen. Dit vraagt wel om een ontwerpopgave. Voor ecologische verbindingen geldt nu eenmaal een minimale breedte.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot wijziging van de functiekaart en van kaart 3 van de verordening.
Op de functiekaart en op kaart 3 van de verordening wijzigt de ligging van de ecologische verbinding van de lichtblauwe lijn in de groene lijn (de in de ontwerp-Actualisering 2012 aangegeven lichtpaarse lijn vervalt). Op de functiekaart wijzigt de ligging van de zuidwestelijke randweg van de gele lijn in de rode lijn.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Waddinxveen verzoekt om uitvoering te geven aan de herstructurering van boom- en sierteeltgebied zoals opgenomen in de ISV Boskoop, die in de Actualisering 2011 is overgenomen. De gemeente verzoekt om 2 kwadranten ter hoogte van de Bloemendaalse Polder niet langer op te nemen als boom- en sierteelt maar als agrarisch landschap. De gemeente wil deze stukken aantrekkelijk houden voor recreatie. Op andere locatie zet zij juist meer in op concentratie van boom- en sierteelt.
Beoordeling
De gemeente heeft duidelijk kunnen aangeven waarom het voor deze, ook door de provincie gewenste herstructurering, nuttig is de betreffende gebieden buiten het sierteeltgebied te halen en te bestemmen als agrarisch landschap.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot wijziging van de functiekaart en van kaart 2 van de verordening.
Rode gebieden geschrapt als boom- en sierteeltgebied.
Werkt door op de functiekaart, rode gebieden wijzigen van boom- en sierteelt in agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Westland stelt voor om de begrenzing van de bedrijventerreinen op de functiekaart en op kaart 6 van de verordening bij de Dijkweg in Honsel Zuid aan te passen aan de werkelijke situatie. Thans is dit gebied aangegeven als glastuinbouwbedrijvengebied maar het is al jaren een bedrijventerrein. De regels uit de verordening belemmeren nu de ontwikkeling van die bedrijven.
Beoordeling
Het gaat hier om een bestaande situatie die weergegeven kan worden op kaart.
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing van de kaarten 1, 2 en 6 van de verordening en de functiekaart.
Werkt door op kaart 6: rode gebied toegevoegd als bedrijventerrein en op kaart 2 rode gebied geschrapt als glastuinbouwbedrijvengebied. Werkt ook door op de functiekaart, rode gebied wijzigt van glastuinbouwbedrijvengebied in bedrijventerrein.
Verzoek van de gemeente
De gemeente Zoetermeer vraagt om de begrenzing aan te passen van de bedrijventerreinen Zoeterhage, Hoornerhage en Rokkehage op de functiekaart en op kaart 6 bij de verordening. Het betreft hier lintbebouwing en/of andere functies dan bedrijven zoals volkstuinen, groen, begraafplaats, woningen, woonwagenstandplaats en een gevangenis. De huidige verordening beschouwt deze functies nu als bedrijventerrein met de daarbij behorende regels. Dat is niet reëel.
Beoordeling
In algemene zin is dit probleem ook al erkend en mede vanwege de Spoedwet Wro (
Conclusie
Het verzoek van de gemeente leidt tot aanpassing van de functiekaart en kaart 6 de verordening.
Gele gebied geschrapt als bedrijventerrein.
Werkt door op de functiekaart, gele gebied wijzigt van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied.
De gemeente Zwijdrecht gaat in haar brief in op een aantal onderwerpen waarvoor zij aandacht vraagt (wonen, energie inzake binnenscheepvaart en LPG, externe veiligheid en Gebiedsvisie Deltapoort) Op deze onderwerpen wordt in deze algemene paragraaf ingegaan, Het directe verzoek over windturbines wordt in subparagraaf 18.1 behandeld. De eerste vier onderwerpen zijn ter kennisneming.
Wonen
Ten aanzien van woningbouw kan de regio zich vinden in de verschuiving van een accent op kwantiteit naar een accent op kwaliteit. Zij pleit er voor om in het verlengde van deze ontwikkeling het accent dat nu nog ligt op nieuwbouw, te verleggen naar bestaande bouw. Een groot aantal bestaande woningen is aan een opwaardering toe, terwijl duidelijk is dat de markt voor nieuwbouwwoningen de komende tijd niet gunstig is. De gemeenten zou graag zien dat de provincie de opwaardering van bestaande woningbouw stimuleert.
Reactie
Dit is juist wat de provincie beoogt met de regionale woonvisies en het toepassen van de SER-ladder.
Energie
De gemeente stelt voor dat in de structuurvisie aandacht wordt besteedt aan het stimuleren van het gebruik van LNG voor de binnenvaart. In het licht van andere ruimtelijke ambities moet daarbij ook het externe veiligheidsvraagstuk dat LNG met zich meebrengt, onder ogen worden gezien. Het feitelijk mogelijk maken van LNG-bunkerplaatsen is een verantwoordelijkheid van gemeenten.
Reactie
De provincie onderschrijft het belang van aandacht voor dit onderwerp. Het is niet direct een aangelegenheid voor de structuurvisie maar in eerste instantie een gemeentelijke aangelegenheid.
Externe veiligheid
De gemeente ondersteunt de ambitie van de provincie om woningbouw te concentreren rond de treinstations, maar zou het op prijs stellen indien in relatie hiermee meer aandacht wordt geschonken aan de beperkingen die voortvloeien uit de veiligheidscontour rond het spoor.
Reactie
De provincie en de regio lobbyen hierover gezamenlijk bij het rijk.
Deltapoort
Een van de ruimtelijke consequenties uit de gebiedsvisie Deltapoort is de sanering van verspreid liggende glastuinbouwbedrijven in combinatie met het feitelijk realiseren van twee glastuinbouwclusters met de regeling ‘glas voor glas’. De gemeente verzoekt de clusters na de instemming van de gemeenteraden over te nemen in de structuurvisie.
Reactie
Omdat nog niet alle gemeenteraden hebben ingestemd met de gebiedsvisie zal intekenen van de glasclusters pas plaatsvinden na realisering van de verplaatsingen. Dan zijn plaats en omvang ook echt bekend.
Verzoek van de gemeente
De gemeente vraagt om de eventuele plaatsing van windmolens nabij rangeerterrein Kijfhoek definitief te schrappen om veiligheidsredenen.
Beoordeling
Gelet op de risico’s van de plaatsing van windmolens direct bij Kijfhoek, zal meer afstand tot het rangeerterrein genomen moeten worden, waardoor de landschappelijke waarden van het provinciaal landschap aangetast worden. Voorgesteld wordt deze locatie te laten vervallen.
Conclusie
Het verzoek leidt tot aanpassing van de structuurvisie en verordening; zie
De Regio Drechtsteden gaat in haar brief op een aantal onderwerpen waarvoor zij aandacht vraagt (wonen, binnenscheepvaart en LPG, externe veiligheid en Gebiedsvisie Deltapoort). Op deze onderwerpen wordt in deze algemene paragraaf ingegaan, de directe verzoeken (Detailhandelsbeleid, contour Zuidpolder Dordrecht en locaties windenergie) worden in aparte subparagrafen hierna behandeld. De eerste vier onderwerpen zijn ter kennisneming.
Ten aanzien van woningbouw kan de regio zich vinden in de verschuiving van een accent op kwantiteit naar een accent op kwaliteit. Zij pleit er voor om in het verlengde van deze ontwikkeling het accent dat nu nog ligt op nieuwbouw, te verleggen naar bestaande bouw. Een groot aantal bestaande woningen is aan een opwaardering toe, terwijl duidelijk is dat de markt voor nieuwbouwwoningen de komende tijd niet gunstig is. De regio (gemeenten) zoud(en) graag zien dat de provincie de opwaardering van bestaande woningbouw stimuleert. Dit is juist wat de provincies ook beoogt met de regionale woonvisies en het toepassen van de SER-ladder.
De regio stelt voor dat in de structuurvisie aandacht wordt besteedt aan het stimuleren van het gebruik van LNG voor de binnenvaart. In het licht van andere ruimtelijke ambities moet daarbij ook het externe veiligheidsvraagstuk dat LNG met zich meebrengt, onder ogen worden gezien. Het feitelijk mogelijk maken van LNG-bunkerplaatsen is een verantwoordelijkheid van gemeenten.
De regio ondersteunt de ambitie van de provincie om woningbouw te concentreren rond de treinstations, maar zou het op prijs stellen indien in relatie hiermee meer aandacht wordt geschonken aan de beperkingen die voortvloeien uit de veiligheidscontour rond het spoor. De provincie en de regio lobbyen hierover gezamenlijk bij het rijk.
Een van de ruimtelijke consequenties uit de gebiedsvisie Deltapoort is de sanering van verspreid liggende glastuinbouwbedrijven in combinatie met het feitelijk realiseren van twee glastuinbouwclusters met de regeling ‘glas voor glas’. Eventueel kan na toepassing van de glas voor glas regeling besloten worden de clusters in te tekenen om het verspreide glas daar het etiket duurzaam glas te geven.
Verzoek van de regio
De regio Drechtsteden heeft twee locaties waarbinnen perifere detailhandel (PDV) is toegelaten. De Drechtsteden hebben de wens om de Woonboulevard Sliedrecht het regionale centrum voor perifere detailhandel te laten zijn. Volgens de regio is een beperkte aanpassing van het provinciale PDV-beleid wenselijk.
Beoordeling
Dit onderwerp maakt ook deel uit van de Actualisering 2012, zie verder
Verzoek van de regio
De gemeente Dordrecht heeft al bij de Actualisering 2011 verzocht om de contour van de Zuidpolder terug te leggen op de Oudendijk en daarmee de Zuidpolder buiten de bebouwingscontour te houden. De provinciale reactie hierop luidde dat de contour slechts een mogelijkheid tot bebouwing biedt en geen verplichting inhoudt. De regio is zich daarvan bewust, maar is tevens van mening dat de enkele mogelijkheid tot het bebouwen van de Zuidpolder de suggestie in zich draagt dat de gronden benut zouden moeten worden voor woningbouw, nu of in de toekomst.
Binnen Dordrecht (Belthurepark) en de regio Drechtsteden zijn voldoende alternatieve (inbreidings)locaties waar in de behoefte aan deze categorie Topmilieu Wonen kan worden voorzien.
Beoordeling
De Zuidpolder te Dordrecht vormt sinds 2006 onderdeel van de afspraak in de zuidvleugelregio's om 5000 woningen in het Topmilieu Wonen te bouwen (zie ook
Conclusie
Het verzoek van de gemeente/regio leidt tot aanpassing van de functiekaart en kaart 1 van de verordening. Bebouwingscontour terugleggen op de Oudendijk; indicatieve aanduiding landelijk wonen blijft gehandhaafd in de Zuidpolder. Het gebied ten oosten van de Bildersteeg aan de Van Hovellaan blijft binnen de contour en krijgt de aanduiding stedelijk groen.
Gele gebied buiten de bebouwingscontour gebracht. Werkt door op de functiekaart: gele gebied wijzigt van stads- en dorpsgebied in agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad-land.
Donkergroene gebied met gele omlijning wijzigt van stads- en dorpsgebied in stedelijk groen (binnen de contour).
Verzoek van de regio
De regio vraagt om de eventuele plaatsing van windmolens nabij rangeerterrein Kijfhoek definitief te schrappen om veiligheidsredenen.
Met betrekking tot het Besluit Studielocaties Windenergie nationale landschappen, is de regio positief gestemd over het provinciale besluit om locatie 47-2 Betuwelijn-Graafstroom om landschapsredenen te laten vervallen. Ten aanzien van locatie 47-4 (Oosteinde Papendrecht) maakt de regio de provincie er op attent dat verder onderzoek zal moeten uitwijzen of het plaatsen van een windmolen daadwerkelijk mogelijk is. Factoren die daarbij moeten worden betrokken zijn: de invloed van windturbines op de radar van schepen, de aanwezigheid van bebouwing, het draagvlak bij de ondernemers op bedrijventerrein Oosteinde en de veiligheidseisen van Rijkswaterstaat. Daar komt nog bij de mededeling van de provincie dat de locatie in samenhang met 47-5 (Merwedehaven Dordrecht) ‘ontwikkeld’ moet worden.
Met betrekking tot het besluit om locatie 47-5 van ‘studielocatie’ in ‘gewenste locatie’ te veranderen, verzoekt de regio nogmaals om hierbij als voorwaarde op te nemen dat de windturbines niet tegenover Sliedrecht bij de Derde Merwedehaven worden geplaatst.
Alblasserdam wil graag meedenken over de plaatsing van drie tot vijf windmolens op haar grondgebied. De gemeenteraad van Sliedrecht heeft op 27 maart 2012 een motie aangenomen, die de plaatsing van windmolens op de locatie 47-3 (Sliedrecht Betuwelijn) nadrukkelijk ondersteunt. De regio verzoekt daarom te bevorderen dat Provinciale Staten de effecten van het amendement, waarmee locatie 47-3 is geschrapt in het Besluit Studielocaties Windenergie, terugdraaien en locatie 47-3 alsnog als geschikte locatie aanwijzen.
Op het eiland van Dordrecht ziet de regio langs het water van de Dordtse Kil ruimte voor windmolens ter hoogte van de bedrijventerreinen (Locatie 53, Dordtse Kil Dordrecht), waarbij de lijnopstelling vanuit de bedrijventerreinen Dordtse Kil III en IV doorgetrokken kan worden langs de Kildijk.
Voor locatie 85 (A16 Zuidpunt Dordrecht) gelden een aantal belemmeringen in relatie tot het belang van openheid en de belevingswaarde van het ‘topgebied’ Dordtse Biesbosch. Daarnaast bestaat er twijfel over de inpasbaarheid in relatie tot een mogelijke toekomstige verbreding van de A16 of de aanleg van extra spoor. Over deze punten vindt de komende tijd nader overleg plaats. De regio verzoekt om daarvoor in de tekst van de structuurvisie ruimte te laten.
Beoordeling
Gelet op de risico’s van de plaatsing van windmolens direct bij Kijfhoek, zal meer afstand tot het rangeerterrein genomen moeten worden, waardoor de landschappelijke waarden van het provinciaal landschap aangetast worden. Voorgesteld wordt deze locatie te laten vervallen.
Ten aanzien van locatie 47-4 (Oosteind Papendrecht) moet inderdaad verder onderzoek gedaan worden. Dit vraagt om initiatieven van de markt.
Met betrekking tot het besluit om locatie 47-5 van ‘studielocatie’ in ‘gewenste locatie’ te veranderen, verzoekt de regio om als voorwaarde op te nemen dat de windturbines niet tegenover Sliedrecht bij de Derde Merwedehaven gerealiseerd kan worden. Het oorspronkelijk oostelijke deel van deze locatie is van de kaart verwijderd. De ‘locatie windenergie’ op de provinciale windenergiekaart in de verordening zal worden beperkt tot het westelijke deel van de oorspronkelijke locatie.
De locatie Alblasserdam Nedstaalcomplex is op 25 april door Provinciale Staten als gewenste locatie aangemerkt. De locatie zal als ‘locatie windenergie’ worden opgenomen in de verordening.
De motie van de gemeenteraad van Sliedrecht ten aanzien van het alsnog aanwijzen van locatie 47-3 als geschikte locatie is ontvangen. Vooralsnog is er geen aanleiding het provinciale standpunt te wijzigen.
Locatie 53 uit de Nota Wervelender is door Provinciale Staten als lange lijn langs de Dordtsche Kil (met voldoende doorzichten) als gewenste locatie aangemerkt. De locatie zal met de Actualisering 2012 als 'locatie windenergie' worden opgenomen in de verordening.
Conclusie
Het verzoek leidt tot aanpassing van de structuurvisie en verordening; zie
Groen en recreatie
De regio stelt dat de Groenagenda van de provincie, waarin prioriteiten en investeringen van de provincie in het groen voor de komende periode worden vastgesteld, de nadruk te sterk legt op het groen rond de stedelijke gebieden van Zuid-Holland terwijl de grote landschappen, natuur- en recreatiegebieden aan de oostkant van Zuid-Holland onderbelicht blijven. De extra investeringen die de provincie in de komende jaren gaat doen moeten naar de mening van de regio eerst ten goede komen aan de uivoering van reeds gemaakte afspraken die deels al in uitvoering zijn en vertaald in bestemmingsplannen.
Reactie
Zie het thema over de ontwerp-Beleidsvisie Groen in
Herziening EHS
De regio is van mening dat een aanpassing van de EHS nader overleg met de regio en de hierbij betrokken gemeente vergt. De regio gaat er van uit dat de EHS niet wordt gewijzigd voordat de nieuwe begrenzing definitief is.
Reactie
De EHS wordt niet gewijzigd voordat de nieuwe begrenzing definitief is. Zie het thema in
Recreatie in De Reeuwijkse Hout
De regio verzoekt om de voor De Reeuwijkse Hout voorziene recreatieve ontwikkeling mogelijk te maken zoals verwoord in het verzoek van de gemeente Bodegraven Reeuwijk.
Reactie
Zie het verzoek van de gemeente Bodegraven Reeuwijk in
Ondergronds ruimtegebruik en de Limes
De regio vraagt de gemeenten tijdig te betrekken bij de invulling van de provinciale visie op het ondergronds ruimtegebruik. Evenals voor de implementatie van de AMvB Ruimte met betrekking tot bescherming van de Limes.
Reactie
Zie het thema archeologie in
Economie, kantoren en bedrijventerreinen
1. De provincie kiest vooral voor het economische beleid gericht op de grote internationaal opererende economische clusters. De regio is van mening dat daarmee te weinig aandacht wordt besteed aan de drijvende economische kracht die wordt gevormd door het midden- en kleinbedrijf, de maakindustrie, agrarische sector en dienstverlening.
Reactie
Er zijn door de provincie speerpunten benoemd. Dit neemt niet weg dat wij tevens belang hechten aan het midden- en kleinbedrijf, de maakindustrie, agrarische sector en dienstverlening.
2. De regio pleit voor het stimuleren van de innovatieve kracht van de bedrijven in Midden Holland op het terrein van duurzame energie, in verbinding met het Groene Hartbeleid.
Reactie
Duurzame energievoorziening is één van de 14 provinciale belangen van de huidige PSV. Wij onderschrijven zodoende dit belang.
3. De bijdrage die wordt verwacht van Midden-Holland t.a.v. de actualisering van de kantorenstrategie is nog niet uitgekristalliseerd en kan niet in de actualisering van de structuurvisie worden opgenomen.
Reactie
Dit geldt voor meer regio's. De structuurvisie wordt dan ook nog niet gewijzigd.
4. De regio vraagt om (financiële) ondersteuning van de provincie om de kwaliteitsmatch voor bedrijventerreinen te kunnen uitvoeren zoals die is verzocht door de provincie aan de REO’s.
Reactie
Dit verzoek heeft geen relatie met de actualisering.
Detailhandel
De regio vertrouwd erop dat de provincie de uitkomst van de discussie over de effecten van FOC Bleizo in de actualisatie van de PSV zal meenemen.
Reactie
Zie thema detailhandel in
Verkeer en vervoer
De regio doet een aantal suggesties ter verbetering van de noord-zuidverbindingen en een hogere frequentie van de treinen op het traject Gouda – Alphen aan den Rijn.
Reactie
De suggesties dienen op haalbaarheid onderzocht te worden. Op dit moment worden de voorstellen niet meegenomen in de actualisering van de structuurvisie.
Locatiebeleid windenergie
De regio houdt vast aan haar standpunt dat de plaatsing van windmolens aan de randen van het Groene Hart ongewenst is. De regio is verheugd met het schappen van een aantal locaties in Midden-Holland en ziet de provinciale inzet voor de locaties 22 en 68 tegemoet.
Reactie
Zie het thema windenergie in
Regelgeving Buitengebied
Een verbeterde en eenduidiger ingerichte regelgeving voor sturing op ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied juicht de regio toe mits dit niet leidt tot meer regeldruk. Ruimtelijke kwaliteit vertaalt de provincie vooral in beeldkwaliteit. De regio is van mening dat het ook gaat om gebruikswaarde, economische waarde, belevingswaarde, toekomstwaarde etc. De regio trekt hierin graag met de provincie op en ziet daarin een mogelijkheid in het traject van de gebiedsprofielen.
Reactie
De regio en gemeenten worden betrokken bij het opstellen van de gebiedsprofielen.
Groene Hartbeleid
De regio verzoekt om het gemeenschappelijke Groene Hartbeleid tezijnertijd op te nemen in het provinciale beleid.
Reactie
In het ruimtelijke beleid van de structuurvisie is het Groene Hartbeleid verwerkt (Voorloper Groene Hart) op de schaal van de provincie. Dit zal gezien onze betrokkenheid ook niet veranderen.
