5 Uitvoeringsstrategie

5.1 Inleiding

Met de uitvoeringsstrategie geeft de provincie Zuid-Holland aan hoe zij haar provinciale belangen behartigt en de bijbehorende ambities gaat realiseren. Zo is voor iedereen duidelijk waar de provincie voor staat en hoe zij haar instrumenten gaat inzetten om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen. De uitwerking van deze belangen en ambities (hoofdstuk 4) vormt, samen met de sturingsfilosofie, de basis van de uitvoeringsstrategie en de provinciale inzet. De Wet ruimtelijke ordening vraagt de provincie om de provinciale belangen in de structuurvisie herkenbaar weer te geven en uit te werken in een uitvoeringsstrategie. Deze strategie onderscheidt voor de uitvoering drie sporen: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken/agenderen.

De structuurvisie behandelt de uitvoering op strategisch niveau. In vervolg op deze uitvoeringsstrategie stelt de provincie een uitvoeringsagenda op. Deze agenda is tegelijk met de structuurvisie vastgesteld en wordt jaarlijks geactualiseerd.

Na de inleiding behandelt paragraaf 5.2 de sturingsfilosofie. Hier wordt onder meer ingegaan op de instrumenten die de provincie inzet bij de beleidsuitvoering. Paragraaf 5.3 gaat in op de drie sporen die de provincie onderscheidt in de uitvoering: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken/agenderen. Vanaf paragraaf 5.4 wordt aan de hand van de veertien provinciale belangen en daaruit voortkomende ambities aangegeven hoe de provincie, via de drie sporen, deze ambities gaat realiseren.



5.2 De sturingsfilosofie

5.2.1 Uitgangspunten

De schaal van de provincie maakt haar bij uitstek geschikt om veel partijen op gemeentelijk en (boven)regionaal niveau te verbinden en samen in actie te komen bij de aanpak van maatschappelijke vraagstukken over verstedelijking, ontwikkeling van het landelijk gebied en overgangen tussen het landelijke en het stedelijke gebied. Maatschappelijke uitdagingen zijn soms zo complex dat één overheid alleen weinig kans heeft om effectief te zijn. Overheden, bedrijven, kennis¬instellingen, maatschappelijke organisaties en inwoners moeten met elkaar samenwerken. Alle partners hebben eigen specifieke kwaliteiten en verantwoordelijkheden, die bijdragen aan een succesvolle aanpak.

Lokaal wat kan, provinciaal wat moet
Met de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedecentraliseerd. De verantwoordelijkheden pakt de provincie op door:

  • sturing op de vijf hoofdopgaven;
  • sturing op drie bovenregionale opgaven (Zuidvleugelgroenstructuur, Zuidvleugelnet als ruggengraat van het stedelijk netwerk en ruimtelijke kwaliteit);
  • sturing vanuit drie rollen: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken en agenderen;
  • sturing op twee schaalniveaus: op provinciaal niveau als schakel tussen (inter)nationaal en regionaal niveau en op regionaal niveau om bovengemeentelijke belangen met elkaar te verbinden.

De provincie wil een actieve rol spelen in de uitvoering van beleid. De provincie eigent zich alleen een regisseursrol toe als zij van mening is dat deze rol niet gedelegeerd kan worden naar andere overheden, of als zij een eigen verantwoordelijkheid heeft, die voortvloeit uit provinciale belangen.



5.2.2 Sturingsfilosofie

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en van maatschappelijke ontwikkelingen is de rol van de provincie in de ruimtelijke ordening aanzienlijk veranderd. Naast een toezichthoudende rol speelt de provincie een meer actieve rol. Zij kan zelf ruimtelijke projecten ontwikkelen en uitvoeren. Het gaat niet alleen meer om toelatingsplanologie, maar vooral om ontwikkelingsplanologie. De provincie stuurt voortaan niet alleen op functie, maar ook op de kwaliteit van het provinciaal gebied. De provincie heeft in de Wro een aantal instrumenten in handen gekregen, waarmee zij gericht kan sturen. Zij geeft vorm aan haar eigen rol en die van de andere partners bij de opgaven die voortkomen uit de structuurvisie. Hieruit volgt de sturingsfilosofie die de provincie hanteert:

  • verantwoordelijkheden en bevoegdheden liggen bij het meest geschikte bestuursniveau;
  • in beginsel heeft een gemeente beleidsvrijheid om de functie en gebruiksmogelijkheden van gronden te bepalen en juridisch te verankeren;
  • de provincie beschikt over bevoegdheden om de gemeentelijke beleidsvrijheid vooraf in te kaderen en indien nodig achteraf in te grijpen in gemeentelijke ruimtelijke besluiten;
  • de provincie ontwikkelt beleid op basis van de door haar zelf geformuleerde provinciale belangen en op basis van nationaal en Europees beleid.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met bovenlokale afstemming. Gemeenten moeten hun plannen binnen de betreffende regio afstemmen. Op deze manier houden gemeenten vrijheid in hun planvorming, maar wordt overcapaciteit of een te eenzijdige ontwikkeling doordat iedere gemeente naar eigen inzicht ruimtelijke inrichting bedrijft, voorkomen. Daarnaast moet er sprake zijn van integraliteit. Diverse aspecten moeten vroegtijdig bij de planvorming worden betrokken, zoals de watertoets, ecologische toets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, cultuurhistorie, bodemwaarden, externe veiligheid, geluidsaspecten, overstromingsrisico's enzovoorts.



5.2.3 Partners

Gemeenten en regio's

Elke bestuurslaag is verantwoordelijk voor het formuleren van zijn eigen belangen en het vastleggen
daarvan in structuurvisies. De provincie heeft haar provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd in de provinciale structuurvisie en verordening ruimte. Hierin zijn de provinciale belangen (en de rijksbelangen waar haar een rol is toegedacht in de AMvB-Ruimte) verwoord.
Deze belangen vormen voor de provincie het inhoudelijke kader bij de totstandkoming van (inter)-gemeentelijke structuurvisies.
De provincie heeft de bereidheid om actief te participeren in het ontwerpproces van (inter)gemeentelijke structuurvisies, zodat daarbij in een vroegtijdig stadium duidelijkheid kan worden geschapen over de toepassing van de inhoudelijke kaders. Daarbij kan de wenselijkheid van aanpassing van het provinciaal beleid aan de orde komen. In dat geval vindt bestuurlijk overleg plaats tussen de gemeente(n) en provincie.
Daarbij wordt de aanvaardbaarheid van de aanpassing bezien en getoetst of de afweging op de juiste (inter)gemeentelijke schaal wordt gemaakt. Waar overeenstemming bestaat tussen provincie en gemeenten, worden vervolgens wijzigingsvoorstellen in het provinciale beleid door GS aan de Staten aangeboden. Dit gebeurt op basis van de door de raad/raden vastgestelde (inter)gemeentelijke structuurvisie.
Een bijzondere vorm van een intergemeentelijke structuurvisie is de regionale structuurvisie. De provincie hecht grote waarde aan de totstandkoming van structuurvisies, waarin gemeenten op de schaal van hun regio’s tezamen hun ruimtelijke afwegingen vastleggen. Dat is meestal de geeigende schaal om dat te doen. Indien in het proces van regionale structuurvorming aanpassing van het provinciaal beleid aan de orde komt, zullen zonodig ook de Staten hierbij in een vroeg stadium worden betrokken. Het is wenselijk in dergelijke gevallen de inspraakprocedures aan elkaar te koppelen. Uiteindelijk houden beide bestuurslagen (de betrokken gemeenteraden en de Staten) hun eigen verantwoordelijkheid voor de formulering c.q. aanpassing van het eigen beleid.

Stadsregio Rotterdam en Stadsgewest Haaglanden zijn als WGR+ regio vervoersautoriteit voor de regio en hebben de wettelijke verantwoordelijkheid voor het verkeer- en vervoersbeleid en het beleid voor wonen en kantoren.



De waterschappen

Water is dominant aanwezig in Zuid-Holland. Water vraagt niet alleen om ruimte, maar bepaalt daarnaast mede het gebruik van de ruimte en kan ook extra kwaliteit geven aan de ruimte. Het levert een bijdrage aan een prettige leefomgeving. Waterschappen zijn als operationele waterbeheerder de aangewezen partner om bij het opstellen van ruimtelijke plannen van alle overheden het waterbelang in een zo vroeg mogelijk stadium in te brengen. Dit wordt formeel gedaan met behulp van het instrument watertoets. Daarnaast wordt door veel gemeenten – in samenwerking met de waterschappen – een gemeentelijk waterplan opgesteld dat afgestemd is met de regionale ruimtelijke ambities.



Het Rijk

Ruimtelijke ordening is ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en de provincie met ieder hun eigen rol. Het Rijk heeft de verantwoordelijkheid de nationale ruimtelijke hoofdstructuur en veiligheid te realiseren, die impact hebben op het provinciale beleid. En het Rijk geeft de provincie verantwoordelijkheden en specifieke uitvoeringstaken, zoals het Investeringsprogramma Landelijk Gebied (ILG).



Aangrenzende provincies

De ontwikkelingen in de provincie Zuid-Holland zijn in toenemende mate vervlochten met die van de aangrenzende provincies. Zo heeft Zuid-Holland samen met Utrecht en Noord-Holland gewerkt aan de Voorloper Groene Hart, is er met Noord-Holland overleg over de ontwikkelingen in de Haarlemmermeer-Bollenstreek en werkt de provincie samen met Zeeland en Noord-Brabant aan de problematiek rond de delta. Met Gelderland is er op gelijke wijze afstemming in het grensgebied. Goede afstemming is noodzakelijk als het gaat om nieuwe grootschalige ontwikkelingen.



Andere organisaties

Bij de ruimtelijke ontwikkelingen zijn veel partijen betrokken. De provincie onderhoudt contacten via formele overlegstructuren die voor belangrijke opgaven zijn georganiseerd zoals greenports versterken, bedrijventerreinen herstructureren en recreatie en de EHS ontwikkelen.



5.2.4 Instrumenten

Om het provinciale beleid uit te kunnen voeren heeft de provincie verschillende typen instrumenten voorhanden. Er is een onderscheid in wettelijke juridische instrumenten vanuit de Wro en niet-wettelijke instrumenten. Niet-wettelijke instrumenten zijn overleg, bestuurlijke afspraken en convenanten en financiële middelen, variërend tussen subsidiëren en financieren. Wettelijke juridische instrumenten vormen bijvoorbeeld het instrumentarium uit de Wro. Daarnaast kent de provincie nog een aantal klassieke beheerstaken, zoals het beheer van infrastructuur of van vaarwegen. Ook daarmee kan de provincie sturing en uitvoering geven aan provinciale belangen.



Instrumenten in het kader van de Wet ruimtelijke ontwikkeling (Wro)

De Wro geeft de provincie een uitgebreid juridisch instrumentarium. De provincie hanteert hierbij de volgende uitgangspunten:

  • accent op samenwerking, overleg en sturing aan de voorkant;
  • realisering door overleg en afspraken;
  • bij strijdigheid met provinciale belangen zet de provincie de diverse juridische instrumenten van de Wro in.

Bij het juridische instrumentarium wordt onderscheid gemaakt tussen richtinggevende (proactieve) instrumenten en interventie (reactieve) instrumenten. Tot de richtinggevende instrumenten behoren:

  • verordening;
  • proactief vooroverleg in een zeer vroeg stadium van plan- of projectontwikkeling;
  • proactieve aanwijzing.

Tot de interventie-instrumenten behoren:

  • bezwaar – zienswijze;
  • reactieve aanwijzing;
  • beroep;
  • inpassingsplan;
  • coördinatieregeling.

In bijlage 6.6 staat een nadere beschrijving van de toepassing van het instrumentarium.

Aanvullend worden ook de Grondexploitatiewet, de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Onteigeningswet ingezet. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur.



Inpassingsplan en coördinatieregeling

Een inpassingsplan is een krachtig instrument dat vraagt om een zorgvuldige toepassing. De provincie zal bewust kiezen voor de inzet. In het belang van het realiseren of beschermen van provinciale belangen kan dit instrument worden ingezet.
Bij het opstellen van een inpassingsplan is het uitgangspunt zoveel mogelijk samen te werken met de betrokken gemeente(n). De provincie beslist over de vraag of het instrument wordt toegepast na overleg met de betrokken gemeenten. Gemeenten, die aan het (via een inpassingsplan) te realiseren project willen meewerken, worden in het proces ambtelijk en bestuurlijk betrokken met een zware adviesbevoegdheid (bijvoorbeeld via een stuurgroep).
De coördinatieregeling maakt het mogelijk om de uitvoering van het plan te versnellen, door de benodigde vergunningen parallel te schakelen.



Verordening

De provincie gaat terughoudend om met de inzet van een verordening. De verordening wordt ingezet voor ambities die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie een werend of beperkend karakter hebben. Er is een rechtstreekse relatie met bestemmingsplannen: gemeenten moeten bij hun ruimtelijk plannen rekening houden met dit belang. Voor het opstellen van een verordening is gekozen als:

  • waarborgingsinstrument;
  • beschermingsinstrument;
  • het Rijk dit door middel van een niet-directe AMvB aan de provincie verplicht.


5.2.5 Uitvoeringsagenda

De uitvoeringsstrategie wordt verder uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. Deze beschrijft:

  • de beleidsuitvoering via projecten en programma’s per hoofdopgave en per regio;
  • de beleids- en onderzoeksagenda;
  • het monitoringsprogramma;
  • een financiële paragraaf.

De uitvoeringsagenda wordt jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisering wordt gevoed door de resultaten van de monitoring. Hoe monitoring plaatsvindt, wordt beschreven in de uitvoeringsagenda. De beleidsagenda bevat de onderwerpen in de lopende bestuurlijke discussies en vormt daarmee het voorportaal voor de jaarlijkse herziening van de structuurvisie.

Een aantal onderzoeken wordt in sectorale beleidsplannen en uitvoeringsprogramma’s verder opgepakt. Een voorbeeld hiervan is het Waterplan.
 



5.2.6 Aanpassing van de structuurvisie en verordening

Ruimtelijke ordening is dynamisch. De structuurvisie en verordening geven provinciale kaders voor de ruimtelijke inrichting van Zuid-Holland. Kaders zijn statisch. Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen moeten de structuurvisie en verordening periodiek worden aangepast.
De provinciale structuurvisie heeft een planhorizon van 10 jaar. Dit geldt in principe ook voor de verordening. In de praktijk komt het voor dat ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen provinciale belangen maar niet binnen het bestaande ruimtelijk beleid. Het kan ook dat er nieuw sectoraal beleid wordt geformuleerd met gevolgen voor het ruimtelijk beleid. Om hierop te kunnen inspelen is er de mogelijkheid om de structuurvisie en verordening periodiek aan te passen. Uitgangspunten hierbij zijn: 

  • de inhoudelijke hoofdlijnen van de provinciale structuurvisie blijven overeind;
  • flexibiliteit bieden voor aanpassingen van het ruimtelijk beleid, waarbij ingespeeld kan worden op wenselijke ruimtelijke ontwikkelingen, die bijdragen aan de realisering van de provinciale belangen.

