3. Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen en landgoederenzones

Op 2 juli is bij de vaststelling van de PSV door PS met algemene stemmen motie 224 aangenomen. Volgens motie 224 zijn er ontwikkelingen bekend m.b.t. landgoederen en landgoederenzones die strijdig zouden kunnen zijn met het provinciaal belang. Deze landgoederen en landgoederenzones zijn nog niet opgenomen op kaart 12 van de Verordening Ruimte, zijnde de kaart waarop alle landgoederen staan met landgoedbiotopen. Conclusie is dus dat deze nieuwe ontwikkelingen nog niet worden gereguleerd via artikel 14.

Op grond van deze motie zijn alle landgoederen en landgoederenzones onderzocht en beschreven. Op basis van de conclusies van dit onderzoek is gebleken dat aanpassing van de PSV en de Verordening Ruimte op onderdelen noodzakelijk is. Het gaat hier om de kasteelbiotoop, landgoederenzones en het toevoegen van één extra landgoedbiotoop

3.1 Kasteel en kasteelbiotoop

Kastelen waren in de eerste plaats (in elk geval van oorsprong) op verdediging gericht. Als kastelen in een later stadium zich niet ontwikkeld hebben tot buitenplaats, hebben ze soms geen duidelijke, ontworpen relatie met hun omgeving en meestal geen tuin of park (meer). In een aantal gevallen zijn de kastelen bovengronds geheel of grotendeels verdwenen; er zijn wel resten van over in het landschap (bv. omgrachting) en in het bodemarchief (fundering e.d.).
Met elkaar betreft de groep kastelen en de kasteellocaties van de OKRA/PHB lijst dus terreinen waar een kasteel staat of heeft gestaan, maar waar geen buitenplaatsaanleg (meer) aanwezig is. Hiervoor viel geen landgoedbiotoop te ontwikkelen. Als gevolg hiervan dreigde deze kastelen/ kasteellocaties buiten de beschermingsmogelijkheden van het provinciaal ruimtelijke ordeningsbeleid te vallen. Vanwege hun cultuurhistorisch belang en de merendeels hoge cultuurhistorische waarde (de bewaard gebleven gebouwen zijn meestal rijksmonument en de terreinen met waardevol bodemarchief zijn beschermd als archeologisch monument) is besloten deze kastelen en kasteelterreinen naar aanleiding van het gehouden onderzoek van Beek en Kooiman op te nemen in de CHS en waar mogelijk daarvoor een afzonderlijke kasteelbiotoop te ontwikkelen.

De kasteelbiotoop omvat:

  • het kasteel/kasteelterrein zelf, in de vorm van ruïne, muurrestanten, een of meer bijgebouwen, omgracht terrein e.d. 
  • de basisstructuur waar het kasteel/kasteelterrein bewust aan gekoppeld is: waterloop, weg, of beide;
  • het eventuele koppelstuk tussen de kasteellocatie en de basisstructuur (bv. laan);
  • de (grotendeels) open ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en de basisstructuur, de ruimte tussen het kasteel/kasteelterrein en het koppelstuk (voor zo ver al geen onderdeel van het blikveld);
  • de hoofdlijnen van de oorspronkelijke landschappelijke context in de vorm van de kavelstructuur waarbinnen de locatie ligt;
  • de restanten van een eventuele buitenplaatsperiode, voor zo ver ruimtelijk gerelateerd aan de kasteellocatie;
  • het blikveld, de benodigde ruimte om het kasteel/kasteelterrein te kunnen ervaren. Het blikveld heeft een straal die overeenkomt met resp. voorkant, achterkant en zijkant van het kasteelterrein, plus het aansluitende gebied (idem open, groen, al dan niet agrarisch) tot de dichtstbijzijnde openbare ruimte buiten de 1:1 maat (naar analogie van de landgoedbiotoop). Indien deze openbare ruimte op onevenredig grote afstand ligt loopt het blikveld door tot de eerstvolgende perceelsgrens buiten de 1:1 maat.