Verzoek van de regio
De stadsregio verzoekt om het concentratiegebied voor windenergie (Nota Wervelender) te schrappen. Het verzoek wordt gemotiveerd omdat er voldoende vermogen al is afgesproken in het onlangs afgesloten convenant windenergie Stadsregio Rotterdam en omdat er geen draagvlak voor de locatie langs de zuidrand van Voorne Putten is bij de betrokken gemeente.
Op basis van dezelfde argumentatie verzoekt de stadsregio ook om de studielocatie 39 (Nota Wervelender) bij Maassluis te schrappen.
Beoordeling
Voor de locatie langs de zuidrand van Voorne Putten geldt dat de locatie niet meer in het beleid windenergie wordt opgenomen. De provincie volgt hierin het convenant windenergie Stadsregio Rotterdam. Voor de locatie bij Maassluis geldt dat op de nieuwe kaart voor windenergie geen studielocaties meer zijn opgenomen. Daarmee is deze locatie dan ook geschrapt. Voor de aanpassing van het windenergiebeleid wordt verwezen naar
Conclusie
Het verzoek van de stadsregio leidt tot aanpassing van de structuurvisie en verordening zoals beschreven in
Bij het opstellen van gebiedsprofielen is geconstateerd dat er op de kwaliteitskaart een ruimere verzameling bedrijventerreinen is opgenomen dan op themakaart 14 werkgebieden. Deze fout wordt hersteld.
De rode gebieden worden op de kwaliteitskaart geschrapt als bedrijventerrein.
In de in lid 3, 4 en 5 van artikel 23 opgenomen overgangsregeling is abusievelijk de verwijzing naar artikelen die bij de Actualisering 2011 en 2012 zijn toegevoegd of fundamenteel zijn aangepast niet opgenomen. Dit wordt hersteld. Daarnaast wordt de overgangsregeling voor toepassingen van artikel 19 lid 1 en artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aangepast. Er wordt duidelijker aangegeven dat deze overgangsregeling alleen van toepassing is op daadwerkelijk verleende vrijstellingen.
lid 3 overgangsregeling bestemmingsplannen
Voor zover ter zake van een onderwerp, geregeld bij deze verordening, in een bestemmingsplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd tussen 1 januari 2005 en 20 juli 2010, een of meer bestemmingen en regels zijn opgenomen die in strijd zijn met deze verordening, wordt voor deze bestemmingen en regels ontheffing van deze verordening geacht te zijn verleend. Gedeputeerde Staten hebben met een bestemmingsplan of een onderdeel daarvan ingestemd indien een vastgesteld bestemmingsplan is goedgekeurd op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of indien geen aanwijzing is gegeven zoals bedoeld in artikel 3.8, lid 6 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met artikel 5 (Ecologische Hoofdstructuur), artikel 6 (bescherming veenweideverkavelingspatroon en graslanden Bollenstreek), artikel 7 (kantoren), artikel 9 (detailhandel), artikel 10 (windenergie), artikel 12 (buitendijks bouwen), en artikel 14 (luchthavens en helihavens), artikel 15 (vrijwaringszone provinicale vaarwegen), artikel 18 (archeologie), artikel 19 (Limes), artikel 20 (Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Lid 4 overgangsregeling principebesluiten
Ontheffing van deze verordening wordt geacht te zijn verleend voor principeverzoeken over ruimtelijke ontwikkelingen waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd tussen 1 januari 2005 en 20 juli 2010. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met artikel 5 artikel 5 (Ecologische Hoofdstructuur, artikel 6 (bescherming veenweideverkavelingspatroon en graslanden Bollenstreek), artikel 7 (kantoren), artikel 9 (detailhandel), artikel 10 (windenergie), artikel 12 (buitendijks bouwen), en artikel 14 (luchthavens en helihavens), artikel 15 (vrijwaringszone provinicale vaarwegen), artikel 18 (archeologie), artikel 19 (Limes), artikel 20 (Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Lid 5 overgangsregeling verklaringen van geen bezwaar
Ontheffing van deze verordening wordt geacht te zijn verleend voor na 1 januari 2005 op basis van artikel 19 lid 1 en artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (ingetrokken) verleende vrijstellingen van het bestemmingsplan. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met artikel 5 (Ecologische Hoofdstructuur), artikel 6 (bescherming veenweideverkavelingspatroon en graslanden Bollenstreek), artikel 7 (kantoren), artikel 9 (detailhandel), artikel 10 (windenergie), artikel 12 (buitendijks bouwen), en artikel 14 (luchthavens en helihavens), artikel 15 (vrijwaringszone provinicale vaarwegen), artikel 18 (archeologie), artikel 19 (Limes), artikel 20 (Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Beleidsvisie Groen, afgevallen Rods-gebieden (toelichting)
In de ontwerp Actualisering 2012 is opgenomen dat wijzigingen in het ruimtelijke beleid vanuit de Beleidsvisie Groen automatisch doorwerken in de Actualisering 2012. Bij de vaststelling van de Beleidsvisie Groen is ten opzichte van het ontwerp een aantal recreatiegebieden uit de categorie "wel ambitie gebiedspartijen, geen ILG-geld" verschoven naar de categorie "afgevallen RodS (geen ambitie gebiedspartijen, geen ILG-geld) '. Dit betreft LeidschendammerHout/Starrevaart en delen van Westergouwe. Daarnaast zijn de eerdere financiële toezeggingen vanuit de provincie voor groenontwikkeling vervallen: in de Vlietzone (bij Den Haag) en in de Oude Rijnzone (bij Alphen aan den Rijn was de toegezegde 8 ha was nog aan een plek toegewezen). Tenslotte zijn de gebieden Bolnes-Zuid, Donckse velden fase 3, Crezeepolder-West en rand van Rhoon verschoven in omgekeerde richting van "geen ambitie gebiedspartijen" naar "wel ambitie gebiedspartijen". Dit betekent dat deze wijzigingen in de Actualisering 2012 moeten worden opgenomen. Gebiedjes in Vlietzone behouden vooralsnog functie stedelijk groen met de transformatieaanduiding. Leidschendammerhout/Starrevaart behoudt vooralsnog functie natuur, deze functie zal in het kader van de herijking EHS worden heroverwogen.
Tekstwijziging Actualisering 2012; paragraaf 11
Dit betekent de volgende tekstwijziging: (toevoegen, schrappen)
Een enkel gebied behoudt de functie stedelijk groen (Bolnes-Zuid, Donckse velden fase 3, gemeente Ridderkerk) of recreatiegebied (Rand van Rhoon gemeente Albrandswaard, Crezeepolder-West gemeente Ridderkerk) omdat dit beter aansluit bij de Gebiedsvisie Deltapoort en het toekomstig gebruik. Twee gebieden, waar geen ambitie en geen geld meer is voor recreatieve ontwikkeling, behouden vooralsnog hun huidige functie. De gebiedjes in de Vlietzone gemeente Den Haag) behouden vooralsnog hun functie van stedelijk groen met transformatieaanduiding en Leidschendammerhout/Starrevaart, gemeente Leidschendam-Voorburg) behoudt vooralsnog de functie natuurgebied. De functies van de Vlietzone en Leidschendam/Starrevaart zullen in een volgende herziening van de structuurvisie worden heroverwogen.
Geconstateerd is dat in de ontwerp actualisering ten onrechte een gebied in Alblasserdam tussen de primaire waterkering en de voorlandkering is aangeduid als buitendijks gebied. Deze fout wordt hersteld.
Het rode gebied wordt op kaart 16 niet meer aangeduid als buitendijks gebied.
Geconstateerd is dat in de ontwerp actualisering een te groot gebied is gewijzigd van natuurgebied in glastuinbouwgebied. De gebieden die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur moeten de aanduiding natuurgebied behouden. Dit wordt hersteld.
De gele gebieden worden op de functiekaart terug gewijzigd van glastuinbouwgebied in natuurgebied.
Geconstateerd is dat de windenergielocaties Mariapolder bij Strijensas en Nieuw-Reijerwaard in Ridderkerk niet correct op kaart 15 van de verordening waren ingetekend. Dit wordt hersteld.
De ligging van de locatie windenergie wordt op kaart 15 van de verordening gewijzigd van de rode lijn in de gele lijn (Mariapolder).
De ligging van de locatie windenergie wordt op kaart 15 van de verordening gewijzigd van de rode lijn in de gele lijn (Reijerwaard).
Geconstateerd is dat de begrenzing van het sportpark aan de zuidzijde van de kern niet overeenkomt met de begrenzing uit streekplan Zuid-Holland Zuid, 4e partiële herziening Hoeksche Waard. Dit word hersteld.
Het geel omlijnde gebied wordt op de functiekaart gewijzigd van agrarisch landschap in stedelijk groen buiten de contour.
Geconstateerd is dat de functiekaart ter plaatse van de Knoop Leiden West niet correct is. Dit wordt hersteld.
Het geelomlijnde gebied wordt op de functiekaart gewijzigd van stedelijk groen in bedrijventerrein. Dit werkt door op kaart 6 van de verordening. Het geelomlijnde gebied wordt toegevoegd als bedrijventerrein.
Verder moet de tekst van de structuurvisie en verordening nog worden aangepast.
Structuurvisie (Actualisering 2012, par. 4.5.1.3 Kenniseconomie. blz. 40):
Zuid-Holland wil dat onderzoeksinstituten en kennisintensieve bedrijvigheid zich geclusterd kunnen vestigen op daartoe aangewezen bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Dit is in het belang van de concurrentiepositie van de Zuidvleugel omdat kennis, innovatie en dienstverlening belangrijke aspecten zijn van het internationale karakter van Zuid-Holland. Een strikt toelatingsbeleid moet de ontwikkeling van deze locaties bevorderen. Deze zijn aangegeven als kenniscentrum op de functiekaart. Een goede bereikbaarheid van deze locaties vanaf belangrijke openbaar vervoerknooppunten en de luchthavens Schiphol en Rotterdam Airport is van essentieel belang. Naast ruimte voor bedrijvigheid is er ook ruimte voor voorzieningen die aantoonbaar nodig zijn voor het goed functioneren van het kenniscentrum zoals het Science Park in Leiden, Technopolis in Delft en Estec in Noordwijk.
Verordening:
Aanpassing passage in de toelichting op artikel 7 :
Daarnaast is een regeling opgenomen voor bedrijfsgebonden kantoren en functiegebonden kantoren. Functiegebonden kantoren zijn nauw verbonden met een veiling, een haven of een luchthaven. Functiegebonden kantoren kunnen ook verbonden zijn aan een kenniscentrum. Het gaat dan om kantoren die aantoonbaar nodig zijn voor het goed functioneren van een kenniscluster, zoals het Leiden Bio Science Park. Op bestuurlijk niveau kunnen hierover nadere afspraken worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet de koppeling tussen functie en kantoor nadrukkelijk worden onderbouwd en vastgelegd om te voorkomen dat ook gewone kantoren zich op deze locaties kunnen vestigen.
Aanpassing bijlage 1:
Bijlage 1
De in artikel 7, lid 3, onder b opgenomen afwijkingsmogelijkheid heeft betrekking op gebieden die zijn gelegen binnen 10 minuten loopafstand van de beoogde haltes van trein, lightrail en HOV bij de volgende ontwikkelingslocaties:
Per locatie kunnen nadere bestuurlijke afspraken zijn gemaakt (of worden gemaakt) over de omvang van het kantorenprogramma.
Archeologie
Geconstateerd is dat Matulo op kaart 18 van de verordening niet is opgenomen als terrein met (zeer) hoge archeologische waarde. Dit wordt hersteld.
Het oranje gebied wordt op kaart 18 van de verordening toegevoegd als terrein met (zeer) hoge archeologische waarde.
Het werken met de gebiedsprofielen staat nog in de kinderschoenen. Daarbij komt dat inmiddels besloten is om de structuurvisie en verordening integraal te gaan herzien. Daarom is geconcludeerd dat het beter is om te gaan werken met de gebiedsprofielen zonder aanpassing van de verordening. De ervaringen die daarmee worden opgedaan worden betrokken in het proces van de integrale herziening waaronder het beleid met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit. Genoemd artikel zal worden geschrapt.
Geconstateerd is dat de bebouwingscontour ter plaatse van Kijkduin niet correct is. Dit wordt hersteld.
Het rode gebied wordt op kaart 1 van de verordening binnen de bebouwingscontour gebracht. Dit werkt door op de functiekaart. Het rode gebied wijzigt van natuurgebied in stads- en dorpsgebied.
In de verordening is bepaald dat geldende bestemmingsplannen in overeenstemming moeten worden gebracht met die verordening. Dit moet gebeurd zijn binnen drie jaar na inwerkingtreding van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Provinciale Staten hebben ervoor gekozen om aan te sluiten bij de termijn van het Barro, om de administratieve en bestuurlijke lasten voor de gemeenten niet onnodig te verzwaren.
Het Barro is in werkinggetreden op 30 december 2011. Dit betekent dat bestemmingsplannen uiterlijk op 30 december 2014 in overeenstemming moeten zijn met zowel het Barro als de verordening. De datum van 30 december 2014 is voor de duidelijkheid genoemd in de verordening, omdat aanvullingen en wijzigingen van het Barro een eigen aanpassingstermijn van drie jaar kennen. Voor toekomstige wijzigingen van de verordening zal daarom ook een eigen aanpassingstermijn worden opgenomen.
Nieuwe bestemmingsplannen moeten uiteraard bij de vaststelling in overeenstemming zijn met de verordening.
Wijzigingen:
De tekst en de toelichting op artikel 23 van de verordening worden hierop aangepast.
Lid 1 aanpassingstermijn geldende bestemmingsplannen
Voor zover een bepaling in deze verordening de aanpassing van een geldend bestemmingsplan noodzakelijk maakt, stelt de gemeenteraad uiterlijk 30 december 2014 een bestemmingsplan vast met inachtneming van deze verordening.
Lid 2 aanpassingstermijn nieuwe bestemmingsplannen
Een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van deze verordening moet in overeenstemming zijn met deze verordening.
Toelichting
Aanpassingstermijn (lid 1 en lid 2)
Gemeenten zullen zowel op grond van het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook wel genoemd AMvB Ruimte) als op grond van de provinciale verordening in sommige gevallen hun bestemmingsplannen moeten aanpassen. Om de administratieve en bestuurlijke lasten die dat met zich mee brengt zo beperkt mogelijk te houden hebben Provinciale Staten er voor gekozen om de termijn waarbinnen de Zuid-Hollandse gemeentelijke bestemmingsplannen uiterlijk in overeenstemming moeten zijn met de verordening af te stemmen op de termijn waarbinnen de gemeentelijke plannen moeten voldoen aan de –rechtstreekse- verplichtingen uit het Barro. Deze termijn is gesteld op drie jaar na inwerkingtreding van het Barro.
Het Barro is gefaseerd in werking getreden op 30 december 2011. Dit betekent dat bestemmingsplannen uiterlijk op 30 december 2014 in overeenstemming moeten zijn met zowel het Barro als de Verordening Ruimte. De datum van 30 december 2014 is voor de duidelijkheid genoemd in de verordening, omdat aanvullingen en wijzigingen van het Barro een eigen aanpassingstermijn van drie jaar kennen. Voor toekomstige wijzigingen van deze verordening zal daarom ook een eigen aanpassingstermijn worden opgenomen.
De aanpassingstermijn van drie jaar heeft alleen betrekking op geldende bestemmingsplannen. Voor nieuwe bestemmingsplannen geldt dat deze bij vaststelling in overeenstemming moeten zijn met de Verordening Ruimte.
Geconstateerd is dat de passage over externe veiligheid in paragraaf 4.7.5 niet geheel juist is. De tekst van deze nieuwe paragraaf wordt verbeterd.
Wijziging
Paragraaf 4.7.5. van de structuurvisie; eerste deel van de 5e alinea van de nieuwe tekst wordt:
Indien het groepsrisico, veroorzaakt door risicobronnen, als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen boven de oriëntatiewaarde komt te liggen, is een goed onderbouwde risicoverantwoording nodig. De beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu beschrijft het beleid op het gebied van externe veiligheid. Wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt dient aannemelijk te worden gemaakt dat op termijn wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde en moet aangetoond worden dat een maximale inspanning is geleverd om de gevolgen van een ongeval tot een minimum te beperken.
Diverse recreatieterreinen niet als verblijfsrecreatiegebied in de verordening opgenomen.
De door de gemeente voorgestelde correcties kunnen worden overgenomen in de verordening, maar ze zijn te klein om op de functiekaart op te nemen.
De geelomlijnde gebieden worden op kaart 1 van de verordening toegevoegd als verblijfsrecreatiegebied.
De gemeente maakt bezwaar tegen het opnemen van het oostelijk deel van de Rijnhaven als watergebonden bedrijventerrein. Deze bestemming spoort niet met de afspraken zoals die gemaakt zijn in het kader van de Transformatievisie Oude Rijnzone. In gemeentelijke plannen blijft het westelijke deel regulier bedrijventerrein waar ook watergebonden activiteiten plaatsvinden. Het oostelijke deel van de Rijnhaven wordt ingericht als een woon-werkmilieu.
Antwoord
In het kader van de Transformatievisie Oude Rijnzone is inderdaad een deel van de Rijnhaven als transformatiegebied aangemerkt waarbij de Rijnhaven zelf als water behouden blijft. Wij kunnen er mee instemmen dat het oostelijk deel van de Rijnhaven getransformeerd wordt voor een combinatie van wonen en werken en wordt geschrapt als watergebonden bedrijventerrein (kaart 4.7.2a en 6 verordening) Op de functiekaart wordt dit gebied aangegeven als stads- en dorpsgebied. Het westelijk deel blijft bedrijventerrein waar bedrijven met een relatie met het water van harte welkom zijn.
Het geelomlijnde gebied wijzigt op de functiekaart van bedrijventerrein in stads- en dorpsgebied. Op kaart 4.7.2a van de structuurvisie en op kaart 6 van de verordening wordt het geelomlijnde gebied geschrapt.
De gemeente wijst erop dat de begrenzing van beschermd grasland bij de Jacoba van Beierenweg niet nauwkeurig is.
Antwoord
De begrenzing van het grasland bij de Jacoba van Beierenweg kan inderdaad nauwkeuriger.
Het rode gebied wordt op kaart 14 van de verordening niet meer aangeduid als beschermd grasland.
De gemeente vraagt aanvullend op het gemeentelijk verzoek tot contourwijziging (
De rode gebieden worden op kaart 1 van de verordening binnen de bebouwingscontour gebracht. Op de functiekaart wijzigen de rode gebieden van agrarisch landschap in respectievelijk bedrijventerrein en stads- en dorpsgebied.
Regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid Wet ruimtelijke ordening
Vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 2 juli 2010
In werking getreden op 20 juli 2010
Aangevuld met:
In deze regeling en de daarop berustende bepalingen worden onder ‘bestemmingsplan’ ook begrepen een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b van de wet, een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan en de beheersverordening wordt afgeweken, een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de wet en een besluit om de beheersverordening buiten toepassing te laten als bedoeld in artikel 3.40 van de wet. Dit tenzij anders is bepaald of de bepaling zich daartegen verzet.
In deze regeling en de daarop berustende bepalingen worden onder ‘toelichting bij een bestemmingsplan’ ook begrepen de toelichting bij een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b van de wet, de toelichting bij een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Dit tenzij anders is bepaald of de aard van de bepaling zich daartegen verzet.
Deze regeling en de daarop berustende regels bevatten uitsluitend normen op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de wet.
Onder bestaande functies en bebouwing worden begrepen functies en bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig zijn, of waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vrijstelling of bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om vrijstelling of bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend, of die in overeenstemming met deze verordening tot stand zijn gekomen, of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of wordt geacht te zijn verleend. Het vervangen van een rechtmatig aanwezige gebouw door een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter wordt hieronder mede begrepen.
In alle andere gevallen is sprake van nieuwe functies en nieuwe bebouwing. Onder nieuwe functies of nieuwe bebouwing wordt ook begrepen uitbreiding van bestaande functies en bestaande bebouwing, tenzij anders is bepaald of de bepaling zich daartegen verzet.
In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Agrarisch aanverwant bedrijf
Een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied zonodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.
Agrarisch bedrijf
Een onderneming, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Bebouwing
Gebouw(en) of bouwwerk(en).
Bebouwingslint
Min of meer aaneengesloten, lijnvormige reeks van gebouwen gelegen direct aan een weg buiten de bebouwingscontour.
Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één of meerdere personen van wie de huisvesting gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein daar noodzakelijk is.
Bedrijventerrein
Cluster aaneengesloten percelen bestemd voor bedrijven, dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen.
