Deel C

De Verordening Ruimte, vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010, wordt als volgt gewijzigd:



Wijzigingen artikelen

Verordening van provinciale staten van 23 januari 2011 tot wijziging van de Verordening Ruimte in verband met de Eerste herziening van de Provinciale Structuurvisie, de Nota Wervelender en de Agenda Landbouw;

Provinciale Staten;

23 januari 2011;

Gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

Besluiten:

Artikel I
De Verordening Ruimte wordt als volgt gewijzigd:



A Wijzigingen artikel 1 (begripsbepalingen)

  1. In artikel 1, eerste lid, wordt de zinsnede “een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de wet” vervangen door: een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan en de beheersverordening wordt afgeweken.
     
  2. In artikel 1, tweede lid, wordt de zinsnede “en de onderbouwing bij een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de wet” vervangen door: de toelichting bij een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
     
  3. In artikel 1, vijfde lid, vervalt de begripsbepaling ’Extensieve recreatie’.
     
  4. In artikel 1, vijfde lid, worden in de alfabetische volgorde ingevoegd nieuwe onderdelen, luidende:
    • Bebouwingslint
      Min of meer aaneengesloten, lijnvormige reeks van gebouwen gelegen direct aan een weg buiten de bebouwingscontour.
    • (Inter)gemeentelijk kwaliteits fonds
      Fonds dat conform de door Provinciale Staten op 23 februari 2011 vastgestelde regeling financiële compensatie is ingesteld met als doelstelling het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door sanering van overbodige en storende bebouwing, verharding en dergelijke.


B & C Wijzigingen artikel 2/3 (bebouwing)

B - Artikel 2:

  1. Artikel 2, eerste lid, komt als volgt te luiden:
    Lid 1 Geen verstedelijking buiten de bebouwingscontouren
    Bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) sluiten bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
     
  2. Artikel 2, tweede lid, onderdeel a (‘ruimte voor ruimte’, toepassing ter plekke),onder i, komt als volgt te luiden:
    i. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
     
  3. Artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder v, komt als volgt te luiden:
    v. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
     
  4. In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, wordt na onderdeel vii de volgende tekst ingevoegd:
    In afwijking van het bepaalde onder ii is ook een combinatie van fysieke sanering en een financiële bijdrage mogelijk onder de volgende aanvullende voorwaarden:
    viii) ten minste 50% van de onder ii bedoelde oppervlakte moet fysiek worden gesaneerd;
    ix) voor de resterende oppervlakte is financiële compensatie geregeld op grond van artikel 6.12 Wro of artikel 6.24, eerste lid, onder a, Wro, inhoudende storting van een bedrag ter grootte van de ontbrekende oppervlakte in m2 x een normbedrag in een (inter)gemeentelijke kwaliteits fonds ten behoeve van fysieke sanering;
    x) Provinciale Staten hebben een regeling financiële compensatie vastgesteld en op basis daarvan is een (inter)gemeentelijk fonds ingesteld;
    xi) de financiële compensatie wordt slechts ingezet om het aantal woningen naar boven af te ronden op het eerstvolgende hele getal;
     
  5. Artikel 2, tweede lid, onderdelen f tot en met h, vervallen.
     
  6. Artikel 2, tweede lid, onderdelen i tot en met l worden verletterd tot onderdelen f tot en met i.
     
  7. Artikel 2, tweede lid, onderdeel m, wordt verletterd tot onderdeel k en komt als volgt te luiden:
    k) woningen in linten in Zuidplas
    Nieuwe woningen in linten in overeenstemming met de voorwaarden zoals opgenomen in het voormalige streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening, Zuidplas (Provinciale Staten, 24 mei 2006).
     
  8. Aan artikel 2, tweede lid, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
    j) woningen in bebouwingslinten
    Nieuwe woningen in bebouwingslinten onder de volgende voorwaarden:
    i) de woningen vervangen bestaande bebouwing van ten minste hetzelfde volume;
    ii) de bestaande bebouwing ligt binnen het bebouwingslint;
    iii) de woningen worden gebouwd op ongeveer dezelfde locatie als de gesaneerde bebouwing;
    iv) de woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
    v) financiële compensatie is geregeld overeenkomstig art 2, lid 2 sub a onder ix, x en xi voor de oppervlakte die minder is gesloopt dan de in artikel 2, tweede lid, onder ii genoemde oppervlaktes
     
  9. Onder vernummering van artikel 2, leden 4 en 5 tot leden 5 en 6, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
    Lid 4 recreatieve functies en bebouwing
    Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) die betrekking hebben op recreatieve functies, mogen uitsluitend de volgende nieuwe bebouwing toelaten:
    a) kleinschalige bebouwing voor recreatie
    Kleinschalige bebouwing, uitgezonderd recreatiewoningen en bedrijfswoningen, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van het gebied. Bijvoorbeeld een restaurant, een café, een bed & breakfast, een manege, een centrum voor natuureducatie, een clubgebouw bij een golfbaan of voorzieningen bij een camping.
    b) recreatiewoningen
    Recreatiewoningen en de bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen als onderdeel van een complex van recreatiewoningen, binnen de op kaart 1 aangegeven gebieden voor verblijfsrecreatie, onder de voorwaarde van goede landschappelijke inpassing.

    Voor de op de kaart 1 aangegeven gebieden voor verblijfsrecreatie op de Kop van Goeree zijn aanvullend de toetsingscriteria voor extra ruimtebehoefte uit het voormalige streekplan Zuid-Holland Zuid (Provinciale Staten, 17 mei 2000) van toepassing. In beginsel dient het aantal verblijfseenheden (recreatiewoningen en stacaravans) in deze gebieden gelijk te blijven (peildatum 1 januari 1999).
    c) bebouwing op het strand
    Nieuwe bebouwing op de gronden die op kaart 1 behorende bij deze verordening zijn aangewezen voor strandbebouwing, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    i de bebouwing ondersteunt het recreatieve karakter van de kust;
    ii de bebouwing is gemakkelijk verwijderbaar;
    iii de bebouwing vormt geen belemmering voor het onderhoud, de veiligheid of de versterking van de aanwezige waterkeringen. Hierbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.
     

