17 Ondergronds ruimtegebruik en bodemenergie
17.1 Inleiding
In 2010 hebben Provinciale Staten de Startnotitie Ondergronds Ruimtegebruik vastgesteld. Hierin is aangekondigd dat er een beleidsvisie en een afwegingskader voor het gebruik van de ondergrond wordt opgesteld. Daarna hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van de PSV een motie aangenomen, waarin wordt geconstateerd dat de druk op de schaarse ruimte toeneemt, dat een goed gebruik van de ondergrond kan bijdragen aan een optimaal ruimtegebruik en dat het gebruik van de ondergrond meer prioriteit verdient. De Staten hebben verzocht een visie op de ondergrond op te stellen en deze in te voegen in de PSV en de PVR.
De provincie ziet in aansluiting op de "Rijksvisie op het duurzaam gebruik van de ondergrond" de Wro als wettelijk kader van ruimtelijke afwegingen in ondergrond, in afstemming met de bovengrond.
De provincie ontwikkelt kaders voor activiteiten in de ondergrond die gebruik maken van of effect hebben op de 1ste en 2de watervoerende pakketten. Hierbij gaat het om open WKO-systemen (warmte-koude opslag), grondwateronttrekkingen, wateropslag, infiltratie en lozingen, omvangrijke ontgrondingen en ondiepe geothermie. Deze toepassingen raken aan meerdere provinciale belangen, zowel ten aanzien van het benutten van de ondergrond als voor het beschermen van de bodem- en grondwaterkwaliteit. Provinciale belangen betreffen onder meer het versterken van economische potenties, duurzame energievoorziening, versterken stedelijk netwerk, regionaal watersysteem, cultuurhistorische en ecologische hoofdstructuur.
De primaire verantwoordelijkheid voor het afwegen van activiteiten van nationaal belang, waaronder verschillende activiteiten in de diepe ondergrond, ligt bij het rijk. Daarbij kunnen echter ook de provinciale belangen in het geding zijn. Ditzelfde geldt voor activiteiten van lokaal belang in de ondergrond, die gemeenten in eigen ruimtelijke plannen afwegen. Zowel voor nationale als lokale ruimtelijke plannen geldt, dat waar bij ondergrondse ontwikkelingen provinciale belangen in het geding zijn, de provincie wanneer nodig gebruik zal maken van de haar beschikbare instrumenten om die belangen te behartigen.
Extra prioriteit ligt bij de toepassing van bodemenergie, gelet op de snelle toename van vergunningaanvragen. Voor de ruimteverdeling is nadrukkelijk een relatie met bovengrondse ruimtelijke ontwikkelingen te leggen; bijvoorbeeld door ambitiegebieden voor bodemenergie te koppelen aan glastuinbouw, bedrijventerreinen en (hoog)stedelijke gebieden. In termen van de structuurvisie gaat het om het stedelijk netwerk.
Bodemenergiesystemen
Gelet op het snel toenemend gebruik van de ondergrond voor de toepassing van bodemenergiesystemen, is prioriteit gegeven aan de beleidsontwikkeling voor deze toepassingen. De provincie verleent voor de zogenaamde open WKO-systemen de vergunningen. Op dit moment gebeurt dit op grond van het principe 'wie het eerst komt, het eerst maalt'. De beleidswens is dat ordening vooraf leidt tot een meer efficiënt gebruik zeker in gebieden waar de vraag naar bodemenergie mede in relatie tot onder- en bovengronds ruimtegebruik groot is. Dat is aan de orde in het eerder genoemde ambitiegebied bodemenergie. De provincie streeft er naar dat binnen deze ambitiegebieden bodemenergieplannen worden opgesteld, waarbij voor het betreffende gebied naast bodemenergie ook andere ondergrondse en bovengrondse toepassingen worden afgewogen. Het initiatief voor het opstellen van een bodemenergieplan ligt bij de gemeente en/of marktpartijen. De voor de vergunningverlening van open WKO-systemen relevante onderdelen van de bodemenergieplannen zullen vervolgens door GS worden vastgesteld als beleidsregel voor de vergunningverlening.
17.2 Wijziging structuurvisie
Tekst paragraaf 2.2.6 kan worden aangepast om de huidige inzichten van de provincie over dit onderwerp naar voren te brengen. De huidige tekst vervangen door:
Economische groei, stijgende mobiliteit, welvaart en de groei van het aantal huishoudens zorgen voor een grote druk op de beschikbare ruimte. Steeds meer wordt gekozen voor ondergronds ruimtegebruik. Hieronder vallen activiteiten als ondergronds bouwen, geothermie, warmte- en koudeopslag en CO2-opslag. Afwegingen in de ondergrond zijn complex en het gebruik van de ondergrond heeft effecten op de kwaliteit van het bodem- en watersysteem. Verschillende toepassingen in de ondergrond kunnen elkaar onderling beïnvloeden of uitsluiten, zowel horizontaal in de onderlaag als verticaal in verschillende lagen. Er is een duidelijke relatie met bovengronds ruimtegebruik. Er zijn verschillende overheden betrokken bij de afwegingen en er liggen meerdere wetten ten grondslag aan te maken keuzes in de ondergrond (Wro, Waterwet, Wbb, Wm, Mijnbouwwet etc.). De provincie ziet in aansluiting op de "Rijksvisie op het duurzaam gebruik van de ondergrond" de Wro als wettelijk kader van ruimtelijke afwegingen in ondergrond, in afstemming met de bovengrond.