Beschermingszone langs een regionale waterkering
Beschermingszone als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, voor zover grenzend aan een regionale waterkering en als zodanig opgenomen in de vastgestelde legger van de watersysteembeheerder.
Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijk ordening, met inachtneming van het in lid 1 bepaalde
Blokverkaveling in veenweidegebied
Veenontginning die wordt gekenmerkt door grillige, blokvormige kavels waarbij geen onderscheid is te maken in lengtesloten en overige sloten.
Boom- en sierteelt
De teelt van siergewassen. Deze teelt kan onderverdeeld worden in de teelt van bloemkwekerijgewassen (waaronder potplanten en perkplanten) en de teelt van boomkwekerijgewassen (waaronder houtige gewassen). Uitgezonderd is de teelt van bollen en snijbloemen.
Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond voor zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing.
Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Bruto vloeroppervlak
De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen, inclusief magazijnen en overige dienstruimten
CEMT-klasse
Vaarwegklasse zoals vastgesteld door de Conférence Européenne des Ministres de Transport (CEMT), gebaseerd op de afmetingen van standaardschepen en duwstellen en vastgelegd in de landelijke Richtlijn vaarwegen 2011.
Complex van recreatiewoningen
Een terrein van enige omvang, geheel of gedeeltelijk met gemeenschappelijke voorzieningen ingericht, en blijkens de inrichting bestemd om meerdere recreatiewoningen te plaatsen of geplaatst te houden en bedrijfsmatig te exploiteren.
Dagrecreatie
Recreatie, waarbij overnachting ter plaatse niet is toegestaan.
Detailhandel
Inrichting voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Dienstverlening
Inrichting voor het bedrijfsmatig verlenen van commerciële- en niet-commerciële diensten.
Gebied voor glastuinbouw
Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie glastuinbouw met inbegrip van de ruimte die nodig is voor het realiseren van de daarbij behorende voorzieningen, zoals waterberging, gietwaterbassins, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bedrijfswoningen, bedrijfsruimten, infrastructuur en landschappelijke inpassing. De betreffende gebieden zijn op kaart 2 van deze verordening aangeduid als ‘glastuinbouwgebied’, ‘glastuinbouwbedrijvengebied’ en ‘transformatiegebied glastuinbouw’. Voor de twee laatstgenoemde gebieden zijn in deze verordening specifieke regels opgenomen voor het toelaten van andere functies dan glastuinbouw.
Gebouw
Een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet.
Geluidsarme gemotoriseerde luchtsport
Sporten met luchtvaartuigen met (hulp)motor met een zeer geringe geluidsemissie, welke luchtvaartuigen voldoen aan het gestelde in de Regeling MLA's (Staatscourant 2003, 123). Het gaat voornamelijk om schermvliegtuigen, zogenoemde paramoteurs, trikes, micro light aircrafts en zweefvliegtuigen met hulpmotor. Voor deze categorieën van toestellen geldt op grond van voornoemde regeling dat zij gecertificeerd moeten zijn op een geluidsemissie van maximaal 60dB(A).
Geluidgevoelige bestemmingen
Woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wet geluidhinder, waaronder scholen en gezondheidszorggebouwen.
Gevaarlijke stoffen
Een stof als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b of lid 2 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Greenport Ontwikkelingsmaatschappij
De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) Duin- en Bollenstreek die op 17 februari 2010 officieel van start is gegaan.
Helihaven
Luchthaven voor het landen en opstijgen van helikopters.
Helihaven voor commercieel vervoer
Een helihaven die wordt geëxploiteerd om op commerciële basis vervoer aan te bieden aan derden. Hieronder vallen in ieder geval de helihavens waar sprake is van openbare lijndienstvluchten of het aanbieden van zogenaamde air-taxi services.
Intensieve recreatie
Recreatie, waarbij relatief veel mensen aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid of per tijdseenheid. Recreatie met veel dynamiek en die veel druk uitoefent op de omgeving. In vergelijking met extensieve recreatie is er vaak meer en omvangrijkere bebouwing aanwezig.
Intensieve veehouderij
Het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.
(Inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds
Fonds dat conform de door Provinciale Staten op 23 februari 2011 vastgestelde regeling financiële compensatie is ingesteld met als doelstelling het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door sanering van overbodige en storende bebouwing, verharding en dergelijke.
Kantoor
Gebouw of deel daarvan dat gebruikt wordt voor de bedrijfsmatige verlening van diensten op administratief, financieel, ontwerptechnisch, juridisch, of ander daarmee gelijk te stellen gebied. Bij een bedrijfsgebonden kantoor staat de dienstverlening ten dienste van en is verbonden aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten. Bij een zelfstandig kantoor is dat niet het geval.
Kas
Bouwwerk van bijna alleen maar glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1 meter of meer voor de bedrijfsmatige teelt van tuinbouwproducten.
Kenniscentrum
Universiteitscomplex en/of bedrijventerrein dat primair bestemd is voor hoogwaardige en en kennisgerichte instituten of bedrijven van (inter)nationale betekenis
Lengtesloot in veenweidegebied
Sloot in veenontginningsgebieden met een stroken- of gerende verkaveling, evenwijdig aan de belangrijkste verkavelingsrichting
Limes
De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de Noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen (forten, wachttorens, militaire vici, havens en aanlegplaatsen); steden en grafvelden die redelijkerwijs behorend tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn.
Luchthaven
Een terrein waarvoor een luchthavenbesluit of luchthavenregeling is vastgesteld.
Luchthaven met een maatschappelijke functie
Luchthaven die uitsluitend is bedoeld voor gebruik door de traumaheli, politiehelikopters en overige overheidsvluchten per helikopter, zoals defensieverkeer en diplomatieke vluchten.
Netto verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van het gedeelte van een winkel dat toegankelijk is voor het publiek en waar de producten voor verkoop en verhuur zijn uitgestald.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is de aanduiding van de oude verdedigingslinie ter verdediging van de provincies (N enZ) Holland en Utrecht, zich uitstrekkend van Muiden tot in het Land van Altena, die zodanig ontworpen en aangelegd is dat water gebruikt kon worden als afweermiddel bij vijandelijke invallen. Deze verdedigingslinie functioneerde van 1815 tot 1963 en bestaat uit de volgende samenhangende onderdelen en kernkwaliteiten:
Oever provinciale vaarweg
De langs de vaarweg aanwezige natuurlijke oever of de aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering.
Oeverstrook provinciale vaarweg
Zone direct gelegen aan de oever van de vaarweg, bestemd voor beheer en onderhoud en als toegang naar het water voor hulpdiensten.
Ongemotoriseerde luchtsport
Sporten met luchtvaartuigen zonder motor. Deze worden in de lucht gebracht door een lier of door gebruik van bewegende lucht en spierkracht
Provinciale vaarweg
Voor het openbaar verkeer van schepen openstaand oppervlaktewaterlichaam in beheer bij de provincie als bedoedl in hoofdstuk 2 van de Vaarwegverordening Zuid-Holland.
Recreatiewoning
Woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf.
Regionaal Economisch Overleg (REO)
Platform voor regionale afstemming over bedrijventerreinen en detailhandelsvestigingen, of een vergelijkbaar platform voor regionale afstemming.
Regionale waterkering
Waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, die beveiliging biedt tegen overstroming en als zodanig is aangegeven op kaart 8 van deze verordening en tevens als zodanig is opgenomen in de vastgestelde legger van de watersysteembeheerder.
Staat van Bedrijfsactiviteiten
Indeling van bedrijven in categorieën overeenkomstig of vergelijkbaar met de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Stedelijke functies
Woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, sportvelden, zorgvoorzieningen, andere maatschappelijke voorzieningen, horeca, openbaar stedelijk groen, volkstuinen, stedelijk oppervlaktewater, begraafplaatsen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede bedrijfsfuncties en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, alsmede recreatiewoningen.
Luchthavens en helihavens en de bijbehorende voorzieningen worden voor de toepassing van deze verordening niet beschouwd als stedelijke functies.
Volwaardig agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit voor een periode van ten minste 10 jaar redelijkerwijs is te verwachten. Het bedrijf dient te voorzien in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd. De arbeidsbehoefte en -omvang dienen ten minste één arbeidskracht te omvatten die qua tijdsbesteding volledig (voltijds) werkzaam is of zal zijn in het bedrijf.
Vrijwaringszone provinciale vaarweg
Zone grenzend aan weerszijden van een provinciale vaarweg waarin de zichtlijnen voor scheepvaart en bedienings- en begeleidingsobjecten niet verstoord mogen worden.
Weggebonden voorzieningen
Voorzieningen ten dienste van en ter ondersteuning van de weggebruiker en bedrijven die in hoofdzaak zijn gericht op dienstverlening en de verkoop van goederen (detailhandel), maaltijden, drank en snacks aan de weggebruiker, zoals benzinestations en wegrestaurants.
Wet
De Wet ruimtelijke ordening.
Wezenlijke kenmerken en waarden
De aanwezige en potentiële natuurwaarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen, de geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van water, bodem en lucht, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde alsmede de samenhang met andere natuurgebieden.
Woning
Een complex van ruimten dat door indeling en inrichting bestemd blijkt te zijn voor de huisvesting van een huishouden.
Woonwerkeenheid
Een woning gecombineerd met een werkfunctie.
Zeehaventerrein
Terrein met laad- en loskade langs diep vaarwater toegankelijk voor grote zeeschepen en bijbehorende voorzieningen.
Zichtlijn scheepvaart
Het vrije zicht dat twee elkaar tegemoetkomende schepen, varend in de as van de vaarweg, moeten hebben op een onderlinge afstand van vijfmaal de lengte van het maatgevende schip (de geldende CEMT-klasse voor een vaarweg) met een maximum van 600 meter.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake danwel tenminste regionaal is afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren, zoals aangegeven op kaart 1, of voor gronden binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren voor zover er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied, levert een bijdrage aan de ambities behorende bij de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf.
Bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) sluiten bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
In afwijking van het bepaalde in
‘Ruimte voor ruimte’; de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen danwel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of op een andere passende locatie. in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
In afwijking van het bepaalde onder ii is ook een combinatie van fysieke sanering en een financiële bijdrage mogelijk onder de volgende aanvullende voorwaarden:
‘Nieuwe landgoederen’; de mogelijkheid een landhuis of andere bebouwing op te richten en ter compensatie een deels openbaar landgoed (natuur- en/of recreatiegebied) aan te leggen. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 3, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een nieuw landgoed wel mogelijk, mits de bebouwde kavel buiten de verbinding wordt gerealiseerd. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Niet-agrarische functies (waaronder woningen) in vrijkomende agrarische bebouwing, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Nieuwe bebouwing en de daarbij behorende voorzieningen voor natuurbeheer, waterbeheer, veiligheid, hulpdiensten, de levering van gas, water of elektriciteit alsmede kleinschalige voorzieningen voor het benutten van aardwarmte. Daarbij moet voor het oprichten van nieuwe bebouwing voor hulpdiensten (zoals brandweerkazernes en ambulanceposten) worden aangetoond dat er geen goede alternatieve locatie beschikbaar is binnen de bebouwingscontour.
Nieuwe bebouwing voor weggebonden voorzieningen langs rijks- en provinciale wegen, voor zover de locatie niet is gelegen in een bufferzone, zoals aangeduid op kaart 4.
Nieuwe functies passend bij stedelijk groen buiten de bebouwingscontour, zoals sportvelden, volkstuinen en begraafplaatsen, binnen de op kaart 1 daarvoor aangewezen gebieden, waarbij gebouwen zijn toegestaan die in relatie staan tot de functie met een omvang en verschijningsvorm die passen in de omgeving.
Binnen de begrenzing van het ‘glastuinbouwbedrijvengebied’, zoals aangegeven op kaart 2, is naast glastuinbouw de vestiging of uitbreiding mogelijk van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw, zoals transportbedrijven, verpakkings- en verwerkingsbedrijven en kennisinstituten. De vestiging is alleen mogelijk als sprake is van intensief ruimtegebruik en het areaal voor de glastuinbouw niet wordt verminderd. Dit kan bijvoorbeeld door de toepassing van dubbel grondgebruik van bedrijven in combinatie met glas.
Binnen de begrenzing van het ‘boom- en sierteeltgebied PCT-terrein’, zoals aangegeven op kaart 2, is naast boom- en sierteelt in beperkte mate de vestiging mogelijk van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de boom- en sierteelt en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de boom- en sierteelt, zoals bedrijven voor opslag, transport en groothandel en onderzoeksinstituten.
600 nieuwe woningen zoals bedoeld in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (Gedeputeerde Staten, 16 mei 2006), onder de volgende voorwaarden:
Nieuwe woningen in bebouwingslinten onder de volgende voorwaarden:
Nieuwe woningen in linten in overeenstemming met de voorwaarden zoals opgenomen in het voormalige streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiele herziening, Zuidplas (Provinciale Staten, 24 mei 2006).
In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid 1 dienen bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande stedelijke functies in het gebied buiten de bebouwingscontouren (aangegeven op kaart 1) bepalingen te bevatten die voorzien in of in overeenstemming zijn met de volgende regels:
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1
Een bestemmingsplan kan in afwijking van het bepaalde in het vorige lid, onder a, een bestemming bevatten die incidenteel grootschalige bebouwing toelaat, met een omvang van meer dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van het gebied, bij een goed ontsloten toegang tot een recreatiegebied. Medegebruik voor ondergeschikte andere functies kan worden toegelaten, mits passend bij de hoofdfunctie.
Gedeputeerde Staten kunnen de bebouwingscontouren, zoals weergegeven op kaart 1, aanpassen wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Deze regeling is ook van toepassing op het ‘uitdeuken’ van de contouren van ‘stedelijk groen buiten de contour’, zoals weergegeven op kaart 1, in combinatie met het ‘indeuken’ van de bebouwingscontouren of de contouren van ‘stedelijk groen buiten de contour’.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het bollenteeltgebied, zoals aangegeven op kaart 2, die nieuwe bebouwing en of functies toestaan anders dan bollenteeltbedrijven en die ten koste gaan van het areaal bollengrond, voorzien erin dat bollengrond wordt gecompenseerd.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren of binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, die een ontwikkeling mogelijk maken waarbij er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied, bevatten in de toelichting een beeldkwaliteitsparagraaf. In de beeldkwaliteitsparagraaf is aangegeven hoe de ontwikkeling een bijdrage levert aan de ambities die zijn aangeduid op de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de kernkwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2 lid 1 voor bestemmingsplannen die nieuwe bebouwing en functies mogelijk maken en die tevens de aanwezige kwaliteiten van landschap, natuur of water duurzaam en fors verbeteren door daarin investeringen te doen (‘rood voor groen’), de duurzame sanering van niet passende bebouwing en functies (‘ruimte voor ruimte’) of de ruimtelijke structuur van bebouwingslinten verbeteren (bouwen in linten).
Hiervoor moet ten minste worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2, lid 1 voor de vestiging of uitbreiding van omvangrijke intensieve overdekte of openlucht dagrecreatie. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bevatten bepalingen die erin voorzien dat:
Een bestemmingsplan kan in een bijzonder geval in afwijking van het bepaalde in het vorige lid, onder a, een schuilgelegenheid voor vee buiten het bouwperceel toelaten of in afwijking van het bepaalde in het vorige lid, onder b, een stal voor het hobbymatig houden van vee toelaten, voor zover dat noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering of het welzijn van het vee.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw (zoals weergegeven op kaart 2) wijzen geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met glastuinbouw mogelijk maken en bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven een oppervlakte van ten hoogste 2 hectare aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard in de gemeente Ridderkerk, voor zover het gaat om glastuinbouw als extra bouwlaag boven bedrijfsbebouwing.
In afwijking van het bepaalde in
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de op kaart 2 aangegeven gebieden voor glastuinbouw dienen in de toelichting een paragraaf te bevatten waarin wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met duurzaamheidsaspecten.
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe of in uitbreidingen van bestaande glastuinbouw met een oppervlakte van ten minste vijf hectare aan aaneengesloten percelen, moeten in de toelichting een verantwoording bevatten waarin de behoefte aan het gebruik van nieuwe gronden voor glastuinbouw als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook moet worden onderbouwd waarom in deze behoefte niet kan worden voorzien door herstructurering of intensivering van elders in de betrokken regio gelegen bestaande glastuinbouwgebieden.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten het boom- en sierteeltgebied (zoals weergegeven op kaart 2), wijzen geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met boom- en sierteelt mogelijk maken en bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven een oppervlakte tot hoogstens 300 m² aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het concentratiegebied voor de boom- en sierteelt (zoals weergegeven op kaart 2) bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven maximaal 1/3 van het bedrijfsoppervlak mag worden gebruikt voor kassen.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het op kaart 2 aangeduide boom-en sierteeltgebied PCT-terrein, bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven die gespecialiseerd zijn in de teelt in pot en container maximaal 50% van de beteelbare oppervlakte mag worden bebouwd met kassen.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het bollenteeltgebied (zoals weergegeven op kaart 2) bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij volwaardige bollenteeltbedrijven een oppervlakte aan kassen van hoogstens 3.000 m² per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontour (zoals aangegeven op kaart 1) kunnen bestemmingen aanwijzen die het mogelijk maken om bij agrarische bedrijven nevenactiviteiten te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen. Dit onder de volgende voorwaarden:
Bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied wijzen bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.
Het bepaalde in
Bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als overige nieuwe natuur, zoekgebied of ecologische verbinding wijzen geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bedoeld in
Gedeputeerde Staten kunnen op basis van het 'nee, tenzij' principe ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1 en 2 en daarbij zonodig de Ecologische Hoofdstructuur zoals aangeduid op kaart 3 te herbegrenzen als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Onder 'groot openbaar belang' wordt in ieder geval verstaan de veiligheid, de drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van wind-, water- of zonne-energie of de plaatsing van installaties voor de opsporing, winning, opslag of het transport van olie en gas.
Bij compensatie, zoals bedoeld in lid 4 onder c moeten in ieder geval de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
De toelichting van het bestemmingsplan dat de ontwikkeling mogelijk maakt waarvoor ontheffing zoals bedoeld in lid 4
In afwijking van het bepaalde in lid
Dit moet blijken uit een integrale gebiedsvisie die is vastgelegd in de provinciale structuurvisie of een intergemeentelijke structuurvisie.
De toelichting van een bestemmingsplan die toepassing van de saldobenadering zoals bedoeld in lid 7
Een besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in lid 7
In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt met het oog op het voorzien in een aantoonbare, regionaal of intergemeentelijk afgestemde behoefte aan woningbouwlocaties beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de navolgende voorkeursvolgorde:
Een bestemmingsplan voor gronden, die op kaart 13 zijn aangeduid als ‘veen(weide)gebied’, bevat regels ter bescherming van het veenweideverkavelingspatroon.
De regels als bedoeld in het eerste lid voorzien in elk geval in een verbod op het dempen van lengtesloten en voor gebieden met een blokverkaveling in een verbod op het dempen van alle aanwezige sloten. Een uitzondering hierop is alleen mogelijk voor de aanleg van een dam over een slootlengte van maximaal 8 meter (gemeten aan het maaiveld) of als sprake is van een groot maatschappelijk belang, mits het veenweideverkavelingspatroon niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Een bestemmingsplan voor gronden, die op kaart 14 zijn aangeduid als ‘gebieden met te beschermen graslanden Bollenstreek’, bevat regels ter bescherming van deze graslanden waarbij het uitgangspunt is dat uitsluitend ontwikkelruimte wordt geboden voor ontwikkelingen met een aantoonbare meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van de graslanden zelf.
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de invloedsfeer van de op kaart 5 aangeduide haltes in de kantoorontwikkelingslocaties wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe kantoren mogelijk maken. Binnen de invloedsfeer van deze haltes liggen gronden die te voet binnen 10 minuten vanaf de haltes bereikbaar zijn. Voor Den Haag Centraal en Rotterdam Centraal geldt dat binnen de invloedsfeer eveneens gronden liggen die vanaf deze haltes binnen 10 minuten bereikbaar zijn met natransport via hoogfrequente bus- en railverbindingen; kantoren mogen alleen worden toegelaten in de directe nabijheid van de haltes van het natransport.
Het bepaalde in
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe zelfstandige kantoren met een omvang van meer dan 1000 m² bruto vloeroppervlak per vestiging, zijn op regionaal niveau afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, waarbij wordt aangegeven hoe het kantorenprogramma zich verhoudt tot het actuele regionale kantorenprogramma.
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe zelfstandige kantoren met een bruto vloeroppervlak per vestiging van meer dan 1.000 m² bevatten in de toelichting een verantwoording over de behoefte aan nieuwe kantoren als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag en een onderbouwing waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door hergebruik van bestaande kantoorgebouwen binnen de regio. Tevens moet onderzocht worden of ter compensatie elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering van bestaande kantoren of het wegbestemmen van nog niet gerealiseerde kantoorbestemmingen.