C - Artikel 3 komt als volgt te luiden:

Artikel 3 Ontheffingen van de regels voor het gebied buiten de bebouwingscontouren

Lid 1 ontheffing verbetering ruimtelijke kwaliteit
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2 lid 1 voor bestemmingsplannen die nieuwe bebouwing en functies mogelijk maken en die tevens de aanwezige kwaliteiten van landschap, natuur of water duurzaam en fors verbeteren door daarin investeringen te doen (‘rood voor groen’), de duurzame sanering van niet passende bebouwing en functies (‘ruimte voor ruimte’) of de ruimtelijke structuur van bebouwingslinten verbeteren (bouwen in linten)

Hiervoor moet ten minste worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er worden niet meer woningen of andere functies toegelaten dan noodzakelijk is om de sanering van bestaande bebouwing en functies te realiseren en de investeringen   in landschap, natuur of water te realiseren of de ruimtelijke structuur van de bebouwingslinten te verbeteren;
b. de te saneren bebouwing en functies zijn gerealiseerd voor de peildatum van 1 januari 2007;
c. de nieuwe bebouwing wordt bij voorkeur geclusterd gebouwd op percelen die aansluiten op bestaande bebouwingsstructuren én
d. de nieuwe functies brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
e. in voorkomende gevallen wordt financiële compensatie geregeld overeenkomstig art. 2 lid 2 sub a onder ix en x.

Lid 2 ontheffing omvangrijke intensieve dagrecreatie
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2, lid 1 voor de vestiging of uitbreiding van omvangrijke intensieve overdekte of openlucht dagrecreatie. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de functie sluit aan bij en is ondersteunend voor het recreatieve karakter van het gebied;
b. de locatie is goed bereikbaar;
c. de ruimtelijke kwaliteit wordt niet in onevenredige mate aangetast;
d. de bebouwing wordt zoveel mogelijk beperkt en ruimtelijk ingepast;
e. voor zover de locatie is gelegen in een rijksbufferzone, zoals aangeduid op kaart 4, moeten voor het toelaten van de functie aanwijzingen zijn gegeven in de provinciale structuurvisie;
f. de natuurwaarden en de biodiversiteit worden niet in onevenredige mate aangetast.



D Wijzigingen artikel 4 (agrarische bedrijven)

  1. Artikel 4 lid 1 onderdeel a komt als volgt te luiden:
    agrarische bebouwing (uitgezonderd kassen) wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 hectare;
     
  2. In artikel 4 wordt een nieuw lid 8 ingevoegd:
    Lid 8 duurzame glastuinbouw
    Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de op kaart 2 aangegeven concentratiegebieden glastuinbouw dienen in de toelichting een paragraaf te bevatten waarin wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met duurzaamheidsaspecten.


E Wijzigingen artikel 14 (landgoed- en kasteelbiotopen)

Artikel 14 komt als volgt te luiden:

Artikel 14 landgoed- en kasteelbiotoop

Lid 1 bescherming landgoed- en kasteelbiotoop
Bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken voor gronden gelegen binnen de biotoop van de afzonderlijke landgoederen en kastelen/kasteelruïnes welke zijn weergegeven op kaart 12, dienen de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop te beschermen, en waar mogelijk gericht te zijn op verbetering en versterking van de kwaliteit van het landgoed of het kasteel en hun biotoop.

Lid 2 beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor gronden gelegen binnen de biotoop van een landgoed of een kasteel/kasteelruïne dient een beeldkwaliteitsparagraaf te bevatten, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoed- of kasteelbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoed- of kasteelbiotoop beschermd of versterkt worden. Het gaat in ieder geval om de volgende kenmerken en waarden:

  1. de (historische) buitenplaats, bestaande uit het hoofdhuis met bijgebouwen en het bijbehorende park of tuin, of het kasteel of kasteelterrein in de vorm van ruïne, muurrestanten, één of meer bijgebouwen, omgracht terrein, alsmede de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen;
  2. de basisstructuur waaraan het landgoed of de kasteel/kasteellocatie bewust direct is gekoppeld: een weg, een waterloop, of beide of in geval van een buitenplaats ook indirect door middel van zichtlijnen;
  3. het blikveld: de vrije ruimte die nodig is om de historische buitenplaats of het kasteel in het landschap te herkennen;

Naast deze kenmerken en waarden kunnen er voor zowel de landgoed- als de kasteelbiotoop afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn.

Lid 3 afwijkingsmogelijkheid
Afwijking van het bepaalde in lid 1 is slechts mogelijk indien sprake is van bouwmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan of indien sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.



F Wijzigingen in de overgangs- en slotbepalingen

Aan artikel 17 wordt een onderdeel toegevoegd luidende:

Lid 4 overgangsregeling verklaringen van geen bezwaar
Ontheffing van deze verordening wordt geacht te zijn verleend voor verklaringen van geen bezwaar ex artikel 19 lid 1 en categorieën van gevallen ex artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (ingetrokken) die zijn verleend of aangegeven na 1 januari 2005. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op bestemmingen en regels die in strijd zijn met artikel 5 (Ecologische Hoofdstructuur) en artikel 12 (luchthavens en helihavens).
 



G Wijzigingen toelichting

De artikelsgewijze toelichting wordt als volgt gewijzigd.

  1. In de artikelsgewijze toelichting wordt de verwijzing naar bepalingen aangepast, overeenkomstig de vernummering van de bepalingen zoals hierboven aangegeven.
     
  2. In de toelichting bij artikel 1 vervalt in het tekstblok onder ‘definitie bestemmingsplan en toelichting op een bestemmingsplan’ de zinsnede “(…) zoals het projectbesluit en (…)” .
     