Dit resulteert in de volgende aanpassingen:

  • een jaarlijkse herziening voor de structuurvisie en de verordening in december, waarbij kleine aanpassingen worden doorgevoerd of onderwerpen die al eerder door Provinciale Staten zijn geaccordeerd. Hierbij zal helder gecommuniceerd moeten worden naar gemeenten en regio’s, wanneer deze ‘veegactie’ plaatsvindt. De gemeenten kunnen dit dan inplannen in hun besluitvormingsprocedures;
  • de jaarlijkse herziening dient ook om naar aanleiding van regionale structuurvisies, de structuurvisie en/of de verordening aan te passen. Deze visies gaan pas deel uitmaken van het provinciale beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen na verwerking in structuurvisie en/of verordening; 
  • verder is denkbaar dat de jaarlijkse herziening in het eerste jaar na de vorming van een nieuw college zal worden benut om nieuwe beleidsaccenten te verwerken;
  • verwerken van nieuw en/of gewijzigd sectoraal beleid met ruimtelijke consequenties of nieuwe inzichten naar aanleiding van onderzoeksagenda in de structuurvisie of de verordening in het kader van de besluitvorming over dat sectoraal beleid in de Staten. 
  • nieuwe integrale structuurvisie. Na 10 jaar is de planperiode afgelopen. Er zal voor het aflopen van deze periode een geheel nieuwe visie opgesteld worden.


5.3 Ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen

Om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen, zijn in deze uitvoeringsstrategie drie sporen te onderscheiden: ordenen, ontwikkelen en agenderen en onderzoeken. Deze drie sporen zijn met elkaar verbonden.



5.3.1 Ordenen

Ordenen vindt plaats door beleidskaders vooraf duidelijk te formuleren. Hiervoor gelden drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. Deze principes zijn in regelgeving (verordening) vastgelegd.
De kaarten vormen de basis voor proactieve sturing. Zij maken duidelijk welke ambities de provincie heeft in de gezamenlijke aanpak om de ruimtelijke inrichting van de provincie te beïnvloeden. Daarnaast zijn voor specifieke gebieden (transformatiegebieden) gebiedsspecifieke opgaven beschreven. Hierdoor weten de betrokken partijen wat de beleidsruimte is. De uitwerking wordt overgelaten aan de gemeenten en de regio’s.

Lagenbenadering
Volgens de lagenbenadering is de ruimte opgebouwd uit drie lagen: 

  • ondergrond (bodem, water en natuur: het zich daarin bevindende leven); 
  • netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur);
  • occupatie (ruimtelijke patronen door menselijk gebruik).

Elke laag is van invloed op de ruimtelijke afwegingen en keuzen over de andere lagen. De eerste laag stelt condities aan ontwikkelingen in de tweede en derde laag. Ingrijpen in een laag vindt plaats in goede afstemming met de functies en processen van elke andere laag.
De lagenbenadering is deels in wettelijke kaders verankerd. Zo is de ruimtelijke afweging van het natuurbelang in de Natuurbeschermingswet 1998 vastgelegd.

Bebouwingscontouren
Voor een geconcentreerde stads- en dorpsontwikkeling en om groenblauwe functies in het landelijk gebied te beschermen zijn alle kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren. De bebouwingscontouren zijn in de verordening op kaart vastgelegd. Deze contouren geven de grens aan van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken. Zij zijn strak getrokken om de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Gezien de verwachte demografische ontwikkelingen bieden deze bebouwingscontouren voldoende ruimte voor de opvang van stedelijke ontwikkelingen in de periode 2010-2020.

SER-ladder
De SER-ladder hanteert de volgende principes:

  • gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of die door herstructurering beter beschikbaar te maken is; 
  • maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen; 
  • als deze stappen onvoldoende resultaat opleveren, is uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet verzekeren dat ruimte voor wonen, bedrijventerreinen, glastuinbouw of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Op deze leidende principes, op de bovenlokale afstemming, integraliteit en de provinciale belangen ziet de provincie toe. Waar nodig zet zij haar instrumenten in om bij te sturen. Zij stuurt de ruimtelijke inrichting via de functiekaart en de kwaliteitskaart. Op de functiekaart zijn de functies weergegeven. Op de kwaliteitskaart worden de kernkwaliteiten benoemd, vastgelegd en meegegeven bij toekomstige ontwikkelingen.
Zuid-Holland zet haar instrumenten niet alleen achteraf in bij strijdigheden met het provinciaal belang. Vooraf en proactief wil de provincie aangeven binnen welke kaders gemeenten de ruimtelijke ontwikkelingen gestalte moeten geven. Zuid-Holland kiest ervoor om in plaats van de verordening, in veel gevallen andere instrumenten in te zetten als het gaat om de provinciale belangen. De provincie zal zoveel mogelijk ambities vooraf regelen via overleg, afspraken of door andere proactieve instrumenten in te zetten.
De kaarten vormen de basis voor een proactieve sturing.

Het beleid dat ingezet wordt voor een aantal belangen leent zich ervoor om opgenomen te worden in de verordening, bijvoorbeeld bij beleid dat betrekking heeft op de hele provincie of op meerdere gemeenten. Het gaat dan om heldere beleidsregels met weinig eigen afwegingsruimte voor gemeenten.In de verordening komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • bebouwingscontouren; 
  • ontheffingen bebouwingscontour;
  • agrarische bedrijven;
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • nationale landschappen; 
  • kantoren;
  • bedrijventerreinen; 
  • detailhandel;
  • primaire en regionale waterkeringen;
  • veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas (kaart 9 Verordening);
  • luchthavens en helikopterlandingsplaatsen;
  • molenbiotoop;
  • landgoedbiotoop.


5.3.2 Ontwikkelen

Verschillende fasen, verschillende rollen
Dit spoor wordt gevolgd wanneer de beleidsopgaven globaal in beeld zijn. De provincie maakt voor belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen bestuurlijke afspraken met de partners en in onderling overleg worden rollen en verantwoordelijkheden bepaald. Uitgangspunt is ‘lokaal wat kan’.
Als de provincie een rol heeft, zal die rol per fase in de ontwikkeling verschillen. In de fase van planvorming en visievorming en in de fase van projecten uitvoeringsgereed maken, neemt provincie in veel gevallen het initiatief (regisserende rol). Dit is in elk geval aan de orde bij de zeven Integrale Ruimtelijke Projecten (zie bijlage 6.7) De IRP’s zijn:

  • Zuidplaspolder;
  • As Leiden Katwijk;
  • Kust;
  • Project Mainport Rotterdam (PMR);
  • Integrale Ontwikkeling Delft Schiedam (IODS);
  • Oude Rijnzone;
  • Hof van Delfland.

In deze gebieden is sprake van integrale gebiedsopgaven van provinciaal belang.
Naarmate een gebiedsontwikkeling verder vordert, verandert de rol van de provincie. In de fase van uitvoering is de provincie vaak één van de betrokken partijen, maar niet per definitie de centrale partij. Geleidelijk komt een zwaardere rol te liggen bij andere publieke organisaties zoals gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen. Participatie en betrokkenheid van de provincie in de fase van uitvoering blijft wel van belang omdat het er dan op aankomt de geambieerde ruimtelijke kwaliteit te realiseren.
De rol van de provincie is dus nooit eenduidig te beantwoorden. Deze genoemde factoren zijn per ontwikkeling anders. Naast de fase van het project is dit afhankelijk van een aantal factoren zoals:

  • de aard van de problematiek;
  • de aard van de projecten;
  • de samenwerking met andere relevante partijen zoals gemeenten, waterschap, regio, enzovoorts;
  • de verhouding met het Rijk.

Financiering
Als de provincie een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een project of programma, wil dat niet zeggen dat de provincie alleen verantwoordelijk is voor de benodigde middelen en de financiering. Andersom geldt hetzelfde. Als een gemeente een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een provinciaal belang, kan de provincie ervoor kiezen een gedeelde verantwoordelijkheid te nemen voor de financiering. Voor iedere nieuwe ontwikkeling moeten de financiële en andere middelen in beeld gebracht worden om vervolgens met relevante partijen afspraken te maken over de bijdragen.



5.3.3 Agenderen en onderzoeken

In dit laatste spoor staat het gezamenlijk in beeld brengen centraal. Beschikbare kennis wordt gebruikt om de beleidsopgaven te formuleren en een strategie te bepalen. Er vindt visieontwikkeling plaats (beleidsagenda) en als kennis niet beschikbaar is, wordt onderzoek verricht (onderzoeksagenda).
Redenen om dit spoor te volgen zijn:

  • beleidskaders zijn nog niet helder: op basis van provinciale belangen is de provincie in gesprek met betrokken partijen; 
  • beleid is in ontwikkeling. Dit is beleid dat de provincie in voorbereiding heeft en dat ruimtelijk relevant is; 
  • opgaven waarover andere partijen een besluit moeten nemen voordat ze uitgevoerd kunnen worden, onzekerheden en onduidelijkheden enzovoorts; 
  • leemtes in kennis.

De beleidsagenda richt zich op continue verbetering en concretisering van bestaand beleid.

Op de onderzoeksagenda staan de onderwerpen die een antwoord moeten geven op vragen die voortkomen uit bovenregionale opgaven. De provincie richt zich hierbij op drie overkoepelende thema’s: netwerken, gebieden en sturing. De ontwikkeling van de Zuidvleugelgroenstructuur en het Zuidvleugelnet als belangrijke dragers voor de verdere ontwikkeling van het stedelijk netwerk, roepen nieuwe kennisvragen op. De onderzoeken naar de netwerken richten zich onder meer op de Zuidvleugelgroenstructuur, het Zuidvleugelnet of klimaatbestendige watervoorzieningen. De onderzoeken naar gebieden richten zich bijvoorbeeld op de doorontwikkeling van het instrumentarium voor gebiedsontwikkeling of op ondergronds ruimtegebruik. Bij sturing gaat het om de vraag hoe de samenwerking tussen verschillende partijen kan worden versterkt om gezamenlijke ambities waar te maken.

De beleids- en onderzoeksagenda is niet alleen van de provincie. Samen met partners, partijen en kennisinstellingen wil de provincie de vraagstukken op bovenregionaal niveau en regionaal niveau onderzoeken. Door gezamenlijk op te trekken, wordt kennis ontwikkeld, gedeeld en toegepast.

In de volgende paragrafen van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vijf hoofdopgaven en de veertien provinciale belangen. Per belang wordt aangegeven hoe de provincie dit gaat veiligstellen of ontwikkelen door middel van ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen. Met name ontwikkelen, onderzoeken en agenderen zijn cyclische processen die direct invloed hebben op de inhoud van deze paragrafen.



5.4 Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel

Het provinciale beleid is erop gericht ook in 2040 een aantrekkelijk, internationaal concurrerend vestigingsmilieu te hebben. Specifiek provinciaal belang voor het concurrerend en internationaal profiel is behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid met het accent op kennisontwikkeling en handel.

Behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid

  • mainport (Rotterdam);
  • internationale stad van vrede, recht en veiligheid (Den Haag); 
  • greenports (Westland/Oostland, Bollenstreek en Boskoop) versterken, opgave in concentratie, herstructurering en duurzaamheid;
  • energie-, water- en deltatechnologie (Delft en Rotterdam);
  • life & healthsciences cluster (Leiden en Rotterdam);
  • versterken kenniseconomie vanuit universiteiten en kennisinstituten (Leiden, Delft en Rotterdam)

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
De mainport, de greenports en de kenniscentra zijn belangrijke pijlers in de economie.
Om de vestigingsfactoren, agglomeratievoordelen en ketensamenwerking te versterken heeft de provincie deze gebieden op kaart aangegeven. Het verbeteren van de bereikbaarheid (belangrijke vestigingsfactor) en het ordenen van functies staan hierbij centraal.

In het havengebied en de daarbij behorende verkeersroutes is ordening noodzakelijk vanwege milieuhinderlijke activiteiten, de verwerking, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het voorkomt ruimtelijke conflicten tussen economische activiteiten en de kwaliteit van de leefomgeving. Op het op de functiekaart aangeduide bedrijventerrein mainport mogen bedrijven uit de hogere milieuhinder categorie (HMC) zich vestigen. In de verordening zijn regels opgenomen om de ruimtelijke randvoorwaarden voor economische activiteiten veilig te stellen. Langs vaarwegen en wegen die gebruikt worden voor het transport van gevaarlijke stoffen mag niet worden gebouwd. De provincie streeft naar voldoende ruimte voor watergebonden bedrijvigheid. Het gaat om bepaalde bedrijven die afhankelijk zijn van de aan- en/of afvoer via water. Het aantal bedrijventerreinen gelegen aan geschikt vaarwater is beperkt en staat onder druk van transformatie naar woningbouw. Er is een constante vraag naar natte bedrijventerreinen. De provincie wil voorkomen dat er ruimte voor natte bedrijventerreinen verloren gaat.
In bestemmingsplannen mogen geen bestemmingen aangewezen worden die leiden tot ruimteverlies voor natte bedrijventerreinen, tenzij in regionaal verband afspraken gemaakt zijn over de wijze waarop ruimteverlies gecompenseerd wordt door andere natte bedrijventerreinen.

Binnen de greenports is alleen ruimte voor ontwikkelingen die de greenportfunctie versterken. Om de logistieke afhandeling binnen de greenport Westland-Oostland te versterken, worden functies die een directe binding hebben met glastuinbouw in dit gebied toegestaan mits er sprake is van intensief ruimtegebruik en het areaal voor de glastuinbouw niet vermindert. Via gebiedsgerichte toepassing van “ruimte voor ruimte” en compensatieregelingen wordt ingezet op een verdergaande concentratie van glastuinbouw. In de Duin- en Bollenstreek mogen 600 greenportwoningen gebouwd worden onder de voorwaarden dat de openheid van het landschap en de zichtlijnen niet significant worden aangetast en dat de opbrengst van de bouw van de woningen wordt afgedragen aan de Greenport Ontwikkeling Maatschappij ten behoeve van compensatie van verlies aan bollengrond en investeringen in de kwaliteitsverbetering van het gebied (Artikel 2).

Ontwikkelen
De provincie heeft vooral een participerende rol als het gaat om bedrijvigheid en werkgelegenheid behouden en aantrekken. De focus ligt hierbij op de sectoren kennisontwikkeling en handel.

Mainport Rotterdam, Wereldhaven-Wereldstad Rotterdam
De ambities voor de mainport Rotterdam worden ontwikkeld door de gemeente Rotterdam in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam. Door verouderde complexen te herstructureren en verwante activiteiten te clusteren kan ruimtewinst gerealiseerd worden. Nieuwe ruimte voor mainportactiviteiten komt beschikbaar na realisering van de Tweede Maasvlakte.

Greenports
De greenports moeten zich ontwikkelen tot duurzame, goed ingepaste ruimtelijke clusters waar hoogwaardige productie, logistiek, kennis, handel en innovatie elkaar onderling versterken. Niet alleen de groei van de omvang van activiteiten is van belang. Intensiveren, innoveren en herstructureren van het bestaande glasareaal staat centraal. Pas daarna komt uitbreiding op eventuele nieuwe locaties aan de orde.

In het Actieprogramma Greenports zijn concrete acties benoemd die moeten leiden tot een betere ruimtelijke kwaliteit in de provincie en tot een duurzaam en innovatief tuinbouwareaal. Over de oppervlakte die beschikbaar moet zijn voor glastuinbouw hebben Provinciale Staten aangegeven dat er 5.800 hectare voor de glastuinbouw gehandhaafd moet blijven. Dit betekent dat naast de ontwikkeling in de Zuidplaspolder locaties nodig zijn met een gezamenlijke omvang van circa 400 hectare.