Bestemmingsplannen mogen in afwijking van het bepaalde in
Voorwaarde daarbij is dat strikte toepassing van het bepaalde in
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe bedrijven- en zeehaventerreinen, of de uitbreiding van bestaande bedrijven- en zeehaventerreinen met een oppervlakte van ten minste 1 hectare aan aaneengesloten percelen, moeten in de toelichting een verantwoording bevatten waarbij de behoefte aan nieuw bedrijven- en zeehaventerrein als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook moet worden onderbouwd waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door herstructurering of intensivering van bestaande terreinen, of het benutten van ruimte op bedrijventerreinen elders in de regio.
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedsfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedsfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 6 van deze verordening zijn aangeduid als transformatiegebied en die een andere bestemming dan bedrijventerrein hebben gekregen.
Een bestemmingsplan kan in afwijking van het bepaalde in
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de provinciale structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Afwijking van het bepaalde in
Een bestemmingsplan voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, wijst geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
Het bepaalde in
Onder perifere detailhandel, zoals bedoeld in lid 2, onder a en b, wordt het volgende verstaan:
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn bestemd voor perifere detailhandel, zoals bedoeld in
Een bestemmingsplan dat detailhandel mogelijk maakt op gronden die zijn gelegen binnen de in en binnen de in lid 2 onder c bedoelde regionale winkelcentra moeten bij detailhandelsontwikkelingen die groter zijn dan 2.000 m² (bruto vloeroppervlak) vergezeld gaan van een distributieplanologisch onderzoek. Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).
Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling van perifere detailhandel mogelijk maakt, zoals bedoeld in
Een bestemmingsplan voor gronden buiten de op kaart 15 aangegeven locaties voor windenergie, bevat geen bestemmingen die de plaatsing van windturbines met een vermogen van meer dan 30 kW mogelijk maken.
Onverminderd het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden de primaire en regionale waterkeringen (aangegeven op kaart 8) als zodanig bestemd en worden in de bestemming regels opgenomen voor onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen.
Een bestemmingsplan geeft de dubbelbestemming “waterstaat-waterkering” aan gronden waarop een regionale waterkering ligt en die zijn aangeduid op kaart 8.
De bestemming wordt toegekend aan de gronden in de beschermingszones en de kernzone van de betreffende keringen, zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterbeheerders.
Een bestemmingsplan geeft de aanduiding “vrijwaringszone” aan gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering.
Andere bestemmingen zijn slechts toelaatbaar voor zover - ook met het oog op de zeespiegelstijging - er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.
Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering ligt of een beschermingszone, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering. Daarbij is advies nodig van de waterbeheerder.
Een bestemmingsplan voor buitendijks gelegen gronden, zoals aangegeven op kaart 16, dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, bevat in de toelichting een inschatting van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming en hoe daarmee is omgegaan.
Bestemmingsplannen voor gronden langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas van raainummer 1034 (Hoek van Holland) tot raainummer 995 (splitsing Nieuwe Maas en Hollandsche IJssel), zoals aangegeven op kaart 9, moeten voor het aanwijzen van bestemmingen in overeenstemming zijn met de volgende bepalingen:
de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten mogen niet worden belemmerd;
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen binnen 500 meter van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe luchthavens (waaronder helihavens) mogelijk maken. Uitgezonderd zijn luchthavens met een maatschappelijke functie en woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen die in eigendom zijn van de grondeigenaar van de gronden waarop de luchthaven mogelijk wordt gemaakt; deze tellen niet mee bij het bepalen van de minimaal aan te houden afstand van 500 meter.
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen in of binnen 1.000 meter van milieubeschermingsgebieden voor stilte, zoals aangegeven op kaart 10, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe luchthavens (waaronder helihavens) mogelijk maken. Dit tenzij deze luchthavens een maatschappelijke functie hebben.
Het bepaalde in
In afwijking van het bepaalde in
Bestemmingsplannen wijzen geen bestemmingen aan en stellen geen regels die nieuwe helihavens voor commercieel vervoer mogelijk maken.
In afwijking van
Een bestemmingsplan geeft de aanduiding “vrijwaringszone” aan de zone grenzend aan de oever van een provinciale vaarweg en waarvan de gronden zijn aangeduid op kaart 19.
Een bestemmingsplan geeft de aanduiding “oeverstrook” aan het deel van de vrijwaringszone dat direct grenst aan de oever van een provinciale vaarweg.
De breedte van de oeverstrook gemeten vanuit de oever, bedraagt:
Met betrekking tot de gronden waarop een vrijwaringszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen verstoring ontstaat voor de zichtlijnen voor de scheepvaart en de bedienings- en begeleidingsobjecten. Daarbij is advies nodig van de vaarwegbeheerder.
Met betrekking tot de gronden waarop een oeverstrook ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud en de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de wal niet wordt beperkt en voor zover geen verstoring ontstaat voor de zichtlijnen voor de scheepvaart en de bedienings- en begeleidingsobjecten. Daarbij is advies nodig van de vaarwegbeheerder.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, zoals aangeduid op kaart 11
In afwijking van het bepaalde in
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, aanduid op kaart 11 als molens met een bijzondere molenbiotoop, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldaan aan de volgende voorwaarden:
Gedeputeerde Staten kunnen kaart 11 behorende bij deze verordening aanpassen, indien daartoe aanleiding bestaat in verband met veranderingen in de staat of de omgeving van een molen.
Bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken voor gronden gelegen binnen de biotoop van de afzonderlijke landgoederen en kastelen/kasteelruïnes welke zijn weergegeven op kaart 12, dienen de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop te beschermen, en waar mogelijk gericht te zijn op verbetering en versterking van de kwaliteit van het landgoed of het kasteel en hun biotoop.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor gronden gelegen binnen de biotoop van een landgoed of een kasteel/kasteelruïne dient een beeldkwaliteitsparagraaf te bevatten, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoed- of kasteelbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoed- of kasteelbiotoop beschermd of versterkt worden. Het gaat in ieder geval om de volgende kenmerken en waarden:
Afwijking van het bepaalde in
Een bestemmingsplan voor gronden die op kaart 17 zijn aangeduid als terreinen met een hoge of zeer hoge archeologische waarde, bevat bestemmingen die de bekende archeologische waarden beschermen.
De regels als bedoeld in het eerste lid voorzien in elk geval in een verbod op werken of werkzaamheden waarbij de bodem tot meer dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd. Afwijking van dit verbod is mogelijk als door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Voorts geldt dit verbod niet voor werken en werkzaamheden die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten, zoals archeologisch onderzoek en het normaal gebruik, beheer en onderhoud.
In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan de gemeente bij uitzondering besluiten tot behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’, als andere belangen prevaleren.
Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Limes en die op kaart 18 zijn aangeduid als terreinen met een hoge of zeer hoge archeologische waarde, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die de bekende archeologische waarden beschermen.
Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Limes en die op kaart 18 zijn aangeduid als terreinen met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die de verwachte archeologische waarden beschermen.
De regels als bedoeld in het eerste lid voorzien in elk geval in een verbod op werken of werkzaamheden waarbij de bodem tot meer dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd. Afwijking van dit verbod is mogelijk als door middel van archeologisch onderzoek aangetoond is dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Voorts geldt dit verbod niet voor werken en werkzaamheden die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten, zoals archeologisch onderzoek en het normaal gebruik, beheer en onderhoud.
De regels als bedoeld in het
In afwijking van het bepaalde in lid 3 kan de gemeente bij uitzondering besluiten tot behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’, als andere belangen prevaleren.
Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals aangegeven op kaart 18, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die de kernkwaliteiten ervan behouden en versterken.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van deze verordening ten behoeve van de vestiging, de bouw, de verplaatsing of de uitbreiding van een woning, een bedrijf, een kantoor of een andere functie, of de functiewijziging van een bestaand gebouw of gebouwencomplex. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Deze ontheffing is niet van toepassing op bestemmingsplannen voor gebieden die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 en 2 en zoals aangegeven op kaart 3. Voor deze gebieden bevat artikel 5 specifieke afwijkingsmogelijkheden.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de regels van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden indien de betrokken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van deze verordening voor de toepassing van maatwerk bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij strikte toepassing van de betreffende bepalingen niet in verhouding staat tot het belang dat is gemoeid bij de nieuwe ontwikkeling.
Voor zover de ontheffing, zoals bedoeld in
In afwijking van het bepaalde in deze verordening kan in een bestemmingsplan een bouw- of gebruiksrecht uit een geldend bestemmingsplan opnieuw worden bestemd, indien het belang bij strikte handhaving van deze verordening niet in verhouding staat tot het belang bij het behoud van het bouw- of gebruiksrecht.
Deze afwijkingsmogelijkheid is niet van toepassing op bestemmingsplannen voor gebieden die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur zoals bedoeld in artikel 5
Voorzover in de periode tussen 1 januari 2003 en het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening kassen of gebouwen zijn gesloopt worden de op grond van de toen geldende provinciale regelgeving toegestane compensatiewoning(en) geacht met deze verordening in overeenstemming te zijn.
Onder de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de algemene regel, kan een bestemmingsplan een bestemming bevatten waarvan de maten en normen afwijken van die welke zijn opgenomen in:
Een verzoek om ontheffing zoals bedoeld in de bepalingen van deze verordening dient zo vroeg mogelijk in de procedure van een nieuw bestemmingsplan te worden ingediend bij Gedeputeerde Staten. Het verzoek kan worden gedaan door het college van Burgemeester en Wethouders in overeenstemming met de gemeenteraad. Het verzoek dient vergezeld te gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een conceptbestemmingsplan, waarin mede wordt ingegaan op de voorwaarden die zijn genoemd bij de ontheffingsmogelijkheid.
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze verordening moet zijn vastgesteld, gesteld op:
a. voor bestemmingsplannen die zijn vastgesteld voor de inwerkingtreding van deze verordening: drie jaar na de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
b. voor bestemmingsplannen die worden vastgesteld na de inwerkingtreding van deze verordening: het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor zover een bepaling in deze verordening de aanpassing van een geldend bestemmingsplan noodzakelijk maakt, stelt de gemeenteraad uiterlijk 30 december 2014 een bestemmingsplan vast met inachtneming van deze verordening.
Een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van deze verordening moet in overeenstemming zijn met deze verordening.
Voor zover ter zake van een onderwerp, geregeld bij deze verordening, in een bestemmingsplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd tussen 1 januari 2005 en 20 juli 2010, een of meer bestemmingen en regels zijn opgenomen die in strijd zijn met deze verordening, wordt voor deze bestemmingen en regels ontheffing van deze verordening geacht te zijn verleend. Gedeputeerde Staten hebben met een bestemmingsplan of een onderdeel daarvan ingestemd indien een vastgesteld bestemmingsplan is goedgekeurd op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of indien geen aanwijzing is gegeven zoals bedoeld in artikel 3.8, lid 6 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met en
Ontheffing van deze verordening wordt geacht te zijn verleend voor principeverzoeken over ruimtelijke ontwikkelingen waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd tussen 1 januari 2005 en 20 juli 2010. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met en
Ontheffing van deze verordening wordt geacht te zijn verleend voor verklaringen van geen bezwaar ex artikel 19 lid 1 en categorieën van gevallen ex artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (ingetrokken) die zijn verleend of aangegeven na 1 januari 2005. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met
Ontheffing van deze verordening wordt geacht te zijn verleend voor na 1 januari 2005 op basis van artikel 19 lid 1 of artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (ingetrokken) verleende vrijstellingen van het bestemmingsplan. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met artikel 5 (Ecologische Hoofdstructuur), artikel 6 (bescherming veenweideverkavelingspatroon en graslanden Bollenstreek), artikel 7 (kantoren), artikel 9 (detailhandel), artikel 10 (windenergie), artikel 12 (buitendijks bouwen),artikel 14 (luchthavens en helihavens), artikel 15 (vrijwaringszone provinciale vaarwegen), artikel 18 (archeologie), artikel 19 (Limes) en artikel 20 (Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd kennelijke onjuistheden in de begrenzing van gebieden die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten te wijzigen.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.
De in
Per locatie kunnen nadere bestuurlijke afspraken zijn gemaakt (of worden gemaakt) over de omvang van het kantorenprogramma.
definitie bestemmingsplan en toelichting op een bestemmingsplan
In
uitsluitend normen op grond van artikel 4.1, eerste lid Wro
In
nieuwe en bestaande functies
De verordening richt zich in hoofdzaak op nieuwe ontwikkelingen. In
Nadrukkelijk is bepaald dat het mogelijk is bestaande rechtmatig aanwezige bebouwing te vervangen door bebouwing van gelijke aard, omvang en karakter.
begripsbepalingen
Opgenomen zijn omschrijvingen van begrippen die terugkomen in de verordening en waarvan een goede omschrijving nodig is voor de toepasbaarheid van de bepalingen.
begrip stedelijke functies
De bij stedelijke functies behorende infrastructuur wordt ook beschouwd als stedelijke functie. Benadrukt wordt dat hiermee alleen de lokale interne infrastructuur wordt bedoeld. De verbindingen tussen de stedelijke gebieden vallen vanzelfsprekend niet onder het begrip stedelijke functie. Een lokale rondweg moet dus wel binnen het stedelijk gebied worden gerealiseerd, maar voor een (boven)regionale verbinding geldt die eis niet.
Regionale afstemming en ladder voor duurzame verstedelijking (
Met het ‘Besluit houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (eerste aanvulling)’ zal in artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder van duurzame verstedelijking worden opgenomen. Genoemd ‘Besluit’ is nog niet genomen en in werking getreden.
Los daarvan hebben wij er voor gekozen om de ladder ook in de verordening op te nemen, omdat wij toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking ook van provinciaal belang is.
De ladder heeft wat ons betreft betrekking op alle stedelijke ontwikkelingen: woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.
De ladder bestaat uit drie stappen.
In eerste instantie moet gekeken worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, kantoren, bedrijven, detailhandel of voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Als er (nog) geen regionaal programma is vastgesteld dan kan uit een positief advies van de regio blijken dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden.
Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010, zoals aangegeven op kaart 4a. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. In eerste instantie is dat binnen de bebouwingscontour. Het gaat om locaties die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Overschrijding van de bebouwingscontour is alleen mogelijk via wijziging of ontheffing van deze verordening.
Regionale afstemming woningbouw
De provinciale Woonvisie 2011-2020 bevat onder andere het provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. De verdeling van het programma over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regio's. De regio coördineert de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma en maakt daarover verstedelijkingsafspraken met de provincie. Deze afspraken landen in de verstedelijkstrategie Zuidvleugel en de strategieën voor Groene Hart en Delta.
Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie noodzakelijk. De inzet van de provincie daarbij is dat regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd. De provincie wil graag samen met de regio's de inhoudsopgaven van de regionale woonvisies opstellen. In het kader van het opstellen van deze visies wordt in ieder geval overeenstemming bereikt over:
Uitgangspunt is dat gemeentelijke bestemmingsplannen in lijn zijn met de actuele regionale woonvisie. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt hierover een verantwoording opgenomen. Incidentele verschillen tussen het bestemmingsplan en de regionale woonvisie zijn alleen toegestaan na een positief advies van de regio.
Behalve op de relatie met de regionale woonvisie wordt in de toelichting eveneens ingegaan op de locatiekeuze voor de beoogde nieuwe woningen (ladder voor duurzame verstedelijking).
Ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteitsparagraaf bij bestemmingsplan
Het uitwerken van de globale ambities van de kwaliteitskaart wordt aangepakt met partners uit de regio in de zogenaamde ‘gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit’. Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten op de regionale schaal. Zij slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf in het bestemmingsplan en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten, waarmee de provincie zich verbindt aan de gebiedsprofielen en deze als uitgangspunt neemt bij het zogeheten vooroverleg. Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld.
De algemene voorwaarde van het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteiten van het buitengebied is aanvullend van toepassing naast andere regelingen in deze verordening die van toepassing zijn op het buitengebied. Alleen als bij een specifieke regeling hogere voorwaarden aan de ruimtelijke kwaliteit worden gesteld dan “behouden en versterken”, is dit nadrukkelijk bij de betreffende regeling aangegeven. Voorbeelden hiervan zijn de regelingen ‘ruimte voor ruimte’ en ‘nieuwe landgoederen’, waarbij een “duurzame verbetering” van de ruimtelijke kwaliteit wordt gevraagd.
bebouwingscontouren (
Om het stedelijk netwerk te versterken hanteert de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Daarnaast kan de open ruimte buiten de stedelijke gebieden worden behouden voor landbouw, natuur en recreatie. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door de op kaart 1 aangegeven bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met de al vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd.
Verstedelijking buiten de bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Voor de gebieden buiten de contour geldt voor bebouwing een nee, tenzij beleid. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies is niet mogelijk. Voor recreatieve functies en bebouwing zijn enkele specifieke bepalingen opgenomen.
uitzonderingen en ontheffingen
Uitzonderingen op het bebouwingscontourenbeleid zijn opgenomen in In artikel 3 zijn enkele uitzonderingen opgenomen waarvoor een ontheffing van Gedeputeerde Staten (GS) nodig is.
ruimte voor ruimte (
Het bestaande beleid voor toepassing van ruimte voor ruimte, waarbij in ruil voor de sloop van kassen of gebouwen onder voorwaarden één of meer compensatiewoningen mogen worden gebouwd, is overgenomen in de verordening. Gemeenten kunnen deze regeling opnemen in het bestemmingsplan en zonodig verder uitwerken. Er moet sprake zijn van duurzame kwaliteitsverbetering. Dit betekent dat de bestaande bouwmogelijkheden moeten worden wegbestemd, zodat de gesloopte bebouwing niet opnieuw kan worden opgericht. Bij agrarische bedrijven moet sprake zijn van bedrijfsbeëindiging.
Glastuinbouwbedrijven kunnen worden voortgezet als ‘gewoon’ agrarisch bedrijf, mits de mogelijkheden voor kassenbouw worden wegbestemd. De regeling is ook van toepassing op de sanering van sierteelt. Het gaat daarbij om de teelt zelf. Voor de sanering van de bijbehorende bebouwing en kassen gelden de gebruikelijke voorwaarden. De compensatiewoning kan worden gebouwd op het perceel van de te slopen bebouwing of in de directe nabijheid daarvan. Ook is het mogelijk de compensatiewoning te bouwen op een andere vanuit ruimtelijk oogpunt passende locatie aansluitend op een bestaande bebouwingsstructuur, zoals een bebouwingslint of een buurtschap.
Als er onvoldoende te saneren bebouwing op één perceel aanwezig is, moet op meerdere percelen gesloopt worden. Dit bemoeilijkt de uitvoering van ‘ruimte voor ruimte’, omdat het voor de individuele burger lastig is hierover afspraken te maken met eigenaren van overtollige bebouwing op andere percelen. Het is daarom ook mogelijk om sloop te combineren met een bijdrage in een (inter)gemeentelijke kwaliteitsfonds.
Als ondergrens geldt dat minimaal 50% fysieke sanering moet plaatsvinden (dus ten minste 500 m² gebouwen of 2500 m² kassen). Voor het resterende deel wordt een bijdrage ter grootte van de onbrekende m² x een normbedrag gestort in het (inter)gemeentelijke fonds. Het is niet toegestaan om het aantal te bouwen woningen met 1 of meer te verhogen. Financiële compensatie kan slechts dienen om één woning waarvoor deels bebouwing wordt gesloopt toch te kunnen realiseren (voorwaarde xi). De hoogte van het normbedrag moet worden bepaald bij de instelling van het fonds. Het fonds wordt benut om elders alsnog bebouwing, verharding en dergelijke te saneren.
(inter)gemeentelijke kwaliteitsfondsen
De fondsen moeten voldoen aan kaders en randvoorwaarden die door de provincie zijn worden gesteld. De provincie zal hierover In overleg treden met de (samenwerkende) gemeenten of en regio’s heeft de provincie hiervoor een afzonderlijke regeling opgesteld. De regeling voor kwaliteitsfondsen wordt afzonderlijk - los van deze eerste herziening - in procedure gebracht. De provincie zal er op toezien dat de fondsen ook daadwerkelijk worden ingezet voor sanering van bebouwing elders. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat grote spaarpotten ontstaan.
Grondexploitatiewet
In de regeling wordt aangesloten bij de mogelijkheden die de Grondexploitatiewet biedt. Dit betekent dat de financiële compensatie geregeld moet worden in een exploitatieplan (artikel 6.12 Wro) of in een anterieure overeenkomst (artikel 6.24 Wro).