  3. In de toelichting bij artikel 2 wordt het tekstblok ‘ruimte voor ruimte (lid 2, sub a)’ vervangen door:

ruimte voor ruimte (lid 2, sub a)
Het bestaande beleid voor toepassing van ruimte voor ruimte, waarbij in ruil voor de sloop van kassen of gebouwen onder voorwaarden één of meer compensatiewoningen mogen worden gebouwd, is overgenomen in de verordening. Gemeenten kunnen deze regeling opnemen in het bestemmingsplan en zonodig verder uitwerken. Er moet sprake zijn van duurzame kwaliteitsverbetering. Dit betekent dat de bestaande bouwmogelijkheden moeten worden wegbestemd, zodat de gesloopte bebouwing niet opnieuw kan worden opgericht.Bij agrarische bedrijven moet sprake zijn van bedrijfsbeëindiging. Glastuinbouwbedrijven kunnen worden voortgezet als ‘gewoon’ agrarisch bedrijf, mits de mogelijkheden voor kassenbouw worden wegbestemd. De regeling is ook van toepassing op de sanering van sierteelt. Het gaat daarbij om de teelt zelf. Voor de sanering van de bijbehorende bebouwing en kassen gelden de gebruikelijke voorwaarden. De compensatiewoning kan worden gebouwd op het perceel van de te slopen bebouwing of in de directe nabijheid daarvan. Ook is het mogelijk de compensatiewoning te bouwen op een locatie aansluitend op een bestaande bebouwingsstructuur, bijvoorbeeld in een bebouwingslint of bij een buurtschap.

Als er onvoldoende te saneren bebouwing op één perceel aanwezig is, moet op meerdere percelen gesloopt worden. Dit bemoeilijkt de uitvoering van ‘ruimte voor ruimte’, omdat het voor de individuele burger lastig is hierover afspraken te maken met eigenaren van overtollige bebouwing op andere percelen. Het is daarom ook mogelijk om sloop te combineren met een bijdrage in een (inter)gemeentelijke kwaliteitsfonds. Als ondergrens geldt dat minimaal 50% fysieke sanering moet plaatsvinden (dus ten minste 500 m2 gebouwen of 2500 m2 kassen). Voor het resterende deel wordt een bijdrage ter grootte van de onbrekende m2 x een normbedrag gestort in het (inter)gemeentelijke fonds. Het is niet toegestaan om het aantal te bouwen woningen met 1 of meer te verhogen. Financiële compensatie kan slechts dienen om één woning waarvoor deels bebouwing wordt gesloopt toch te kunnen realiseren (voorwaarde xi). De hoogte van het normbedrag moet worden bepaald bij de instelling van het fonds. Het fonds wordt benut om elders alsnog bebouwing, verharding en dergelijke te saneren.

(inter)gemeentelijke kwaliteitsfondsen
De fondsen moeten voldoen aan kaders en randvoorwaarden die door de provincie worden gesteld. De provincie zal hierover in overleg treden met de (samenwerkende) gemeenten of regio’s. De regeling voor kwaliteitsfondsen wordt afzonderlijk –los van deze eerste herziening- in procedure gebracht. De provincie zal er op toezien dat de fondsen ook daadwerkelijk worden ingezet voor sanering van bebouwing elders. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat grote spaarpotten ontstaan.

Grondexploitatiewet
In de regeling wordt aangesloten bij de mogelijkheden die de Grondexploitatiewet biedt. Dit betekent dat de financiële compensatie geregeld moet worden in een exploitatieplan (artikel 6.12 Wro) of in een anterieure overeenkomst (artikel 6.24 Wro).

In artikel 3 lid 1 is een ontheffingsregeling opgenomen voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door fysieke compensatie. De ontheffingsregeling kan onder andere worden toegepast voor maatwerk en gebiedsgerichte toepassing van ‘ruimte voor ruimte’. De ontheffingsregeling maakt een ruimere toepassing mogelijk, waarbij afwijking mogelijk is van de kwantitatieve voorwaarden.

  1. In de toelichting bij artikel 2 vervalt het tekstblok ‘bouwen in linten (lid 2 sub m).
     
  2. Toelichting artikel 2, nieuw tekstblok over bouwen in bebouwingslinten
    Het volgende tekstblok wordt ingevoegd:

bouwen in bebouwingslinten (lid 2, sub j en k)
In bebouwingslinten is een minder strikte toepassing van het werende beleid voor stedelijke functies vanuit ruimtelijk oogpunt veelal niet bezwaarlijk. De provincie biedt de gemeenten onder voorwaarden de ruimte om hierin zelf een afweging te maken. Het vervangen van bestaande bebouwing, zoals schuren, door woningen is mogelijk als het bestaande volume niet toeneemt en op ongeveer dezelfde plaats wordt teruggebouwd. De bebouwing moet wel direct bij de weg met de lintbebouwing zijn gelegen. Het vervangen door woningen van bebouwing die op grotere afstand van de weg is gelegen, is alleen mogelijk met toepassing van ‘ruimte voor ruimte’. Een definitie van de term bebouwingslint is opgenomen in de begripsbepalingen.

Aanvullende eis bij het vervangen van bebouwing in linten door nieuwe woningen is dat een afdracht moet plaatsvinden aan het (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds. De hoogte van het bedrag wordt bepaald door de hoeveelheid bebouwing die ten opzichte van de ‘ruimte voor ruimte’ regeling te weinig is gesloopt. Zie ook de toelichting bij artikel 2 lid 2 sub a. Uiteraard geldt in dit geval niet de voorwaarde dat minimaal 50 % fysiek moet worden gesaneerd. Het mag ook een lager percentage zijn.

Voor de lanen en linten in het gebied Zuidplas blijft de specifieke regeling zoals opgenomen in het voormalige streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening (Provinciale Staten, 24 mei 2006) van toepassing totdat dit bouwprogramma is afgerond.

