Visie op Zuid-Holland

Voorwoord

Met de invoering van de nieuwe Wro heeft elke bestuurslaag de opdracht gekregen om haar ruimtelijke belangen vooraf aan te geven met als uitgangspunt: decentraal wat kan, centraal wat moet. De afgelopen periode is daar binnen en buiten de provincie hard aan gewerkt. Met trots presenteer ik u de structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" als resultaat van dat proces.

Het Rijk heeft ons met de nota Randstad 2040 uitgangspunten meegegeven voor het ruimtelijk beleid. Onze visie speelt in op ontwikkelingen op het gebied van klimaat en water, en bouwt voort op de Voorloper Groene Hart, afspraken in Zuidvleugelverband en regionale visies.

Nieuw is dat we de stap willen zetten van het alleen sturen op functies naar het sturen op functies èn kwaliteiten. Daarom treft u naast de gebruikelijke functiekaart ook een kwaliteitskaart aan. Sturen op de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied is daarmee één van de drie bovenregionale opgaven vanuit de structuurvisie (voor de kwaliteit van het stedelijk gebied zijn immers primair de steden verantwoordelijk).
De andere twee bovenregionale opgaven die de komende periode extra aandacht zullen krijgen zijn de Zuidvleugelgroenstructuur en daarbinnen vooral de provinciale landschappen en het Zuidvleugelnet als stedelijk netwerk, waar we mobiliteit en verstedelijking nog beter met elkaar willen verknopen.

Als we kijken naar de inhoud van de visie dan vindt er in Zuid-Holland een belangrijke verschuiving plaats. Konden we in het verleden wellicht nog kiezen voor uitbreiding en fysieke groei van stad en infrastructuur, het komende decennium zal het vooral gaan om herontwikkeling. In de structuurvisie, ligt zowel voor wonen als werken, het zwaartepunt binnen de bestaande contouren. Alleen voor bollengrondcompensatie en glastuinbouw (zoeklocaties) wordt zonodig nieuwe ruimte geboden. Dit maakt de opgave moeilijker. Als we daar bij betrekken dat markt en overheid daarvoor minder geld hebben dan kunnen we concluderen dat de provincie meer dan vroeger, andere overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties moet overtuigen van het belang van een gemeenschappelijk uitvoeringsprogramma.

De provincie maakt van de structuurvisie een dynamisch instrument dat adequaat inspeelt op de ruimtelijke ontwikkelingen van Zuid-Holland. We gaan de visie regelmatig aanpassen op basis van sectorale visies (denk aan de Agenda Landbouw of de Visie Recreatie en Vrije Tijd ) en bovendien elk jaar aan andere ontwikkelingen.

Tegelijk met deze structuurvisie is in de provinciale Verordening Ruimte ook de ruimtelijke regelgeving voor de hele provincie gelijk getrokken. Na vier streekplannen met soms heel verschillende systemen is er nu één visie voor de gehele provincie; met ambitie en gericht op kwaliteit.

Govert Veldhuijzen

Gedeputeerde voor Ruimtelijke Ordening



1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincie Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor haar hele grondgebied op te stellen. De invoering op 1 juli 2008 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) was een goede aanleiding voor aanpassing van haar ruimtelijk beleid. Meer dan ooit daagt deze wet overheden uit gezamenlijk en actief de ruimtelijke ontwikkeling van ons land ter hand te nemen.



1.2 Doel

In een provincie met 3,5 miljoen mensen en belangrijke economische clusters is de ruimte schaars. Zuid-Holland is een intensief gebruikt gebied met een strategische ligging op het kruispunt van internationale verbindingen. De lage ligging van Zuid-Holland en de ligging aan zee hebben invloed op de mogelijkheden om de beschikbare ruimte te benutten. Een gevarieerd landschap van delta, kust, rivieren en veenweiden in directe nabijheid van steden vormt een uniek decor. Dit biedt de provincie kansen om haar internationale concurrentiepositie uit te bouwen. De mens is daarin de bepalende factor. Zuid-Holland wil de inwoners nu en in de toekomst een goede en veilige woon-, werk- en leefomgeving bieden. Leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit staan centraal om de dynamiek, creativiteit en innovatiekracht van de mensen in Zuid-Holland verder te laten bloeien.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De provincie werkt daarvoor samen met gemeenten en andere partijen, Ze doet dit vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Dat kan zijn door te ordenen, programma’s en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren of te agenderen. Kaarten zijn een ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities. Meer dan voorheen stuurt de provincie op hoofdlijnen en zet zij in op vroegtijdige samenwerking. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders. Hierbij zijn sturen op efficiënt ruimtegebruik, verbeteren van de verbindingen en samenhang tussen de gebieden naast versterken van de ruimtelijke kwaliteiten de uitgangspunten. Vandaar de subtitel “Ontwikkelen met schaarse ruimte”. Dit vraagt om duidelijke keuzes. Deze zijn in de structuurvisie gemaakt op basis van de provinciale belangen.

De structuurvisie vervangt het interimbeleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplannen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, de Nota Regels voor Ruimte (2006) evenals de structuurvisie Noordse Buurt -Nieuwkoop (2009) die integraal in deze structuurvisie is overgenomen. De structuurvisie implementeert de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Ook de verstedelijkingsafspraken over de Zuidvleugel zijn nu in het ruimtelijk beleid verankerd.

Het grootste deel van het interimbeleid komt overeen met het provinciaal belang zoals geformuleerd in deze structuurvisie. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.



1.3 Samenhang met andere plannen

De structuurvisie staat niet op zichzelf maar heeft een samenhang met sectorale plannen in de provincie en met andere plannen.



1.3.1 Randstad 2040, Zuidvleugel, Voorloper Groene Hart en Zuidwestelijke Delta

Zuid-Holland heeft deelgenomen aan de integrale structuurvisie Randstad 2040 van het Rijk. Vanuit de Nota Ruimte is ingezoomd op de Randstad. Daarnaast is er nog een aantal taken en opdrachten die het Rijk aan de provincie oplegt of waar afspraken over zijn, zoals de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur, de uitwerking van de kernkwaliteiten van de nationale landschappen Groene Hart en Hoeksche Waard en het beschermen van de rijksbufferzones.

Op regionaal niveau heeft de provincie samen met de stedelijke regio’s gewerkt aan visievorming en zijn afspraken gemaakt over de Zuidvleugel en het Groene Hart.
In het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel is de verstedelijkingsstrategie voor de Zuidvleugel uitgewerkt. Een daaraan gekoppelde groenstrategie is in ontwikkeling. Deze bestuurlijke afspraken zijn belangrijke bouwstenen voor de structuurvisie van Zuid-Holland. De drie Groene Hartprovincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland hebben de Voorloper Groene Hart opgesteld en vastgesteld als belangrijke gezamenlijke bouwsteen voor de provinciale structuurvisies, met daarin interprovinciale beleidslijnen voor een gemeenschappelijk Groene Hartbeleid.
Tot slot zijn overige bestuurlijke afspraken, die invloed hebben op de ruimtelijke inrichting van Zuid-Holland in de structuurvisie en verordening, meegenomen. Voorbeelden hiervan zijn het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) of het samenwerkingsverband Zuidwestelijke delta voor het zuidelijk deel van de provincie.