In artikel 3 lid 1 is een ontheffingsregeling opgenomen voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door fysieke compensatie. De ontheffingsregeling kan onder andere worden toegepast voor maatwerk en gebiedsgerichte toepassing van ‘ruimte voor ruimte’. De ontheffingsregeling maakt een ruimere toepassing mogelijk, waarbij afwijking mogelijk is van de kwantitatieve voorwaarden.
nieuwe landgoederen (
Het bestaande beleid voor nieuwe landgoederen, waarbij onder voorwaarden een landhuis buiten de bebouwingscontour mag worden gebouwd in combinatie met een landgoed, is opgenomen in de provinciale structuurvisie en de verordening. De ruimtelijke kwaliteit moet duurzaam worden verbeterd. Het begrip ‘duurzaam’ geeft aan dat het niet alleen gaat om de aanleg van het landgoed, maar ook om het onderhoud en het beheer. Dit is te waarborgen met een privaatrechtelijke overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemer, waarin ook de openbare toegankelijkheid van het landgoed wordt vastgelegd. Bij de locatiekeuze en inrichting van een nieuw landgoed moet steeds sprake zijn van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Reeds aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden dienen te worden versterkt.
Naast wonen zijn ook andere passende activiteiten op een nieuw landgoed toegestaan. Dit zijn activiteiten met een lage verkeersaantrekkende werking en die de ruimtelijke kwaliteit, de natuurwaarde en de recreatieve waarde van het landgoed en de omgeving niet verstoren.
In de regeling is bepaald dat maximaal 10% van het gebied behoort tot het private deel, dat gedeeltelijk mag worden bebouwd. Eventueel mag een deel van deze bebouwingsmogelijkheden elders op het landgoed worden gerealiseerd, zodat in het groene openbaar toegankelijke deel van het landgoed bijvoorbeeld een theeschenkerij kan worden gerealiseerd.
Bij afwijkingen van de regeling kan zonodig een beroep worden gedaan op de algemene maatwerkontheffing (artikel 15 lid 2 van de verordening).
vrijkomende agrarische bebouwing (
De regeling voor vrijkomende agrarische bebouwing vormt de voortzetting van het bestaande provinciale beleid op dit punt. Hergebruik is mogelijk voor functies die geen belemmeringen met zich meebrengen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven en die weinig verkeer aantrekken. Daarbij kan gedacht worden aan een woonfunctie, een zorgfunctie of een lichte bedrijfsfunctie. De nieuwe functie moet gehuisvest worden binnen de bestaande bebouwing. Indien sprake is van een zorgfunctie is herbouw en in beperkte mate uitbreiding van de bebouwing toegestaan binnen het voormalige agrarische bouwperceel. Het is aan de gemeente om te bepalen hoeveel nieuwbouw voor de zorgfunctie redelijk is.
noodzakelijke bebouwing (
Deze bepaling staat toe dat een bestemmingsplan het oprichten van bebouwing en de daarbij behorende voorzieningen mogelijk maakt voor natuurbeheer, waterbeheer, veiligheid, hulpdiensten, de levering van gas, water of elektriciteit. Bij bebouwing voor hulpdiensten moet onderbouwd worden dat er geen goede alternatieven binnen de bebouwingscontouren aanwezig zijn.
weggebonden voorzieningen (
Deze bepaling staat toe dat een bestemmingsplan weggebonden voorzieningen mogelijk maakt, zoals een wegrestaurant of een benzinestation. Het moet gaan om voorzieningen ten dienste van of ter ondersteuning van de weggebruiker. Een restaurant dat niet in hoofdzaak is gericht op de weggebruiker, maar op de bewoner van het stedelijk gebied is dus niet toegestaan.
stedelijk groen buiten de bebouwingscontour (
Stedelijke groene functies, zoals sportvelden, volkstuinen en begraafplaatsen horen in principe thuis binnen het stedelijk gebied. Soms zijn deze gebieden echter buiten de bebouwingscontour gelegen. Reden hiervoor zijn onder andere de verschillende regelingen in de voormalige streekplannen. Op de bij deze verordening behorende kaart zijn deze gebieden aangeduid als ‘stedelijk groen buiten de bebouwingscontour’. Op deze plekken zijn functies toelaatbaar passend bij stedelijk groen, waarbij gebouwen zijn toegestaan die in relatie staan tot de functie met een omvang en verschijningsvorm passend in de omgeving. Bij sportvelden zijn bijvoorbeeld kantines en kleedruimtes mogelijk, maar ook buitenschoolse opvang in combinatie met sport. Functies die geen groene uitstraling hebben zijn niet toegestaan, zoals sporthallen en zwembaden.
glastuinbouw gerelateerde bedrijven en functies in het glastuinbouwbedrijvengebied (
De greenports gelegen in Zuid-Holland hebben een sterke handels- en kenniscomponent. Om het gehele agro-business complex van de greenports te versterken wordt binnen de greenport Westland-Oostland ook andere greenportgerelateerde bebouwing toegestaan dan kassen. Op kaart 2 is dit gebied aangeduid als 'glastuinbouwbedrijvengebied'. Voor de greenport Duin- en Bollenstreek is dit niet van toepassing aangezien de landschappelijk effecten op deze gebieden te groot zijn.
boom- en sierteelt gerelateerde bedrijven en functies op het PCT-terrein (
Binnen de begrenzing van het PCT-terrein is naast boom- en sierteelt in beperkte mate ook de vestiging mogelijk van bedrijven en functies die een directe binding hebben met de boom- en sierteelt en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de boom- en sierteelt. De maximale omvang van het areaal dat gebruikt kan worden voor gerelateerde bedrijven en functies wordt door de gemeente bepaald en vastgelegd in het bestemmingsplan.
600 greenportwoningen Duin- en Bollenstreek (
Deze regeling vloeit voort uit de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, die door Gedeputeerde Staten is vastgesteld op 12 mei 2006. Op grond hiervan kunnen 500 woningen worden gebouwd ter intensivering van het Offensief van Teylingen en 100 landgoedwoningen. In de verordening is het onderscheid tussen deze twee categorieën losgelaten en wordt alleen gesproken over 600 greenportwoningen.
bouwen in bebouwingslinten (lid 2 sub
In bebouwingslinten is een minder strikte toepassing van het werende beleid voor stedelijke functies vanuit ruimtelijk oogpunt veelal niet bezwaarlijk. De provincie biedt de gemeenten onder voorwaarden de ruimte om hierin zelf een afweging te maken. Het vervangen van bestaande bebouwing, zoals schuren, door woningen is mogelijk als het bestaande volume niet toeneemt en op ongeveer dezelfde plaats wordt teruggebouwd. De bebouwing moet wel direct bij de weg met de lintbebouwing zijn gelegen. Het vervangen door woningen van bebouwing die op grotere afstand van de weg is gelegen, is alleen mogelijk met toepassing van ‘ruimte voor ruimte’. Een definitie van de term bebouwingslint is opgenomen in de begripsbepalingen.
Aanvullende eis bij het vervangen van bebouwing in linten door nieuwe woningen is dat een afdracht moet plaatsvinden aan het (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds. De hoogte van het bedrag wordt bepaald door de hoeveelheid bebouwing die ten opzichte van de ‘ruimte voor ruimte’ regeling te weinig is gesloopt. Zie ook de toelichting bij artikel 3 lid 2 sub a. Uiteraard geldt in dit geval niet de voorwaarde dat minimaal 50 % fysiek moet worden gesaneerd. Het mag ook een lager percentage zijn.
Voor de lanen en linten in het gebied Zuidplas blijft de specifieke regeling zoals opgenomen in het voormalige streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening (Provinciale Staten, 24 mei 2006) van toepassing totdat dit bouwprogramma is afgerond.
bestaande stedelijke functies buiten de bebouwingscontouren (
In deze bepaling zijn regels opgenomen voor bestaande stedelijke functies buiten de bebouwingscontour. Bestaande stedelijke functies mogen eenmalig worden uitgebreid met ten hoogste 10 procent van de inhoud. Voor agrarisch aanverwante bedrijven is onder voorwaarden uitbreiding met 30 procent mogelijk. Nieuwe bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven, agrarische aanverwante bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven zijn uitgesloten. De maximale inhoudsmaat van burgerwoningen in het buitengebied wordt niet langer door de provincie bepaald. Gemeenten kunnen de maximale omvang van burgerwoningen en de bijbehorende erfbebouwing bepalen, evenals de maximale omvang van recreatiewoningen.
recreatieve functies en bebouwing (
De uitzondering onder a ziet op kleinschalige bebouwing tot 1.000 m2bruto vloeroppervlak die passend is bij en ondersteunend is voor de recreatieve functie van het buitengebied. Bebouwing voor recreatie is in ieder geval toegestaan in de gebieden die op de functiekaart van de structuurvisie zijn aangeduid als recreatiegebied. Maar ook langs recreatieve verbindingsroutes, zoals wandel- en fietspaden, is bebouwing toegestaan. Het moet gaan om functies en bebouwing gericht op mensen die recreëren in het buitengebied (zoals wandelen, fietsen, kamperen, varen, roeien, paardrijden). Voorbeelden: restaurant, café, ijssalon, camping, roeibotenverhuur, clubgebouw bij een golfbaan, hotel. Medegebruik voor ondergeschikte functies kan worden toegelaten, bijvoorbeeld vergaderfaciliteiten bij een restaurant.
In een enkel geval kan het wenselijk zijn ook bebouwing toe te laten die groter is dan 1.000 m2 bruto vloeroppervlak. Met name de in de Beleidsvisie Groen indicatief aangeduide recreatieve ‘poorten’, maar ook andere goed ontsloten locaties in het buitengebied, lenen zich hier voor. De afweging hierover kan op gemeentelijk niveau worden gemaakt. In het vijfde lid is daarom een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit is een randvoorwaarde. Voorbeelden: wellnesscentrum, museum met buitenexpositie, De provincie ziet er bij de beoordeling van het bestemmingsplan op toe dat de gemeente toepassing van de afwijkingsmogelijkheid goed motiveert.
Maneges zijn toegestaan, in het bijzonder aan de stadsranden en in of nabij recreatiegebieden met mogelijkheden voor paardrijden. Aangezien er de laatste jaren veel initiatieven zijn geweest voor nieuwe maneges of uitbreiding van bestaande maneges verwacht de provincie van gemeenten dat ze hierop een visie ontwikkelen en op basis daarvan beperkingen stellen aan de maximale omvang van maneges.
Recreatieve functies en bebouwing die niet zijn gericht op recreanten in het buitengebied maar op bewoners van het stedelijk gebied, worden beschouwd als stedelijke functies en zijn daarom niet toelaatbaar. Voorbeelden: zwembad, sportschool, sporthal, bowlingcentrum, attractie- of pretpark. In artikel 3 is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor omvangrijke intensieve overdekte of openluchtdagrecreatie.
Onder b is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen nieuwe recreatiewoningen mogen worden toegelaten binnen de gebieden die op de bij de verordening behorende kaart zijn aangewezen voor verblijfsrecreatie. De woningen dienen onderdeel uit te maken van een bedrijfsmatig geëxploiteerd complex van recreatiewoningen. Voor de verblijfsrecreatiegebieden op de Kop van Goeree blijven de bestaande regels zoals geformuleerd in het voormalige streekplan Zuid-Holland Zuid van toepassing. Dit houdt onder andere in dat in beginsel het aantal verblijfseenheden in deze gebieden gelijk dient te blijven. Verblijfseenheden zijn recreatieverblijven, stacaravans en campingplaatsen. De betreffende paragraaf uit het genoemde streekplan is opgenomen in de bijlage van deze verordening.
De onder c opgenomen bepaling over strandbebouwing staat toe dat een bestemmingsplan bebouwing op het strand mogelijk maakt, zoals strandpaviljoens en strandhuisjes. De bebouwing dient geconcentreerd te worden bij strandopgangen waar nu al bebouwing op het strand aanwezig is. In overleg met de betrokken gemeenten is de bij deze verordening behorende kaart opgesteld, waarop de locaties zijn aangegeven waar nieuwe strandbebouwing mogelijk kan worden gemaakt. De regeling sluit strandpaviljoens met een jaarrondexploitatie niet uit, wel kunnen hiervoor beperkingen gelden vanwege de waterveiligheid of natuuraspecten. In verband met de waterveiligheid is een advies nodig van de beheerder van de waterkering. Bij strandopgangen die in of nabij Natura2000-gebieden zijn gelegen dienen ontwikkelingen in overeenstemming te zijn met de Natuurbeschermingswet.
aanpassen bebouwingscontouren door GS ten behoeve van ‘in- en uitdeuken’ (
Deze regeling maakt het mogelijk dat Gedeputeerde Staten de bebouwingscontouren aanpassen door middel van in- en uitdeuken, onder de voorwaarde dat het gebied binnen de bebouwingscontour per saldo niet wordt vergroot. Gedeputeerde Staten zullen alleen gebruik maken van deze bevoegdheid als het gaat om relatief kleine aanpassingen van de bebouwingscontouren. Grotere aanpassingen zijn alleen mogelijk door middel van herziening van de provinciale structuurvisie en de verordening door Provinciale Staten.
compensatieregeling bollengrond (
Om de greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen zoals beschreven in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is door de regio een regeling uitgewerkt.
De compensatie van bollengronden dient plaats te vinden volgens de door de regio uitgewerkte regeling, behoudens de inzet van de 2e Poellaan. Daarbij wordt er uitgegaan van handhaving van het netto areaal 1e klas bollengronden door het bijhouden van de ruimtelijke nulbalans door de GOM aan de hand van bestemmingsplannen en de referentiekaart Heijkoop. Compensatie van de bollengronden dient plaats te vinden volgens het 40 (herstructureren bestaande areaal en tegengaan van verrommeling) - 30 (opwaarderen 2e klas bollengronden) - 30 (omspuiten graslanden) principe. Er dient een financiële afdracht aan de GOM geregeld te zijn, wanneer bollengronden verdwijnen voor een ruimtelijk project waarbij sprake is van functieverandering van de bollengronden en bij het verdwijnen van 2e klas bollengronden.
Van het 40-30-30 principe kan op de volgende wijze worden afgeweken:
Een tijdelijke krimp van het areaal is toegestaan met een bandbreedte, waarbij binnen 3 jaar minimaal 80 procent moet worden gecompenseerd. Binnen 6 jaar moet 100 procent van de te compenseren bollengronden uit de eerste periode van 3 jaar zijn gecompenseerd. Dit kan cyclisch worden toegepast.
Vanwege de complexiteit van de herstructurering kan voor de eerste periode van 3 jaar 10 (absolute ondergrens) tot 20 procent via herstructurering worden gerealiseerd, 40 tot 50 procent (absolute bovengrens) via opwaarderen 2e klas bollengronden en 40 tot 50 procent (absolute bovengrens) via omspuiten graslanden.
Bij de beoordeling van de bestemmingsplannen die in dit kader worden opgesteld, zal op deze aspecten worden toegezien. Bij bestemmingsplannen waarbij sprake is van het omspuiten van graslanden moet voldoende inzicht geboden worden in de uitvoering van de herstructurering volgens het 40-30-30 principe en moet de haalbaarheid hiervan ook worden aangetoond. Dit geldt eveneens voor de eerste 3 jaar, waarbij van het 40-30-30 principe kan worden afgeweken. Het aantonen van de haalbaarheid dient plaats te vinden aan de hand van de voortgangsrapportages, jaarprogramma en meerjarenprogramma van de GOM.
Bij het omspuiten van graslanden die onderdeel uitmaken van de EHS moet worden voldaan aan de provinciale compensatieplicht. Bij bestemmingsplannen die dit mogelijk maken, moet de EHS-compensatie geregeld zijn.
beeldkwaliteitsparagraaf bij bestemmingsplan (lid 7)
Een beeldkwaliteitsparagraaf wordt gevraagd bij aanpassingen van het bestemmingsplan voor het buitengebied indien er ruimtelijke effecten te verwachten zijn voor de omgeving. Hetzelfde geldt voor aanpassingen van het bestemmingsplan voor het gebied net binnen de bebouwingscontour indien er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied; bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden. Beeldkwaliteitsparagrafen beschrijven de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling moet een bijdrage leveren aan de ambities die zijn aangeduid op de kwaliteitskaart van de Provinciale Structuurvisie.
Het uitwerken van de globale ambities van de kwaliteitskaart wordt aangepakt met partners uit de regio in de zogenaamde ‘gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit’. Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten zich op de regionale schaal. Ze slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van het beeldkwaliteitsparagraaf in het bestemmingsplan en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen. Gebiedsprofielen worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten, waarmee de provincie zich verbindt aan de gebiedsprofielen en deze als uitgangspunt neemt bij het zogeheten vooroverleg. Bij voorkeur worden gebiedsprofielen ook door de partners vastgesteld.
ontheffing verbetering ruimtelijke kwaliteit (
lid 1
)
In dit artikel zijn uitzonderingen opgenomen van de bepalingen voor het gebied buiten de bebouwingscontouren die alleen kunnen worden toegestaan na ontheffing door Gedeputeerde Staten. De provincie stelt zich op het standpunt dat toepassing alleen aan de orde kan zijn, als per saldo de ruimtelijke kwaliteit verbetert door fysieke compensatie, eventueel aangevuld met financiële compensatie. Daartoe is een ontheffingsbepaling opgenomen.
Gedeputeerde Staten kunnen gebruik maken van deze ontheffing indien de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaat met sanering van bebouwing of investeringen in de kwaliteit van landschap, natuur, water en recreatie. Concreet gaat het daarbij om de volgende ontwikkelingen.
In voorkomende gevallen kan behalve fysieke compensatie ook financiële compensatie een rol spelen. De regeling voor financiële compensatie is opgenomen in art 2 lid 2 sub a. De voorwaarden dat minstens 50 % fysiek moet worden gesloopt (viii) én de voorwaarde dat de financiële compensatie slechts wordt ingezet om het aantal woningen naar boven af te ronden (xi) gelden in dit geval uiteraard niet. Financiële compensatie is in ieder geval vereist bij het toevoegen van woningen op lege plekken in een bebouwingslint.
Voor zover andere bepalingen in de verordening van toepassing zijn, bijvoorbeeld de noodzaak van een beeldkwaliteitsparagraaf bij een bestemmingsplan voor het buitengebied, blijven deze bepalingen onverkort van toepassing.
ontheffing omvangrijke intensieve dagrecreatie (lid 2)
Deze ontheffingsregeling maakt het mogelijk omvangrijke intensieve dagrecreatie te vestigen of uit te breiden in het gebied buiten de bebouwingscontouren. Voorbeelden: een wellnesscenter, een jachthaven, de uitbreiding van een skihal.
De landbouw is een belangrijke sector in de Zuid-Hollandse economie en is voor grote delen van de provincie de drager van de landschappelijke kwaliteit. De provincie Zuid-Holland wil ruimte scheppen voor landbouw zodat de landbouw een vitale sector blijft en waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterken van landschappelijke kernkwaliteiten en biodiversiteit.
concentratiebeleid glastuinbouw, bollen, boom- en sierteelt
Ten aanzien van de greenports streeft de provincie een concentratiebeleid na. Het beleid is erop gericht verspreide vestiging van glastuinbouwbedrijven en boom- en sierteeltbedrijven, te verplaatsen naar concentratiegebieden en waar mogelijk de verspreid liggende bedrijven met gebruikmaking van bijvoorbeeld de ‘ruimte voor ruimte’-regeling te saneren. Belangrijke aanleiding voor dit beleid is dat solitaire bedrijven niet de mogelijkheden hebben voor duurzaam energie- en waterbeheer zoals in concentratiegebieden plus de landschappelijke aspecten. Zuid-Holland wil toekomstige vestiging van glastuinbouwbedrijven alleen nog in concentratiegebieden of de greenport Westland/Oostland mogelijk maken.
Voor de bollen-, boom- en sierteelt en de glastuinbouw zijn gebieden aangewezen. Binnen deze gebieden zijn ruime bebouwingsmogelijkheden voor de landbouwsector beschikbaar, zodat deze zich goed kan ontwikkelen. Vanwege de grote landschappelijke effecten zijn deze mogelijkheden voor bestaande bedrijven buiten de concentratiegebieden beperkt. Nieuwvestiging van bedrijven met glastuinbouw of boom- en sierteelt buiten de concentratiegebieden is niet mogelijk. Bollenteelt is niet uitgesloten buiten de daarvoor aangewezen concentratiegebieden, maar het oprichten van ondersteunend glas is alleen mogelijk binnen de aangewezen concentratiegebieden.
glas voor glas
De regeling ‘glas voor glas’ biedt een afwijkingsmogelijkheid op het concentratiebeleid van de provincie. Per saldo komt er geen glas bij omdat elders fysiek glas wordt gesaneerd.