De provincie is primair verantwoordelijk voor het afwegen van activiteiten in de ondergrond die gebruik maken van of effect hebben op de 1ste en 2de watervoerende pakketten. Hierbij gaat het om open WKO-systemen (warmte-koude opslag), grondwateronttrekkingen, wateropslag, infiltratie en lozingen, omvangrijke ontgrondingen en ondiepe geothermie.
De primaire verantwoordelijkheid voor het afwegen van activiteiten van nationaal belang, waaronder verschillende activiteiten in de diepe ondergrond, ligt bij het rijk. Daarbij kunnen echter ook de hiervoor benoemde provinciale belangen in het geding zijn. Ditzelfde geldt voor activiteiten van lokaal belang in de ondergrond, die gemeenten in eigen ruimtelijke plannen afwegen. Zowel voor nationale als lokale ruimtelijke plannen geldt, dat waar bij ondergrondse ontwikkelingen provinciale belangen in het geding zijn, de provincie wanneer nodig gebruik zal maken van de haar beschikbare instrumenten om die belangen te behartigen.
Een gebruik van de ondergrond waarbij de afstemming met andere ondergrondse en bovengrondse functies aan de orde is, is bodemenergie. Zie hiervoor paragraaf 4.6.3 "Duurzame energievoorziening".
In paragraaf 4.6.3 het kopje 'Overige vormen van duurzame energie" splitsen in een gedeelte bodemenergie en de overige vormen van duurzame energie
Bodemenergie
De provincie heeft in het klimaat- en Energieakkoord (2009) met het rijk afgesproken dat in 2020 twintig procent minder broeikasgassen worden uitgestoten door energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Eén van deze duurzame energiebronnen is het benutten van de ondergrond voor opslag en winning van warmte en koude. De provincie heeft de ambitie om de mogelijkheden van deze vorm van bodemenergie zo optimaal mogelijk te benutten. De provincie verleent voor de zogenaamde open systemen vergunningen in het kader van de Waterwet. Dit vindt volgtijdelijk plaats (“wie het eerst komt die het eerst pompt” ), waardoor de in de bodem beschikbare opslagcapaciteit voor energie niet optimaal wordt benut, omdat om onderlinge negatieve beïnvloeding te voorkómen een veiligheidsmarge moet worden aangehouden. Dat kan worden voorkomen door een planmatige benadering van bodemenergiesystemen.
Bovendien geldt dat bodemenergie één van de vele functies is die in de ondergrond kan worden gerealiseerd. Voor een optimale benutting van de ondergrond is het noodzakelijk dat de toepassing wordt gepland in afstemming met ander ondergronds en bovengronds ruimtelijk gebruik. Dat geldt vooral voor gebieden met veel vraag naar bodemenergie én met concurrerende onder- en bovengrondse functies. Dat is in de concentratiegebieden voor glastuinbouw en het stedelijk netwerk gecombineerd met het ‘stedelijk groen’ buiten de contour meegenomen, voor zover dit groen op het stedelijk netwerk aansluit.
Deze gebieden zijn voor warmte-koudeopslag tot ambitiegebied bestempeld, omdat Zuid-Holland in deze gebieden de toepassing van deze bodemenergiesystemen wil faciliteren op basis van gebiedsgerichte planning in afweging met andere boven- en ondergrondse belangen (zie figuur x.y). Deze afweging vindt op lokaal niveau plaats door het vaststellen van zogenaamde bodemenergieplannen. Vanwege de schaal van de plannen wordt het initiatief voor de totstandkoming van deze bodemenergieplannen van gemeenten verwacht. Gelet op de spelende belangen en bevoegdheden moeten deze plannen in samenwerking met de provincie, waterschap en marktpartijen tot stand komen.
Kaart 4.6.3. Ambitiegebieden bodemenergie.
Overige vormen van duurzame energie
De provincie wil de ondergrond ordenen vanwege de toenemende rol van geothermie en warmte- en koudeopslag. In de periode 2010-2020 worden in stedelijke gebieden en in glastuinbouwgebieden binnen het stedelijk netwerk lokale warmtenetten gerealiseerd. Dit gebeurt op basis van restwarmte uit afvalverwerking, elektriciteitscentrales en industrie, geothermie, warmte- en koudeopslag, lokale warmte uit warmtekrachtkoppeling, getijde-energie en eventueel ook biomassa en de combinatie hiervan via 'intelligente' lokale netten. Tot en na 2020 groeien deze netten samen uit tot grotere netten die daarmee bedrijfszekerder zijn. Het Westland/Oostland kan als energieleverancier fungeren. Het Westland is door het rijk aangewezen als een vestigingsplaats waar elektriciteitsproductie-eenheden gevestigd zijn en zich kunnen vestigen. Hier kan in de toekomst tenminste 500 mW elektriciteit worden opgewekt. Glastuinbouw is een grote energiegebruiker. Door de ligging nabij de mainport liggen hier veel kansen. Zo kan een energieneutrale greenport ontstaan.
17.3 Kaartwijziging(en)
Nieuwe kaart 4.6.3 toegevoegd met daarop de ambitiegebieden bodemenergie.
17.4 Beleidsagenda
Ten behoeve van verdere beleidsontwikkeling voor Ondergronds Ruimtegebruik worden provinciale belangen bij mogelijke activiteiten in de ondergrond gedefinieerd. Geïnventariseerd wordt met welke ruimtelijke opgave(n) een mogelijke activiteit een relatie heeft en deze relatie wordt nader uitgewerkt. Ook wordt geïnventariseerd met welke hoofdopgave(n) uit de Provinciale Structuurvisie er een relatie is en wordt deze relatie uitgewerkt. Op basis van deze inventarisatie wordt bezien welke consequenties er dienen te zijn voor de structuurvisie.
Zie bijlage 4.