1.3.2 Samenhang met Provinciaal Waterplan, Actieprogramma Klimaat en Ruimte en planMER

Ruimte, water en klimaat vragen om samenhang in beleid. Daarom zijn de Provinciale Structuurvisie, het Provinciaal Waterplan en het Provinciaal Actieprogramma Klimaat en Ruimte in samenhang opgesteld.
De ruimtelijke aspecten in het Provinciaal Waterplan hebben conform de Waterwet en de Wro de status van een provinciale structuurvisie. Verder zijn provinciale wateropgaven op het gebied van kaderstelling, toezicht en regie in het Provinciaal Waterplan en in de Provinciale Waterverordening uitgewerkt. De aanbevelingen van de Deltacommissie en de overige opgaven uit het Nationaal Waterplan zijn ook verwerkt, evenals de eisen die gelden in relatie tot de Europese Kaderrichtlijn Water. Zie hiervoor met name figuur 5.2 (‘ligging en status van KRW-oppervlaktewaterlichamen’) en figuur 5.4 (‘huidige ecologische toestand’) van het Provinciaal Waterplan.

De inzichten in de gevolgen van de klimaatverandering noodzaken overheden wereldwijd tot beleidsaanpassingen. Voor Zuid-Holland staan deze in het Actieprogramma Klimaat en Ruimte.
Het tegelijk met het ontwerp van de structuurvisie opgestelde planMER heeft direct invloed gehad op afwegingen die binnen het beleidsproces hebben plaatsgevonden voor de volgende belangrijke duurzame onderwerpen:

  • het versterken van sturen op landschappelijke kwaliteit via regioprofielen, kwaliteitskaart en verordening;
  • het consistent toepassen van de lagenbenadering is (via kaartbeelden van het trendscenario) getoetst;
  • voor herstructurering van de woningbouw is een onderzoeksvraag geformuleerd en kwantitatieve opgaven zijn in de structuurvisie toegelicht;
  • kennis over de landbouw (beleidsontwikkelingen en economische ontwikkelingen) bleek onvoldoende en zal worden uitgewerkt in de Agenda Landbouw;
  • beleid ten aanzien van de kwetsbaarheid van weidevogels is opgenomen.


Figuur 1.4 Samenhang met andere plannen en leeswijzer



1.4 Leeswijzer

De structuurvisie bevat zes hoofdstukken. De belangrijkste uitgangspunten en opgaven staan in hoofdstuk 2. Deze zijn gebaseerd op maatschappelijke ontwikkelingen en de bestuurlijke context. Hoofdstuk 3 beschrijft de ambities voor de lange termijn (2040). Hoofdstuk 4 bevat hoofdopgaven en de ambities tot 2020 met daaraan gekoppeld de provinciale belangen. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoeringsstrategie en de belangrijkste instrumenten daarbij. Deze uitvoeringsstrategie bevat de sturingsfilosofie en de manier waarop de provincie de beleidskeuzes gaat realiseren. Ook de functiekaart en de kwaliteitskaart maken deel uit van de structuurvisie. Zij visualiseren de gewenste functies en ruimtelijke kwaliteit tot 2020.
De bijlagen in hoofdstuk 6 geven een verdieping op de in de visie aangesneden onderwerpen en maken daar ook onderdeel van uit.

Bij deze structuurvisie horen meerdere documenten. Belangrijk zijn de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. De verordening is gelijktijdig met de structuurvisie opgesteld en wordt ook gelijktijdig vastgesteld. De uitvoeringsagenda werkt de uitvoeringsstrategie verder uit in ruimtelijke projecten, programma’s en geeft een beeld van de financiering. De beleids- en onderzoeksagenda zijn een belangrijk onderdeel van de uitvoeringsagenda. De provincie actualiseert deze jaarlijks.



2 Uitgangspunten en opgaven

2.1 Inleiding

In Europa zijn de afgelopen jaren de welvaart en mobiliteit sterk toegenomen en is de bevolkingsgroei gedaald. Dit heeft veranderende sociaal-maatschappelijke behoeften tot gevolg. Mensen hebben een groeiende behoefte aan leefbaarheid, identiteit, herkenbaarheid en keuzemogelijkheden. Regio’s concurreren om het talent van de mens. Bij het aantrekken en behouden van mensen in een regio is de dynamiek van economische, culturele en sociale activiteiten bepalend, samen met innovatiekracht en leefbaarheid. Wereldwijd worden de gevolgen van klimaatverandering en energieschaarste steeds duidelijker. Ook de economische verwevenheid is evident. Samenwerking op zowel (inter)nationale als lokale schaal wordt daarmee nog belangrijker.

Ook Zuid-Holland staat midden in een globaliserende samenleving en economie en moet daarop inspelen. De provincie is met de Randstad één van de Europese grootstedelijke regio’s, sterk verweven met economische centra in de wereld. De verbindingen met de Verenigde Staten en Zuidoost-Azië, maar ook met ‘nieuwe’ spelers als China, Zuid-Amerika en Afrika zijn van groot strategisch belang. Zuid-Holland onderscheidt zich in dit krachtenveld dankzij de volgende kenmerken. De provincie heeft een gevarieerd en dynamisch landschap van delta, kust, rivieren en veenweiden én sterke steden met internationale economische clusters. Dit in combinatie met de creativiteit, innovatiekracht en diversiteit van de inwoners maakt Zuid-Holland uniek.

'Visie op Zuid-Holland' reageert en anticipeert op maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen. Dit wordt zichtbaar in de opgaven voor de ruimtelijke inrichting, afgeleid uit trends en mogelijke ontwikkelingen. Daarnaast speelt de bestuurlijke omgeving een belangrijke rol. In dit hoofdstuk zijn de relevante trends en ontwikkelingen in Zuid-Holland toegelicht in paragraaf 2.2. Vervolgens wordt de veranderde ruimtelijke context van Zuid-Holland toegelicht in paragraaf 2.3. Het provinciaal belang en de uitgangspunten voor de sturingsfilosofie komen in paragraaf 2.4 aan de orde. Deze drie invalshoeken samen leiden tot de formulering van integrale hoofdopgaven in paragraaf 2.5.