Het glas dat wordt gesaneerd ligt buiten de gebieden voor glastuinbouw. Het kan zowel gaan om kassen van een volwaardig glastuinbouwbedrijf als om ondersteunend glas bij andere agrarische bedrijven.
De uitbreiding van het glasoppervlak komt bovenop de bestaande oppervlakte aan fysiek glas, mits dat laatste past in het geldende bestemmingsplan. Dus als nu al meer dan 2 ha glas aanwezig is, kan dat al uitgangspunt worden gehanteerd. Een voorbeeld: thans is 3 ha glas aanwezig overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Elders wordt 1 ha gesloopt. De toegestane oppervlakte in het nieuwe bestemmingsplan is 4 ha.
Het is ook mogelijk om te volstaan met de sloop van ten minste de helft van de oppervlakte en voor de resterende oppervlakte financiële compensatie te regelen, door storting van een bedrag ter grootte van de ontbrekende oppervlakte in m² x een normbedrag in een (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds. Voor ten hoogste 1 ha mag sanering worden vervangen door een bijdrage in het kwaliteitsfonds.
Het gaat om hetzelfde principe dat ook bij ‘ruimte voor ruimte’ van toepassing is. Voor bovenstaand voorbeeld pakt dat als volgt uit: tegenover de uitbreiding van 1 ha, staat de sloop van 0,5 ha en een bijdrage in het kwaliteitsfonds van 5.000 x het normbedrag. De hoogte van het normbedrag wordt bepaald bij de instelling van het fonds.
Op gemeentelijk niveau moet een goede afweging over concrete toepassingen van ‘glas voor glas’ worden gemaakt, waarbij alle belangen worden afgewogen. Bij deze afweging moet ook de saneringslocatie worden betrokken, om te waarborgen dat per saldo de ruimtelijke kwaliteit duurzaam wordt verbeterd. De saneringslocatie kan ook in een andere gemeente liggen. Het woord “duurzaam” geeft aan dat voorkomen moet worden dat op de gesaneerde locatie opnieuw een kas wordt opgericht. Het glas moet dus in ieder geval worden wegbestemd en de gronden moeten een passende nieuwe bestemming krijgen (bij voorkeur agrarisch, recreatie of natuur). Het in de verordening voorgeschreven beeldkwaliteitsplan bij bestemmingsplannen voor het buitengebied is ook van toepassing op ‘glas voor glas’. Indien de provincie een gebiedsprofiel ruimtelijke kwaliteit heeft opgesteld voor het betreffende gebied moet dat bij de afweging over nieuw glas worden betrokken. Tevens is advies nodig van een onafhankelijke landschapsdeskundige. Een peildatum is opgenomen om misbruik van de regeling te voorkomen.
Glas dat wordt ingezet voor de regeling ‘glas voor glas’ kan niet tevens worden ingezet voor ‘ruimte voor ruimte’. De regeling sluit dubbeltellingen uit. Een gecombineerde toepassing bij één te saneren glastuinbouwbedrijf is wel mogelijk. Het glas telt dan gedeeltelijk mee voor de toepassing van ‘glas voor glas’ en gedeeltelijk voor de toepassing van ‘ruimte voor ruimte’. Voorbeeld: bij een bedrijf met 2 ha glas kan 1,5 ha worden ingezet voor de bouw van drie compensatiewoningen (‘ruimte voor ruimte’) en 0,5 ha kan verplaatst worden naar een ander bedrijf dat daardoor kan doorgroeien tot 2,5 ha (‘glas voor glas’).
SER-ladder voor duurzame glastuinbouw
De ladder voor duurzame glastuinbouw is vergelijkbaar met de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel genoemd: SER-ladder). Het principe geldt voor In dit lid is het principe van de SER-ladder opgenomen voor nieuwe glastuinbouwgebieden of de uitbreiding daarvan. Het gaat daarbij zowel om uitbreiding van gebieden voor glastuinbouw als om uitbreiding van verspreid liggende glastuinbouwbedrijven met toepassing van de regeling ‘glas voor glas’. In artikel 8 lid 1 is een vergelijkbare bepaling opgenomen voor kantoren en voor bedrijven- en zeehaventerreinen. Het bundelingsbeleid voor verstedelijking is nu dus ook van toepassing op glastuinbouw. Uitgangspunt is dat eerst de mogelijkheden voor intensivering en herstructurering van bestaand glastuinbouwgebied worden onderzocht, alvorens een nieuwe locatie wordt ontwikkeld. Ook het benutten van ruimte elders in de regio moet worden onderzocht.
algemene regels voor agrarische activiteiten
Het oprichten van agrarische bebouwing is alleen mogelijk indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. Hiermee wordt voorkomen dat hobbymatige of andere niet-volwaardige bedrijven bebouwing kunnen oprichten. Dit is een gebruikelijke regeling in bestemmingsplannen voor het buitengebied. Ook in de nota Regels voor Ruimte (2005) is deze eis opgenomen. Bij opname in het bestemmingsplan is het nodig hieraan toetsbare criteria te koppelen. De gemeenten kunnen hier zelf invulling aan geven. Het oprichten van bebouwing voor hobbymatige agrarische activiteiten is dus in het algemeen niet mogelijk. In een enkel geval kan afwijking van deze algemene regel aanvaardbaar zijn. De afweging hierover kan op gemeentelijk niveau worden gemaakt, op grond van het bepaalde in
De agrarische bebouwing moet geconcentreerd worden op een agrarisch bouwperceel. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bepalen van de ligging en de omvang van het bouwperceel. Hierbij moet een goede afweging worden gemaakt tussen de landschappelijke belangen en de bedrijfseconomische belangen. In de praktijk hebben bouwpercelen vaak een omvang van 1 hectare. In gebieden waar schaalvergroting plaatsvindt is soms een groter bouwperceel nodig. Het is aan de gemeente om te bepalen of dit nodig is, waarbij de provincie als randvoorwaarde stelt dat het bouwperceel niet groter mag zijn dan 2 hectare ter voorkoming van extreem grote gebouwen zoals megastallen. Kassen kunnen ook buiten het bouwperceel worden opgericht. Voor het toestaan van kassen in een bestemmingsplan zijn in
Het oprichten van schuilgelegenheden voor vee in het open agrarisch gebied (buiten het bouwperceel) is in het algemeen niet mogelijk. In een enkel geval kan afwijking van deze algemene regel aanvaardbaar zijn. De afweging hierover kan op gemeentelijk niveau worden gemaakt, op grond van het bepaalde in
In bestemmingsplannen kan ruimte worden geboden aan het verder verbreden van de agrarische sector door het toelaten van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. Beperkte toevoeging van bebouwing of verharding is mogelijk, maar alleen binnen het bouwperceel. Het is aan de gemeente om te bepalen hoeveel bebouwing of verharding redelijk is. De nevenactiviteit zelf mag ook buiten het bouwperceel plaatsvinden, bijvoorbeeld kamperen.
Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is uitgesloten.
Begrenzing EHS
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden, bestaande en nieuwe landgoederen, ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De realisatie van de EHS is aangemerkt als een nationaal en provinciaal belang met als doel de bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit. Op kaart 3 is de EHS in Zuid-Holland zo gedetailleerd mogelijk begrensd. In principe behoren bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding niet tot de EHS. Deze verordening heeft uitsluitend betrekking op het deel van de EHS dat is gelegen op het land en in de regionale wateren, met uitzondering van de beheersgebieden. Volgens de voormalige Nota Ruimte behoren de beheersgebieden ook tot de EHS. De beheersgebieden zijn in Zuid-Holland echter niet concreet begrensd. Daarom zijn deze in de provinciale structuurvisie vertaald in de belangrijke weidevogelgebieden. Deze zijn aangegeven op de functiekaart van de provinciale structuurvisie en op de in de structuurvisie opgenomen themakaart EHS. De grote wateren en de Noordzee zijn door het rijk begrensd in de voormalige Nota Ruimte en voor de volledigheid ook weergegeven op de themakaart EHS in de structuurvisie.
Herbegrenzing van de EHS is mogelijk voor kleinschalige ontwikkelingen, of indien sprake is van een groot openbaar belang of bij toepassing van de saldobenadering. De eerste twee zijn bevoegdheden van Gedeputeerde Staten. De laatste is een bevoegdheid van Provinciale Staten. De toepassing van deze instrumenten is aan strikte voorwaarden gebonden. Deze zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte en toegelicht in de 'Spelregels EHS, beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzing EHS (Kamerstukken II 2006/07, 30825, nr. 6). De voorwaarden in de AMvB Ruimte zijn overgenomen in de verordening.
Rond de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur lopen diverse gebiedsprocessen. Wanneer uit deze processen een nadere detaillering van de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur voortvloeit, dan zal deze middels een herziening van de structuurvisie en verordening verwerkt worden.
Bestemming
De EHS dient in 2018 gerealiseerd te zijn. Voor de gebieden die op kaart 3 zijn aangeduid als 'bestaande natuur of prioritaire nieuwe natuur' of als 'waternatuurgebied' worden de gemeenten verplicht gesteld om binnen de in
Voor de gebieden die op kaart 3 behorende bij deze verordening zijn aangeduid als ‘overige nieuwe natuur’, ‘zoekgebied’ of ‘ecologische verbinding’ geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogen worden toegelaten die de uiteindelijke realisatie van de EHS onmogelijk maken. Een bestemming met wijzigingsbevoegdheid naar natuur is in veel gevallen gewenst.
Herijking EHS
In verband met de lopende herijking van de EHS is in
Bescherming EHS
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De bescherming van deze waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader: het zogenaamde 'nee, tenzij'-regime. Dat betekent dat nieuwe plannen en projecten niet zijn toegestaan als deze een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Hiervoor is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een verzoek om ontheffing op basis van het 'nee, tenzij'-regime dient vergezeld te gaan van een compensatieplan waaruit blijkt hoe, waar en wanneer de mitigerende en compenserende maatregelen zullen worden getroffen, wat de begrenzing van het compensatiegebied is en op welke wijze de compensatie duurzaam verzekerd is. De besluiten over een bestemmingsplan dat een ingreep in de EHS mogelijk maakt en over de uitvoering van het daarmee samenhangende compensatieplan dienen gelijktijdig genomen te worden. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn gekoppeld aan de natuurdoelen voor een gebied. Deze zijn te vinden in het 'Natuurbeheerplan Zuid-Holland (2012)' (
De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke ingrepen) moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen zullen worden uitgewerkt en toegelicht in de herziene provinciale beleidsregel ‘Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2012), die het huidige 'Compensatiebeginsel Natuur en Landschap Zuid-Holland (1997)' zal vervangen. De ‘Spelregels EHS’ worden daarbij als leidraad gebruikt. Aangezien voor ruimtelijke ingrepen in de EHS meestal een bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen zal de gemeente doorgaans het bevoegd gezag zijn in de compensatieprocedure en centraal staan in de borging van de compensatieverplichting. Het bevoegd gezag dient er op toe te zien dat er een goed compensatieplan komt en dat dit volledig en tijdig wordt uitgevoerd. De gemeente rapporteert jaarlijks aan GS over de voortgang van EHS-compensatieprojecten.
Naast de hierboven beschreven ontheffingsmogelijkheid bij groot openbaar belang, is in de verordening ook een ontheffingsregeling opgenomen voor kleinschalige ontwikkelingen en een afwijkingsmogelijkheid voor de saldobenadering. Bij de saldobenadering gaat het vaak om grotere gebieden. Toepassing is mogelijk op basis van een integrale gebiedsvisie die onderdeel uitmaakt van de provinciale structuurvisie of een intergemeentelijke structuurvisie. Herbegrenzing van de EHS bij toepassing van de saldobenadering is daarom een bevoegdheid van Provinciale Staten.
Met dit artikel wordt mede invulling gegeven aan de verplichting uit de AMvB Ruimte om de bescherming van de EHS vorm te geven.
Ook buiten de EHS komen natuurwaarden voor die planologisch beschermd moeten worden, zoals belangrijke weidevogelgebieden, bloemdijken, schurvelingen. De bescherming van deze gebieden wordt echter niet via deze verordening geregeld maar zal verder worden vormgegeven en uitgewerkt bij de herziening van het 'Compensatiebeginsel Natuur en Landschap (1997)'.
De provinciale Woonvisie 2011-2020 bevat onder andere het provinciaal woningbouwprogramma en de woonmilieubalans. De verdeling van het programma over de gemeenten is in beginsel de verantwoordelijkheid van de regio's. De regio coördineert de bovenlokale afstemming en uitvoering van het regionale programma en maakt daarover verstedelijkingsafspraken met de provincie. Deze afspraken landen in de verstedelijkstrategie Zuidvleugel en de strategieën voor Groene Hart en Delta.
Om de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieus te borgen, is het hebben van een actuele regionale woonvisie noodzakelijk. De inzet van de provincie daarbij is dat regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd. De provincie wil graag samen met de regio's de inhoudsopgaven van de regionale woonvisies opstellen. In het kader van het opstellen van deze visies wordt in ieder geval overeenstemming bereikt over:
Uitgangspunt is dat gemeentelijke bestemmingsplannen in lijn zijn met de actuele regionale woonvisie. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt hierover een verantwoording opgenomen. Incidentele afwijkingen tussen het bestemmingsplan en de regionale woonvisie zijn alleen toegestaan na een positief advies van de regio.
Behalve op de relatie met de regionale woonvisie wordt in de toelichting eveneens ingegaan op de locatiekeuze voor de beoogde nieuwe woningen (SER-ladder). Hierbij dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Veenweideverkavelingspatroon
Het veenweidelandschap in Zuid-Holland is uniek en van internationale betekenis. Kenmerkend voor het veenweidegebied is het open karakter, de grote dichtheid aan sloten en de vaak langgerekte en smalle kavels. De verhouding land-water is niet alleen erg bepalend voor het beeld van het landschap, maar laat ook zien dat water in deze gebieden onmisbaar is voor de instandhouding van het veen. Het slotenpatroon is niet in het hele veenweidegebied gelijk en weerspiegelt op elke plek de ontginningsgeschiedenis van die specifieke plek. De verschillende veenweidegebieden kennen daardoor weliswaar een overeenkomst in ondergrond en waterhuishouding maar er is sprake van grote verschillen in verschijningsvorm (strokenverkaveling, gerende verkaveling, dan wel blokverkaveling).
De provincie wil deze unieke veenweideverkavelingspatronen instandhouden. Dit betekent dat in de gebieden waar de lengtesloten beeldbepalend zijn en in de gebieden met een blokverkaveling de demping van sloten alleen mogelijk is bij ontwikkelingen van groot maatschappelijk belang. Daarbij kan worden gedacht aan de aanleg van een weg, kavelruil, waterhuishoudkundige maatregelen door waterschappen, natuurherstelmaatregelen of aanpassingen noodzakelijk in het kader van een milieu-investering of andere situaties waarbij over het algemeen meer dan één grondeigenaar is betrokken. In die gevallen kan het zijn dat het dempen van sloten aan de orde is mits het niet leidt tot onevenredig aantasten van het verkavelingspatroon ter plaatse. Aangezien dit verkavelingspatroon per plek specifiek is zal de gemeente voor deze situaties op gebiedsniveau een afwegingskader moeten ontwikkelen. Slootdempingen door individuele grondeigenaren vallen nadrukkelijk niet onder groot maatschappelijk belang, behalve als het gaat om de aanleg van een dam over een slootlengte van maximaal 8 meter (gemeten aan het maaiveld) mits het verkavelingspatroon hierdoor niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Graslanden Bollenstreek
De graslanden in de Bollenstreek zijn waardevol en hebben, vanwege hun open karakter, een belangrijk structurerend effect op het landschap in de Bollenstreek. De graslanden zijn bovendien belangrijk voor de weidevogels.
Vanuit historisch perspectief weerspiegelen de graslanden de combinatie van bodemgesteldheid en landgebruik die hier van oudsher was. In de vlaktes tussen de strandwallen, waar een laag veen op het zand aanwezig was, was het land in gebruik als grasland. Daarnaast zijn er graslanden aanwezig in het mondingsgebied van de Oude Rijn, waar door de aanwezigheid van klei de grond minder geschikt is als bollengrond.
De druk op de grond in de Bollenstreek en dus ook op de graslanden is hoog. Dit betekent dat ook graslanden in het verleden zijn omgezet naar bollengrond of een andere functie hebben gekregen. De provincie wil het contrast tussen de nog gave open strandvlakte en de voor de bollenteelt in cultuurgebrachte (afgezande) oude duinen en strandwallen in stand houden door het handhaven van de relatieve openheid en het gebruik als grasland. Zij richt daarbij op de grote oppervlaktes en samenhangende structuren. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als er een aantoonbare meerwaarde is voor de ruimtelijke kwaliteit van de graslanden zelf. Dit betekent dat bij ontwikkelingen in deze gebieden goed gekeken moet worden of zij niet leiden tot een verlies aan openheid en een substantiële verandering van het grondgebruik. De aanleg van een wandelpad zou bijvoorbeeld een meerwaarde kunnen hebben, mits dit niet wordt gecombineerd met een bomenrij of opgaande beplanting.
De provincie kiest voor een aanscherping van de kantorenstrategie, gelet op de situatie op de kantorenmarkt. De kantorenmarkt wordt gekenmerkt door een toename van het structurele aanbod en een overmaat aan plancapaciteit. De provincie is van mening dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het ontwikkelen van nieuwe kantorenlocaties. Uitgangspunt is dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in de centra van de stedelijke gebieden. Deze knooppunten (NS-stations) zijn aangeduid op de kaart bij deze verordening.
Kantoren kunnen worden gevestigd op locaties die binnen 10 minuten te voet of met hoogfrequente lightrail-, tram- of busverbindingen bereikbaar zijn vanaf de stations die zijn aangegeven op de kaart bij deze verordening. Te voet kan in 10 minuten ongeveer 800 meter worden afgelegd. Hoogfrequent wil zeggen ten minste zes keer per uur in dezelfde richting.
uitzonderingen (
Buiten de hierboven bedoelde locaties is kantoorvestiging uitgesloten, met uitzondering van kantoren die zijn gericht op de lokale omgeving, zoals kleinschalige kantoren (tot 1000 m2) en gemeentehuizen en bankfilialen.
Daarnaast is een regeling opgenomen voor bedrijfsgebonden kantoren en functiegebonden, zoals havengebonden kantoren. Het gaat om kantoren die nauw verbonden zijn met een veiling, een haven, een luchthaven of een kenniscentrum. Daarnaast is een regeling opgenomen voor bedrijfsgebonden kantoren en functiegebonden kantoren. Functiegebonden kantoren zijn nauw verbonden met een veiling, een haven of een luchthaven. Functiegebonden kantoren kunnen ook verbonden zijn aan een kenniscentrum. Het gaat dan om kantoren die aantoonbaar nodig zijn voor het goed functioneren van een kenniscluster, zoals het Leiden Bio Science Park. Op bestuurlijk niveau kunnen hierover nadere afspraken worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet de koppeling tussen functie en kantoor nadrukkelijk worden onderbouwd en vastgelegd om te voorkomen dat ook gewone kantoren zich op deze locaties kunnen vestigen.
Bestaande kantoren die niet vallen onder de in
regionale afstemming (lid 3)
De regio’s zijn verantwoordelijk voor afstemming van de kantorenprogramma’s op regionaal niveau. De provincie is verantwoordelijk voor de bovenregionale afstemming en maakt hierover afspraken met de regio’s. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn met het actuele regionale kantorenprogramma. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording worden opgenomen. Veelal kan worden volstaan met een verwijzing naar het regionale kantorenprogramma. De uitzonderingen die zijn opgenomen in lid 2, zijn soms niet expliciet benoemd in het regionale kantorenprogramma. Dit kan worden ondervangen door een expliciet positief advies van de regio.
SER-ladder voor kantoren (lid 4)
Het principe van de SER-ladder is van toepassing op kantoren. De behoefte aan nieuwe ruimte voor kantoren moet onderbouwd worden. Daarbij moet in eerste instantie gekeken worden of hergebruik of herontwikkeling van bestaande kantoorgebouwen mogelijk is. Als nieuwbouw noodzakelijk is moet onderzocht worden of elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering of het wegbestemmen van nog niet gerealiseerde plancapaciteit.