Andere onderdelen van het actieprogramma waar via de structuurvisie op wordt gestuurd, zijn saneren van verspreid glas en saneren van papieren glas25. Zuid-Holland wil verspreide vestiging van glas saneren of verplaatsen naar glastuinbouwgebieden, voor zover het geen ondersteunend glas betreft. De provincie levert onder meer door het verstrekken van subsidies, een gerichte inspanning om de sanering van verspreid glas significant te versnellen. De sanering blijft echter primair een verantwoordelijkheid van gemeenten.

Voor het landelijk gebied in Zuid-Holland zijn nog verouderde bestemmingsplannen van kracht op basis waarvan vestiging van glastuinbouwbedrijven buiten de glastuinbouwgebieden of greenport Westland-Oostland is toegestaan. Door de aanpassing van de bestemmingsplannen door gemeenten, wordt deze mogelijkheid ingeperkt.

Bij de uitvoering van het actieprogramma zijn verschillende partijen betrokken waarmee (proces-) afspraken zijn en worden gemaakt. De regie ligt bij de gemeenten. De provincie heeft meer een faciliterende rol. Deze komt vooral tot uiting in procesafspraken maken met alle partijen.

Onderzoeken

Ruimte voor research en development en innovatie
Kennisontwikkeling en wetenschap vormen meer en meer de motor voor de economie. In de zone Leiden-Den Haag-Delft-Rotterdam bevindt zich de grootste publieke R&D concentratie van Nederland. Een aantal belangrijke R&D locaties bevindt zich dichtbij universiteiten. Tegelijk is de private R&D infrastructuur relatief onderontwikkeld. Onderzoek zal gestart worden naar de ruimtelijke aspecten van de kwaliteit van het vestigingsklimaat voor R&D en innovatie in Zuid-Holland en daarmee naar de mogelijkheden om de aantrekkingskracht van de provincie voor deze activiteiten te verbeteren.

Nieuw glastuinbouwconcentratie gebied van circa 400 hectare
De provincie streeft ernaar om 5800 hectare fysiek glas in de provincie te handhaven. Op dit moment wordt dit niet gehaald. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar locaties waar een nieuw glastuinbouwgebied ontwikkeld kan worden van circa 400 hectare. Aanvullend wordt onderzoek gedaan naar kleine glastuinbouwlocaties grenzend aan bestaande glasconcentratiegebieden, de sprokkellocaties.

Haalbaarheid streefbeeld watergebruik glastuinbouw
De haalbaarheid van het in het Provinciaal Waterplan uitgewerkte streefbeeld 2040 en de ruimtelijke vertaling wordt op basis van onderzoeksresultaten getoetst.

Multimodale greenportlogistiek
Er wordt onderzoek gedaan naar de benodigde ruimtelijke maatregelen ter bevordering van multimodaal greenporttransport.

Natte bedrijventerreinen
De provincie streeft naar voldoende ruimte voor watergebonden bedrijvigheid. Het gaat om bedrijven die afhankelijk zijn van de aan- en of afvoer via water. Er is een constante vraag naar natte bedrijventerreinen. Onderzocht wordt de behoefteraming van natte bedrijventerreinen in relatie tot het versterken van de binnenvaart.

Economische agenda Zuidvleugel
De Zuidvleugel heeft een aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel. De provincie wil onderzoek doen naar opties om de economie in de Zuidvleugel verder te versterken.

25 Papieren glas is glas dat niet aanwezig is, maar wel in een bestemmingsplan als glas is aangeduid



5.5 Duurzaam en klimaatbestendige deltaprovincie

De provincie is door haar ligging aan zee en aan grote rivieren kwetsbaar voor overstromingen, ook al is de kans daarop klein. Door de hoge bevolkingsdichtheid en de grote economische waarde heeft een overstroming grote gevolgen voor de samenleving. In het ruimtelijk beleid is daarom veel aandacht voor het verbeteren van de waterveiligheid. Daarnaast zijn aanpassingen in het watersysteem en energievoorzieningen nodig op weg naar een duurzame en klimaatbestendige ontwikkeling. In deze paragraaf komt de uitvoeringsstrategie voor deze drie provinciale belangen aan bod:

  • verbeteren van de waterveiligheid;
  • robuust en veerkrachtig watersysteem;
  • duurzame energievoorziening.


5.5.1 Verbeteren van de waterveiligheid

  • primaire keringen langs de kust en langs de rivieren versterken, met behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • regionale keringen versterken, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • mogelijkheden creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen;
  • mogelijkheden creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen in kwetsbare binnendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen.

De provincie werkt op de volgende manieren aan realisering van deze ambities.

Ordenen
Beleid op het gebied van waterveiligheid is vooral een taak van het Rijk. Het Rijk heeft een aantal taken op het gebied van ordenen gedelegeerd aan provincies. Deze betreffen de landinwaartse begrenzing van het kustfundament en de aanwijzing van de hoofdfunctie waterkeringen. Deze zijn op de functiekaart en op kaarten behorend bij de verordening aangegeven. Ook de primaire waterkeringen zijn op kaart weergegeven. De randvoorwaarden voor ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkelingen voor het kustfundament, de primaire en de regionale waterkeringen zijn in de verordening vastgelegd (artikel 10).

Ontwikkelen
De provincie beveiligt zich tegen overstromingen. Dit betekent dat de kustverdediging op orde is en deze kustverdediging is afgestemd met overige functies van het kustgebied.
Voor het stedelijk gebied is het watersysteem opgebouwd volgens de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Bij de herstructurering is ruimte gereserveerd voor waterberging. Als er binnen de stad te weinig ruimte is voor wateropvang, -afvoer en -berging, is gezocht naar een combinatie met groenopgaven direct aan stadsranden.

Voor verbetering van de waterveiligheid is de provincie niet alleen verantwoordelijk. De uitvoering van het waterbeleid is in beginsel geen taak van de provincie tenzij dit anders is geregeld bij de wet. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationale beleidskader naar een regionaal beleidskader en richt zich hierbij vooral op strategisch beleid.
Het Rijk is verantwoordelijk voor de nationale beleidskaders en de strategische doelen.
De provincie houdt bij het opstellen van haar waterplannen rekening met het nationale beleid.
De waterschappen zijn de beheerders van de regionale watersystemen en zijn verantwoordelijk voor het operationeel regionaal waterbeheer.

Het Rijk wil dat uiterlijk 2015 klimaatverandering volwaardig en transparant meegewogen wordt bij ruimtelijke afwegingen. Ook de provincie streeft dit na. Verder anticipeert de provincie op het voornemen van de Europese Unie om bestaande instrumenten voor klimaatadaptatie meer in te zetten. In de komende jaren concentreert de inzet van de provincie zich op de effecten van klimaatverandering voor het landelijk gebied en het overgangsgebied tussen stad en land. Belangrijke thema’s zijn de transitieopgaven voor landbouw en natuur, economische vernieuwing realiseren en duurzame ecosystemen ontwikkelen. In Zuid-Holland worden twee transitiegebieden onderscheiden, de Zuidwestelijke Delta en het Groene Hart.

Onderzoeken
Dijkring 14
Voor de waterveiligheid van de Randstad is het noodzakelijk om de systeemwerking en versterking van dijkring 14 te onderzoeken. Dit betreft onder meer de compartimenterende werking van boezemkaden (initiatiefnemer provincie Noord-Holland). Dit onderzoek sluit aan bij het Randstad Urgentproject compartimentering.

Onderzoek innovatieve keringen
Samen met het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal de provincie onderzoek verrichten naar de ontwikkeling van innovatieve keringen, zoals overstroombare (super)dijken waarbij de kering gecombineerd wordt met inpasbare ruimtelijke functies.

Zandmotor
Het is van belang dat de zeekeringen op orde blijven. Innovatieve kustontwikkeling speelt hierbij een rol. In dit kader is het pilotproject de zandmotor gestart. De effectiviteit van de natuurlijke zandsuppletie moet nog onderzocht worden.

Buitendijks bouwen
Het grootste deel van Zuid-Holland wordt beschermd door primaire keringen langs de kust en de grote rivieren. Er zijn ook buitendijkse gebieden die deze bescherming niet hebben, vooral in de Rijnmond - Drechtsteden en op enkele plaatsen langs de kust. Samen met de regionale partners (gemeenten, waterschappen) en het Rijk werkt de provincie aan waterveiligheidsnormen voor buitendijkse terreinen. In eerste instantie gaat het om de buitendijkse gebieden benedenstrooms aan de grote rivieren. Voor de kust wordt in 2012 buitendijks beleid bepaald.

In dit kader wordt ook onderzocht of er mogelijkheden zijn voor bouwen in buitendijkse gebieden langs de rivieren en de kust.

Overstromingsrisico’s
In de planperiode wordt een nieuwe normering voor waterkeringen ontwikkeld; deze kan leiden tot normdifferentiatie binnen dijkringen.



5.5.2 Robuust en veerkrachtig watersysteem

  • zoetwatervoorziening veilig stellen; 
  • gebiedsspecifiek omgaan met verzilting;
  • innovatief omgaan met waterbeheer en veiligheid;
  • voldoende (grond)water voor de bereiding van drinkwater veilig stellen;
  • voldoende wateropvang voor de stad realiseren;
  • een klimaatbestendige leefomgeving realiseren; 
  • realiseren en behouden van een goede ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen;
  • realiseren en behouden van een goede kwaliteit van grondwaterlichamen;
  • realiseren van de vereiste (grond)watercondities voor de Natura2000-gebieden;
  • in de verziltinggevoelige gebieden zijn in principe geen functies of uitbreidingen hiervan toegestaan die leiden tot een toename van de vraag naar zoet water, tenzij zoetwatervoorziening en/of zelfvoorzienendheid is geregeld;
  • ontwikkelen duurzame greenports;
  • realiseren en behouden van een maatschappelijk haalbaar en betaalbaar beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • duurzaam peilbeheer.

De provincie werkt op de volgende manieren aan deze ambities.

Ordenen
Bij ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de balans tussen watervraag en aanbod van water. Het gaat hierbij om kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het watersysteem. Voor het ontwikkelen en beheren van een robuust en veerkrachtig watersysteem zijn de locaties waterberging, grondwaterbeschermingsgebieden, zoetwaterkanalen, agrarisch landschap –met risico van verzilting, agrarisch landschap– inspelen op bodemdaling en Natura2000-gebieden weergegeven op de functiekaart26. Op de kwaliteitskaart zijn de veenweidelandschappen, veenpolderlandschap en buitendijks natuurlandschap aangegeven.

Om mooi en schoon water te realiseren en te behouden is een goede ecologische toestand van het oppervlaktewater en een goede kwaliteit van het grondwater vereist en moeten de watercondities voor de Natura2000-gebieden gerealiseerd worden. Op de functiekaart zijn deze gebieden vastgelegd, via sectorale regelgeving wordt het ruimtegebruik in en nabij deze gebieden geordend.
Om ervoor te zorgen dat er voldoende duurzame zoetwatervoorzieningen voorradig blijven, moeten de greenports zich duurzaam ontwikkelen, gericht op zelfvoorziening voor zoetwater. De greenports en glastuinbouwgebieden zijn op de functiekaart vastgelegd.

Er zijn geen artikelen over het watersysteem opgenomen in de Verordening Ruimte. In sectorale verordeningen is regelgeving opgenomen voor gemeenten en waterschappen met ruimte voor ontwikkeling van deze ambities. Dit zijn de Provinciale Milieuverordening, waarin regelgeving is neergelegd voor de grondwaterbeschermingsgebieden, de Verordening Vaarwegen, waarin regels opgenomen zijn voor de plezier- en beroepsvaart en de Verordening Waterbeheer Zuid-Holland, waarin onder meer regels zijn opgenomen over peilbesluiten. Naast verordeningen zijn voorwaarden geformuleerd in wettelijke regelgeving, zoals de Waterwet, Provinciaal Waterplan en het Grondwaterplan.

Ontwikkelen
De uitvoering van het waterbeleid is in beginsel geen taak van de provincie tenzij dit anders is geregeld bij de wet. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationaal beleidskader naar een regionaal beleidskader. De provincie richt zich vooral op strategisch beleid.
Voor enkele projecten, bijvoorbeeld de aanpak van de zwakke schakels, heeft de provincie een regisseursrol.

Het Rijk is verantwoordelijk voor de nationale beleidskaders en de strategische doelen. De provincie houdt bij het opstellen van haar waterplannen rekening met het nationaal beleid.

De waterschappen zijn de beheerders van de regionale watersystemen en zijn verantwoordelijk voor het operationeel regionaal waterbeheer. Ook de waterbergingen vallen hieronder.

De gemeenten hebben een taak op het gebied van waterbeheer in bebouwd gebied. Zij zijn samen met het waterschap verantwoordelijk voor de aanleg van de benodigde locaties voor waterberging.

De provincie houdt bij ruimtelijke ontwikkeling rekening met de relaties die bestaan tussen ruimtelijke inrichting, externe veiligheid, rampenbestrijding en de inrichting van het watersysteem.
Daarnaast moeten gemeenten bij bijvoorbeeld herstructureringsopgaven inspelen op klimaatverandering en klimaatbestendigheid. Dit geldt ook voor aanleg en beheer van natuurgebieden. Voor bestaande natuurgebieden gaat het om de zorg voor een betere kwaliteit, zoals bestrijding van vermesting en verdroging en meer ruimtelijke samenhang. Bij ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden moet beter aangesloten worden op natuurlijke gradiënten en eigenschappen van het fysieke systeem.

De provincie heeft parallel aan het proces van de structuurvisie het Provinciaal Waterplan vastgesteld. Hieraan is een actieprogramma gekoppeld, waarin onder meer de acties benoemd zijn die ertoe bijdragen een robuust en veerkrachtig watersysteem te realiseren en in stand te houden. Behalve het actieprogramma van het Provinciaal Waterplan zijn er nog andere integrale projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan dit provinciaal belang.

Bestuurlijke afspraken

  • Nationaal Bestuursakkoord Water actueel
  • Nationaal Bestuursakkoord Waterketen 2007;
  • Grondwaterplan 2007-2013.

Onderzoeken
Relatie ruimtegebruik en watersysteem
Om het watersysteem aan te passen in stand te houden, zijn al veel activiteiten in gang gezet. Het gaat in dit kader onder meer om het ruimtegebruik waarbij beperkingen worden gesteld door het watersysteem. Dit geldt vooral voor de landbouw op de Zuid-Hollandse eilanden en in delen van het Groene Hart (veenweidegebied).

Voor de oppervlaktewaterkwaliteit worden de volgende onderzoeken verricht:

  • evenwicht tussen boven- en benedenstroomse ecologische doelen;
  • effect van klimaatverandering op (haalbaarheid van) ecologische doelen;
  • mogelijk aanvullende regionale maatregelen (zoals mestvrije zones), in relatie tot landelijke discussie rondom 4e Nitraatactieprogramma;
  • relatie tussen normen voor oppervlaktewater en grondwater bij oeverdrinkwaterwinningen en infiltratielocaties (initiatiefnemer: interprovinciaal overleg);
  • integratie van normstelling- en beoordelingssystematiek STOWA met die van KRW, voor de niet-KRW-wateren (initiatiefnemer Rijk).

Voor de grondwaterkwaliteit worden de volgende onderzoeken verricht:

  • KRW onderzoeksprogramma Binnenduinrand;
  • pilotproject Bollenstreek.