2.2 Trends en ontwikkelingen

2.2.1 Klimaatverandering

Het klimaat verandert door natuurlijke factoren maar sinds het midden van de 20e eeuw vooral door menselijke invloed (versterking van het broeikaseffect). Het klimaatsysteem kent een 'beperkte voorspelbaarheid', er is altijd kans op onverwachte gebeurtenissen. Dat het klimaat verandert, is zeker, het exacte tempo en de wijze waarop zijn moeilijk voorspelbaar. Om grip te krijgen op de onzekerheden zijn er vier KNMI06-scenario's opgesteld, waarbinnen het toekomstige klimaat zich ontwikkelt. Alle scenario's zijn even waarschijnlijk, er moet dan ook rekening worden gehouden met een bandbreedte. Zie voor een toelichting hierop bijlage 6.1.

De klimaatverandering heeft grote gevolgen voor het watersysteem. Zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren in de winter zetten de waterveiligheid in het benedenrivierengebied onder druk. Zomerdroogte zorgt voor lage rivierafvoeren met negatieve gevolgen voor de zoetwatervoorziening (externe verzilting) en scheepvaart. Droogte heeft in combinatie met hogere temperaturen een negatief effect op de waterkwaliteit. Extreme neerslag kan wateroverlast geven in stedelijk en landelijk gebied. Hoge zomertemperaturen geven een risico voor de volksgezondheid. De behoefte aan koeling neemt toe.


Figuur 2.2.1a Hoogteligging en primaire waterkeringen

Warmer en stabieler zomerweer heeft ook positieve kanten. In de zomer profiteren de kust en groene gebieden van meer toerisme. Hogere temperaturen in de winter zorgen ervoor dat de energievraag voor verwarming afneemt.

Klimaatverandering kan op de lange termijn aanzienlijke effecten hebben voor de aanwezige natuur. Sommige plant- en diersoorten zullen goed gedijen bij temperatuurveranderingen en veranderingen in het watersysteem en andere zullen verdwijnen. Bij het aanwijzen en ontwikkelen van natuurgebieden zal rekening moeten worden gehouden met deze veranderingen. Met name de natuur in het veenweidelandschap kan in de toekomst te maken krijgen met andere omstandigheden. Door goede verbindingen tussen natuurgebieden hebben plant- en diersoorten kans om over afstanden te migreren.



Droogte en verzilting

Door klimaatverandering neemt de kans op droogte en verzilting toe. Zoetwatertekorten kunnen verergeren en vaker voorkomen. Droogte zorgt voor lage rivierafvoeren, afname van zoet grondwater en tekorten in het oppervlaktewater. Dit heeft negatieve gevolgen voor de zoetwatervoorziening. Droogte leidt ook tot een versnelde afbraak van veen (bodemdaling) en heeft in combinatie met hogere temperaturen een negatief effect op de waterkwaliteit.


Figuur 2.2.1b Gevoeligheid voor bodemdaling

Verzilting kent twee vormen: intern en extern. Interne verzilting is verzilting via het grondwater. Dit wordt veroorzaakt door brak water dat vanuit het grondwater in het oppervlaktewater komt via kwel en wellen. Dit speelt in (diepe) droogmakerijen en in een zone direct langs de kust. Externe verzilting is het binnendringen van zout zeewater bij hoge waterstanden op zee en/of lage rivierwaterstanden.
Dit speelt op alle plaatsen waar de zee in open verbinding staat met het binnenwater, zoals bij de Nieuwe Waterweg. Klimaatverandering versterkt vooral de externe verzilting doordat lage rivierafvoeren vaker voorkomen. Ook de zeespiegelstijging heeft effect. Dit kan een bedreiging vormen voor de inlaatpunten van zoet water.


Figuur 2.2.1c Uitgangssituatie verzilting

Droogte en verzilting hangen dus nauw samen met de problematiek van de (zoet)watervoorziening. Zoet water wordt gebruikt om brak water weg te spoelen of bij droogte gewassen, bebouwd gebied en natuurgebieden van geschikt water te voorzien. Hoe warmer het wordt, hoe groter de (zoet)waterbehoefte. Zoet water kan op termijn een schaars goed worden, waarvan de beschikbaarheid niet vanzelfsprekend is.



2.2.2 Toenemende energieschaarste

De welvaartsstijging heeft geleid tot een enorme toename in energiegebruik. Met olie en aardgas als belangrijkste energiebronnen is de CO2-uitstoot de laatste decennia fors toegenomen. Deze stijging zet door als verdere maatregelen uitblijven. De eindigheid van fossiele energiebronnen leidt tot de economische en maatschappelijke uitdaging om alternatieven te vinden.

Energieschaarste vraagt om een duurzame economie. Zorgvuldig omgaan met schaarse hulpbronnen staat daarbij centraal. Dit betekent efficiënt gebruik van grondstoffen, zuinig omgaan met energie en investeringen in kennis, onderwijs en technologie. Investeren in 'energie-infrastructuur' is hierbij belangrijk. Ruimte geven aan lokale en regionale energienetwerken en een intensiever gebruik van de ondergrond vormen belangrijke ruimtelijke opgaven.

Zuid-Holland heeft een goede energiepositie door de grote afzetmarkt, de eenvoudige aan- en afvoer van grondstoffen, het grote koelvermogen en de traditioneel sterke ‘energyport’ van Rotterdam. Deze situatie biedt kansen voor investeringen in technologische vernieuwingen en slim ruimtegebruik. Deze positie stimuleert technologische ontwikkelingen op het gebied van energiebesparing, de ontwikkeling van lokale energienetten en gebruik van lokale energiebronnen, zoals aardwarmte, zon en wind. Daarnaast zijn er ook bedreigingen: te grote afhankelijkheid van energie en niet alle alternatieve energievormen zijn even veilig in gebruik en transport als fossiele brandstoffen.



2.2.3 Globalisering en individualisering, behoefte aan identiteit en kwaliteit

Toenemende globalisering van de economie leidt tot structuurveranderingen in de samenleving. De concurrentie om de mens en de ‘creatieve klasse’ gaat gepaard met de vraag naar leefbaarheid. De strategische ligging van Nederland in Europa en de positie van Zuid-Holland in de Randstad bieden grote kansen voor Zuid-Holland om zich te ontwikkelen tot knooppunt in het Europese netwerk van metropoolregio’s. Tegelijkertijd veranderen de sociaal-maatschappelijke behoeften. Welvaart en mobiliteit zijn gestegen en de effecten van individualisering worden zichtbaar. Mensen hebben een groter leefgebied, willen zich graag onderscheiden en hebben behoefte aan individuele ontplooiing. De bereikbaarheid van banen, voorzieningen en recreatie is daarbij een belangrijke graadmeter voor hun keuze van een woonplaats. Gelijktijdig is er behoefte aan identiteit en herkenbaarheid door een omgeving waarmee men zich verbonden weet. Men wil een gevarieerder banenaanbod, aanwezigheid van een breder scala van sociale en culturele voorzieningen en meer diversiteit van woon- en werkmilieus. Rust en veiligheid in de woonomgeving gaan samen met de wens naar bruisende stedelijke milieus. Deze trends leiden tot meer aandacht voor diversiteit en herkenbaarheid van locaties, zowel stedelijk als landschappelijk. Contrasten tussen regio’s, tussen stad en land en de herkenbaarheid van de dynamische cultuurgeschiedenis worden belangrijker voor inwoners van Zuid-Holland.