  1. In de toelichting bij artikel 2 worden de tekstblokken ‘bebouwing op het strand (lid 2 sub f)’, ‘kleinschalige bebouwing voor recreatie (lid 2 sub g)’ en ‘recreatiewoningen (lid 2 sub h)’ vervangen door een tekstblok, luidende:

recreatieve functies en bebouwing (lid 4)
De uitzondering onder a ziet op kleinschalige bebouwing die passend is bij en ondersteunend is voor de recreatieve functie van het buitengebied. Bebouwing voor recreatie is in ieder geval toegestaan in de gebieden die op de functiekaart van de structuurvisie zijn aangeduid als recreatiegebied. Maar ook langs recreatieve verbindingsroutes, zoals wandel- en fietspaden, is bebouwing toegestaan. Het moet gaan om functies en bebouwing gericht op mensen die recreëren in het buitengebied (zoals wandelen, fietsen, kamperen, varen, roeien, paardrijden). Voorbeelden: café, ijssalon, camping, roeibotenverhuur.

Maneges zijn toegestaan, in het bijzonder aan de stadsranden en in of nabij recreatiegebieden met mogelijkheden voor paardrijden. Aangezien er de laatste jaren veel initiatieven zijn geweest voor nieuwe maneges of uitbreiding van bestaande maneges verwacht de provincie van gemeenten dat ze hierop een visie ontwikkelen en op basis daarvan beperkingen stellen aan de maximale omvang van maneges.

Recreatieve functies en bebouwing die niet zijn gericht op recreanten in het buitengebied maar op bewoners van het stedelijk gebied, worden beschouwd als stedelijke functies en zijn daarom niet toelaatbaar. Voorbeelden: zwembad, sportschool, sporthal, bowlingcentrum. In artikel 3 is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor omvangrijke intensieve overdekte of openluchtdagrecreatie.

Onder b is bepaald dat In een bestemmingsplan alleen nieuwe recreatiewoningen mogen worden toegelaten binnen de gebieden die op de bij de verordening behorende kaart zijn aangewezen voor verblijfsrecreatie. De woningen dienen onderdeel uit te maken van een bedrijfsmatig geëxploiteerd complex van recreatiewoningen. Deze eis vloeit mede voort uit het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (‘AMvB Ruimte’). Voor de verblijfsrecreatiegebieden op de Kop van Goeree blijven de bestaande regels zoals geformuleerd in het voormalige streekplan Zuid-Holland Zuid van toepassing. Dit houdt onder andere in dat in beginsel het aantal verblijfseenheden in deze gebieden gelijk dient te blijven. De betreffende paragraaf uit het genoemde streekplan is opgenomen in de bijlage van deze verordening.

De onder c opgenomen bepaling over strandbebouwing staat toe dat een bestemmingsplan bebouwing op het strand mogelijk maakt, zoals strandpaviljoens en strandhuisjes. De bebouwing dient geconcentreerd te worden bij strandopgangen waar nu al bebouwing op het strand aanwezig is. In overleg met de betrokken gemeenten is de bij deze verordening behorende kaart opgesteld, waarop de locaties zijn aangegeven waar nieuwe strandbebouwing mogelijk kan worden gemaakt. De regeling sluit strandpaviljoens met een jaarrondexploitatie niet uit, wel kunnen hiervoor beperkingen gelden vanwege de waterveiligheid of natuuraspecten. In verband met de waterveiligheid is een advies nodig van de beheerder van de waterkering. Bij strandopgangen die in of nabij Natura2000-gebieden zijn gelegen dienen ontwikkelingen in overeenstemming te zijn met de Natuurbeschermingswet.

  1. In de toelichting bij artikel 3 wordt de bestaande tekst, met uitzondering van het tekstblok over de ‘ontheffing omvangrijke intensieve dagrecreatie’, vervangen door:

ontheffing verbetering ruimtelijke kwaliteit (lid 1)
In dit artikel zijn uitzonderingen opgenomen van de bepalingen voor het gebied buiten de bebouwingscontouren die alleen kunnen worden toegestaan na ontheffing door Gedeputeerde Staten. De provincie stelt zich op het standpunt dat toepassing alleen aan de orde kan zijn, als per saldo de ruimtelijke kwaliteit verbetert door fysieke compensatie, eventueel aangevuld met financiële compensatie. Daartoe is een ontheffingsbepaling opgenomen.

Gedeputeerde Staten kunnen gebruik maken van deze ontheffing indien de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaat met sanering van bebouwing of investeringen in de kwaliteit van landschap, natuur, water en recreatie. Concreet gaat het daarbij om de volgende ontwikkelingen.