Klimaatverandering in relatie tot ecologische doelen
De klimaatverandering heeft ook gevolgen voor de ecologie. Wat de gevolgen precies zijn is niet bekend. Hiernaar wordt onderzoek gedaan.

Vaarwegenbeheer recreatie op niet provinciale vaarwegen
Het beheer van de provinciale vaarwegen is in handen van de provincie. Zij wil een betere afstemming realiseren tussen de vaarwegen, met name voor alternatieve routes voor de recreatieve scheepvaart. Overeenkomstig de invoeringswet van de Waterwet zal de provincie waar nodig vaarwegbeheerders aanwijzen. Als het actieve vaarwegbeheer van de provincie overgaat naar de waterschappen zal overdracht van taken plaatsvinden. Een besluit hierover wordt verwacht in 2011.

Onderzoek ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
De provincie zal onderzoek en beleid initiëren over de volgende thema’s:

  • Zoetwatertekort:
    • mogelijkheden om watervraag te verminderen en zelfvoorziening te vergroten;
    • mogelijkheden om het aanbod van zoet water te optimaliseren;
    • juiste waterkwaliteit op juiste plaats, onder meer nutriënten en sulfaat; 
    • drinkwatervoorziening;
    • noodzaak om verontreinigingen te saneren die zich binnen de 100-jaars intrekzone rondom drinkwaterwinplaatsen bevinden;
    • locaties waar de oppervlaktewaterkwaliteit (van rivieren) zodanig is, dat bij oevergrondwaterwinningen de KRW-doelen voor drinkwaterbereiding in het geding zijn.
       
  • Duurzame greenports
    Diverse pilotprojecten voor de ontwikkeling van gesloten waterkringloopsystemen, onder meer:
    • waterkringloopsluiting glastuinbouw Overbuurtse Polder (Lansingerland);
    • decentrale gietwatervoorziening en afvalwaterzuivering glastuinbouw Zuidplaspolder;
    • waterproblematiek rond greenports, waaronder bronnen en mobiliteit van bestrijdingsmiddelen in het grondwater in het bollenteeltgebied;
    • innovatief watergebruik landbouw en greenports stimuleren.
    • langetermijnoplossingen voor de zoetwatervoorziening in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse delta (beide beïnvloeden het Westland): 
    • uitwerken adviezen zoetwaterverkenning Zuid-Holland Zuid (2009); 
    • uitwerken integrale gebiedsopgaven die voortkomen uit de landelijke zoetwaterverkenning.
       
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem:
    • waterbeheer en bodemdaling;
    • pilotprojecten over toepassingsmogelijkheden en effecten van onderwaterdrainage;
    • verkenning naar integrale oplossingen om proces van bodemdaling te vertragen.
    • grondwaterkwantiteitsbeheer:
    • robuustheidstudie: onderzoek naar effecten van huidige ingrepen in het grondwatersysteem op de strategische zoete grondwatervoorraad;
    • effect van autonome processen en menselijke ingrepen op verzilting aan het maaiveld;
    • (mede) ontwikkelen van een afwegingskader voor ondergronds ruimtegebruik.

26 Op de functiekaart zijn om kaarttechnische redenen alleen symbolen opgenomen



5.5.3 Duurzame energievoorziening

  • Windparken aanleggen en voldoende locaties realiseren voor windenergie (Nota Wervelender). 
  • Andere duurzame vormen van energietoepassingen mogelijk maken (zonne-energie, zoet- en zoutwater centrale, warmte- en koudeopslag en gebruik van restwarmte).
  • Locatiebeleid om (aan de vraagzijde) warmte te benutten door de aanleg van lokale warmtenetten. 

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
In de structuurvisie worden ruimtelijke mogelijkheden geboden voor het opwekken van windenergie. De plaatsingsvisie, zoals opgenomen in de structuurvisie en de ontwerp-Nota Wervelender, geeft zoekgebieden en uitsluitingsgebieden voor windenergie aan. Gelijktijdig met de vaststelling van de Nota Wervelender zullen via een herziening van de structuurvisie ook locaties worden opgenomen.

Ontwikkelen
De provincie streeft ernaar de energievoorziening in Zuid-Holland voor een groot deel duurzaam te maken. Dit betekent voor de ruimtelijke inrichting dat het energiegebruik en energie¬aanbod in de provincie beter op elkaar worden afgestemd. Er ontstaan CO2-, warmte- en koudenetten die optimaal gebruik maken van restwarmte uit industrie en glastuinbouw, CO2 overschotten, geothermie, warmte- en koudeopslag en warmte uit biomassa.

Voorzien in duurzame vormen van energie en potenties benutten om duurzame energievoorzieningen toe te passen kan de provincie niet alleen. De inzet van burgers, bedrijfsleven, publieke en maatschappelijke organisaties is van belang om de ambities te realiseren. De provincie stimuleert de toepassing van energiesystemen en technische infrastructuur. Het zijn voornamelijk marktpartijen die de beoogde warmteprojecten tot stand brengen. Dit geldt voor de toepassing van CO2, geothermie, warmte- en koudeopslag en warmte uit biomassa. De provincie heeft hier een agenderende en faciliterende rol.

Met de vaststelling van de Nota Wervelender en de verwerking daarvan in de structuurvisie ligt er een actuele basis om uitwerking te geven aan de ontwikkeling van locaties voor windenergie. In 2009 is voor het Rotterdams havengebied met betrokken partijen het "Convenant realisatie windenergie in de Rotterdamse haven" ondertekend, gericht op uitbreiding van het opgesteld vermogen naar minimaal 300MW.

Voor duurzaamheid in de bebouwde omgeving heeft de provincie twee pilots aangewezen om duurzame verstedelijking te ontwikkelen. Het gaat hier om verstedelijking in de Zuidplaspolder en om ontwikkeling van locatie Valkenburg.

Bestuurlijke afspraken
Het Rijk heeft met gemeenten en provincie afspraken gemaakt over bijdragen aan nationale programma’s en experimenten met gemeenten.
De provincie heeft samen met het Rijk, regio Holland Rijnland en gemeente Katwijk een intentie¬overeenkomst ondertekend om de locatie Valkenburg energieneutraal te ontwikkelen.

Onderzoeken
Onderzoek locatiebeleid voor duurzame alternatieve energievormen
Onderzoek vindt plaats naar de ruimtelijke mogelijkheden en effecten van een grotere windenergieopgave. Een keuze voor nieuwe locaties voor alternatieve energievormen naast wind, zoals duurzame warmte en andere innovatieve vormen is een ruimtelijke opgave die vraagt om integrale afweging en draagvlakverwerving.
Met de regio Goeree-Overflakkee wordt gezamenlijk een energienota opgesteld, waarin de diverse (ruimtelijke) mogelijkheden voor alternatieve energievormen worden verkend.

Onderzoek naar toepassen warmtenetten
Om meer duurzame vormen van energie toe te passen moet worden onderzocht in hoeverre het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium een rol kan spelen om warmtenetten mogelijk te maken. Naast toepassen van warmtenetten zou dit ook onderzocht moeten worden voor andere energiebronnen.



5.6 Divers en samenhangend stedelijk netwerk

Een divers en kwalitatief hoogwaardig ontwikkeld stedelijk netwerk is een absolute voorwaarde voor de toekomst. De provincie wil verstedelijking concentreren in en rond de steden in het stedelijk netwerk. Nieuwe woon- en werkmilieus worden gecombineerd met herstructurering en transformatie. Het contrast tussen stad en land blijft hierdoor behouden. Het gaat om:

  • versterken van het stedelijk netwerk en vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra;
  • optimaal benutten van bestaande ruimte van economische clusters;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus;
  • voorzien in een gezonde leefomgeving.


5.6.1 Versterken van het stedelijk netwerk

  • bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid); 
  • stedelijke detailhandelstructuur versterken;
  • culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk);
  • stedelijke economie van Den Haag en Rotterdam in samenhang versterken. 

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Voor het stedelijk netwerk is gekozen voor bundeling van stedelijke functies. Sturend kader voor verstedelijking zijn de bebouwingscontouren. Daarmee wordt bereikt dat ruimtebeslag van nieuwe verstedelijking niet ten koste gaat van kwetsbaar buitengebied en grote open gebieden binnen steden en dorpen. De druk op binnenstedelijk bouwen wordt hiermee hoog gehouden. De provincie gaat uit van de verdeling van woningen zoals regionaal opgesteld. Op de functiekaart is het stedelijk- en dorpsgebied aangegeven en daarbinnen het stedelijk- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer. Op de functiekaart en de kwaliteitskaart is het hoogstedelijke, internationale centrummilieu aangegeven waarvoor de provincie de ambitie heeft intensief woningen en kantoren te realiseren in samenhang met openbaar vervoer.

Naast het hoogstedelijke, internationale centrum, zijn ook de stedelijke, bovenregionale centra, de regionale centra en de toeristische centra op de functiekaart en kwaliteitskaart aangegeven.
Op de kwaliteitskaart is het stedelijke netwerk als aparte kwaliteit aangegeven. Ditzelfde geldt voor het hoogstedelijke (centrum)gebied, de historische kernen en het openbaar vervoernet.
Op de functiekaart zijn tevens de transformatiegebieden aangegeven.

De begrenzing van de bebouwingscontouren is in artikel 2 van de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande stedelijke functies uitgesloten zijn buiten de bebouwingscontour. Bebouwing voor recreatieve doeleinden is onder voorwaarden toegestaan.

Randvoorwaarden voor de ontwikkeling van kantoren zijn in artikel 7 van de verordening weergegeven. In de verordening is dit vastgelegd voor de bestaande haltes aan het Zuidvleugelnet. Uitgangspunt is dat kantoren gevestigd moeten worden op locaties die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer. Kantoren kunnen worden gevestigd op locaties die binnen 10 minuten te voet of met hoogfrequente tram- en busverbinding, bereikbaar zijn vanaf een halte van het Zuidvleugelnet. Dezelfde voorwaarden gelden voor nieuwe kantoorlocaties, zoals Bleizo. Voor deze locatie geldt ook de voorwaarde dat ontwikkeling van kantoren samengaat met herstructurering en per saldo geen toename van de kantorenvoorraad in Zoetermeer oplevert. In artikel 9 van de verordening is regelgeving opgenomen voor de vestiging van detailhandel. Ontwikkeling van detailhandel is mogelijk in bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken en in nieuwe wijkgebonden winkelcentra.

In artikel 12 van de verordening is regelgeving opgenomen voor luchthavens en helikopterlandingsplaatsen. Deze mogen niet gesitueerd worden binnen een straal van 500 meter van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Bij versterken van het stedelijke netwerk en de vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra is de SER-ladder uitgangspunt. In de ontwerp AMvB Ruimte is bepaald dat provincies in de verordening regelingen opnemen over locatiebeleid voor bedrijventerreinen, zeehaventerreinen, kantoren en detailhandelsbeleid.

Ontwikkelen
Het transformeren en opwaarderen van het huidige stedelijk systeem van Zuid-Holland tot een samenhangend stedelijk netwerk is de komende decennia de belangrijkste ruimtelijke opgave. Dit draagt bij aan de concurrentiepositie van de Randstad en de leefbaarheid in Zuid-Holland. Het Zuidvleugelnet als stedelijk netwerk is een van de bovenregionale opgaven waarvoor de provincie zich inzet. Met het programma Zuidvleugelnet als stedelijk netwerk wil de provincie nieuwe woon- en werkmilieus concentreren langs de haltes van het Zuidvleugelnet in het stedelijk gebied. De opgave voor herstructurering en transformatie die er nu ligt, is alleen met het openbaar vervoer als ruggengraat te realiseren.

Gemeenten, regio’s, provincies en Rijk werken hiervoor nauw samen. Via dit overleg worden plannen verder afgestemd met gemeenten en regio’s. De ruimtelijke ontwikkelingen in de stedelijke centra zijn primair een taak van de gemeenten. De provincie voelt zich binnen de rijkskaders mede verantwoordelijk voor de invulling van randvoorwaarden die centrumontwikkelingen kunnen versterken. Concreet gaat het om de aanleg van infrastructuur in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling en om ruimtelijke reserveringen die daarvoor nodig zijn. Maar ook om randvoorwaarden aan gemeenten mee te geven voor de locatie van bedrijventerreinen, kantoorlocaties en voorzieningen. Daarnaast gaat het om de verdeling van de verstedelijkingsopgaven over de regio’s. De provincie laat zich hierbij leiden door bovenregionale belangen zoals veiligheid, bereikbaarheid, internationale concurrentiepositie, klimaatadaptatie, duurzame stedelijke ontwikkeling en landschappelijke kwaliteit.

Bestuurlijke afspraken
Om het stedelijke netwerk te versterken en om de stedelijke centra meer vitaal en divers te maken zijn in het verleden bestuurlijke afspraken gemaakt. Het gaat in dit kader om:

  • vastleggen van het programma Stedenbaan in regionaal verband;
  • opstellen intentieovereenkomst Stedenbaan;
  • kennisnetwerk Stedenbaan;
  • verstedelijkingsafspraken door BPZ;
  • uitvoeringsagenda Zuidvleugelnet.

Via het Zuidvleugeloverleg worden plannen verder uitgewerkt en afgestemd en vindt overleg plaats over de kaders die het Rijk en de provincie stellen. Concreet gaat het dan om de programmering van de ruimtelijke opgaven, zoals de woningbouw voor de komende jaren. De Zuidvleugel wordt hierbij als een onderdeel van het stedelijke netwerk Randstad gezien. De relatie met andere stedelijke netwerken, zoals Brabantstad, wordt hierbij betrokken.
Het Programmabureau Stedenbaan ondersteunt de Bestuurlijke Commissie Stedenbaan in de uitvoering van het planconcept voor het hoofdspoornet door samenwerkingsprogramma’s tussen de Zuidvleugelpartners en vervoersautoriteiten te ontwikkelen en te monitoren. Afspraken worden in intentieovereenkomsten vastgelegd. Elke partij is verantwoordelijk voor zijn eigen aandeel. De monitor dient om afspraken te verfijnen en mogelijke knelpunten bij de uitvoering zichtbaar te maken zodat ze via het Zuidvleugeloverleg op de daartoe dienende overleggen geagendeerd kunnen worden.

Daarnaast bestaan er tal van sectorale en integrale programma’s en projecten die ook bijdragen aan de uitvoering van dit belang. Ingezet wordt op integrale gebiedsontwikkeling.

Onderzoeken
Beleidsvisie wonen
De beleidsvisie wonen, moet een antwoord geven op de vraag welk perspectief er is en welke instrumenten er kunnen worden ingezet voor de doorontwikkeling van woonbeleid.

Financiering herstructureringsopgaven en transformatieopgaven
Binnen het stedelijk netwerk ligt een aantal grote herstructurering- en transformatieopgaven. De financiering van deze opgaven is nog niet geregeld. Financieringsmogelijkheden worden onderzocht.

Bebouwingscontouren
Het vastleggen van bebouwingscontouren is een belangrijk instrument om de verstedelijking te sturen. In gebiedsprocessen kan een situatie ontstaan waarin de contour als knelpunt wordt ervaren omdat deze een gewenste ontwikkeling in de weg staat. Centrale vraag is hoe het werken met contouren gecombineerd kan worden met de kwaliteitsopgaven.