Figuur 2.2.3 20 sterke metropolen in West-Europa



2.2.4 Demografische ontwikkelingen, wonen en krimp

Zuid-Holland heeft te maken met een veranderende demografische situatie. Dit heeft gevolgen voor economische en sociaal-maatschappelijke behoeften en heeft invloed op de ruimtelijke inrichting van de provincie.

De bevolking is in Zuid-Holland sinds 1990 met meer dan 300.000 mensen toegenomen, vooral door natuurlijke groei. Het aandeel ouderen neemt sterk toe. Het aantal huishoudens is relatief nog sneller gegroeid. Door wijzigingen in de bevolkingssamenstelling en toegenomen welvaart zijn de woonvoorkeuren veranderd. Mensen zijn het stedelijk gebied steeds positiever gaan waarderen. Dit komt doordat1:

  • er vooral alleenstaanden en allochtonen bij komen; beide groepen hebben een voorkeur voor stedelijk wonen;
  • de woningvoorraad en woonomgeving in steden vaak beter geschikt zijn voor senioren;
  • voor tweeverdieners het wonen in/nabij de stad praktischer is;
  • er buitenlandse kenniswerkers gekomen zijn, die behoefte hebben aan een complete woonomgeving met werk, (sport)voorzieningen en internationale scholen.

Net als de huidige bewoners van Zuid-Holland willen ook toekomstige bewoners kwaliteit die zich vertaalt in diversiteit en keuzemogelijkheden. In de steden sluit het aanbod niet aan bij de vraag. Dit betreft niet alleen de kenmerken van de woning zelf maar ook die van de woonomgeving. Verwacht wordt dat het kwantitatief woningtekort in de toekomst verder afneemt. Er blijft echter sprake van een kwalitatief woningtekort. Uit onderzoek blijkt dat behoefte bestaat aan meer centrumstedelijk en landelijk wonen in de Zuidvleugel. Meer dan in het verleden is sprake van een ruimtelijke sortering. De stad en directe omgeving worden de favoriete woonplek voor jongeren, senioren, alleenstaanden, tweeverdieners en immigranten. In stadsranden en in het landelijk gebied bij steden wonen tweepersoonshuishoudens en gezinnen met een wat hoger inkomen.

Vanaf 2020 geldt voor grotere delen van het landelijk gebied dat er sprake is van bevolkingsafname. In delen op de eilanden Goeree-Overflakkee en Hoeksche Waard en in (zuidelijke) delen van het Groene Hart daalt de bevolkingsomvang nu al. In de steden neemt de bevolking in de nabije toekomst nog toe.

Bevolkingsafname heeft twee oorzaken, die afzonderlijk of gezamenlijk tot deze krimp leiden:
1. er overlijden meer mensen dan er geboren worden: de natuurlijke groei is negatief;
2. er vertrekken meer mensen dan er zich vestigen: het migratiesaldo is negatief.
Bevolkingsontwikkeling staat daarnaast ook onder de invloed van een tendens tot re-urbanisatie, met andere woorden: de trek naar de stad. Dit zal het proces van krimp in het landelijke gebied versterken. Deze bevolkingsontwikkeling heeft gevolgen voor de leefbaarheid op het platteland. Het leidt tot een afnemende vraag naar voorzieningen zoals winkels, scholen, enzovoorts. In een aantal dorpen zijn de afgelopen jaren voorzieningen, zoals postkantoor, bibliotheken en scholen al verdwenen. Deels heeft dit te maken met deze vraagontwikkeling en deels is het een autonoom proces: de schaalvergroting in de verschillende branches. Omdat we steeds meer met de auto doen, is dat voor de meeste mensen geen probleem. Echter voor ouderen en jongeren die meer van de fiets en het openbaar vervoer afhankelijk zijn, kan dit wel gevolgen hebben. Kinderen moeten langer fietsen naar school en ouderen zonder auto zijn meer tijd kwijt voor het doen van boodschappen of worden van anderen afhankelijk. Door vergrijzing en ontgroening zal ook de sfeer in dorpen kunnen veranderen. Het wordt er rustiger wanneer er geen toeristen en recreanten komen. Voor de woningmarkt is niet alleen de bevolkingsontwikkeling belangrijk maar ook de verandering in de samenstelling van huishoudens. Een afnemende bevolking kan niet één op één worden vertaald naar een afnemende woningvraag. Omdat het aantal personen per huishoudens daalt, kan de vraag naar woningen nog lange tijd stabiel blijven. In de toekomst zal in het ruimtelijk beleid rekening moeten worden gehouden met een meer ontspannen woningmarkt in delen van Zuid-Holland.


Figuur 2.2.4 Bevolkingsgroei 2009 - 2025

Deze trends geven kansen om de herstructurerings- en transformatieopgaven in bestaand stedelijk gebied te combineren met woonmilieus die meer zijn afgestemd op de vraag. Dit is een belangrijke opgave voor Zuid-Holland.

1 ABF-berekeningen 2009



2.2.5 Economische ontwikkelingen

De economische ontwikkeling in de nabije toekomst heeft te maken met globalisering, vergrijzing, energieschaarste en klimaatverandering. Inspelen op deze uitdagingen vraagt een kennisintensieve, innovatieve en duurzame economie. Globalisering biedt kansen voor de mainport Rotterdam en de greenports en leidt tot een verdergaande economische specialisatie in kennisintensieve activiteiten en diensten.

Verschillen tussen vestigingskenmerken van gebieden in Europa worden kleiner. Unieke regionale vestigingscondities, gepaard aan innovatiekracht, kennis en creativiteit, worden doorslaggevend in de internationale concurrentiestrijd. Meer dan voorheen volgen bedrijven de mensen; vroeger was dit meestal andersom. In de toekomst veranderen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De potentiële beroepsbevolking (alle 15- tot 64- jarigen) in Zuid-Holland gaat over tien jaar afnemen (2020). Tekorten op de arbeidsmarkt kunnen nationaal en internationaal leiden tot meer concurrentie tussen stedelijke regio’s. De concurrentieslag zal worden gewonnen door het geheel aan regionale kwaliteiten: woon- en werkomgeving, leefklimaat, kennisinfrastructuur, bereikbaarheid, voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven, een open en gastvrije cultuur en een sterke vrijetijdssector.