  • Maatwerk en gebiedsgerichte toepassingen van ’ruimte voor ruimte’, in situaties waarbij de basisregeling zoals opgenomen in artikel 2 van de verordening en die rechtstreeks door gemeenten kan worden toegepast, niet voldoet. Het moet dan wel gaan om ontwikkelingen waarbij per saldo sprake is van een substantiële vermindering van de hoeveelheid bebouwing en een forse verbetering van de omgevingskwaliteit.
  • Toepassingen van ‘rood voor groen’, vooral in situaties waarbij sprake is van aanpak van verrommeling of een lage omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld door sanering van een bedrijventerrein met verharding en opslag in de open lucht. Anders dan bij ‘ruimte voor ruimte’ hoeft er geen sprake te zijn een substantiële vermindering van de bebouwing, maar moet er naast sanering van een terrein met lage omgevingskwaliteit tevens sprake zijn investeringen in landschap, natuur of water. Een voorbeeld van mogelijke toepassing is de sanering van voormalige bedrijventerreinen langs de Waal in Barendrecht, waarbij de oever openbaar toegankelijk wordt gemaakt.
  • Maatwerk bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen, in situaties waarbij de basisregeling zoals opgenomen in artikel 2 van de verordening en die rechtstreeks door gemeenten kan worden toegepast, niet voldoet.
  • ‘Landelijk wonen’, als variant van ‘rood voor groen’. In de voormalige streekplannen RR2020 (Provinciale Staten, 12 oktober 2005) en Zuid-Holland West (7e herziening, Provinciale Staten, 7 januari 2008) zijn opgaven benoemd voor ‘landelijk wonen’ respectievelijk ‘wonen in het groen’. Het gaat om de ontwikkeling van landelijke woonmilieus in combinatie met het versterken van onder andere ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden. De zoeklocaties voor ‘landelijk wonen’ zijn indicatief aangeduid op de functiekaart van de provinciale structuurvisie. Enkele kleinere locaties zijn niet opgenomen op de functiekaart van de provinciale structuurvisie, maar worden wel genoemd in de tekst van het voormalige streekplan RR2020 (Oranjebuitenpolder, Hoekse Park, Schieveen, Schiezone en Zuidland). De ontheffingsregeling kan ook voor deze kleine locaties worden toegepast.
  • Toevoegen van woningen op lege plekken in een bebouwingslint, daar waar dit bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In sommige gevallen is het bouwen van een woning tussen de bestaande lintbebouwing niet bezwaarlijk. De voorwaarde dat bij voorkeur geclusterd gebouwd moet worden, aansluitend op bestaande bebouwingsstructuren (voorwaarde c) wordt in dit geval ingevuld door er voor te zorgen dat bij het opvullen van de lege ruimte in het lint de nieuwe bebouwing voor wat betreft breedte, volume, situering ten opzichte van de bestaande bebouwing en zichtlijnen etc. in te passen valt.
  • Combinaties of varianten van voornoemde toepassingen. De formulering van de ontheffingsregeling biedt ruimte aan creatieve oplossingen ter verbetering van de omgevingskwaliteit.

In voorkomende gevallen kan behalve fysieke compensatie ook financiële compensatie een rol spelen. De regeling voor financiële compensatie is opgenomen in art 2 lid 2 sub a. De voorwaarden dat minstens 50 % fysiek moet worden gesloopt (viii) én de voorwaarde dat de financiële compensatie slechts wordt ingezet om het aantal woningen naar boven af te ronden (xi) gelden in dit geval uiteraard niet. Financiële compensatie is in ieder geval vereist bij het toevoegen van woningen op lege plekken in een bebouwingslint.

Voorzover andere bepalingen in de verordening van toepassing zijn, bijvoorbeeld in verband met de ligging van de bouwlocatie in een nationaal of provinciaal landschap of een rijksbufferzone (artikel 6 van de verordening), blijven deze bepalingen onverkort van toepassing. Ter illustratie: het vereiste van een beeldkwaliteitsparagraaf bij ontwikkelingen in het Groene Hart geldt ook voor de ontheffingsaanvraag.

  1. De tweede alinea op pagina 32 van de toelichting op artikel 4 komt als volgt te luiden:

De agrarische bebouwing moet geconcentreerd worden op een agrarisch bouwperceel. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bepalen van de ligging en de omvang van het bouwperceel. Hierbij moet een goede afweging worden gemaakt tussen de landschappelijke belangen en de bedrijfseconomische belangen. In de praktijk hebben bouwpercelen vaak een omvang van 1 hectare. In gebieden waar schaalvergroting plaatsvindt is soms een groter bouwperceel nodig. Het is aan de gemeente om te bepalen of dit nodig is, waarbij de provincie als randvoorwaarde stelt dat het bouwperceel niet groter mag zijn dan 2 hectare ter voorkoming van extreem grote gebouwen zoals megastallen. Kassen kunnen ook buiten het bouwperceel worden opgericht. Voor het toestaan van kassen in een bestemmingsplan zijn in artikel 4 specifieke regels opgenomen.

  1. De toelichting bij artikel 14 wordt vervangen door:

Beleid
De historische landgoederen in Zuid-Holland bepalen in sterke mate de identiteit en unieke kwaliteit van een gebied en daarmee ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers. Het provinciaal beleid is gericht op de bescherming en versterking van de historische landgoederen ('Mooi') en hun ontsluiting voor een breed publiek ('Meedoen').
De provincie wil de waarden van de historische landgoederen integraal meewegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingprocessen. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ in deze verordening. Het instellen van een landgoed- en kasteelbiotoop is niet bedoeld om de exploitatie van het landgoed te bemoeilijken. Ontwikkelingen op het landgoed zelf zijn met het oog op de exploitatie van het landgoed nadrukkelijk niet uitgesloten. Het gaat immers om behoud door ontwikkeling. De grootste bedreiging van het landgoed komt in de meeste gevallen namelijk niet van binnen uit, maar van buiten af.

Onder een kasteel- en landgoedbiotoop wordt een beschermingszone verstaan, die als contour om respectievelijk een kasteel/kasteellocatie of historische buitenplaats heen getrokken kan worden en waarvoor bij planvorming dezelfde uitgangspunten gelden. De term ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ heeft in dit geval dus betrekking op de bescherming van respectievelijk de historische buitenplaats of het kasteel/de kasteellocatie.

Kastelen zijn in de eerste plaats (in elk geval van oorsprong) op verdediging gericht geweest. De kenmerken van het individuele kasteel hangen sterk af van de (bouw)geschiedenis ervan en de functie waarvoor het gebruikt werd. Een kasteel was enerzijds verdedigbaar, anderzijds bewoonbaar. De verdedigbaarheid vereiste sterke muren (minstens 60 cm dik gezien de schootskracht van de Middeleeuwse artillerie), weinig ramen, schootsgaten e.d., al dan niet staand op een verhoging, een slotgracht, en een omliggend terrein al dan niet open. De bewoonbaarheid, al dan niet in moeilijke tijden, vereiste een zekere zelfvoorziening. Veel functies van gebouwen/ terreinen rondom de centrale heuvel (motte) of het centrale gebouw (burcht, woontoren e.d.) zelf waren daar op gericht.
Als kastelen in een later stadium zich niet ontwikkeld hebben tot buitenplaats, hebben ze soms geen duidelijke, ontworpen relatie met hun omgeving en meestal geen tuin of park (meer). In een aantal gevallen zijn de kastelen bovengronds geheel of grotendeels verdwenen; er zijn wel resten van over in het landschap (bv. omgrachting) en in het bodemarchief (fundering e.d.).