In de minimale vorm bestaat de kasteelbiotoop uit het kasteelterrein met de basisstructuur, maximaal is een situatie met basisstructuur, koppelstuk, kasteelterrein plus de omringende middeleeuwse kavel, inclusief kavelgrenzen of een situatie waarin nog een aantal buitenplaatselementen binnen de biotoop vallen. Blikveld en landschappelijke context (kavelstructuur) kunnen elkaar overlappen.

Door in de verordening in het oude artikel 14 de term ‘landgoedbiotoop’ te vervangen door ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ en de inhoud van het artikel breder te formuleren kan de gewenste bescherming gerealiseerd worden.
De 30 kasteelbiotopen worden toegevoegd aan kaart 12 van de verordening.

3.2 Landgoederenzones

Op een aantal plaatsen in Zuid-Holland liggen concentraties van buitenplaatsen en landgoederen, merendeels gerelateerd aan de landschappelijke onderlegger. Deze concentraties kunnen aangeduid worden als landgoederenzones. Het gaat dan om een element/structuur van enige omvang (weg en/of water) waaraan een aantal buitenplaatsen is gekoppeld. In het kader van de definitie van de landgoedbiotoop is een dergelijke weg of waterloop aangeduid als de basisstructuur. De koppeling is ruimtelijk aanwijsbaar. Een duidelijk voorbeeld is de serie buitenplaatsen- en landgoederen in Wassenaar langs de Rijksstraatweg. De buitenplaatsen liggen direct aan de weg of op enige afstand, maar zijn dan met oprijlaan of zichtlijn(en) ermee verbonden. De weg zelf is vanaf de Middeleeuwen een belangrijke doorgaande route en als zodanig aantrekkelijk voor het stichten van buitenplaatsen. Bovendien ligt de weg op een strandwal, waardoor het gebied aan weerszijden natuurlijke gradiënten heeft die in tuin- en parkaanleg benut kunnen worden.
In essentie is een landgoederenzone een serie landgoedbiotopen, waarbij de basisstructuur steeds hetzelfde landschappelijke gegeven is (weg, water). Uit praktisch oogpunt gaan we bij het begrip landgoederenzone uit van drie landgoedbiotopen of meer. Behalve uit ten minste drie landgoedbiotopen met een gemeenschappelijke basisstructuur, bestaat de landgoederenzone uit de omgeving daarvan.

Het rond de biotopen gelegen gebied kan vervolgens worden onderscheiden in drie categorieën. Deze verschillen van elkaar wat betreft cultuurhistorisch belang en aanwezigheid van (historisch) groen, allebei bepalende aspecten voor het buitenplaatskarakter van een gebied.

De drie onderscheiden categorieën zijn:

  • buitenplaatsrestanten die op zich zelf niet aan de criteria voor opname op de CHS voldoen, zoals parkrestanten of hoofdhuizen waarbij het park verdwenen is . Deze terreinen dragen in hoge mate bij aan het buitenplaatskarakter van de zone en zijn cultuurhistorisch waardevol; de meeste gebouwen zijn aangewezen als monument.
  • structuren en gebieden die grenzen aan de basisstructuur en die bijdragen aan het buitenplaatskarakter van het gebied. Het gaat dan om ruim opgezette woonwijken, veelal villawijken, die vaak zijn aangelegd op een voormalige buitenplaats, met tuinen, laanbomen, monumentale solitaire bomen, oorspronkelijke kavelgrenzen (sloten) e.d. Daarnaast groengebieden als wei- en akkerlanden, plantsoenen, parken, sportparken, natuurterreinen e.d.
  • overige structuren en gebieden langs de basisstructuur: andere woonwijken, bedrijventerreinen, grootschalige infrastructuur e.d. Deze gebieden dragen niet bij aan het buitenplaatskarakter van het gebied.

Een landgoederenzone bestaat uit:

  1. drie of meer ruimtelijk aan de basisstructuur gekoppelde landgoed(buitenplaats)biotopen;
  2. daartussen gelegen elementen: restanten van inmiddels verdwenen buitenplaatsen, met name hoofdhuizen zonder park en restanten van buitenplaatsparken;
  3. aangrenzende structuren en gebieden die bijdragen aan het buitenplaatskarakter van het gebied: ruime, groene woonwijken, meestal villawijken en allerlei groengebieden;
  4. overige gebieden die niet bijdragen aan het buitenplaatskarakter.