De economische structuur van Zuid-Holland is in de afgelopen jaren steeds diverser geworden. De belangrijkste pijlers van de Zuid-Hollandse economie zijn de mainport Rotterdam, Den Haag als internationale stad van vrede, recht en veiligheid, de greenports en de kenniscentra. Tot de mainport Rotterdam behoort het maritieme complex van de havenindustriële clusters procesindustrie en petrochemie en de kennisintensieve clusters van transport en logistiek, water- en deltatechnologie in de regio Rotterdam/Drechtsteden/Delft. Den Haag heeft zich op de kaart gezet als centrum voor openbaar bestuur op nationaal en internationaal niveau. De drie Zuid-Hollandse greenports - de glastuinbouw in het Westland/Oostland, de sierteelt in Boskoop en de bollenteelt in de Bollenstreek - vormen een derde belangrijke pijler. Drie van de vijf nationale greenports liggen in Zuid-Holland en meer dan 50 procent van het areaal glastuinbouw van Nederland ligt in deze provincie. De ontwikkeling van de greenports gaat gepaard met een forse schaalvergroting in de sector.

Steeds belangrijker wordt de pijler kennisport: het geheel van creatieve en regie- en onderzoeksfuncties van de belangrijkste economische clusters. Voor Zuid-Holland gaat het om de talrijke kennis- en onderzoeksinstellingen in de as Leiden-Den Haag-Delft-Rotterdam.
Naast technologie vormen de wetenschap en de benutting van wetenschappelijke kennis en creativiteit een belangrijke bron voor innovatief vermogen. Een wetenschapseconomie drijft op contact tussen mensen, met een belangrijke rol voor steden en clusters. Hier concentreert zich kennis, ontwikkeling en innovatie. Op ruimtelijk en logistiek gebied is meer aandacht nodig voor ontmoetingsfuncties en onderlinge samenhang: gemengde milieus, campussen, broedplaatsen en topvoorzieningen zoals nieuwe combinaties van gebouwen, showrooms, conferentieruimtes en hotels. Moderne infrastructuur verbindt de economische onderdelen met elkaar en met de wereldmarkten.



2.2.6 Ondergrond

Economische groei, stijgende mobiliteit, welvaart en de groei van het aantal huishoudens zorgen voor een grote druk op de beschikbare ruimte. Voor het dichtbevolkte Zuid-Holland is dit een belangrijk onderwerp. Steeds meer wordt gekozen voor ondergronds ruimtegebruik. Hieronder vallen ondergronds bouwen, geothermie, warmte- en koudeopslag en CO2-opslag. Ondergrondse functies kunnen elkaar in de weg gaan zitten. Daarnaast heeft het gebruik van de ondergrond effecten op de kwaliteit van het bodem- en watersysteem. Deze ontwikkelingen vragen om nieuw dan wel aangepast ruimtelijk beleid.



2.3 Veranderende ruimtelijke context in Zuid-Holland

2.3.1 Stedelijk netwerk en mobiliteit

Het stedelijk gebied is de afgelopen 60 jaar ingrijpend veranderd (zie figuur 2.3.1). Een schaalsprong verbindt een serie afzonderlijke stedelijke regio’s tot één samenhangend stedelijk veld. In Zuid-Holland is het gebied tussen de kust en het Groene Hart geëvolueerd van een gebied met steden in een landschap naar een samenhangende stedelijke zone met zware economische infrastructuur. Door de enorme uitbreiding van wijken en bedrijven zijn vooral langs snelwegen nieuwe centra ontstaan en zijn steden naar elkaar toe gegroeid.

Mensen reizen dagelijks tussen wonen en werken over een afstand van gemiddeld 30 km. Bevolkingsgroei en economische groei gaan samen met een forse mobiliteitsgroei, zowel zakelijk als in de vrije tijd. In de afgelopen decennia is het aantal kilometers dat iemand per dag reist, sterk toegenomen. Het regionale infrastructuurnetwerk van openbaar vervoer, wegen en waterverbindingen heeft met deze ontwikkelingen geen gelijke tred gehouden. Het wegennet is niet in staat de toename van het personenautoverkeer en het goederenvervoer te verwerken. Dit leidt tot opstoppingen rond de grote steden, op verbindingen tussen de steden en op het onderliggende wegennet. Het waternetwerk biedt overigens nog wel mogelijkheden. Ook de internationale bereikbaarheid, cruciaal voor de economische clusters, is nog niet op orde. Het openbaar vervoernetwerk is op regionale schaal nog niet goed met elkaar verbonden.

Kansen om ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer -en vervoersontwikkelingen te koppelen, kunnen nog beter benut worden. De internationale en regionale bereikbaarheid zullen sterk verbeteren door meer afstemming tussen vervoerswaarde van netwerken en functiewaarde van locaties. De ontwikkeling van infrastructuur, woon- en werkmilieus en landschappen zal in de toekomst sterker in samenhang bedacht en uitgevoerd moeten worden.

In het huidige stedelijk gebied sluiten kwantiteit en kwaliteit van de woon- en werkmilieus niet goed aan bij de marktvraag. De scheiding van functies is te ver doorgevoerd. Het aanbod van bijvoorbeeld aantrekkelijke, gemengde milieus, met een goede bereikbaarheid van werk, voorzieningen en recreatie, is nog te klein.



2.3.2 Leefomgeving

Om prettig te wonen zijn onder meer groen in de omgeving en een toegankelijk landschap van belang. Uit onderzoek blijkt dat inwoners van Zuid-Holland gemiddeld relatief weinig groen in hun woonomgeving hebben. Dit tekort is zowel kwantitatief als kwalitatief. Er zijn te weinig gebieden waar mensen voor hun recreatie in de buitenlucht terecht kunnen. Ook het kwalitatieve aanbod aan recreatieve voorzieningen sluit nog niet aan bij de vraag van de toekomst. Vooral in het stedelijk gebied willen mensen naast basiskwaliteit een breed en divers aanbod aan landschappelijke kwaliteit met drie soorten voorzieningen: cultuur, recreatie en beleving. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar en onderling verbonden zijn. De milieukwaliteit van de leefomgeving in Zuid-Holland is weliswaar de afgelopen jaren sterk verbeterd, maar voldoet nog steeds niet overal aan de basiskwaliteit. Concentraties stikstofdioxide en fijnstof zijn, ondanks een forse afname, nog steeds te hoog langs drukke wegen en bij havengebieden. Op specifieke plekken is er nog te veel geluidsoverlast en geurhinder en de externe veiligheid is, bijvoorbeeld rond Dordrecht, nog onvoldoende.