Met elkaar betreft de groep kastelen en de kasteellocaties (zie lijst van het rapport Ruimtelijke kwaliteit kastelen en historische buitenplaatsen Zuid-Holland, OKRA/PHB, 2007) dus terreinen waar een kasteel staat of heeft gestaan, maar waar geen buitenplaats-aanleg (meer) aanwezig is.

Voor wat betreft de definitie van een buitenplaats gaan we uit van de definitie van een historische buitenplaats zoals die in 1988 werd vastgesteld (zie rapport Ruimtelijke kwaliteit kastelen en historische buitenplaatsen Zuid-Holland, OKRA/PHB, 2007):
"Een historische buitenplaats is aangelegd. Zij kan deel vormen van een landgoed. Het geheel wordt met name gevormd door een, eventueel thans verdwenen, in oorsprong versterkt huis, kasteel, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, omgeven door tuinen en/of park met één of meer van de volgende onderdelen, zoals grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, (sier) weiden, moestuinen, ornamenten. De samenstellende onderdelen, een ensemble vormend, van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en -lopen, gebouwen, bouwwerken en ornamenten zijn door opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel. Onderdeel van de historische buitenplaats vormen die gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, die compositorisch deel uitmaken van het ontwerp of opzet en inrichting van de tuin en/of parkaanleg dan wel dienen voor gebruik in samenhang met de oorspronkelijke bestemming."

De in de verordening geregelde landgoedbiotoop is dus tevens een buitenplaatsbiotoop. De term landgoedbiotoop blijven we gebruiken omdat deze in het populaire spraakgebruik duidelijker overkomt en daardoor ook is ingeburgerd.

Op grond van de kenmerken van een buitenplaats of een kasteel/kasteellocatie is vervolgens gekeken welke gemeenschappelijke ruimtelijke kenmerken van een buitenplaats en kasteel zo algemeen zijn en zo kenmerkend, dat op grond hiervan een beschermingszone rond een buitenplaats en kasteel getrokken zou kunnen worden.

Op grond hiervan kan een landgoed- en kasteelbiotoop bestaan uit:

  • de buitenplaats of het kasteel/kasteelterrein zelf en de ruimte daaromheen;
  • de koppeling van het landgoed c.q. het kasteel/kasteelterrein aan een structuur;
  • het blikveld.

Daarnaast kunnen er voor zowel de landgoed- en kasteelbiotoop naast deze gemeenschappelijke kenmerken en waarden afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn, die zijn opgenomen in deze toelichting en waarvoor ook de verordening geldt.

Op grond hiervan kan een landgoedbiotoop ook bestaan uit:

  • het panorama
  • de zichtlijn

en een kasteelbiotoop ook uit:

  • het koppelstuk tussen de kasteellocatie en de basisstructuur;
  • de hoofdlijnen van de oorspronkelijke landschappelijke context;
  • de (grotendeels) open ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en de basisstructuur, de ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en het koppelstuk;
  • de restanten van een eventuele buitenplaatsperiode.

Begrippen buitenplaatsbiotoop:

  • de buitenplaats zelf, bestaand uit verschillende onderdelen en de interne relaties daartussen:
  • tussen landhuis, (over)tuin, park, bijgebouwen en overige onderdelen. Deze relaties zijn zowel functioneel en ruimtelijk (paden, beplanting en dergelijke) als visueel (zichtrelaties). Dit onderdeel wordt samengevat onder de noemer huis met tuin/park;
  • de (basis)structuur waar de buitenplaats bewust aan gekoppeld is: waterloop, weg, of beide.
  • Het kan gaan om een enkelvoudige structuur (weg) of een meervoudige (weg en water). Ook kan de buitenplaats gekoppeld zijn aan twee lijnen (achterzijde aan weg, voorzijde aan water). De basisstructuur is vaak gerelateerd aan de landschappelijke onderlegger; bijvoorbeeld de Rijksstraatweg in Wassenaar aan de onderliggende strandwallen. Een buitenplaats kan direct aan de basisstructuur grenzen, maar daaraan ook verbonden zijn via zichtlijnen (al dan niet gecombineerd met lanen);
  • het panorama. Een panorama is een zichtrelatie tussen het hoofdhuis en de openbare ruimte buiten het complex. Het gaat vaak om een op enige afstand gelegen weg vanwaar het zicht door bomen in een trechtervorm wordt ‘geleid’ naar het huis. Een panorama waaiert uit en is geen nauw ingekaderde lijn.
  • de zichtlijn. Een zichtlijn is een nauw ingekaderde, ontworpen lijn, die van buiten de buitenplaats zicht geeft op het hoofdhuis en vice versa.
  • het blikveld, de vrije ruimte die nodig is om de buitenplaats van buiten af als geheel (dus vooral het park) te kunnen herkennen en ervaren. Het gaat om buitenplaatsen met hoog opgaande beplanting in een vlak en grotendeels open, groen, al dan niet agrarisch gebied. Het blikveld heeft een straal die overeenkomt met respectievelijk voorkant, achterkant en zijkant van de buitenplaats, plus het grotendeels open gebied tot de grens van de dichtstbijzijnde openbare ruimte (weg, meer, water en dergelijke). Indien een servituut van kracht is dat voorziet in een ruimer blikveld, dan wordt dat servituut aangehouden.

De minimale landgoedbiotoop bestaat uit landhuis met tuin/park en de basisstructuur waar het huis aan gekoppeld is. De maximale biotoop bestaat uit een relatief groot gebied met landhuis, tuin/park, basisstructuur, zichtlijnen, panorama en blikveld. Een minimale biotoop doet zich voor waar buitenplaatsen zijn verkleind, meestal door uitbreiding van het omringend stedelijk gebied. De ooit aanwezige maximale biotoop is dan verstoord of verdwenen en daarom niet op de kaart gezet.