5.6.2 Optimaal benutten van bestaande ruimte van economische clusters

  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen;
  • kwaliteit van met name bedrijventerreinen die langs (drukke) infrastructuur van weg, rail en water en in overgangsgebieden tussen stad en open landschap liggen;
  • intensiever en efficiënter ruimtegebruik (toepassen SER-ladder voor bedrijventerreinen);
  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod naar ruimte voor bedrijven in de hogere milieuhinder categorie (HMC);
  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod van watergebonden bedrijvigheid;
  • ondergronds en meervoudig ruimtegebruik.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Het is van belang dat bestaande ruimte voor economische activiteiten begrensd en herkenbaar is. Dit wordt ingevuld door locaties op de functiekaart vast te leggen van bedrijventerreinen, kenniscentra, bedrijventerrein mainport, zoeklocaties bedrijventerreinen en glastuinbouwbedrijvengebieden. Op de kwaliteitskaart zijn de mainport, de glastuinbouwgebieden en de kenniscentra opgenomen.

In artikel 4 van de verordening zijn concentratiegebieden opgenomen voor bollenteelt, glastuinbouw, evenals boom- en sierteelt.

In artikel 8 van de verordening zijn voor gemeenten voorwaarden geformuleerd voor bedrijven met een hogere milieuhinder categorie. Gemeenten moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieuhinder categorie mogelijk maken.

Verder speelt wettelijke regelgeving een rol. Te denken valt bijvoorbeeld aan de milieuzonering rond bedrijventerreinen waarmee rekening gehouden moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In deze uitvoeringsstrategie is aangegeven dat de provinciale belangen geordend zijn volgens drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. In de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen over de SER-ladder voor werklocaties (bedrijventerreinen en zeehaventerreinen). Aangegeven is dat nieuwe werklocaties ontwikkeld mogen worden als dit is gebaseerd op landelijke behoefteraming en opgenomen in de provinciale structuurvisie en in een door gemeenten vastgestelde regionale planning.

Ontwikkelen
Bedrijventerreinen
Beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerrein is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu. Afstemming vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Streefwaarde bij herstructureren is tien procent ruimtewinst.

Optimaal de bestaande ruimte van economische clusters benutten en de hierbij be¬horende ambities zal de provincie samen met rijk en gemeenten oppakken. Het economische overleg, waar invulling wordt gegeven aan de ambities, vindt plaats in regionaal verband. In deze overleggen vindt afstemming plaats over economische projecten tussen gemeenten, rijk en provincie.

De provincie heeft een aantal specifieke taken:

  • vliegwielfunctie bij de herstructurering van bedrijventerreinen, bijvoorbeeld door planvorming- en uitvoeringsubsidies te verstrekken;
  • schept randvoorwaarden om voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte te creëren. De provincie maakt een vitaal en duurzaam vestigingsklimaat mogelijk. Er is een actieve inzet om werklocaties te versterken die van strategisch belang zijn voor de Zuid-Hollandse economie;
  • draagt ertoe bij kennis over herstructurering, kwaliteit, ruimtewinst en samenwerking te ontwikkelen en te verspreiden;
  • zorgt voor voldoende ruimtereservering via het ruimtelijke instrumentarium.

Herstructureren krijgt de voorkeur boven transformeren, omdat transformeren leidt tot vraag naar nieuw bedrijventerrein. Soms is herstructurering van een bedrijventerrein niet meer gewenst of haalbaar. Bijvoorbeeld omdat de locatie niet langer goed bereikbaar is voor bedrijven, de locatie niet meer goed past in de omgeving of omdat herstructurering financieel niet haalbaar is met behoud van de functie. Transformatie van een bedrijventerrein naar een andere functie is dan een optie. Dit vereist dat er in de regio voldoende ruimte is om de te transformeren ruimte te compenseren, zodat herhuisvesting van bedrijven mogelijk is. Bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen mogen geen bestemmingen aanwijzen die leiden tot een ruimteverlies voor bedrijvigheid tenzij in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop dit ruimteverlies wordt gecompenseerd en over de locaties waar deze compensatie plaatsvindt.
De regio’s stellen samen met de provincie en het rijk prioriteiten vast voor de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen. Om in aanmerking te komen voor een (provinciale) subsidie voor herstructurering van verouderde bedrijventerreinen moeten gemeenten een haalbaarheidsanalyse laten uitvoeren, maar ook een kwaliteit- en ruimtewinsttoets, wat moet leiden tot intensiever en efficiënter gebruik van de ruimte voor bedrijventerreinen.

Bestuurlijke afspraken
Om de bestaande ruimte van de economische clusters optimaal te benutten zijn in het verleden bestuurlijke afspraken gemaakt. Het gaat in dit kader om:

  • convenant Bedrijventerreinen Rijk - provincies - VNG, waarin de herstructureringsambities per provincie vastgelegd zijn;
  • bestuurlijk afsprakenkader bedrijventerreinen;
  • bestuurlijk platform Zuidvleugel;
  • bestuurlijk regionaal economische overleg;
  • Pact van Teylingen.

Voor havengerelateerde bedrijvigheid is een principeovereenkomst gesloten voor de Dordtsche Kil en Polder Nieuw-Reijerwaard. Deze locaties bieden ruimte voor bovenregionale havengebonden bedrijvigheid voor de komende jaren.

Onderzoeken
Onderzoek kantorenmarkt

In het kader van Stedenbaan zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van kantorenlocaties. Uit eerste inventarisaties blijkt dat er een overcapaciteit ontstaat aan locaties. De provincie wil het bestaande beleid met betrekking tot ontwikkeling van kantorenlocaties evalueren. Onderzocht zal worden of er behoefte is aan volumebeleid.

Externe veiligheid
Risicovolle activiteiten dienen zoveel mogelijk aangesloten te worden op het provinciedekkend basisnet externe veiligheid. Onderzocht wordt of risicovolle activiteiten kunnen worden geclusterd en aangesloten kunnen worden op het basisnet voor zover dat nog niet gebeurd is.

Ondergronds ruimtegebruik
Toenemend gebruik van de ondergrond maakt dat de druk erop toeneemt. De ondergrond vervult voor de maatschappij diverse functies: leverancier van grondstoffen, voedselproducent, buffer voor water en energie (geothermie en warmte- en koudeopslag), locatie voor ondergronds ruimtegebruik (zoals ondergronds parkeren), ondergronds transport (buisleidingen), CO2 opslag en bron van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden. De balans tussen enerzijds de ondergrond gebruiken en ontwikkelen en anderzijds de kwaliteiten van de ondergrond beschermen en verbinden heeft aandacht nodig. Om de balans te vinden worden de ambities van de provincie met betrekking tot de ondergrond nader in beeld gebracht. Het gaat hierbij ook om de ondergrond in verstedelijkte gebieden. Daarna wordt bezien of dit aanleiding is voor verdere uitwerking van het beleid. Hierbij wordt rekening gehouden met de visie op de ondergrond van het rijk en met het Bodemconvenant tussen rijk, provincie en gemeenten.



5.6.3 Verbeteren interne en externe bereikbaarheid

  • (inter)nationale bereikbaarheid verbeteren;
  • capaciteit vaarwegen voor goederen optimaliseren;
  • capaciteit vergroten en/of nieuwe capaciteit openbaar vervoer en weg, waaronder Stedenbaan;
  • ontwikkeling en kwaliteitssprong regionaal netwerk;
  • samenhang binnen compleet infrastructuur netwerk (multimodaliteit en ketenmobiliteit);
  • ruimtelijke reserveringen voor (boven)regionale infrastructuur;
  • aansluiting tussen hoofd- en onderliggend wegennet verbeteren.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Het is van belang dat de provincie de infrastructuur herkenbaar weergeeft. Dit wordt ingevuld door op de functiekaart de volgende functies weer te geven: (inter)nationaal openbaar vervoer (Stedenbaan, overig openbaar vervoer); (boven)regionaal openbaar vervoer (Stedenbaan, regionale railverbinding, overige regionale verbindingen); (inter)nationaal goederenspoor; (inter)nationale wegverbinding; (boven)regionale wegverbinding; wegverbinding (reservering); provinciale vaarwegen; en infrastructuur.

Hiermee wordt de ruimte aangegeven voor openbaar vervoer en vaar- en weginfrastructuur. Op de kaart zijn ook de ruimtelijke reserveringen voor toekomstige of nieuwe infrastructuur aangegeven, waaronder de Rijnlandroute en RijnGouwelijn-West. Door infrastructuur plus reserveringen op de kaart aan te geven, zet de provincie in op een compleet infrastructuurnetwerk, waardoor de bereikbaarheid zal verbeteren. Op de kwaliteitskaart is het openbaar vervoer, wegennet en goederenspoor aangegeven.

Er zijn geen artikelen opgenomen in de verordening voor de verbetering van interne en externe bereikbaarheid.

Ontwikkelen
De provincie heeft de ambitie de bereikbaarheid van Zuid-Holland te verbeteren, met name voor het verstedelijkt gebied, de Zuidvleugel. De vraag naar verplaatsingsmogelijkheden is groot en groeit nog steeds. Aanbod en kwaliteit van vervoersvoorzieningen zijn achtergebleven bij de groeiende vraag. Daardoor is het wegennet zwaar belast en zijn treinen en bussen in de spitsuren overvol, met als gevolg een afnemende bereikbaarheid. Een van de alternatieven is het waternetwerk gebruiken voor personen- en vrachtvervoer.

De opgave is het stedelijke openbaar vervoernetwerk en de wegenstructuur binnen de Zuidvleugel te completeren. Dit gaat gepaard met een mogelijke uitbreiding van het gebruik van vaarwegen. Hiermee wil de provincie de (inter)nationale en regionale bereikbaarheid verbeteren en daarmee ook de samenhang binnen een compleet infrastructuurnetwerk.

De provincie kan deze ambities niet alleen realiseren. Zij doet dit samen met het Rijk, de regio’s en de gemeenten. Stadsgewest Haaglanden en de Stadsregio Rotterdam zijn WGR+ gebieden. Dit betekent dat zij in het betreffende gebied vervoersautoriteit zijn. In de overige regio’s is de provincie vervoersautoriteit. De provincie is ook verantwoordelijk voor de bovenregionale afstemming en is zeer specifiek verantwoordelijk voor het provinciale infrastructuurnetwerk. Voor het lokale wegennet zijn de gemeenten verantwoordelijk en voor het rijkswegennet het Rijk. Afstemming en aansluiting tussen het hoofdwegennet en onderliggend wegennet is van essentieel belang. Alle partijen zijn hiervoor verantwoordelijk.

De provincie heeft een provinciaal fietspadenplan vastgesteld. Hierin staat aangegeven welke fietspaden en voorzieningen de provincie wenst te ontwikkelen. Dit doet zij samen met de regio’s en de gemeenten.

Goederenvervoer maakt gebruik van weg-, spoor- en vaarverbindingen. De provincie wil meer transport over spoor en water laten plaatsvinden. Overslagterminals zoals bij Alphen aan den Rijn en Alblasserdam zijn hierbij van essentiële betekenis. Essentieel is ook dat uit het oogpunt van externe veiligheid de routering van gevaarlijke transporten is geregeld. Hiervoor is in deze structuurvisie het provinciedekkend basisnetwerk externe veiligheid vastgelegd.

Verder heeft de provincie de beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart vastgesteld. Hierin staat aangegeven welke functie de regionale vaarwegen vervullen, welke eisen daaraan zijn verbonden en welke verbeteringen de provincie wil realiseren om een vlot en veilig scheepvaartverkeer te waarborgen. De nota is kaderstellend voor gemeenten, Rijk en railinfrastructuur. Er worden eisen gesteld aan kruisingen met vaarwegen en bedieningstijden van bruggen en sluizen. Belangrijke maatregelen met een ruimtelijk effect zijn: aanpassingen aan de Julianasluis bij Gouda, bochtafsnijding van de Schie bij Overschie, een overslagterminal bij Alphen aan den Rijn realiseren en een goederenterminal aanleggen voor de Rotterdamse haven bij Alblasserdam. De provincie neemt het initiatief als het om de planvorming gaat. De uitvoering ligt vooral bij de gemeenten.

Bestuurlijke afspraken

  • bestuursovereenkomst Merwede-Lingelijn;
  • bestuursovereenkomst RijnGouwelijn.

Vier MIRT-verkenningen
Binnen de provincie Zuid-Holland lopen vier MIRT-verkenningen:

Rotterdam VooRuit
De MIRT-verkenning VooRuit Rotterdam komt voort uit de conclusies van Netwerkanalyse Zuid-Holland 2006 en de landelijke markt- en capaciteitsanalyse wegen uit 2007. Geconstateerd is dat de ruit rond Rotterdam een van de grootste problemen van het Nederlandse rijkswegennet zal zijn. Rijk, provincie en regio stellen een probleemanalyse op met oplossingsrichtingen in de vorm van een masterplan. Daarbij wordt een helder beeld gegeven van de (maatschappelijke) baten van de oplossingen, de (publieke) ambities voor financiering van de projecten, de mogelijkheden van PPS en de belangrijkste milieueffecten van de oplossingsrichtingen. Dit leidt tot één bestuurlijke voorkeur en een gezamenlijk financieringsprogramma. De MIRT-verkenning heeft drie thema’s: bereikbaarheid van de haven, Rotterdam World City en metropolitaan gebied Rotterdam - Den Haag. De visie van het Masterplan Rotterdam Vooruit wordt uitgewerkt om afspraken te maken over voorkeursbeslissingen (inclusief de financiën). Vastgesteld is dat een nieuwe westelijk oeververbinding Nieuwe Waterweg noodzakelijk is om de doorstroming in de Beneluxcorridor te garanderen en de realisatie van een complete A4-corridor Amsterdam-Rotterdam-Belgie mogelijk te maken.
In de MIRT-verkenning Rotterdam wordt tevens verder gestudeerd op een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer in Rotterdam-Zuid, de verbreding van de A20-oost, het knelpunt op de A15 Papendrecht - Gorinchem en de gewenste maatregelen in de Brienenoordcorridor.

MIRT-verkenning Haaglanden
De Netwerkanalyse Zuid-Holland uit 2006 en de landelijke markt- en capaciteitsanalyse wegen uit 2007 laten zien dat zonder aanvullend beleid de bereikbaarheid van de regio Haaglanden ook na 2020 een probleem blijft. Tegen deze achtergrond zijn Rijk en regio in het najaar van 2008 de MIRT-verkenning Haaglanden gestart. Met deze MIRT-verkenning moet een optimale ontwikkelings- en investeringsstrategie worden bereikt voor de regio Haaglanden voor de periode 2020-2040. De verkenning is integraal van karakter.
De planning is erop gericht om in het najaar 2010 gezamenlijk een gedragen, geprioriteerde en samenhangende programmering voor Haaglanden te hebben, met bijbehorende investeringen, waar mogelijk geadresseerd naar partijen.

Verkenning Antwerpen - Rotterdam
In mei 2008 heeft het Rijk in overeenstemming met de drie provincies en de Stadsregio Rotterdam besloten tot een MIRT-verkenning Antwerpen - Rotterdam (MIRT-VAR).
De verkenning heeft als doel om in 2010 een breed interdepartementaal en ook regionaal gedragen integrale visie tot stand te brengen op de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkelingen tot 2040 in het gebied tussen de havensteden Antwerpen en Rotterdam.
De bedoeling is in 2010 het eindproduct van deze MIRT-verkenning aan het kabinet aan te bieden.