Ter toelichting:

  • de zone moet als zodanig herkenbaar zijn. De basisstructuur moet duidelijk zijn als het element waaraan de afzonderlijke buitenplaatsen zijn gekoppeld;
  • de buitenplaatsen en buitenplaatsrestanten moeten in elkaars nabijheid liggen: bij voorkeur aangrenzend of via zichtrelaties verbonden. Niet altijd kan dat echter als eis gesteld worden. Tussen twee buitenplaatsen die op korte afstand van elkaar liggen, kunnen als gevolg van latere ontwikkelingen (woningbouw, infrastructuur) de zichtrelaties verdwenen zijn. Maar, als de buitenplaatsen het beeld vanaf de basisstructuur min of meer domineren, is toch sprake van een herkenbare zone. Als globale regel wordt aangehouden dat I) de oppervlakte van de biotopen, II) de buitenplaatsrestanten en III) de bijdragende structuren en gebieden met elkaar groter moet zijn dan het gebied dat niet bijdraagt aan het buitenplaatskarakter.
  • Met andere woorden: de oppervlakte I + II + III moet groter zijn dan die van IV.

Op grond van de bovenstaande criteria zijn zes buitenplaatsenzones/landgoederenzones onderscheiden. De zones liggen alle in het westen van de provincie en zijn gerelateerd aan het patroon van strandwallen, evenwijdig aan de kust. Het zijn de volgende zones:

  • Beschermd gezicht Landgoederenzone Wassenaar e.o. (Rijksstraatweg/Schouwweg e.o., Wassenaar - Voorschoten – Leidschendam-Voorburg);
  • Vlietzone (langs de Vliet, Leidschendam-Voorburg/ Den Haag);
  • Landgoederenzone Rijswijk (Van Vredenburchweg);
  • Warmond (Herenweg);
  • Noordwijkerhout – Noordwijk Binnen (Gooweg);
  • Leiden – Oegstgeest (Rhijngeesterstraatweg/Endegeesterstraatweg).

In het rapport hierover is van iedere buitenplaatszone een korte beschrijving opgenomen, waarin de basisstructuur, de beknopte geschiedenis en de onderdelen van de zone aan bod komen. Ze zijn vervolgens op de kaart gezet van de CHS en worden opgenomen in de Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland.

Wijze van bescherming landgoederenzones
De onderscheiden landgoederenzones bevinden zich zowel binnen als buiten het stedelijk gebied en daarmee zowel binnen als buiten de bebouwingscontouren. Ze liggen voorts niet in één van de nationale landschappen zoals Het Groene Hart en de Hoeksche Waard.
Voor de delen van de landgoederenzones buiten het stedelijk gebied gelden daarmee de regels voor het bouwen buiten de bebouwingscontouren zoals die zijn opgesteld in de Verordening Ruimte. Voor het bouwen binnen de bebouwingscontouren zijn er geen regels in de Verordening Ruimte.

Geconcludeerd moet worden dat, gezien de kenmerken van de landgoederenzones, dit thema zich niet leent voor opname in een artikel in de Verordening Ruimte. Wel is aanpassing van de tekst in de PSV gewenst, deze aanpassing is omschreven in hoofdstuk 5. Met deze tekst wordt aangesloten op de resultaten van het onderzoek naar de landgoederenzones en op de systematiek die ontwikkeld is ten behoeve van de Regioprofielen Cultuurhistorie voor de Topgebieden Cultuurhistorie in Zuid-Holland.

3.3 Aanvullende landgoedbiotoop

Als gevolg van de beschrijving van de landgoederenzone Rijswijk is de conclusie getrokken dat rond de buitenplaats Hofrust (116) wel degelijk sprake is van een landgoedbiotoop. Deze is beschreven en op de kaart gezet. Het betekent dat deze biotoop onder de werking van artikel 14 van de Verordening Ruimte gebracht wordt en ook komt te staan op kaart 12 van de Verordening Ruimte.