Er zijn momenteel in totaal 110 landgoedbiotopen in Zuid-Holland vastgesteld en opgenomen in de verordening. Op kaart 12 van de verordening zijn de 110 landgoedbiotopen met hun buitengrenzen weergegeven.

Begrippen kasteelbiotoop:

  • het kasteel/kasteelterrein zelf, in de vorm van ruïne, muurrestanten, een of meer bijgebouwen, omgracht terrein e.d. 
  • de basisstructuur waar het kasteel/kasteelterrein bewust aan gekoppeld is: waterloop, weg, of beide;
  • het eventuele koppelstuk tussen de kasteellocatie en de basisstructuur (bv. laan);
  • de (grotendeels) open ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en de basisstructuur, de ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en het koppelstuk (voor zo ver al geen onderdeel van het blikveld);
  • de hoofdlijnen van de oorspronkelijke landschappelijke context in de vorm van de kavelstructuur waarbinnen de locatie ligt. De kavelstructuur is aangegeven binnen het blikveld. Als er geen blikveld is, maar wel een oorspronkelijke kavelstructuur is deze aangegeven tot de dichtstbijzijnde openbare ruimte. In geval die op grote afstand ligt, is de eerstvolgende perceelsgrens aangehouden;
  • de restanten van een eventuele buitenplaatsperiode, voor zo ver ruimtelijk gerelateerd aan de kasteellocatie;
  • het blikveld, de benodigde ruimte om het kasteel/kasteelterrein te kunnen ervaren. Het blikveld heeft een straal die overeenkomt met resp. voorkant, achterkant en zijkant van het kasteelterrein, plus het aansluitende gebied (idem open, groen, al dan niet agrarisch) tot de dichtstbijzijnde openbare ruimte. Indien deze openbare ruimte op onevenredig grote afstand ligt loopt het blikveld door tot de eerstvolgende perceelsgrens.

In de minimale vorm bestaat de kasteelbiotoop uit het kasteelterrein met de basisstructuur, maximaal is een situatie met basisstructuur, koppelstuk, kasteelterrein plus de omringende middeleeuwse kavel, inclusief kavelgrenzen of een situatie waarin nog een aantal buitenplaats-elementen binnen de biotoop vallen. Blikveld en landschappelijke context (kavelstructuur) kunnen elkaar overlappen.
Er zijn momenteel in totaal 30 kasteelbiotopen in Zuid-Holland vastgesteld en opgenomen in de verordening. Op kaart 12 van de verordening zijn de 30 kasteelbiotopen met hun buitengrenzen weergegeven.

De kenmerken en waarden van de vastgestelde landgoed- en kasteelbiotopen per individuele buitenplaats respectievelijk kasteel/kasteellocatie en buitenplaats zijn weergegeven middels de kaarten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (downloaden via de website van de provincie).

Uitgangspunt bij de bescherming van de biotoopwaarden is een 'nee, tenzij'-beleid: dat wil zeggen er
zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, tenzij gericht op de verbetering en versterking van de
kwaliteit van het landgoed, de kasteel/de kasteellocatie en de biotoop. Daarbij gaat het met het oog op de exploitatie van het landgoed of het kasteel/de kasteellocatie ook om behoud door ontwikkeling. Nieuwe ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die (nog) niet mogelijk waren in het tot dan toe vigerende bestemmingsplan.
In het kader van het 'nee, tenzij'-beleid zijn er geen bouwwerken toegestaan die de biotoopwaarden aantasten en wordt de ruimte vrij en open gehouden. Ook andere nieuwe ontwikkelingen, zoals de aanleg van groen/ vijvers, infrastructuur en dergelijke dienen de waarden van de biotoop niet aan te tasten en dienen gericht te zijn op behoud, verbetering en/of versterking van de kwaliteit van die waarden. Voorts dient, voor zover van toepassing, rekening te worden gehouden met eisen vanuit de wettelijke bescherming van specifieke onderdelen van de biotoop op grond van de Monumentenwet, Wet op de Archeologische Monumentenzorg, Natuurbeschermingswet en dergelijke.

In lid 2 is bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen voor nieuwe ontwikkelingen voor gronden gelegen binnen de biotoop een beeldkwaliteitsparagraaf dienen op te nemen, waarin het effect/de invloed van deze ontwikkeling op de biotoop wordt beschreven.
Naast de wijze waarop omgegaan wordt met de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel/de kasteellocatie gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoed- of kasteelbiotoop beschermd en waar mogelijk verbeterd worden.

Tenminste dient daarbij aandacht besteed te worden aan de vanuit het provinciaal belang onderscheiden kenmerken van de kasteelbiotoop als de ruïne met omgrachting, de koppeling van het landgoed aan de structuur, de hoofdlijnen van de oorspronkelijke landschappelijke context, de (grotendeels) open ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en de basisstructuur/de ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en het koppelstuk, de restanten van een eventuele buitenplaatsperiode en het blikveld en van de landgoedbiotoop als het huis met park, de koppeling van het landgoed aan de structuur, het panorama, de zichtlijn en het blikveld.

Specifieke kenmerken van de kasteelbiotoop zelf zoals de ruïne, muurrestanten, een of meer bijgebouwen, omgracht terrein e.d. en van de landgoedbiotoop zelf, zoals interne relaties met zichtlijnen, objecten als koetshuizen, vijvers, en dergelijke, kunnen daarbij in relatie tot de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het specifieke landgoed en de specifieke biotoop beschreven worden.

In lid 3 wordt, indien er sprake is van bouwmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan of indien er sprake is van een groot openbaar belang, de mogelijkheid geschapen dat gemeenten onderbouwd kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1.
Daarvoor moet er door de gemeenten wel een verantwoording in het bestemmingsplan worden opgenomen. Bij ontwikkelingen van een groot algemeen belang kan gedacht worden aan de aanleg van infrastructuur zoals railinfrastructuur, verkeerswegen, hoogspannings- en buisleidingen. Maar met het oog op de bestuurlijke afweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat door de gemeente verantwoord wordt waarom er geen reële andere mogelijkheid voor deze ontwikkeling dan in de landgoed- of kasteelbiotoop is.