Figuur 2.3.1a en 2.3.1b Schaalsprong 1950-2010 



2.3.3 Landelijk gebied: landbouw, natuur, recreatie, en water

De landbouw is de drager van het landelijk gebied in de provincie. Schaalvergroting, markt- en prijsontwikkelingen en veranderingen in productietechnieken hebben invloed op het ruimtegebruik van deze sector. Verder zijn de ontwikkelingen op de grondmarkt en in het waterbeheer van grote invloed op economische ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw. Ook klimaatverandering beïnvloedt deze ontwikkelingsmogelijkheden.
Vooral water-, klimaat- en bodemvraagstukken hebben invloed op toekomstig ruimtegebruik in het landelijk gebied. De relaties tussen landbouw, natuur, landschap en de vrijetijdssector (recreatie en toerisme) veranderen. Het omgaan met verzilting, remmen van bodemdaling, waterkwaliteit en zoetwatertekorten zijn belangrijke opgaven. Ook de demografische veranderingen in delen van het landelijk gebied vragen om nieuwe toekomstperspectieven voor vele dorpen.

De biodiversiteit staat onder druk. Klimaatverandering en veranderingen in het watersysteem hebben invloed op de leefgebieden van soorten. Veranderingen in de landbouwproductie hebben effect op de rol die de landbouw speelt op het gebied van natuur. Via bescherming van gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de verdere realisering van de Ecologische Hoofdstructuur wil Zuid-Holland deze trend ombuigen. Er zijn al gunstige resultaten te zien in de grotere projecten nieuwe natuur. Naast bescherming zijn er ook verbeteringen nodig, zoals maatregelen tegen verdroging in de duinen en het veenweidegebied en overige maatregelen om de water- en milieukwaliteit te verbeteren. Deze maatregelen moeten leiden tot een gezonde basiskwaliteit van het buitengebied.



2.4 Provinciaal belang

De provinciale belangen van Zuid-Holland hangen samen met de trends en ontwikkelingen. De provincie geeft daarmee sturing aan de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van de provincie. Het provinciaal belang is gebaseerd op verschillende invalshoeken:

  • nieuwe ruimtelijke vraagstukken die voortkomen uit trends en ontwikkelingen (paragraaf 2.2);
  • het ruimtelijk beleid en de ruimtelijke context in Zuid-Holland (paragraaf 2.3);
  • de wettelijke context die aangeeft wat de provinciale wettelijke verantwoordelijkheid is;
  • de bestuurlijke context - sturingsfilosofie.


Wettelijke context

Met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de rol van de provincie aanzienlijk veranderd. Zij is niet langer toezichthouder bij ruimtelijke ordeningsprojecten, maar speelt een veel actievere rol. De provincie kan zelf projecten ontwikkelen en uitvoeren. Rode draad van de wet is dat elke overheidslaag de instrumenten krijgt om het eigen ruimtelijk beleid te verwezenlijken. De Wro zorgt voor een duidelijke afbakening van de bevoegdheden van verschillende overheden. Uitgangspunt in de Wro is: 'Decentraal wat kan, centraal wat moet'. Overheden moeten voor nieuwe ontwikkelingen duidelijk hun doelstellingen formuleren en aangeven hoe zij deze willen bereiken.



Bestuurlijke context - sturingsfilosofie

Relevant voor het provinciaal belang en de inzet van instrumenten is het bestuurlijke uitgangspunt ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. Dit betekent dat de provincie alleen vraagstukken oppakt waar zij een toegevoegde waarde heeft. Dit betreft vraagstukken op regionale schaal (provincie). Hiervoor ontwikkelt de provincie beleid. De ruimtelijke samenhang tussen provinciale vraagstukken staat hierin centraal.


Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ is ook uitgangspunt voor de provinciale Verordening Ruimte. Daarin staan dus alleen die zaken die provinciaal móeten. Voor uitvoering van de structuurvisie heeft de provincie vier rollen, namelijk ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen. Deze rollen zijn uitgewerkt in de uitvoeringsstrategie (hoofdstuk 5).



De provinciale belangen

De provinciale belangen2:

  1. Behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid
  2. Verbeteren van de waterveiligheid
  3. Robuust en veerkrachtig watersysteem
  4. Duurzame energievoorziening
  5. Versterken stedelijk netwerk
  6. Optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters
  7. Verbeteren interne en externe bereikbaarheid
  8. Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus
  9. Voorzien in een gezonde leefomgeving
  10. Ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen
  11. Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur
  12. Verbeteren van belevingswaarde en verminderen verrommeling
  13. Realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur
  14. Versterken recreatieve functie en groenstructuur
     

2 De provinciale belangen zijn gebaseerd op de Nota Provinciaal Belang (PS 12 november 2008)



2.5 Integrale ruimtelijke hoofdopgaven

Voor een goede ruimtelijke ordening is een integrale benadering nodig om een afweging tussen functies en belangen te kunnen maken. Deze integrale benadering ligt in het verlengde van het interim ruimtelijk beleid, maar speelt ook in op actualiteit en maatschappelijke trends en ontwikkelingen. De provinciale belangen zijn geordend volgens vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:

  • Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
  • Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
  • Divers en samenhangend stedelijk netwerk
  • Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
  • Stad en land verbonden

De eerste twee hoofdopgaven plaatsen de provincie in de context van globalisering, klimaatverandering en energieschaarste. Zij zijn overkoepelend en richtinggevend voor de andere drie hoofdopgaven, die zich richten op de specifieke ruimtelijke structuur van Zuid-Holland. De in 2.4 genoemde provinciale belangen worden in hoofdstuk 4 verder uitgewerkt.



3 Ambities 2040

3.1 Inleiding

De ruimtelijke inrichting van Zuid-Holland zal onder invloed van de ontwikkelingen, beschreven in het voorgaande hoofdstuk, de komende decennia veranderen. Bij de uitwerking van de visie op de ruimtelijke ontwikkeling staan twee langetermijndoelen centraal: versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad en duurzaamheid, gepaard aan klimaatbestendigheid.
Bij het inrichten van het stedelijk netwerk en het landschap daaromheen wordt rekening gehouden met de mogelijkheden die ondergrond, bodem en water op de lange termijn bieden (de lagenbenadering). Dit betekent dat naast de hoofdopgave ’versterken van het concurrerende en aantrekkelijke profiel van Zuid-Holland’ rekening moet worden gehouden met de mogelijke effecten van klimaatverandering en de randvoorwaarden voor een duurzame provincie op lange termijn. Beide thema’s komen in dit hoofdstuk aan de orde.



3.2 Zuid-Holland in 2040

De provincie zorgt er voor dat Zuid-Holland in 2040 een aantrekkelijke, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie is door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. De provincie werkt daartoe aan een krachtig stedelijk netwerk in een aantrekkelijke groenstructuur die aansluit op de grote landschappen van kust, delta en Groene Hart.