Integrale Benadering Holland Rijnland
Op 27 oktober 2008 hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde Verkeer en Vervoer het Randstad Urgent Contract ‘Integrale Benadering Holland Rijnland’ ondertekend. Het doel van dit project is de bereikbaarheid van de regio Holland Rijnland te verbeteren, ten behoeve van de verdere economische ontwikkeling van de regio en de realisering van de woningbouwopgave.

Onderzoeken en agenderen
Er zijn geen onderwerpen die op de onderzoeksagenda komen of die geagendeerd worden.



5.6.4 Zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus

  • accent op stedelijke herstructurering en transformatie met oog voor verschillende woonmilieus;
  • kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten;
  • woningvoorraad op peil houden voor lage inkomens (30 procent sociale woningbouw);
  • bij sturing rekening houden met bevolkingskrimp en leefbaarheid kleine kernen;
  • opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen, relatief verstedelijkte zones.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
De provincie zet in op een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus. Dit wordt ingevuld door op de functiekaart het stedelijk- en dorpsgebied aan te geven waarbinnen de verstedelijking plaats mag vinden. Daarbinnen wordt het stedelijk- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer herkenbaar weergegeven. Op de functiekaart wordt een onderscheid gemaakt in: hoogstedelijk/internationaal centrum, stedelijk/bovenregionaal centrum en regionaal centrum en zoeklocatie stedelijk gebied.

Hiermee wordt kansrijke en innovatieve stedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten mogelijk gemaakt. Binnen het stedelijk- en dorpsgebied moet een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus tot stand komen. Op de functiekaart zijn ook transformatiegebieden aangegeven. In geval van deze transformatiegebieden naar woningbouw moet rekening worden gehouden met de vraag naar verschillende woonmilieus. Op de kwaliteitskaart is het stedelijk netwerk met een identieke onderverdeling aangegeven. Ook worden dorpsgebied, stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer, hoogstedelijk centrumgebied en historische kernen aangegeven.

De begrenzing van de bebouwingscontouren is in artikel 2 van de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwe stedelijke functies, bebouwing en/of voorzieningen of grootschalige intensieve recreatieve voorzieningen niet ontwikkeld mogen worden buiten de bebouwingscontour.

Randvoorwaarden voor de ontwikkeling van kantoren staan in artikel 7 van de verordening.
In artikel 12 van de verordening is regelgeving opgenomen voor luchthavens en helikopterlandingsplaatsen. Deze mogen niet gesitueerd worden binnen een straal van 500 meter van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Bij de ontwikkeling van de woningbouwopgave is de SER-ladder uitgangspunt. Voor alle stedelijke ontwikkelingen (dus ook buiten het stedelijk netwerk) geldt het principe eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de be¬schikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden.

Landelijk wonen
In Zuid-Holland is onder voorwaarden woningbouw buiten de contour mogelijk. Hiermee wordt ingespeeld op de vraag naar landelijk wonen. Het gaat om de volgende ontwikkelingen:
600 woningen Duin- en Bollenstreek uit de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek;
landelijk wonen Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam (RR2020);
landelijk wonen Westland;
landelijk wonen Westlandse Zoom;
landelijk wonen in de Bovenpolder bij Dordrecht
Het gaat hier om woningbouw in een lage dichtheid, gekoppeld aan investeringen in het landschap. In overleg met de betrokken regio’s en gemeenten worden hiervoor criteria opgesteld.

Ontwikkelen
De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand bebouwd gebied. Daarbinnen wordt ingezet op een gedifferentieerd ruimtegebruik. Dit maakt het stedelijk gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van het Zuidvleugel openbaar vervoernet. Bij de ontwikkelingen staan duurzaamheid en kwaliteit centraal. Er is onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer (wat samenvalt met het invloedsgebied van het Zuidvleugel openbaar vervoernet) en het ‘overig’ stedelijk gebied. Deze benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen. Deze intensivering mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het binnenstedelijk leef- en vestigingsmilieu. Dat betekent dat stedelijke parken niet in aanmerking komen voor stedelijke verdichting en de binnenstedelijke intensivering gepaard gaat met verbetering van de milieukwaliteit.

De provincie stelt in overleg met het Rijk, de regio’s en de gemeenten de verstedelijkingsopgave vast. Verdere uitwerking en uitvoering vinden plaats door de regio’s en gemeenten. De verstedelijkingsopgave betreft het programma voor woningbouw in combinatie met daaraan gerelateerde ontwikkelingen. Het woningbouwprogramma omvat het gewenste aantal te bouwen woningen, onderscheiden naar deelgebied (Zuidvleugel, Groene Hart, Zuid-Hollandse delta), woonmilieu, ligging (binnen de bebouwingscontour) en doelgroep (sociaal - markt). Voor de Zuidvleugel, waar de provincie deel uitmaakt van het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel, is met de partners het programma vastgesteld. Zie hoofdstuk 4.

Op initiatief van het Rijk hebben de regio’s Haaglanden, Holland Rijnland, Stadsregio Rotterdam en Drechtsteden regiodocumenten opgesteld met voor hun regio een programma voor woningbouw in combinatie met aan woningbouw gerelateerde ontwikkelingen.
De provincie stemt de regiodocumenten inhoudelijk en qua opzet af op elkaar en op de inhoud van de verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel, de ontwikkelingsstrategie Groene Hart en delta, het provinciale beleid en het door het Rijk opgestelde kader voor verstedelijkingsafspraken.

Monitoren
De voortgang van de verstedelijkingsafspraken wordt jaarlijks gemonitord. Aan de hand van uitgangspunten en criteria wordt daarbij bezien waar constateringen uit de monitor moeten leiden tot maatregelen om een verstoring van de balans te voorkomen. De opzet van die monitor wordt vastgesteld nadat de verstedelijkingsafspraken zijn vastgesteld. De balans heeft drie aspecten: het percentage binnenstedelijk, de woonmilieubalans en de verhouding stedelijk groen / bebouwing binnen het bestaand bebouwd gebied. De bedoelde uitgangspunten en de criteria voor te nemen maatregelen (waaronder mogelijk herverdeling van het programma) worden bij het opstellen van de monitor bepaald.
Naast genoemde ontwikkelingen is er binnen de provincie nog een aantal integrale projecten en programma’s dat daaraan bijdraagt (zie uitvoeringsagenda).

Bestuurlijke afspraken
Afgesproken is dat de verstedelijkingsafspraken jaarlijks gemonitord worden.
In het kader van het MIRT-overleg is afgesproken dat de discussie over de verstedelijkingsafspraken via de gebiedsagenda’s aan de orde komen.

Onderzoeken
Vraag naar woningen Groene Hart
Migratiesaldo nul is de bovengrens voor het Groene Hart. Er is op dit moment geen goed beeld naar de kwalitatieve woningvraag in het Groene Hart. Dit vergt nader onderzoek, zodat een beter inzicht bestaat over de betekenis van de gestelde bovengrens van migratiesaldo nul.

Onderzoeken hoe samen met partners gerichter gestuurd kan worden op woonmilieus
Op Zuidvleugelniveau zijn de verstedelijkingsafspraken vastgelegd. Binnen de Zuidvleugel is de inzet 80 procent binnenstedelijk, meer concentratie en verdunning. Om dit beter in te vullen is het goed om te sturen op woonmilieus. De veranderende bevolkingssamenstelling en de kwaliteitseisen die aan woonomgevingen worden gesteld, hebben invloed op de woonmilieus. Een eerste exercitie leert dat dit geen eenvoudige opgave is. Onderzocht wordt hoe gerichter te sturen valt op woonmilieudifferentiatie in samenhang met bereikbaarheid, voorzieningen, recreatie en ruimtelijke kwaliteit.

Ventielfuncties: onderzoek behoefte lange termijn
Voor de periode na 2010 is de Zuidplaspolder de enige grootschalige uitleglocatie om een eventuele extra vraag naar woningbouw in de Zuidvleugel op te nemen. Hiervoor geldt dat aanpassing van het startprogramma voor de periode 2010-2020 pas aan de orde kan komen als in Zuidvleugelverband wordt geconcludeerd dat de woningbouwafspraken niet worden gehaald. Afhankelijk van de behoefte aan een ‘ventielfunctie’ wordt dan in de toekomst het aantal te bouwen woningen vergroot. De rol van de provincie is de woningbouwproductie periodiek te monitoren. De provincie bepaalt aan de hand van jaarlijkse monitoring hoe de ventielfunctie moet worden gebruikt en op welke woonmilieus moet worden ingezet.

Bovenregionale investeringsbereidheid
Investeringen vinden op dit moment op regionaal niveau plaats. In relatie tot 30 procent sociale woningbouw moet duidelijk worden of er bereidheid is tussen de regio’s onderling om bovenregionaal te investeren.



5.6.5 Voorzien in een gezonde leefomgeving

  • beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen;
  • ontvlechting van het vrachtgoederenvervoer in de Drechtsteden door de aanleg van RoBel en A4-Zuid;
  • provinciedekkend basisnet externe veiligheid toewijzen en risicovolle bedrijven hieraan koppelen;
  • gebiedsgericht differentiëren in milieukwaliteiten;
  • risicovolle bedrijven concentreren.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Op de functiekaart en de kwaliteitskaart zijn het goederenspoornetwerk en wegennet aangegeven. Door gebruik te maken van dit netwerk worden personen- en goederenvervoer ontvlochten en vindt het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer door stedelijke gebieden plaats. Dit draagt bij aan een gezonde leefomgeving. De goederenlijn Rotterdam – België (RoBel) is niet op de functiekaart opgenomen omdat dit ruimtelijk geen bevoegdheid is van de provincie Zuid-Holland.

Voor het gebied rond Rotterdam/The Hague Airport is in lijn met de regelgeving rond Schiphol tussen de 20 en 35 Ke-contour geen nieuwe bebouwing met een gevoelige bestemming toegestaan in het buitengebied, tenzij de uitbreiding in de structuurvisie is opgenomen. Binnen de 20 Ke-contour is de herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied wel toegestaan.

In artikel 12, luchthavens en helikopterlandingsplaatsen is aangegeven dat er geen nieuwe luchthavens of helikopterlandingsplaatsen ontwikkeld mogen worden binnen een straal van 1.000 meter van stiltegebieden en binnen een straal van 500 meter van een woongebied.

Ontwikkelen
De provincie streeft ernaar transport, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen zo op elkaar aan te laten sluiten dat de kans op een ramp tot een minimum beperkt is. Dit doet zij door in de buurt van risicovolle activiteiten geen grote groepen mensen meer aanwezig te laten zijn en transport van gevaarlijke stoffen niet langer te laten plaatsvinden door dichtbevolkte binnensteden. Risicovolle bedrijven zijn grotendeels geclusterd in risicoconcentratiegebieden en deze gebieden zijn ontsloten door een provinciedekkend basisnet externe veiligheid. Daarnaast is waar mogelijk overgegaan op veiligere productieprocessen waar minder gebruik wordt gemaakt van gevaarlijke stoffen.

Via herstructurering en transformatie kan de milieukwaliteit op een locatie worden verbeterd (geluidhinder, geurhinder, luchtkwaliteit en onveilige situaties). Een schone en veilige leefomgeving is van belang om het internationale profiel van het stedelijk netwerk te behouden en te ontwikkelen. Naast de intensiveringopgave moet er in en om het stedelijk gebied voldoende ruimte blijven voor een robuuste groen- en waterstructuur. Dit is van belang voor de leefkwaliteit in de stad en goede verbindingen met het buitengebied.

De provincie ziet het als haar opgave om een basiskwaliteit voor externe veiligheid te realiseren. Dit doet de provincie niet alleen. Belangrijke partners zijn vooral het Rijk, de regio’s en de gemeenten. De provincie heeft vooral een regulerende en faciliterende rol.



5.7 Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap

De provincie zet zich in om leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied te behouden en een robuust natuursysteem te realiseren. Bij de realisering van deze doelen moet het landschap in Zuid-Holland met alle kernkwaliteiten gebiedsgericht worden versterkt. De kernkwaliteiten zijn diversiteit, openheid, rust en stilte. Het gaat om:

  • ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen;
  • Cultuurhistorische Hoofdstructuur behouden;
  • realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur; 
  • verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling van het landschap.
     


5.7.1 Ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen

  • opvang van bevolkingsgroei in regionale, goed ontsloten kernen en relatief verstedelijkte zones;
  • balans tussen economische ontwikkelingen in de landbouw en verduurzaming van deze sector;
  • ruimte geven aan economische dragers in deze gebieden die passen bij de kernkwaliteiten;
  • behoud kernkwaliteit landelijk gebied, met bijzondere aandacht voor natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • behoud landbouw als economische kracht en hoeder van het landelijk gebied en stimuleren verbreding van de landbouw;
  • herstellen van het natuurlijk karakter (veenweidegebied, estuariene dynamiek);
  • gedifferentieerde omgang met landbouw in relatie tot bodemdaling en verzilting, binnen randvoorwaarden van de kernkwaliteiten;
  • belangrijke weidevogelgebieden beschermen;
  • biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap;
  • mogelijkheden zoeken voor kleinschalige en bijzondere woon/werkmilieus.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Het is van belang dat de kernkwaliteiten van het landschap herkenbaar zijn weergegeven op de functiekaart van de structuurvisie. Verder wordt dit ingevuld door de verschillende agrarische landschappen op de kaart aan te duiden. Het gaat hierbij om de volgende agrarische landschappen:

  • agrarisch landschap;
  • agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad - land;
  • agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling;
  • agrarisch landschap – risico’s op verzilting, 
  • agrarisch landschap – bollenteelt; 
  • agrarisch landschap – sierteelt.

Daarnaast zijn de belangrijke weidevogelgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur, de Natura2000-gebieden en de Groene Ruggengraat aangegeven. Door de agrarische landschappen met de verschillende opgaven te benoemen, geeft de provincie richting aan de activiteiten en inzet die zij hier wil initiëren.
Op de kwaliteitskaart is dit provinciaal belang ingevuld door hierin naast de stiltegebieden en de topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed verder op te nemen: veenweidelandschap, veenweide-krekenlandschap; droogmakerijenlandschap, plassenlandschap, rivierenlandschap, sierteelt-zanderijenlandschap, landgoederenlandschap, duinlandschap, schurvelingenlandschap, zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap en buitendijks natuurlandschap.

Om de vitaliteit van het landelijk gebied in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse delta te behouden en te ontwikkelen zet de provincie in op regionale, goed ontsloten kernen en op relatief verstedelijkte zones. Op de functiekaart is dit aangegeven. Om ruimte te geven aan economische dragers in deze gebieden die passen bij de kernkwaliteiten zijn op de kaart de agrarische landschappen aangegeven, waarbij de verbrede landbouw één van de functies is. Daarnaast zijn de locaties aangegeven waar verblijfsrecreatie is en nieuwe verblijfsrecreatie mogelijk gemaakt wordt.

Om de kwaliteiten van het landschap te kunnen ontwikkelen en behouden, zijn in de verordening in artikel 2 de bebouwingscontouren aangegeven waarbinnen verstedelijking kan plaatsvinden.
De begrenzing van de bebouwingscontouren is in de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwe stedelijke functies, bebouwing en/of voorzieningen of grootschalige intensieve recreatieve voorzieningen niet ontwikkeld mogen worden buiten de bebouwingscontour. Buiten deze contouren mag in principe niet gebouwd worden.