  1. De toelichting bij artikel 17 wordt als volgt aangepast:

Het kopje “Overgangsregeling (lid 2 en lid 3) wordt vervangen door:

Overgangsregeling (lid 2, 3 en 4)
De laatste zin van het tekstblok onder ‘Overgangsregeling (lid 2 en 3) “Voor principeverzoeken waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd na 1 januari 2005 geldt hetzelfde”, wordt vervangen door:
Voor principeverzoeken en toepassingen van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (ingetrokken) waaraan Gedeputeerde Staten hebben meegewerkt na 1 januari 2005 geldt hetzelfde.



H Wijzigingen van de kaarten

De kaarten wordt als volgt gewijzigd:

Kaart 1 Bebouwingscontouren

  • Langeraar (Altior): contour wordt aangepast en er wordt stedelijk groen toegevoegd; in samenhang hiermee wordt de contour van Nieuwkoop op twee plaatsen verkleind
  • Gorinchem Noord: contour bedrijventerrein Gorinchem Noord wordt aan de noordzijde verruimd en aan de westzijde verkleind
  • Ouderkerk: de kern IJssellaan wordt voorzien van een bebouwingscontour
  • Lansingerland: in Berkel en Rodenrijs wordt een perceel binnen de contour gebracht
  • Brielle: in het zuidwesten wordt de contour gecorrigeerd
  • Nieuw-Beijerland: de locatie Damsteeg/Oudendijk wordt binnen de contour gebracht
  • Honselersdijk: nabij de Endeldijk wordt de contour gecorrigeerd

Kaart 2 Concentratiegebieden

  • Honselersdijk: het binnen de contour gebrachte perceel aan de Endeldijk wordt geschrapt als concentratiegebied glastuinbouw
  • Moerkapelle: de locatie polder De Wilde Veenen wordt toegevoegd als concentratiegebied glastuinbouw
  • Oude Tonge: de locatie Magdalenapolder wordt toegevoegd als concentratiegebied glastuinbouw

Kaart 3 Ecologische hoofdstructuur

  • Schoonrewoerd: een deel van de zoekgebieden natuur bij de Diefdijk wordt gewijzigd in overige nieuwe natuur
  • Dordrecht: een perceel bij de Baanhoekbrug wordt niet meer aangeduid als natuur
  • Puttershoek: een perceel wordt toegevoegd als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur
  • Cromstrijen: bij de Haringvlietbrug en langs het Haringvliet wordt een deel van de primaire waterkering niet meer als natuur aangeduid
  • Goedereede: percelen aan de Oostdijk bij Ouddorp worden niet meer aangeduid als natuur
  • Goedereede: percelen bij Koudenhoek worden toegevoegd als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur
  • Goedereede: strook langs de Vrijheidsweg bij Ouddorp wordt niet meer aangeduid als natuur maar als ecologische verbinding
  • Goedereede: op de Kop van Goeree wordt de natuurbegrenzing aangepast aan de begrenzing van Natura2000
  • Rotterdam: in Polder Schieveen wordt de aanduiding gewijzigd in overige nieuwe natuur en wordt een perceel niet meer aangeduid als natuur
  • Pijnacker: in de Zuidpolder wordt de aanduiding van twee gebieden gewijzigd in bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur
  • Wassenaar: de golfbaan bij Kievitsduin en percelen bij De Pan worden niet meer aangeduid als natuur
  • Hillegom: de begrenzing van de ecologische verbinding in Hillegom zuid wordt gecorrigeerd
  • Rijnwoude: een perceel aan de westzijde van De Wilck wordt gewijzigd in bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur
  • Reeuwijk: bij Reeuwijk-Dorp wordt een perceel niet meer als natuur aangeduid
  • Waddinxveen: in polder Bloemendaal wordt een perceel niet meer aangeduid als natuur
  • Nederlek: bij Bakkerswaal wordt een gebied gewijzigd in overige nieuwe natuur
  • Ouderkerk: bij Gouderak wordt een deel van de Middelblokboezem niet meer aangeduid als natuur
  • Westvoorne: aan de Middelweg in Rockanje wordt een perceel toegevoegd als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur

Kaart 6 Bedrijventerreinen

  • Hillegom: bedrijventerreinen Berbée en een deel van Hillegom Noord worden niet meer aangeduid als bedrijventerrein, locatie Ringvaart wordt gewijzigd in transformatiegebied
  • Gorinchem: bedrijventerrein Gorinchem noord wordt aan de noordzijde uitgebreid en aan de westzijde verkleind
  • Rotterdam: een deel van het Verolmeterrein wordt niet meer aangeduid als bedrijventerrein
  • Lansingerland: in Berkel en Rodenrijs wordt een perceel niet meer aangeduid als bedrijventerrein
  • Brielle: de begrenzing van bedrijventerrein 't Woud wordt gecorrigeerd

Kaart 10 Luchthavens en helihavens

  • stiltegebieden: een aantal stiltegebieden en daaromheen gelegen zones van 500 en 1000 meter wordt verkleind

Kaart 12 Landgoederen

  • Rijswijk: de begrenzing van landgoed Vredenoord wordt aangepast
  • Rijswijk: Hofrust wordt als landgoedbiotoop toegevoegd
  • kastelen: 30 kasteelbiotopen worden toegevoegd

 
Overzicht kaartwijzigingen in de Eerste Herziening van de Provinciale Verordening Ruimte



Artikel II & III

Artikel II
De in artikel 17 van de Verordening Ruimte opgenomen bepalingen over de aanpassingstermijn van bestemmingsplannen en de overgangsregeling zijn van overeenkomstige toepassing op de onderhavige herziening.

Artikel III
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.