In samenhang met de Randstad is Zuid-Holland in 2040 uitstekend ingebed in nationale, Europese en wereldwijde netwerken. De metropoolregio Rotterdam-Den Haag is de leidende kracht in de zuidelijke Randstad. De sterke en onderscheidende economie is het fundament om de concurrentiepositie van Zuid-Holland in Randstadperspectief te behouden en te versterken. Samenwerking en ruimtelijk-economische relaties met Brabant, de delta met Antwerpen en de Vlaamse Ruit en de Rijn-Ruhrregio Duitsland zijn uitgebreid. Dit verbetert de positie van Zuid-Holland in de wereldwijde economie. Ontwikkeling en uitwisseling van kennis gebeurt in regionale samenwerking tussen de economie- en kennisclusters van steden, mainports en greenports.
In Zuid-Holland is het prettig wonen. Het woningaanbod is divers en de steden en de dorpen kenmerken zich door goed onderhouden openbare ruimte. Een veilig en uitgebreid openbaar vervoersysteem zorgt voor een goede bereikbaarheid van het voorzieningenaanbod.
De provincie heeft in samenwerking met velen de regionale netwerken van infrastructuur en het landschap verbeterd.

Klimaatbestendigheid, veiligheid, duurzaamheid en biodiversiteit zijn nationaal en op Europees niveau aangepakt. Zuid-Holland is ingebed in een Europees netwerk van natuur en water. Zuid-Holland is een deltaprovincie en staat internationaal bekend om zijn innovatiekennis op het gebied van water, duurzaamheid, milieu en energie.


Figuur 3.2 Zuid-Holland in de Randstad (naar bron: Randstad 2040, inbreng van de Zuidvleugel)

Een sterke internationale concurrentiepositie vraagt om benutten en verbeteren van de strategische ligging in internationale netwerken en om versterking en verbreding van de huidige toppen van de economie. Rotterdam, Den Haag en de greenports zijn de toppen van de Zuid-Hollandse economie (zie figuur 3.2). Deze toppen staan niet op zichzelf maar worden gevoed door andere economische clusters en kennisnetwerken, zoals het maritieme cluster en life & healthsciences.

De kracht van de economie van Zuid-Holland zit in 2040 voor een groot deel in de samenhang. Samenhang tussen economische activiteiten onderling (ketens), samenhang tussen stedelijke gebieden (agglomeratievoordelen) en samenhang tussen verschillende typen ruimtegebruik (ruimtelijke kwaliteit). De ontwikkeling van infrastructuur is gericht op de gewenste kwaliteiten van gebieden en omgekeerd kan infrastructuur kwaliteiten toevoegen aan gebieden. Hierbij is Zuid-Holland met de Randstad een onderdeel van een groter gebied: de luchthaven Schiphol en het zakelijk centrum met het zwaartepunt rond de Zuidas van Amsterdam. De haven van Rotterdam is verbonden met Antwerpen en Amsterdam en vormt een knooppunt in een Europees en mondiaal netwerk3.

3 OESO review Randstad. Januari 2007



3.3 Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel

De condities voor een aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel in 2040 worden nu gelegd. Deze hebben betrekking op samenwerking, innovatie, een goede bereikbaarheid en een aantrekkelijke leefomgeving.


Figuur 3.3 Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel 2040



3.3.1 De regio Rotterdam-Den Haag in samenwerking met andere stedelijke centra

Mogelijkheden regio

In de regio is het prettig wonen en leven. Dit wordt versterkt door de groene dooradering van de steden en de nabijheid van aantrekkelijke landschappen. Zuid-Holland maakt onderdeel uit van een internationaal concurrerende, innovatieve en duurzame topregio binnen Europa. In 2040 leunt de regionaal samenwerkende economie op pijlers die elkaar overlappen en versterken: de mainport Rotterdam met havenindustrieel en maritiem complex, greenports, kennisport en Den Haag als internationale stad van vrede, recht en veiligheid. Rotterdam en Den Haag groeien in samenwerking verder door als aantrekkelijke internationale toplocaties.



Kwaliteit steden

In de globale economie speelt Rotterdam als kruispunt van goederenstromen een belangrijke rol. Rotterdam vormt samen met andere havens het grootste logistieke en industriële knooppunt van Europa. Den Haag heeft een positie van gewicht in de internationale wereld van vrede, recht en veiligheid. Als vestigingsplaats van ministeries en de regering speelt Den Haag een belangrijke rol in het nationale bestuur. Rotterdam en Den Haag zijn daardoor een belangrijke vestigingsplaats voor diverse bedrijven en organisaties met een internationaal karakter. Delft en Leiden ontwikkelen zich tot kenniscentra voor innovatie en onderzoek voor economische clusters met potentie en Dordrecht en omgeving tot vestigingsplaats voor maritieme clusters.



Ruimte voor kennisinstituten

Zuid-Holland is in 2040 een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor kenniswerkers. Naast de stedelijke kwaliteit draagt de sociale infrastructuur hieraan bij. Inspirerende ontmoetingsplaatsen zoals innovatiecampussen rond de universiteiten bieden hoogwaardige werkgelegenheid. Een uitstekende fysieke en ICT-infrastructuur is een randvoorwaarde voor deze ontwikkeling. Het gaat hierbij om de interne en externe bereikbaarheid, om kwantitatief en kwalitatief voldoende vestigingslocaties voor bedrijven en om telecommunicatie en breedband.



3.3.2 Greenports vernieuwen

De greenports moeten in 2040 duurzame, landschappelijk goed ingepaste ruimtelijke clusters zijn. Productie, logistiek, kennis, handel en innovatie versterken elkaar onderling4. In 2040 ligt het accent op specifieke hoogwaardige productie, met een centrale plaats voor logistiek, handel, kennis en innovatie. Vraag en aanbod van zoetwater zijn dan in balans. De greenport Westland/Oostland (glastuinbouw) is volledig ingepast in het stedelijk netwerk. Dit uit zich in de inrichting van de logistieke infrastructuur en de inrichting van de energie-infrastructuur. De greenports Boskoop en Bollenstreek maken als specifieke werklandschappen integraal onderdeel uit van de landschappelijke eenheden waarbinnen zij zijn gelegen.

4 Actieprogramma Greenports, 2008



3.3.3 Bereikbaarheid

Een hoogwaardige externe en interne bereikbaarheid is essentieel voor een goede concurrentiepositie. In 2040 heeft Zuid-Holland een uitstekend infrastructureel netwerk dat verschillende modaliteiten met elkaar verbindt. Het stedelijk netwerk heeft een samenhangend openbaar vervoersysteem dat uitstekend aansluit op onder- en bovenliggende netwerken van wegen en water. Het verbindt belangrijke woon-, werk- en recreatielocaties met elkaar. Het systeem is in staat om grote aantallen mensen te verplaatsen en een snelle verbinding te vormen met andere stedelijke gebieden. Dit stedelijk netwerk is aangesloten op internationale netwerken (Schiphol Airport, Rotterdam/The Hague Airport, hogesnelheidslijn).