In artikel 4 zijn regels opgenomen voor agrarische bedrijven in het landelijk gebied.

In artikel 6 zijn regels opgenomen over kernkwaliteiten in de nationale landschappen en over een beeldkwaliteitsparagraaf voor bestemmingsplannen in het Groene Hart.

In de ontwerp AMvB Ruimte is in artikel 2.2.5 regelgeving opgenomen voor de nieuwbouw van recreatiewoningen.

In artikel 3.3 van de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen over de nationale landschappen. Het gaat hier om begrenzing en kernkwaliteiten van de nationale landschappen, uitgewerkt in artikel 6 van de verordening. Daarin is voor de nationale en provinciale landschappen en bufferzones de verplichte beeldkwaliteitsparagraaf voor bestemmingsplannen en/of projectbesluiten uitgewerkt.

Ontwikkelen
Naast behoud en herstel van de kernkwaliteiten, richt de ontwikkelopgave zich met name op de landbouw. Landbouw is één van de dragers van het landschap. Een groot deel van de landbouw heeft te maken met verzilting en bodemdaling. Naar de oplossing van het probleem van verzilting en bodemdaling moet onderzoek worden gedaan. Het onderwerp is om deze reden op de beleidsagenda geplaatst.

In het Groene Hart speelt deze problematiek in drie gebieden in zodanige mate dat hiervoor aparte projecten gestart zullen worden. Het gaat hierbij om Veenweidecontract Gouwe Wiericke/Middelburg-Tempelpolder, Nieuwkoop/ De Venen en gebiedsproces Alblasserwaard. De Middelburg-Tempelpolder en Polder Nieuwkoop zijn diepe droogmakerijen met een urgente wateropgave. Zij liggen als diepe putten in het landschap en hebben daardoor last van (brakke) kwel, deels veroorzaakt door wegzijging uit de directe omgeving. In Polder Nieuwkoop kan de aanzuigende werking op de naastgelegen Nieuwkoopse Plassen mogelijk worden beperkt door peilopzet in combinatie met functieverandering. Dit moet verder worden onderzocht op haalbaarheid. De inlaatbehoefte van de Nieuwkoopse Plassen kan sterk verminderen door het peilregime in de plassen en directe omgeving te flexibiliseren en door het glastuinbouwgebied Noordse Buurt te saneren.

In de Middelburg-Tempelpolder zijn minder mogelijkheden om de effecten van de aanwezige brakke kwel te beperken, onder meer door de aanwezigheid van sierteelt in de omgeving. Mogelijkheden om brakke kwel te onderdrukken door het peil op te zetten moeten worden onderzocht.
In beide droogmakerijen moet bij eventuele functieverandering de ruimtelijke kwaliteit verbeteren en vindt waar nodig en mogelijk koppeling plaats met waterberging, natuurontwikkeling, recreatie en toerisme en woningbouw. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van brakke kwel. Op korte termijn worden ontwikkelingen uitgesloten die toekomstige oplossingen voor de wateropgave ernstig bemoeilijken. Het gaat hierbij vooral om onomkeerbare kapitaalintensieve investeringen zoals nieuwe bebouwing voor agrarische bedrijven en dergelijke.

De Alblasserwaard/Vijfheerenlanden is een grootschalig, open veenweidelandschap omsloten door de grote rivieren Lek en Merwede. De Vijfheerenlanden is een overgangszone tussen het veenweidelandschap van de waarden en het rivierenlandschap van Gelderland. De westkant en zuidrand van de Alblasserwaard kent langs de rivieren een sterk verstedelijkt karakter. De bedrijventerreinen langs de rivier zijn veel in gebruik door bedrijven gerelateerd aan de mainport Rotterdam. Bodemdaling afremmen, een robuust watersysteem realiseren en aanleg van de Groene Ruggengraat zijn essentiële opgaven in het gebied. In de Merwedezone vindt komende jaren een transformatie plaats. Door stedelijke ontwikkelingen te geleiden moet een goede overgang tussen stad en land gerealiseerd worden. Daarbij vraagt ook de ontsluitingsproblematiek van Kinderdijk om aandacht net als de ontwikkeling van de bedrijvenlocatie Driehoek bij Sliedrecht.

Kernkwaliteiten van het landschap ontwikkelen en behouden kan de provincie niet alleen. Hiervoor is in de eerste plaats de inzet van de agrariërs als dragers van het landschap van essentieel belang. Zonder betrokkenheid van deze groep komt dit provinciale belang moeilijk van de grond. Maar daarnaast is ook de inzet van de gemeenten, de regio’s, het Rijk, de (natuur)beheerders van het landschap en de waterschappen van belang. Gezamenlijk moeten activiteiten geïnitieerd worden om de ambities te realiseren.

Zoals vastgelegd in de Voorloper Groene Hart is behoud en herstel van de kernkwaliteiten uitgangspunt voor het hele gebied van het Groene Hart. Het gaat hierbij om de kernkwaliteiten rust en stilte, openheid, landschappelijke diversiteit en veenweidekarakter.
De kernkwaliteiten voor het Groene Hart zijn door de gezamenlijke Groene Hartgemeenten en provincies uitgewerkt in de kwaliteitsatlas Groene Hart, die inspiratiebron is voor de beeldkwaliteitsplannen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook voor ontwikkelingen in de andere nationale landschappen is behoud en herstel van kernkwaliteiten uitgangspunt.

Bestuurlijke afspraken
In het kader van de diverse genoemde projecten zijn bestuurlijke afspraken gemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan het Veenweideconvenant en de bestuursovereenkomst ILG.

Onderzoeken
Integrale gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit
Bij de ruimtelijke ontwikkeling in Zuid-Holland is sturen op kwaliteit nog niet voldoende ingebed in het ruimtelijk beleid. De regioprofielen geven richting aan de verschillende gebiedskwaliteiten. In de regioprofielen gaat het niet alleen om cultuur, stilte, duisternis of landschap, maar om alle ruimtelijke kwaliteiten. Samen met andere partijen wil Zuid-Holland gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit ontwikkelen om kwaliteitsaspecten verder uit te werken. De functiekaart en kwaliteitskaart vormen voor de provincie de basis voor het uitwerken van de gebiedsprofielen.

Een gebiedsprofiel is een integraal kader om het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid gebiedsgericht in te vullen. De gebiedsprofielen moeten ingaan op de landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorie, de economische vitaliteit en de sociaal-culturele identiteit. De gebiedsprofielen worden samen met andere gebiedspartners opgesteld. Dit zijn de gemeenten, waterschappen, projectontwikkelaars, agrariërs enzovoorts. Er wordt duidelijk aangegeven wat van welke partner verwacht kan worden. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen die reeds in een gebied lopen, zoals bijvoorbeeld in het kader van de provinciale landschappen, nationale landschappen, greenports enzovoorts.

Het gebiedsprofiel is een referentiedocument voor ruimtelijke kwaliteit bij gebiedsprocessen en voor de gemeentelijke beeldkwaliteitsparagraaf in nationale landschappen. Daarnaast is het een basisdocument voor alle partners (en dus ook de provincie) om inzet van (juridisch, financieel, enzovoorts) instrumentarium te bepalen. Het moet duidelijkheid en zekerheid bieden voor alle partners, waardoor een positieve spin-off voor gebiedsontwikkeling met kwaliteit ontstaat.

Opstellen Agenda Landbouw
De land- en glastuinbouw zijn belangrijke economische sectoren en dragers van het landelijk gebied. De ontwikkelingen in de internationale markten, de druk op de ruimtevraag voor andere functies (natuur, water en verstedelijking), de eisen aan de kwaliteit van landbouw en de beschikbaarheid van zoetwater voor de lange termijn plaatsen de landbouw voor een grote opgave. Daarnaast speelt de landbouw sector een sleutelrol bij de realisatie van de ambities, zoals beschreven in hoofdstuk 4. Daarom gaat de provincie samen met de sector en maatschappelijke partners op een interactieve manier werken aan een toekomstvisie van de landbouw. Hierbij staat de economische duurzaamheid van de landbouw centraal.
In dit proces wordt gezocht naar beelden van een duurzame, vitale landbouw in relatie tot de opgaven waar de provincie voor staat. Het gaat dan om de volgende opgaven als:

  • tegengaan van de verstedelijking en verrommeling en het ruimte bieden aan recreatie in relatie tot verbrede landbouw;
  • in het Groene Hart remmen van de bodemdaling en behoud van het landschap;
  • in de delta omgaan met een verwachte toename van verzilting in relatie tot de beschikbaarheid van zoetwater.

Beleidsnotitie bevolkingsdaling
Om te analyseren wat er werkelijk speelt in het Groene Hart en de regio’s Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten wordt in een interactief proces met regio’s en gemeenten gewerkt aan bewustwording van de mogelijke consequenties en zo mogelijk te ondernemen acties.

Visie recreatie en toerisme
Voor de gehele provincie wordt de visie op recreatie en toerisme geactualiseerd. Daarbij wordt ook in beeld gebracht op welke wijze recreatie en toerisme economische dragers van een vitaal landelijk gebied kunnen vormen. Met de regio Goeree-Overflakkee wordt gezamenlijk gewerkt aan een visie op dit terrein. Zie verder paragraaf 5.8.1.



5.7.2 Realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur

  • voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) met inbegrip van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura2000). 
  • realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de Ecologische Hoofdstructuur te vergroten; de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren, bijvoorbeeld door de Groene Ruggengraat en Deltanatuur; 
  • de water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren; 
  • natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur veilig stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik;
  • Ecologische Hoofdstructuur waar mogelijk beter benutten voor recreatie.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
De Ecologische Hoofdstructuur, de Natura2000-gebieden en de belangrijke weidevogelgebieden zijn (globaal) begrensd en herkenbaar op de functiekaart. Het tracé van de Groene Ruggengraat in Gouwe Wiericke en de Alblasserwaard is nog indicatief en zal verder worden uitgewerkt in het kader van de daar lopende gebiedsprocessen. Door deze functies weer te geven op de functiekaart zijn de Ecologische Hoofdstructuur en de belangrijke weidevogelgebieden veiliggesteld en beschermd en kunnen de nieuwe natuurgebieden voortvarend ontwikkeld worden. Op de kwaliteitskaart is ook het buitendijks natuurlandschap aangegeven. In artikel 5 van de verordening is de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur op het land vastgelegd. In deze gebieden is de hoofdfunctie ‘natuur’.

In de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen over de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat hierbij om de aanwijzing en begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en om regels voor grondgebruik. Voor de Natura2000-gebieden is Europese en nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet) van toepassing.

Ontwikkelen
Om een complete Ecologische Hoofdstructuur te realiseren worden, naast bescherming van de bestaande Ecologische Hoofdstructuur, de nodige verbeteringsmaatregelen genomen en wordt het ontbrekende deel van de nieuwe Ecologische Hoofdstructuur gerealiseerd.

Er lopen binnen de provincie meerdere projecten en programma’s die bijdragen aan de completering van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze zijn opgenomen in de uitvoeringsagenda.

Bestuurlijke afspraken
In de bestuursovereenkomst Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) zijn de groenopgaven tot 2013 geformuleerd. Voor de restopgave, die niet gefinancierd kan worden uit deze ILG-gelden, moet een nieuwe bestuursovereenkomst opgezet worden.

Onderzoeken en agenderen
Voor de ecologische verbinding bij Katwijk, de ecologische verbinding tussen de Geerpolderplas en de Westeinderplas en de ecologische verbinding bij Strijen zal in overleg met betrokken partijen worden nagegaan welk tracé het meest geschikt is. Haalbaarheid en robuustheid zijn hierbij belangrijke overwegingen.

Financiering afronden Ecologische Hoofdstructuur
De groene kwaliteit wordt steeds belangrijker voor de inwoner van Zuid-Holland.
De financiering hiervan is een belangrijke opgave, die grotendeels bij het Rijk ligt. Voor bestaande projecten en programma’s, zoals de Ecologische Hoofdstructuur, Investeringsbudget Landelijk Gebied en Recreatie om de stad, zijn slechts voor een beperkte tijd financiële middelen beschikbaar. Bijvoorbeeld tot 2013 zijn door het Rijk financiële middelen beschikbaar gesteld voor de Ecologische Hoofdstructuur, maar deze is dan nog niet compleet. Voor de restopgave zijn extra rijksmiddelen nodig.



5.7.3 Verbeteren belevingswaarde en verrommeling verminderen

  • openheid behouden;
  • (snel)wegpanorama’s en openbaar vervoerpanorama’s behouden;
  • verrommeling actief opruimen en tegengaan, rekening houdend met kernkwaliteiten van landschap, natuur en cultuurhistorie (bijvoorbeeld saneren verspreid glas);

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Om de ruimtelijke kwaliteit van het landschap te verbeteren zet de provincie in op het behoud van openheid en de daarmee samenhangende panorama’s. Dit is één van de kernkwaliteiten waarop de provincie zal sturen. De te beschermen en te ontwikkelen kernkwaliteiten in algemene zin zijn diversiteit, openheid, rust en stilte.

Om de belevingswaarde te verbeteren en de verrommeling van het landschap te verminderen zijn op de kwaliteitskaart de openbaar vervoerpanorama’s, de snelwegpanorama’s en de stiltegebieden weergegeven. De provincie wil proactief sturen op kwaliteit. Door deze functies op te nemen op de kwaliteitskaart geeft de provincie aan welke ambities de provincie nastreeft in de gezamenlijke aanpak voor dit deel van de provincie. Ontwikkelingen in de zones van de panorama’s zijn alleen mogelijk als zij geen afbreuk doen aan de kwaliteit van openheid, de zichtlijnen naast de kernkwaliteiten en de cultuurhistorische zones.

In artikel 4 van de verordening zijn randvoorwaarden opgenomen voor agrarische bebouwing. Door de agrarische bebouwing te concentreren en regels hierover op te nemen in de verordening, wordt de verrommeling van het landschap tegengegaan en de belevingswaarde verbeterd en blijft de openheid behouden. Nieuwe glastuinbouw buiten glastuinbouwgebieden en greenport Westland/Oostland is uitgesloten. Bestemmingsplannen dienen hierop te worden aangepast.

De provincie hanteert verder nog specifieke instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan een verbetering van de belevingswaarde en minder verrommeling van het landschap. Het gaat hierbij om:
ruimte voor ruimte, nieuwe landgoederen en landelijk wonen.

Ontwikkelen
Een eerste aanzet is de sanering van het verspreid liggende glas in het open landschap. Het gaat om een saneringsprogramma van 246 hectare verspreide glastuinbouw. Gemeenten maken voor 2011 concrete voorstellen, inclusief financiering. De uitvoering van de sanering ligt bij de gemeenten. De provincie heeft vooral een stimulerende, agenderende en faciliterende rol.

Onderzoeken en agenderen
De op te stellen gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden ook voor deze opgave een handvat.



5.7.4 Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur

Bij het provinciaal belang ‘behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur’ horen de ambities:

  • topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed beschermen;
  • molenbiotopen beschermen;
  • in stand houden van landgoederenbiotopen;
  • archeologische waarden beschermen.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed
De topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed zijn weergegeven op de kwaliteitskaart. Voor de bescherming van deze belangrijke gebiedscategorieën wordt onderscheid gemaakt in twee algemene richtlijnen voor ordening en sturing (zie hoofdstuk 4.7.2). Deze algemene richtlijnen zijn gebiedsspecifiek uitgewerkt in de regioprofielen cultuurhistorie, waarin tevens de cultuurhistorische waarden zijn beschreven. Voor gebiedsspecifieke toepassing wordt derhalve verwezen naar deze regioprofielen.