Afwijkingsmogelijkheid (
Bestemmingsplannen met ongerealiseerde plancapaciteit voor kantoren moeten in overeenstemming worden gebracht met deze verordening. De aanscherping van de kantorenstrategie kan tot gevolg hebben dat ook de plancapaciteit van plannen die voorheen in overeenstemming waren met het provinciaal beleid aangepast moet worden. In sommige gevallen kunnen hierdoor belangen van gemeenten of ontwikkelaars ernstig geschaad worden, bijvoorbeeld als voorinvesteringen zijn gedaan of als de planontwikkeling al vergevorderd is. De in
SER-ladder voor nieuwe bedrijven- en zeehaventerreinen (
lid1
)
Voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu is de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Dit SER-ladder principe is opgenomen in lid 1.
uitsluiten bedrijfswoningen (lid
Om de ruimte voor bedrijventerreinen optimaal beschikbaar te houden zijn bedrijfswoningen uitgesloten. Er is geen noodzaak meer voor bedrijfswoningen door de moderne communicatie- en beveiligingsmiddelen.
Op de kaartbijlage van de verordening is gekozen voor een logische begrenzing van bedrijventerreinen, bijvoorbeeld een weg. Soms heeft dit tot gevolg dat bestaande lintbebouwing met gemengde functies, waaronder wonen, onderdeel uitmaakt van het bedrijventerrein. Het is niet nodig het toevoegen van nieuwe woningen in lintbebouwing in alle gevallen uit te sluiten. Een afweging hierover kan op gemeentelijke schaal worden gemaakt. Daarom is
hoogst mogelijke milieucategorie (
Omvangrijke terreinen voor hogere milieuhindercategoriebedrijven (HMC-bedrijven) zijn te vinden in de zeehavengebieden in de Rotterdamse regio en de Drechtsteden. Bedrijven in de hogere milieucategorieën vormen een belangrijke schakel in de economische structuur van de provincie Zuid-Holland. De zogenaamde HMC-bedrijven, vanaf categorie 4, kennen veelal een hoge toegevoegde waarde en vormen vaak het middelpunt van andere bedrijvigheid met vele toeleveranciers, inclusief de zakelijke dienstverlening. De ruimte voor bedrijven in de hogere milieucategorieën staat echter onder druk door de milieuzoneringen rond de oprukkende woningbouw. Gezien het belang van de HMC-bedrijven is de (milieu)ruimte voor dit type bedrijven van provinciaal belang. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien daartoe aanleiding bestaat in verband met toekomstige wenselijke ontwikkelingen. In de gebieden die op de functiekaart van de provinciale structuurvisie zijn aangegeven als transformatiegebied, moet bij het bepalen van de hoogst mogelijke milieucategorie rekening worden gehouden met de toekomstige nieuwe functie op het terrein zelf of in de directe omgeving.
afwijkingsmogelijkheid na regionale afstemming (
Afwijking van de eis dat in een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein de hoogst mogelijke milieucategorie moet worden toegelaten, is mogelijk indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie die mogelijk zou zijn op het bedrijventerrein.
Het detailhandelsbeleid van de provincie heeft als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Het beleid is neergelegd in de Notitie Detailhandel Zuid-Holland structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland 2007. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra. De ladder voor duurzame verstedelijking is leidend bij de accommodatie van de ruimtevraag.
Nieuwe regionale winkelcentra kunnen ontwikkeld worden op de locaties die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Voor deze nieuwe locaties zijn in regionaal verband afspraken gemaakt over toegelaten branches, bijvoorbeeld met een thema zoals sport- en recreatie. De provincie ziet erop toe dat deze afspraken worden vastgelegd in de bestemmingsplannen voor deze nieuwe winkelcentra.
Uitzonderingen zijn mogelijk voor enkele branches (zogenaamde ‘perifere detailhandel’) die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra. Het gaat om de volgende branches: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen, detailhandel in volumineuze goederen, tuincentra, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven. Ten behoeve van grootschalige meubelbedrijven en andere detailhandelsbedrijven rond het thema wonen (keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s) zijn opvanglocaties aangewezen die zijn aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart. De andere branches kunnen ook elders binnen het stedelijk gebied worden gevestigd. worden bij voorkeur ook op een regionale opvanglocatie ondergebracht, maar mogen ook individueel op een bedrijventerrein worden geplaatst Dit mag echter niet leiden tot het ontstaan van een concentratie van dergelijke bedrijven buiten de regionale opvanglocaties. Op bedrijventerreinen moet detailhandel zoveel mogelijk worden geweerd. Het voeren van nevenassortiment is onder voorwaarden mogelijk.
De op de kaart opgenomen zoeklocatie PDV in de Duin- en Bollenstreek moet nog begrensd worden. De regio zal een voorstel doen.
Daarnaast zijn enkele uitzonderingen opgenomen voor onder andere kleinschalige detailhandel (zoals buurtwinkels en gemakswinkels op stations en op andere locaties met veel passanten), het afhalen van via internet bestelde producten en de verkoop van consumentenartikelen bij stadions, ijsbanen en andere voorzieningen. Het afhalen van via internet bestelde niet dagelijkse artikelen is mogelijk voor zover het gaat om een afhaalloket en niet om een winkel met toonzaal.
Bij grootschalige ontwikkelingen moet een distributieplanologisch onderzoek worden opgesteld en is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).
Voor duurzame energievoorziening is bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie van groot belang. Met het oog op de verwachte klimaatveranderingen en energieschaarste is het voorzien in een groter aandeel duurzame energie urgenter geworden. Anderzijds zijn landschappelijke kwaliteiten centraler komen te staan in het ruimtelijk beleid en is de nieuwe generatie windturbines (en daarmee de invloed op het landschap) aanzienlijk groter dan circa tien jaar geleden. De provincie heeft daarom de eisen vanuit windenergie en de voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit afgewogen en met elkaar in balans gebracht. Vanuit ruimtelijke kwaliteit worden combinaties met technische infrastructuur, grootschalige bedrijvigheid en grootschalige scheidslijnen tussen land en water geschikt geacht. Daarbij wordt voorkeur gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen. Uitgesloten zijn gebieden die vanuit landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of recreatief oogpunt kwetsbaar zijn. Mede door de grote omvang en ruimtelijke invloed van moderne windturbines is het van belang om deze geconcentreerd te plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie te voorkomen. Dit heeft geleid tot het aanwijzen van locaties windenergie, concentratiegebied windenergie (haven- en industriegebied Rotterdam) en zoekgebieden windenergie. De locaties zijn opgenomen op kaart 15 van deze verordening.
Buiten de aangewezen locaties is het plaatsen van nieuwe grote windturbines uitgesloten. Dit werende beleid is alleen van toepassing op grote windturbines met een grote landschappelijke impact. Moderne windturbines hebben een ashoogte van 80 meter.
De ondergrens voor het beleid is gesteld op windturbines met een vermogen van 30 kW. Kleinere windturbines komen in hoofdzaak voor in stedelijk gebied (maximaal vermogen zo’n 10kW). Vanuit een oogpunt van duurzame energievoorziening, maar veelal ook vanuit landschappelijk oogpunt, kan het plaatsen van kleine windturbines positief beoordeeld worden. Een afweging hierover kan op gemeentelijk niveau worden gemaakt.
Waterveiligheid is een provinciaal belang. Het kustfundament, de primaire waterkeringen en dDe regionale waterkeringen zijn daarom op kaart 9 vastgelegd. Collectieve waarden zoals veiligheid worden hierdoor beschermd.
In deze verordening is regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. In het bestemmingsplan wordt de waterkering als zodanig bestemd. De daarbij behorende beschermingszone, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en als zodanig opgenomen in de vastgestelde legger van de watersysteembeheerder, krijgt in het bestemmingsplan de aanduiding “vrijwaringszone”.Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.
De bescherming van de primaire waterkeringen en de bescherming van het kustfundament zijn nationale belangen. Daarom zijn hierover regels opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).In de ontwerp AMvB Ruimte heeft het rijk regels opgenomen voor het kustfundament en de primaire waterkeringen. Na inwerkingtreding van de AMvB Ruimte zal de provincie de verordening hierop aanpassen.
In buitendijkse gebieden van de grote rivieren die binnen de bebouwingscontouren liggen, neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden, ook gezien klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico’s. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt hierover een paragraaf opgenomen. De provincie heeft een RisicoApplicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken. Het staat de gemeenten vrij ook de risico's op economische schade, milieuschade en het aantal getroffenen door functieuitval bij overstromingen in beeld brengen.
Het Beleidskader gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is in januari 2003 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze regeling is nu overgenomen in
Aangezien het hier gaat om omzetting van beleid naar verordening, zijn onder voorwaarden enkele uitzonderingsmogelijkheden opgenomen. Daarbij moet advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam, de vaarwegbeheerder en/of de havenbeheerder. Ter ondersteuning van het recreatieve karakter van de oever zijn incidentele kleinschalige recreatieve voorzieningen toelaatbaar, zoals restaurants, cafés en kiosken. Het gaat om incidentele voorzieningen, dus het volbouwen van de oever is uitgesloten. Daarnaast zijn voorzieningen toegestaan die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of haven, zoals radarposten en kranen. Op het haven- en industrieel complex op de linkeroever is bebouwing binnen de zone toegestaan ten behoeve van bedrijven die bij uitstek thuishoren in het havengebied.
Andere afwijkingen zijn alleen mogelijk met toepassing van de algemene ontheffingsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten (
Het rijk is thans bezig met het opstellen van het basisnet water. Op het moment van inwerkingtreding van het basisnet water zullen Provinciale Staten een besluit nemen over al dan niet handhaven van
Het beleidsplan Regionale Luchtvaart is in december 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. Het beleidsplan is onder andere opgesteld in verband met de per 1 november 2009 in werking getreden Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML), een wijziging van de Wet luchtvaart. Uitgangspunt is dat provincies het bevoegd gezag zijn van alle burgerluchthavens in Nederland, behalve voor luchthavens die van nationale betekenis zijn. Het beleidsplan Regionale Luchtvaart vormt het provinciale kader voor het vaststellen van luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen.
De ruimtelijke aspecten van het in het beleidsplan geformuleerde beleid zijn opgenomen in deze verordening. De regeling in de verordening heeft alleen betrekking op luchthavens en helihavens waarvoor een luchthavenbesluit of -regeling is vastgesteld. Als gevolg van de inwerkingtreding van RBML dient de provincie voor de bestaande luchthavens en helihavens binnen de in de wet gestelde termijn een luchthavenbesluit of -regeling vast te stellen.
In de verordening is bepaald dat nieuwe luchthavens of helihavens niet gevestigd mogen worden binnen 500 meter van woningen of andere gevoelige bestemmingen of binnen 1.000 meter van stiltegebieden. Uitzonderingen zijn opgenomen voor luchthavens die een maatschappelijke functie hebben of waarop uitsluitend stille of geluidsarme luchtsporten worden beoefend.
In principe geldt voor nieuwe woningen ten opzichte van bestaande luchthavens hetzelfde, maar er is voor gekozen dit thans niet vast te leggen in de verordening omdat bij de bestaande luchthavens en helihavens nog geen rekening is gehouden met de afstandsmaat van 500 meter. Wij verwachten van gemeenten dat bij nieuwe woningbouw rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van bestaande luchthavens en helihavens. Uitgangspunt is daarbij een afstand van 500 meter. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken indien de bestaande situatie daar aanleiding toe geeft. Bijvoorbeeld als het gaat om het toevoegen van woningen in een bestaand woongebied of om een luchthaven of helihavens waarvan weinig gebruik wordt gemaakt en die slechts geringe geluidoverlast veroorzaken.
Binnen de provincie worden slechts twee commerciële helihavens toegestaan. Eén in het Stadsgewest Haaglanden en één in de Stadsregio Rotterdam.
Langs provinciale vaarwegen moet rekening worden gehouden met het belang van de vaarweg, bij het toelaten van nieuwe functies en bebouwing of de uitbreiding van bestaande functies en bebouwing. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als het vaarwegbelang niet wordt geschaad. Het gaat daarbij onder andere om de mogelijkheid voor beheer en onderhoud van de vaarweg en de oever, de bereikbaarheid van de oever voor hulpdiensten en het voorkomen van verstoring van zichtlijnen voor de scheepvaart en van bedienings- en begeleidingsobjecten. Omdat de provinciale Vaarwegenverordening alleen betrekking heeft op de vaarweg en de oever, is aanvullend in de Verordening Ruimte een regeling opgenomen voor het reguleren van bebouwing en functies langs de vaarweg.
De strook waarbinnen rekening moet worden gehouden met het vaarwegbelang wordt in het bestemmingsplan aangeduid als “vrijwaringszone”. De breedte van deze strook is afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg en bedraagt 10 tot 25 meter. De vrijwaringszone is aangeduid op de kaart bij dit artikel. Binnen de vrijwaringszone mogen nieuwe ontwikkelingen geen verstoring opleveren van zichtlijnen voor de scheepvaart of tot verstoring leiden van de bedienings- en begeleidingsobjecten.
Binnen de vrijwaringszone wordt een oeverstrook onderscheiden met een breedte van 1 tot 5 meter, afhankelijk van de CEMT-klasse. Binnen deze oeverstrook gelden aanvullende voorwaarden. Er mogen geen belemmeringen ontstaan voor de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud en voor de toegankelijkheid van de vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal. De oeverstrook valt binnen de vrijwaringszone is daarom niet afzonderlijk aangegeven op de verordeningskaart.
In het bestemmingsplan kan een regeling worden opgenomen die alleen bebouwing of functies toelaat die in overeenstemming is met de genoemde voorwaarden. Ook is het mogelijk op voorhand strijdige bebouwing of functies uit te sluiten.
In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang. Beschermen of versterken van de molenbiotoop is een deelbelang.
In deze verordening is voor de omgeving van traditionele molens regelgeving opgenomen. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. Onderscheid is gemaakt tussen molens met een normale molenbiotoop en molens met een bijzondere molenbiotoop. De molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen.
In de verordening is bepaald waaraan bestemmingsplannen moeten voldaan voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen de bebouwingscontour van het stedelijk gebied zijn gelegen en molens die daarbuiten zijn gelegen.
De categorie ‘molens met een bijzondere molenbiotoop’ omvat enkele incomplete molens, opnieuw opgebouwde molens en verplaatste molens. Met nadruk merken wij op dat ook deze molens vallen onder het provinciaal belang. De vormgeving van de molenbiotoop wordt onder voorwaarden echter overgelaten aan de gemeente, omdat het niet mogelijk is voor deze molens een eenduidige regeling op te stellen. Per molen is maatwerk mogelijk, waarbij zowel rekening wordt gehouden met het belang van de molen (vrije windvang en zicht op de molen) als met de belangen van bestaande functies en bebouwing. Het is aan de gemeente om te bepalen wat de maximale hoogte is van nieuwe bebouwing en beplanting. Wij zullen hierover in overleg treden met de betrokken gemeenten. De in artikel
Beleid
De historische landgoederen in Zuid-Holland bepalen in sterke mate de identiteit en unieke kwaliteit van een gebied en daarmee ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers. Het provinciaal beleid is gericht op de bescherming en versterking van de historische landgoederen ('Mooi') en hun ontsluiting voor een breed publiek ('Meedoen'). De provincie wil de waarden van de historische landgoederen integraal meewegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingprocessen. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ in deze verordening. Het instellen van een landgoed- en kasteelbiotoop is niet bedoeld om de exploitatie van het landgoed te bemoeilijken. Ontwikkelingen op het landgoed zelf zijn met het oog op de exploitatie van het landgoed nadrukkelijk niet uitgesloten. Het gaat immers om behoud door ontwikkeling. De grootste bedreiging van het landgoed komt in de meeste gevallen namelijk niet van binnen uit, maar van buiten af.
Onder een kasteel- en landgoedbiotoop wordt een beschermingszone verstaan, die als contour om respectievelijk een kasteel/kasteellocatie of historische buitenplaats heen getrokken kan worden en waarvoor bij planvorming dezelfde uitgangspunten gelden. De term ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ heeft in dit geval dus betrekking op de bescherming van respectievelijk de historische buitenplaats of het kasteel/de kasteellocatie.
Kastelen zijn in de eerste plaats (in elk geval van oorsprong) op verdediging gericht geweest. De kenmerken van het individuele kasteel hangen sterk af van de (bouw)geschiedenis ervan en de functie waarvoor het gebruikt werd. Een kasteel was enerzijds verdedigbaar, anderzijds bewoonbaar. De verdedigbaarheid vereiste sterke muren (minstens 60 cm dik gezien de schootskracht van de Middeleeuwse artillerie), weinig ramen, schootsgaten e.d., al dan niet staand op een verhoging, een slotgracht, en een omliggend terrein al dan niet open. De bewoonbaarheid, al dan niet in moeilijke tijden, vereiste een zekere zelfvoorziening. Veel functies van gebouwen/ terreinen rondom de centrale heuvel (motte) of het centrale gebouw (burcht, woontoren e.d.) zelf waren daar op gericht.
Als kastelen in een later stadium zich niet ontwikkeld hebben tot buitenplaats, hebben ze soms geen duidelijke, ontworpen relatie met hun omgeving en meestal geen tuin of park (meer). In een aantal gevallen zijn de kastelen bovengronds geheel of grotendeels verdwenen; er zijn wel resten van over in het landschap (bv. omgrachting) en in het bodemarchief (fundering e.d.).
Met elkaar betreft de groep kastelen en de kasteellocaties (zie lijst van het rapport Ruimtelijke kwaliteit kastelen en historische buitenplaatsen Zuid-Holland, OKRA/PHB, 2007) dus terreinen waar een kasteel staat of heeft gestaan, maar waar geen buitenplaats-aanleg (meer) aanwezig is.
Voor wat betreft de definitie van een buitenplaats gaan we uit van de definitie van een historische buitenplaats zoals die in 1988 werd vastgesteld (zie rapport Ruimtelijke kwaliteit kastelen en historische buitenplaatsen Zuid-Holland, OKRA/PHB, 2007):
"Een historische buitenplaats is aangelegd. Zij kan deel vormen van een landgoed. Het geheel wordt met name gevormd door een, eventueel thans verdwenen, in oorsprong versterkt huis, kasteel, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, omgeven door tuinen en/of park met één of meer van de volgende onderdelen, zoals grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, (sier) weiden, moestuinen, ornamenten. De samenstellende onderdelen, een ensemble vormend, van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en -lopen, gebouwen, bouwwerken en ornamenten zijn door opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel. Onderdeel van de historische buitenplaats vormen die gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, die compositorisch deel uitmaken van het ontwerp of opzet en inrichting van de tuin en/of parkaanleg dan wel dienen voor gebruik in samenhang met de oorspronkelijke bestemming."
De in de verordening geregelde landgoedbiotoop is dus tevens een buitenplaatsbiotoop. De term landgoedbiotoop blijven we gebruiken omdat deze in het populaire spraakgebruik duidelijker overkomt en daardoor ook is ingeburgerd.
Op grond van de kenmerken van een buitenplaats of een kasteel/kasteellocatie is vervolgens gekeken welke gemeenschappelijke ruimtelijke kenmerken van een buitenplaats en kasteel zo algemeen zijn en zo kenmerkend, dat op grond hiervan een beschermingszone rond een buitenplaats en kasteel getrokken zou kunnen worden.
Op grond hiervan kan een landgoed- en kasteelbiotoop bestaan uit:
Daarnaast kunnen er voor zowel de landgoed- en kasteelbiotoop naast deze gemeenschappelijke kenmerken en waarden afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn, die zijn opgenomen in deze toelichting en waarvoor ook de verordening geldt.
Op grond hiervan kan een landgoedbiotoop ook bestaan uit:
en een kasteelbiotoop ook uit:
Begrippen buitenplaatsbiotoop:
Er zijn momenteel in totaal 110 landgoedbiotopen in Zuid-Holland vastgesteld en opgenomen in de verordening. Op kaart 12 van de verordening zijn de 110 landgoedbiotopen met hun buitengrenzen weergegeven.
Begrippen kasteelbiotoop:
In de minimale vorm bestaat de kasteelbiotoop uit het kasteelterrein met de basisstructuur, maximaal is een situatie met basisstructuur, koppelstuk, kasteelterrein plus de omringende middeleeuwse kavel, inclusief kavelgrenzen of een situatie waarin nog een aantal buitenplaats-elementen binnen de biotoop vallen. Blikveld en landschappelijke context (kavelstructuur) kunnen elkaar overlappen.
Er zijn momenteel in totaal 30 kasteelbiotopen in Zuid-Holland vastgesteld en opgenomen in de verordening. Op kaart 12 van de verordening zijn de 30 kasteelbiotopen met hun buitengrenzen weergegeven.
De kenmerken en waarden van de vastgestelde landgoed- en kasteelbiotopen per individuele buitenplaats respectievelijk kasteel/kasteellocatie en buitenplaats zijn weergegeven middels de kaarten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (downloaden via de website van de provincie).
Uitgangspunt bij de bescherming van de biotoopwaarden is een 'nee, tenzij'-beleid: dat wil zeggen er zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, tenzij gericht op de verbetering en versterking van de kwaliteit van het landgoed, de kasteel/de kasteellocatie en de biotoop. Daarbij gaat het met het oog op de exploitatie van het landgoed of het kasteel/de kasteellocatie ook om behoud door ontwikkeling. Nieuwe ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die (nog) niet mogelijk waren in het tot dan toe vigerende bestemmingsplan.
In het kader van het 'nee, tenzij'-beleid zijn er geen bouwwerken toegestaan die de biotoopwaarden aantasten en wordt de ruimte vrij en open gehouden. Ook andere nieuwe ontwikkelingen, zoals de aanleg van groen/vijvers, infrastructuur en dergelijke dienen de waarden van de biotoop niet aan te tasten en dienen gericht te zijn op behoud, verbetering en/of versterking van de kwaliteit van die waarden. Voorts dient, voor zover van toepassing, rekening te worden gehouden met eisen vanuit de wettelijke bescherming van specifieke onderdelen van de biotoop op grond van de Monumentenwet, Wet op de Archeologische Monumentenzorg, Natuurbeschermingswet en dergelijke.
In
Naast de wijze waarop omgegaan wordt met de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel/de kasteellocatie gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoed- of kasteelbiotoop beschermd en waar mogelijk verbeterd worden.
Ten minste dient daarbij aandacht besteed te worden aan de vanuit het provinciaal belang onderscheiden kenmerken van de kasteelbiotoop als de ruïne met omgrachting, de koppeling van het landgoed aan de structuur, de hoofdlijnen van de oorspronkelijke landschappelijke context, de (grotendeels) open ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en de basisstructuur/de ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en het koppelstuk, de restanten van een eventuele buitenplaatsperiode en het blikveld en van de landgoedbiotoop als het huis met park, de koppeling van het landgoed aan de structuur, het panorama, de zichtlijn en het
blikveld.
Specifieke kenmerken van de kasteelbiotoop zelf zoals de ruïne, muurrestanten, een of meer bijgebouwen, omgracht terrein e.d. en van de landgoedbiotoop zelf, zoals interne relaties met zichtlijnen, objecten als koetshuizen, vijvers, en dergelijke, kunnen daarbij in relatie tot de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het specifieke landgoed en de specifieke biotoop beschreven worden.
In
Daarvoor moet er door de gemeenten wel een verantwoording in het bestemmingsplan worden opgenomen. Bij ontwikkelingen van een groot algemeen belang kan gedacht worden aan de aanleg van infrastructuur zoals railinfrastructuur, verkeerswegen, hoogspannings- en buisleidingen. Maar met het oog op de bestuurlijke afweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat door de gemeente verantwoord wordt waarom er geen reële andere mogelijkheid voor deze ontwikkeling dan in de landgoed- of kasteelbiotoop is.
Een groot deel van de cultuurhistorische waarden bevindt zich in de bodem en onttrekt zich aan het oog. Archeologische waarden kunnen zowel binnen als buiten bebouwingscontouren worden aangetroffen. De bekende en potentiële archeologische vindplaatsen zijn benoemd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en dienen beschermd te worden. Uitgangspunt van Europees, landelijk en provinciaal beleid is behoud in situ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe niet verstoord dient te worden.
Conform de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn overheden gehouden archeologie op te nemen in ruimtelijke plannen. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) is uitgangspunt; aanvullende richtlijnen zijn opgenomen in de Regioprofielen Cultuurhistorie. Archeologisch onderzoek is niet nodig als er geen sprake is van verstoring en als de werkzaamheden in geval van archeologische verwachtingswaarden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld of het plan een omvang kent van minder dan 100 m². Voor landbouw geldt dat normaal gebruik van de bodem is toegestaan.
Voor de gemeenten met een vastgesteld en onderbouwd archeologiebeleid en een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek, geldt voor gebieden met een archeologische verwachting in principe het gemeentelijk archeologiebeleid. Daarmee kan gemotiveerd afgeweken worden van het provinciaal beleid.
Voor de terreinen met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden geldt dat ze op grond van de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) benoemd zijn als archeologische aandachtsgebieden van provinciaal belang. Zij zijn daarom ook vastgelegd in deze verordening. Deze gebieden beslaan minder dan 1% van het grondoppervlak van de provincie Zuid-Holland.
De overige gebieden die onderdeel uitmaken van de CHS (met name de gebieden met redelijk tot hoge archeologische verwachtingswaarde en zeer hoge archeologische verwachtingswaarde) zijn niet opgenomen in deze verordening. Deze gebieden beslaan ongeveer 45% van het grondoppervlak van de provincie Zuid-Holland. Zoals hierboven aangegeven kunnen gemeenten voor deze gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid.
Indien de provincie zelf de verstoorder is (bijvoorbeeld bij de aanleg of reconstructie van provinciale wegen) of in het geval van verstoring bij gemeentegrens overschrijdende ontwikkelingen (bijvoorbeeld in geval van aanleg van leidingen voor aardgas of elektriciteit) dan is de provincie in plaats van de gemeenten het bevoegd gezag.
Regeling in bestemmingsplan
De regeling in deze verordening voor de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden houdt in dat deze waarden beschermd moeten worden in het bestemmingsplan. Dit houdt in ieder geval een verbod in op het uitvoeren van werken of werkzaamheden waarbij de grond dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd. Afwijking van dit verbod is mogelijk als door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Bijvoorbeeld als uit onderzoek blijkt dat de archeologische waarden dieper liggen dan 30 centimeter of geclusterd op een ander deel van het terrein. Voorts geldt dit verbod niet voor werken of werkzaamheden die de archeologische waarden niet aantasten. Dit geldt voor werken of werkzaamheden die naar hun aard de archeologische waarden niet kunnen aantasten, zoals archeologisch onderzoek en het normaal gebruik, beheer en onderhoud.
Voorts gaat de verordening uit van behoud in situ van de archeologische waarden. In bijzondere omstandigheden kan het noodzakelijk blijken hiervan af te wijken. Als andere belangen prevaleren, kan de gemeenten daarom overgaan tot behoud ex situ. Het is nodig daarbij advies te vragen aan de provinciaal archeoloog.
De Limes, de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, houdt zich verborgen in het landschap. Deze hele zone langs de Oude Rijn en langs het Rijn-Schiekanaal (Vliet), vanaf Leiden naar Voorburg, is rijk aan archeologische vindplaatsen en is beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). De archeologische waarden hier betreffen: forten, burgerlijke nederzettingen grafvelden, militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. De kernkwaliteiten zijn beschreven in de begripsbepaling in artikel 1 van de voorschriften van deze verordening. De Limes is opgenomen op de voorlopige lijst van de Werelderfgoedlijst van de Unesco.
De provincie vindt bescherming van de Limes van groot belang. Daarom is bescherming van de Limes opgenomen in deze verordening. Het gaat om bescherming van zowel hoge als zeer hoge bekende waarden als van hoge en zeer hoge verwachte waarden.
Bescherming is ook nodig in verband met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit onderdeel van het Barro is echter nog niet in werking getreden.
regeling in bestemmingsplan voor gebieden met bekende waarden
De regeling in deze verordening voor de gebieden binnen de Limeszone met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarde of waarden houdt in dat deze waarden beschermd moeten worden in het bestemmingsplan. Dit houdt in ieder geval een verbod in op het uitvoeren van werken of werkzaamheden waarbij de grond dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd. Afwijking van dit verbod is mogelijk als door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Bijvoorbeeld als uit onderzoek blijkt dat de archeologische waarden dieper liggen dan 30 centimeter of geclusterd op een ander deel van het terrein Voorts geldt dit verbod niet voor werken of werkzaamheden die de archeologische waarden niet aantasten. Dit geldt voor werken of werkzaamheden worden uitgezonderd die naar hun aard de archeologische waarden niet kunnen aantasten, zoals archeologisch onderzoek en het normaal gebruik, beheer en onderhoud. Voorts gaat de verordening uit van behoud in situ van de archeologische waarden. In bijzondere gevallen kan het noodzakelijk blijken hiervan af te wijken, zoals bij bijzondere omstandigheden als genoemd in artikel 21 van deze verordening. Het is nodig daarbij advies te vragen aan de provinciaal archeoloog.
regeling in bestemmingsplan voor gebieden met verwachte waarden
De regeling in deze verordening voor de gebieden binnen de Limeszone met hoge en zeer hoge archeologische verwachtingswaarde houdt in dat deze waarden beschermd moeten worden in het bestemmingsplan. Dit houdt in ieder geval in dat archeologisch onderzoek nodig is bij het uitvoeren van werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en waarbij de grond wordt geroerd dieper dan 30 centimeter. Afwijking hiervan is mogelijk in die gevallen waarbij de gemeente een strengere bescherming hanteert. Daarbij geldt de voorwaarde dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een voormalige verdedigingslinie, waarbij water werd gebruikt als verdedigingswapen. Stroken land tussen Muiden en de Biesbosch konden onder water worden gezet, zodat het land moeilijk begaanbaar werd. De linie is aangelegd en voortdurend aangepast tussen 1815 en 1940 en functioneerde tot 1963. De kwetsbare delen van de Waterlinie werden onder schot gehouden vanuit forten. Ook heeft de Linie vijf vestingsteden: Muiden, Weesp, Naarden, Gorinchem en Woudrichem. Slechts een klein deel van het Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt in Zuid-Holland. De begrenzing van het Zuid-Hollandse deel is aangegeven op de kaart bij dit artikel.
De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals omschreven in de begripsbepaling in artikel 1 worden door de betrokken gemeenten behouden en versterkt door ze op te nemen in bestemmingsplannen. In overleg met de regio en de gemeenten worden de kernkwaliteiten door de provincie uitgewerkt in het ‘gebiedsprofiel ruimtelijke kwaliteit’ voor de Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden.
Bescherming is ook nodig in verband met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit onderdeel van het Barro is echter nog niet in werking getreden.
algemene ontheffing
Bij het opstellen van deze verordening is zoveel mogelijk rekening gehouden met voorzienbare uitzonderingen. Dit komt onder andere tot uidrukking in de opgenomen uitzonderingsbepalingen bij de algemene regels. Niet alle uitzonderingen zijn echter te voorzien. Daarom zijn Gedeputeerde Staten bevoegd ontheffing te verlenen van deze verordening voor bijzondere gevallen. Het gaat om situaties waarbij de verwezenlijking van het gemeentelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met deze verordening te dienen provinciale belangen.
Voor toepassing van de algemene ontheffing voor een ontwikkeling binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelden aanvullende voorwaarden. Deze voorwaarden vormen een invulling van het zogenaamde “Nee, tenzij” principe dat van toepassing is op ontwikkelingen binnen de EHS. De provincie gaat zeer terughoudend om met het verlenen van ontheffingen voor ontwikkelingen binnen de EHS. In het algemeen zal hierbij sprake moeten zijn van een groot openbaar belang.
ontheffing en herziening
Een ontheffing heeft betrekking op een afwijking van de verordening voor een bijzondere en op zichzelf staande ontwikkeling of situatie. De algemene regel en het kaartbeeld blijven dus onveranderd. Soms is echter wijziging van algemene regels of de kaartbeelden nodig. De provincie actualiseert daarom met regelmaat de structuurvisie en de verordening. Gemeenten en regio’s worden vooruitlopend op een actualisering uitgenodigd om verzoeken tot aanpassing in te dienen.
Een wijziging van de structuurvisie en/of de verordening kan veelal worden benut voor een andere ontwikkeling dan waar het wijzigingsverzoek betrekking op heeft. Dit is met name aan de orde als het gebied de aanduiding 'stads- en dorpsgebied' heeft. Bij ontheffingen speelt dit niet. In juridisch opzicht is het namelijk niet mogelijk een ontheffing te benutten voor een andere ontwikkeling dan waarvoor de ontheffing is aangevraagd en verleend.
Uitgangspunt is dat contouruitbreidingen en wijzigingen van andere gebiedsaanduidingen na een herzieningsverzoek alleen mogen worden benut voor ontwikkelingen passend binnen de aanvraag. Bij een andere invulling is overleg nodig met de provincie. Mocht een gemeente zonder nader overleg tot een andere invulling komen, dan kan de provincie over gaan tot het indienen van een zienswijze bij de beoordeling van het bestemmingsplan.
algemene ontheffing bij groot openbaar of individueel belang (lid 1)
Om enige mate van flexibiliteit in de verordening in te bouwen is de algemene ontheffing opgenomen. De ontheffing ziet op afwijking van deze verordening in incidentele gevallen in zeer bijzondere situaties, waarbij sprake is van een groot openbaar of individueel belang. Daarbij kan gedacht worden aan de uitbreiding van een bedrijf met meer dan 10% in het buitengebied. Belangrijke voorwaarden zijn dat er sprake moet zijn van een groot maatschappelijk, sociaal en/of (bedrijfs)economisch belang en dat de provinciale belangen met deze afwijkingsmogelijkheid niet in onevenredige mate worden aangetast. Aan een ontheffing kunnen voorschriften en voorwaarden worden verbonden.
algemene ontheffing voor toepassing van maatwerk (lid 2)
Naast de algemene ontheffingsregeling die toegepast kan worden bij groot openbaar of individueel belang, is in de verordening ook een algemene ontheffingsregeling voor de toepassing van maatwerk opgenomen. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien strikte toepassing van de bepalingen van deze verordening niet in verhouding staat tot het belang dat is gemoeid bij de nieuwe ontwikkeling. Het gaat om situaties waarbij wordt afgeweken van de voorwaarden bij de betreffende bepaling, maar waarbij wel wordt voldaan aan de doelstelling van de betreffende bepaling. Een voorbeeld is de aanleg van een nieuw landgoed waarbij wordt afgeweken van de opgenomen criteria, maar waarbij wel sprake is van een forse ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Aan een ontheffing kunnen voorschriften en voorwaarden worden verbonden.
algemene afwijking voor bestaande (bouw)rechten in een geldend bestemmingsplan
Voor zover in een geldend bestemmingsplan ongebruikte bouw- of gebruiksrechten zijn opgenomen die in strijd zijn met de bepalingen van de verordening, dienen deze wegbestemd te worden. In uitzonderlijke situaties kan iemand hierdoor in onevenredige mate in zijn of haar belangen worden getroffen, bijvoorbeeld als sprake is van een toezegging en concrete plannen zijn ontwikkeld voor gebruikmaking van het betreffende (bouw)recht. Omdat de afweging voor het toekennen van een tegemoetkoming voor planschade een verantwoordelijkheid is van de gemeente, kan de afweging over het wegbestemmen ook het best op het gemeentelijk schaalniveau worden gedaan. De opgenomen afwijkingsmogelijkheid biedt hiervoor de mogelijkheid. De afwijkingsmogelijkheid is bedoeld voor uitzonderlijke situaties. De provincie verwacht van de gemeenten, dat terughoudend wordt omgegaan met de afwijkingsmogelijkheid.
afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk
Deze afwijkingsmogelijkheid is te vergelijken met een ontheffing. Het verschil is dat de gemeente zelf gemotiveerd kan besluiten over afwijken van algemene regels van deze verordening. Afwijking is alleen mogelijk van de algemene regels die in de afwijkingsmogelijkheid zijn genoemd. De gemeente kan deze afwijkingsmogeljjkheid toepassen als het gaat om relatief kleine afwijkingen van de in de algemene regels opgenomen norm. Afwijken kan alleen op basis van een goede motivering waarbij wordt aangetoond dat wel wordt voldaan aan de achterliggende doelstelling van de betreffende norm.
overgangsregeling Ruimte voor Ruimte (lid 4)
Het komt voor dat een de eigenaar van een kas of gebouw in goed overleg met een gemeente is overgegaan tot sloop in de (terechte) verwachting dat daarvoor 1 of meerdere compensatiewoningen mogen worden gebouwd. Het gaat dan om situaties na 1 januari 2003 die aan de randvoorwaarden uit de destijds geldende regelingen Ruimte voor Ruimte om compensatiewoning(en) te mogen bouwen voldeden.
Voorzover die compensatiewoning(en) destijds nog niet ruimtelijk mogelijk is/zijn gemaakt en pas later in een bestemmingsplan wordt/worden opgenomen zou formeel alsnog strijd met de tekst van de verordening moeten worden geconstateerd. Artikel 2 lid 2a sub v spreekt immers over “te slopen gebouwen of kassen”. Deze aanvullende overgangsbepaling beoogt alsnog rekening te houden met bestaande rechten.
In deze bepaling is vastgelegd dat ontheffingen alleen kunnen worden aangevraagd door het college van Burgemeester en Wethouders in overeenstemming met de gemeenteraad. Omdat de verordening is gericht op de inhoud van bestemmingsplannen en daaraan gelijkgestelde plannen, is het voor particulieren niet mogelijk om ontheffing aan te vragen.
Het is gewenst het verzoek om ontheffing zo vroeg mogelijk te doen, bij voorkeur voordat het plan waarvoor ontheffing nodig is in procedure wordt gebracht. Indien het bestemmingsplan wordt vastgesteld zonder ontheffing ontstaat strijd met de verordening.
aanpassingstermijn (
Gemeenten zullen zowel op grond van het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (‘AMvB Ruimte’) als op grond van de provinciale verordening in sommige gevallen hun bestemmingsplannen moeten aanpassen. Om de administratieve en bestuurlijke lasten die dat met zich mee brengt zo beperkt mogelijk te houden hebben Provinciale Staten ervoor gekozen om de termijn waarbinnen de Zuid-Hollandse gemeentelijke bestemmingsplannen uiterlijk in overeenstemming moeten zijn met de verordening af te stemmen op de termijn waarbinnen de gemeentelijke plannen moeten voldoen aan de –rechtstreekse- verplichting uit de AMvB Ruimte. Deze termijn is gesteld op drie jaar na inwerkingtreding van de AMvB Ruimte. Een bestemmingsplan dat in ontwerp ter visie wordt gelegd na inwerkingtreding van deze verordening moet bij vaststelling in overeenstemming zijn met de verordening.
Gemeenten zullen zowel op grond van het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook wel genoemd AMvB Ruimte) als op grond van de provinciale verordening in sommige gevallen hun bestemmingsplannen moeten aanpassen. Om de administratieve en bestuurlijke lasten die dat met zich mee brengt zo beperkt mogelijk te houden hebben Provinciale Staten er voor gekozen om de termijn waarbinnen de Zuid-Hollandse gemeentelijke bestemmingsplannen uiterlijk in overeenstemming moeten zijn met de verordening af te stemmen op de termijn waarbinnen de gemeentelijke plannen moeten voldoen aan de –rechtstreekse- verplichtingen uit het Barro. Deze termijn is gesteld op drie jaar na inwerkingtreding van het Barro.
Het Barro is gefaseerd in werking getreden op 30 december 2011. Dit betekent dat bestemmingsplannen uiterlijk op 30 december 2014 in overeenstemming moeten zijn met zowel het Barro als de Verordening Ruimte. De datum van 30 december 2014 is voor de duidelijkheid genoemd in de verordening, omdat aanvullingen en wijzigingen van het Barro een eigen aanpassingstermijn van drie jaar kennen. Voor toekomstige wijzigingen van deze verordening zal daarom ook een eigen aanpassingstermijn worden opgenomen.
De aanpassingstermijn van drie jaar heeft alleen betrekking op geldende bestemmingsplannen. Voor nieuwe bestemmingsplannen geldt dat deze bij vaststelling in overeenstemming moeten zijn met de Verordening Ruimte.
overgangsregeling (lid 3, 4 en 5)
De meeste onderdelen van deze verordening vormen de voortzetting van bestaand provinciaal beleid. Bestemmingsplannen zijn de afgelopen jaren hierop beoordeeld door Gedeputeerde Staten. De provincie gaat er vanuit dat het overgrote deel van de bestemmingsplannen die onherroepelijk zijn geworden na 1 januari 2005 in overeenstemming zijn met deze verordening. Voor zover er afwijkingen zijn hebben Gedeputeerde Staten daarmee ingestemd door goedkeuring van het bestemmingsplan op grond van artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (ingetrokken) of door geen gebruik te maken van de mogelijkheid een reactieve aanwijzing te geven zoals bedoeld in artikel 3.8, lid 6 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor deze afwijkingen wordt geacht een ontheffing van deze verordening te zijn verleend. Voor principeverzoeken en toepassingen van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (ingetrokken) waaraan Gedeputeerde Staten hebben meegewerkt na 1 januari 2005 geldt hetzelfde.
Bij kennelijke onjuistheden op de kaart kunnen Gedeputeerde Staten de begrenzing aanpassen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer onterecht een bestaande woonwijk niet binnen de bebouwingscontouren is gelegd. Om te voorkomen dat er herzieningenprocedures moeten worden opgestart, kan gebruik worden gemaakt van deze bepaling.
De datum van inwerkingtreding van deze verordening staat hier vermeld.