Molenbiotopen
In artikel 13 van de verordening is regelgeving opgenomen voor de molenbiotopen. Het gaat hierbij om de vrije windvang en het zicht op de molen.

Landgoedbiotoop
In artikel 14 van de verordening is regelgeving opgenomen voor de landgoedbiotoop. Het gaat hierbij om bescherming en versterking van de landgoederen.

Archeologie
Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten gehouden zijn archeologie op te nemen in bestemmingsplannen. Aanvullend hierop zijn in de regioprofielen cultuurhistorie richtlijnen opgenomen hoe gemeenten in ruimtelijke plannen om dienen te gaan met bekende archeologische waarden en gebieden met een archeologische verwachting. Uitgangspunt conform het Europese Verdrag van Malta is dat archeologisch erfgoed niet wordt verstoord. Daarnaast is de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) opgesteld met daarin opgenomen de vijf belangrijkste archeologische onderzoeksthema’s en bijbehorende onderzoeksvragen. Archeologisch onderzoek is in ieder geval niet nodig als bij bodemverstoring geen archeologische waarden of verwachtingswaarden dreigen te worden verstoord of als de werkzaamheden in geval van archeologische verwachtingswaarden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld of het plan een omvang kent van minder dan 100 m2; de CHS vormt hierbij uitgangspunt. In overeenstemming met de Monumentenwet kunnen gemeenten hiervan gemotiveerd afwijken, mits dit wordt onderbouwd met archeologische onderzoekgegevens met voldoende spreiding over het gebied. Bekende archeologische waarden op de grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland dienen altijd beschermd te worden door opname in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In een aantal gevallen treedt de provincie op als bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Het betreft hierbij de volgende situaties:
de provincie is verstoorder (bijvoorbeeld bij aanleg van provinciale wegen); bij gemeentegrens overschrijdende plannen (bijvoorbeeld in geval van aanleg van leidingen voor aardgas of elektriciteit).

Ontwikkelen
Bij het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur gaat het vooral om het beschermen van cultuurhistorische waarden. Er ligt geen ontwikkelopgave voor de provincie of andere partijen aan ten grondslag. Wel kan sprake zijn van ruimtelijke ontwikkelingen die het cultuurhistorisch belang raken, in positieve dan wel negatieve zin. Deze situaties zijn hierboven onder Ordenen beschreven.

Onderzoeken en agenderen
Archeologie en cultuurhistorie in ruimtelijke plannen
Voor het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zal onderzocht worden hoe gemeenten omgaan met archeologie in hun ruimtelijke plannen. Voorts wordt er voor de 114 landgoederen zonder landgoedbiotoop onderzocht of voor 29 daarvan een kasteelbiotoop te ontwikkelen is en voor de overige 85, of de omgeving ervan te beschermen is. Voor zover ze in de landgoederenzone liggen, vindt onderzoek plaats ter bescherming van historische landgoederen en de omgeving daarvan (de landgoedbiotoop). De regioprofielen cultuurhistorie zullen worden benut als bouwsteen voor de nader te ontwikkelen integrale gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.



5.8 Stad en land verbonden

Doel van deze hoofdopgave is de samenhang tussen stad en land te versterken om de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van het stedelijk en landelijk gebied binnen de stedelijke invloedssfeer te vergroten. Deze samenhang bepaalt uiteindelijk de kwaliteit van het vestigingsklimaat in de provincie en de mate van tevredenheid van bewoners over de kwaliteiten van het gebied waar zij wonen. De Zuidvleugelgroenstructuur Zuid-Holland is de drager voor deze opgave.



5.8.1 Versterken recreatieve functie en groenstructuur

  • ontwikkelen van een volledig en gevarieerd recreatieaanbod binnen en buiten de stad;
  • beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad;
  • verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het landschap nabij de stad; 
  • ontwikkelen en compleet maken van een aantrekkelijk en veilig recreatief netwerk (fiets- en wandelpaden, wegen, waterwegen, recreatietransferia) dat zowel stad en land als groengebieden onderling verbindt;
  • stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte landbouw;
  • tegengaan van versnippering en verrommeling van het landschap;
  • versterken van culturele en toeristische voorzieningen;
  • wateropvang in stadsranden als onderdeel van de groenstructuur.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
De Zuidvleugelgroenstructuur is weergegeven op kaart 4.8.1.a en bestaat uit vier onderdelen: de provinciale landschappen, de regioparken, de grote eenheden stedelijk groen en een groenblauw netwerk dat die onderdelen verbindt. De bescherming van de provinciale landschappen vindt plaats via het contourenbeleid, de rijksbufferzones en nationale landschappen.

In artikel 2 van de verordening wordt ruimte geboden voor bebouwing ten behoeve van recreatie buiten de bebouwingscontour. Het gaat in dit kader om kleinschalige bebouwing passend bij en ter ondersteuning van recreatieve functies.

De begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is in artikel 5 van de verordening vastgelegd. Aangegeven is hoe de EHS in bestemmingsplannen moet worden opgenomen

In de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat hierbij om de aanwijzing en begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en om regels voor grondgebruik. In artikel 3.3 is regelgeving opgenomen over de nationale landschappen. Het gaat hier om de begrenzing en de kernkwaliteiten van de nationale landschappen.

Ontwikkelen
Met de Zuidvleugelgroenstructuur wil de provincie het stedelijk en het landelijk gebied met elkaar verbinden en verweven. De zes provinciale landschappen binnen het stedelijk netwerk Zuid-Holland vormen de kern van de groenstructuur. Dit zijn Midden-Delfland, Land van Wijk en Wouden, Duin, Horst en Weide, Hollands Plassengebied, Bentwoud-Rottemeren en IJsselmonde. De gemeenschappelijkheid van deze zes provinciale landschappen ligt in de omvang en de ligging van de landschappen tussen stedelijke gebieden. De betrokkenheid van meerdere regio’s en gemeenten en de aanwezigheid van verschillende functies, maakt dat de ontwikkeling van provinciale landschappen integrale opgaven zijn en een sterke relatie hebben met de stad.

De komende jaren wordt ingezet op de ontwikkeling van ongeveer 5.000 hectare nieuw groen. De provincie voert hierop de regie; de uitvoering ligt grotendeels bij de regio. Per regio en project worden bestuurlijke afspraken gemaakt over financiering, trekkerschap en planologische aspecten. De voortgang hiervan stuit op vergelijkbare knelpunten als die van de Ecologische Hoofdstructuur. Om aan de recreatieve vraag te voldoen, wil de provincie bestaande recreatiegebieden herinrichten, nieuwe gebieden ontwikkelen en het landelijk gebied beter toegankelijk te maken. Daarbij moet worden nagegaan hoe deze opgave met andere opgaven in de gebieden kan worden gecombineerd. Er is vooral aandacht nodig voor de stadsranden die nu vaak verrommeld en weinig uitnodigend zijn en daardoor de relatie stad-land negatief beïnvloeden.

De kwaliteit en bruikbaarheid van het landelijke gebied gekoppeld aan de stad verbeteren, kan de provincie niet alleen. Hiervoor is de inzet van regionale partijen van essentieel belang. In samenwerking met gemeenten, ondernemers uit de landbouw en recreatie, groenbeheerders en verschillende maatschappelijke organisaties initieert de provincie activiteiten om de ambities te realiseren.

Onderzoeken en agenderen
De Zuidvleugelgroenstructuur
Om de groenstructuur te vormen is het noodzakelijk om een goede organisatiestructuur op te zetten met voldoende middelen. De provincie zal het initiatief nemen om deze organisatiestructuur op te zetten. De provincie ziet het als haar taak om:

  • alle relevante partners te binden aan de beschreven ontwikkelingen;
  • een gedeelde visie te ontwikkelen op de genoemde opgaven;
  • deze ontwikkelopgave en het beheer te concretiseren in een haalbaarheidsstudie;
  • verantwoordelijkheden voor uitvoering van de haalbaarheidsstudie bij de betreffende partijen neer te leggen. Dit zijn de regio’s, de gemeenten, de waterschappen, maar ook relevante private partijen.

In de uitvoeringsfase zullen de andere publieke en private partners een grotere rol hebben. De provincie zal zeker blijven participeren tijdens de uitvoering. De rol van de provincie richt zich in deze fase meer op stimuleren, aanjagen, faciliteren, belemmeringen wegnemen, besluitvorming organiseren en eventueel haar juridisch instrumentarium inzetten.
Ten aanzien van het beheer wil de provincie haar betrokkenheid beperken tot kaderstellend, strategisch beheer. Voor het beheer van recreatiegebieden ligt hier een veranderingsopgave die nader vorm moet worden gegeven. Voor een deel van de nog niet gerealiseerde EHS hectares wordt gestreefd naar realisering door middel van het instrument van particulier natuurbeheer, waarbij de eigendom van de grond blijft berusten bij de grondeigenaar die de functiewijziging naar natuur bewerkstelligt.

Financieringsstrategie groenstructuur
De Zuidvleugelgroenstructuur met vooral de provinciale landschappen kan alleen ontwikkeld worden als daarvoor voldoende financiële middelen beschikbaar zijn. In deze paragraaf is een aantal mogelijkheden benoemd die verder onderzocht moeten worden. Hierbij wordt gedacht aan een haalbaarheidsstudie voor de uitvoeringsalliantie. Samen met andere partners worden de mogelijkheden hiervoor verkend, inclusief andere manieren van samenwerken. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is een provinciaal groenfonds op te richten. De provincie zal het initiatief nemen om voor alle provinciale landschappen en het groenblauw netwerk een overkoepelende strategie uit te werken.

Visie recreatie en vrije tijd
Zuid-Holland wil een visie opstellen waarin de provinciale beleidskaders voor de kwantitatieve en kwalitatieve recreatieopgave worden uitgewerkt. De provincie zet in op het verminderen van recreatietekorten dichtbij huis door de aanleg van nieuwe recreatiegebieden, een verbeterde kwaliteit van de bestaande gebieden en een verbeterde ontsluiting van de natuur- en recreatiegebieden en het landelijk gebied. Aanvullend zijn hogere kwaliteit, meer variatie in het recreatieaanbod en toegankelijkheid/bekendheid, aspecten die van belang zijn om een beter gebruik van het recreatief aanbod te realiseren. Dit betekent een verschuiving van een kwantitatieve benadering gericht op hectares naar een kwalitatieve benadering op basis van de recreatieve vraag.
Het resultaat is een landschappelijk netwerk; een samenhangend, gedifferentieerd totaalaanbod van recreatiegebieden, natuurgebieden en aantrekkelijk landelijk gebied, waarbij het fijnmazig groenblauw infrastructureel (route)netwerk de verbindende factor is. De provinciale landschappen zijn hierin een belangrijk onderdeel. De visie is bedoeld om de positie en rol van de provincie op het beleidsterrein recreatie te verduidelijken. Dit doet de provincie onder andere door uit te werken hoe zij in de toekomst met andere partijen wil samenwerken om het recreatieaanbod te realiseren en het beheer te organiseren.

Provinciale landschappen
In de structuurvisie zijn zes provinciale landschappen onderscheiden aan de hand van de criteria die in hoofdstuk 4 zijn beschreven. Onderzocht moet worden in hoeverre deze criteria passen bij provinciale beleidskaders die in de Recreatievisie worden uitgewerkt. Dit kan leiden tot een herbegrenzing van het gebied dat tot provinciale landschappen wordt gerekend.

Recreatie om de stad programma 2e fase
Nieuwe opgaven (kwaliteitsverbetering, uitbreiding of herstructurering bestaande recreatiegebieden, aanpak barrières) worden bepaald in relatie tot de ontwikkeling van een goed functionerend landschappelijk netwerk. Ook na realisering van de Zuidvleugel Zichtbaar Groener opgave tot 2013 bestaat er een tekort aan recreatiemogelijkheden (onderzoek Kenniscentrum Recreatie). Per gebied moet worden bepaald waar winst te behalen is met het aantal recreatieplaatsen en de geboden kwaliteit. Het verwachte tekort wordt onderzocht. Hiervoor is nog geen financiële dekking door het Rijk voorzien.



5.9 Van uitvoeringsstrategie naar uitvoeringsagenda

In de uitvoeringsstrategie is voor alle provinciale belangen een aanzet gegeven voor de wijze waarop de provincie denkt dat de voornemens gerealiseerd kunnen worden. In veel gevallen zullen bijdragen van andere overheden, organisaties en particulieren worden gevraagd. De rol van de provincie kan daarbij variëren per onderwerp. Van de thema’s ‘ordenen’, ‘ontwikkelen’ en ‘onderzoeken en agenderen’ worden ‘ontwikkelen’ en ‘onderzoeken en agenderen’ uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. Het ‘ordenen’ is in de provinciale verordening geconcretiseerd.
De uitvoeringsagenda biedt inzicht in de wijze waarop de doelen uit de visie zullen worden gerealiseerd. Afstemming en samenhang in ontwikkelingen vormen hierbij het uitgangspunt.

Drie bovenregionale opgaven
Uit de visie en de uitvoeringsstrategie komen drie bovenregionale opgaven naar voren (Zuidvleugelgroenstructuur, Zuidvleugelnet en gebiedsprofielen), die vragen om aanvullende programma’s. Uit de hoofdopgave ‘Stad en Land verbonden’ komt naar voren dat ontwikkelingen tussen het stedelijk en het landelijk gebied om meer samenhang vragen. De aantrekkelijkheid en de leefbaarheid binnen de invloedssfeer van het stedelijk gebied moeten worden vergroot. Het concept van de Zuidvleugelgroenstructuur is hiervoor bedoeld.

Om optimaal invulling te kunnen geven aan de hoofdopgave ‘Divers en samenhangend stedelijk netwerk’ wil de provincie samen met de Zuidvleugelpartners vervolgafspraken maken over de programma’s voor ruimtelijke ontwikkeling in de omgeving van de haltes. Deze nieuwe afspraken vormen de basis voor de uitwerking van kansen en potenties rond het hele Zuidvleugelnet.

De hoofdopgave ‘Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap’ vraagt om een versterking van ruimtelijke kwaliteiten. De provincie wil aan deze opgave verder invulling geven door gebiedsprofielen op te stellen.

Samenwerking nodig
In de uitvoeringsstrategie is aangegeven dat de provincie al langer werkt aan programma’s en projecten om invulling te geven aan de uitvoering van haar beleid. In de uitvoeringsagenda wordt per hoofdopgave aanvullend op deze strategie een overzicht gegeven van de belangrijkste programma’s en projecten.

De provincie kan deze ambities niet alleen waarmaken. Samenwerking met andere relevante partners uit publieke en private organisaties staat centraal. De vijf hoofdopgaven en veertien provinciale belangen zijn nauw verbonden met de ontwikkelopgaven in de regio’s. De regio’s hebben structuurvisies opgesteld en hierin hun eigen wensen neergezet. De provincie wil met de regio’s afspraken maken over de uitvoering van de projecten en programma’s. De provincie heeft aan de hand van de vijf hoofdopgaven regionale agenda’s opgesteld. Deze zijn in de uitvoeringsagenda verder uitgewerkt. Deze regionale agenda’s vormen de basis voor de overleggen met de regio’s.