Naast het openbaar vervoersysteem is een goed functionerend wegen- en waternet beschikbaar. Deze netwerken functioneren samen als regionale infrastructuur en zijn de ruggengraat voor ruimtelijke ontwikkelingen. Via het hoofdwegennet zijn andere delen van de Randstad en de rest van Nederland goed ontsloten. De A4-zuid vormt de verbinding van de Zuidvleugel en de Noordvleugel met het zuiden (Antwerpen, Parijs).

Ook voor het goederenvervoer beschikt de provincie in 2040 over een uitstekend netwerk. Rotterdam beschikt over goede achterlandverbindingen via water, weg en spoor. Om het vervoer van goederen te garanderen, zijn aanvullingen op het wegen- en spoorwegennet gerealiseerd (A4-zuid en RoBel). Ook zijn waterwegen beter benut. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt buiten dichtbevolkte gebieden plaats.



3.3.4 Aantrekkelijk woon- en leefklimaat

Zuid-Holland heeft in 2040 een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. Mensen willen graag in Zuid-Holland wonen. Hierdoor blijft het arbeidspotentieel op peil. Stedelijke centra zoals Leiden, Gouda, Delft, Zoetermeer, Dordrecht, Gorinchem en Alphen aan de Rijn hebben een eigen aantrekkelijk aanbod van woonmilieus. Zij beschikken over een gedifferentieerd aanbod van voorzieningen waar nuttige en recreatieve tijdsbesteding kan worden gecombineerd. Er is balans tussen hectiek en rust. De parken, kleine groengebieden gecombineerd met andere voorzieningen en de nabijheid van de omliggende groenstructuur zorgen hiervoor. Een beperkte groep woonconsumenten wil landelijk wonen. De mindere bereikbaarheid van werk, voorzieningen en stedelijke centra nemen zij voor lief.



3.3.5 Landschappen, recreatie en toerisme

Zuid-Holland wil het landschap tussen de steden van het stedelijk netwerk van Zuid-Holland duurzaam behouden met een op de toekomst toegesneden functie. In 2040 moet deze Zuidvleugelgroenstructuur van provinciale landschappen, regioparken en groenblauwe verbindingen volledig functioneren.

Het stedelijk netwerk en de Zuidvleugelgroenstructuur zijn omringd door de landschappen van de kust, de delta en het Groene Hart. Hierin is ruimte voor landbouw, natuur, recreatie, toeristisch verblijf en vermaak. Aan zee vormt de uitgebreide kustzone tussen Scheveningen en Hoek van Holland een belangrijk toeristisch speerpunt voor de provincie, de Randstad en daarbuiten. De unieke getijdennatuur van de Biesbosch en de Deltawateren zet ook de delta op de internationale kaart.



3.4 Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie

Voor Zuid-Holland betekent duurzaamheid dat er een juiste balans is tussen people, profit en planet.
Bij de inrichting van de ruimte is steeds uitgegaan van de mogelijkheden die ondergrond, bodem en water op lange termijn bieden.


Figuur 3.4 Duurzame en klimaatbestendige delta 2040

Klimaatbestendigheid heeft tot 2040 vooral betrekking op waterveiligheid, droogte en verzilting. De provincie is door haar ligging aan zee en aan grote rivieren kwetsbaar voor overstromingen, ook al is de kans erop klein. Een overstroming kan grote gevolgen hebben vanwege de hoge bevolkingsdichtheid en de grote economische waarde van gebieden in Zuid-Holland. Een functie of gebied is klimaatbestendig als het weerstand heeft en/of veerkrachtig genoeg is om de effecten van klimaatverandering op te vangen.



3.4.1 Duurzaamheid

Een duurzame deltaprovincie staat voor goed beheer van bodem, water en natuur. Nu al rekening houden met mogelijke veranderingen in het water- en bodemsysteem voorkomt dat later grootschalige investeringen nodig zijn. Dit betekent ook dat de basiskwaliteiten van de leefomgeving verbeteren. Daarbij zijn intensiever, efficiënter ruimtegebruik, clustering, optimale milieuzonering en ontsluiting belangrijke aspecten in de ruimtelijke ordening. Hiervoor is nodig: 

  • goed locatiebeleid met afgestemd gebruik van ondergrond en bovengrondse functies (gebruik maken van de lagenbenadering);
  • goede afstemming van functies, waardoor minder verplaatsing en minder energie nodig zijn.


Natuurontwikkeling

In 2040 is de Ecologische Hoofdstructuur voltooid en duurzaam ingericht. Het systeem heeft dankzij samenhang en omvang de ecologische veerkracht en het herstelvermogen die nodig zijn. Er is rekening gehouden met veranderingen in het watersysteem en de klimaatverandering.



Duurzame energie

In 2040 moet de energievoorziening in Zuid-Holland voor een groot deel duurzaam zijn. Het gaat hier om windenergie, geothermie (aardwarmte), getijdenenergie en warmte- en koudeopslag. Het aandeel van warmte en elektriciteit uit zonne-energie, gecombineerd met 'nulenergie'-gebouwen, is in 2040 sterk toegenomen. Zonnepanelen bepalen de verschijningsvorm van de daken steeds meer. Het aandeel windenergie is door het realiseren van ruimtelijk goed gesitueerde opstellingen toegenomen. Nieuwe technologie maakt het mogelijk dat de gebouwde omgeving veel energiezuiniger is.
Dit betekent voor de ruimtelijke inrichting dat in 2040 het energiegebruik en -aanbod in de provincie goed op elkaar zijn afgestemd. CO2-, warmte- en koudenetten maken optimaal gebruik van restwarmte uit industrie en glastuinbouw, CO2-overschotten, geothermie, warmte- en koudeopslag en warmte uit biomassa.



Nieuwe ontwikkelingen duurzaam

Economische ontwikkeling is in 2040 verstevigd door een brug te slaan tussen economie en duurzaamheid. Het (economisch) handelen is gericht op efficiënt gebruik van grondstoffen, op zuiniger omgang met energie en biodiversiteit en op het intensiveren van investeringen in kennis, onderwijs en technologie. Duurzame ontwikkeling biedt nadrukkelijk kansen voor de Zuid-Hollandse kennisinstellingen en het bedrijfsleven om innovaties te ontwikkelen.



3.4.2 Klimaatbestendigheid

Het watersysteem in Zuid-Holland is en blijft in 2040 volledig op orde. In het landelijk gebied heeft de aanpak van de wateropgave geleid tot extra natuur- en recreatiewaarden. Op dreigende wateroverlast wordt goed geanticipeerd: geselecteerde gebieden zijn ingericht om tijdelijk gecontroleerd te laten overstromen zonder noemenswaardige schadelijke effecten. Het oppervlaktewater is in de hele provincie van goede kwaliteit en daarmee geschikt voor een breed scala aan gebruiksfuncties.



Veiligheid kust en rivierengebied

In 2040 is de provincie Zuid-Holland tegen overstromingen beveiligd. Dit betekent dat de kustverdediging op orde is. De kustverdediging is afgestemd met overige functies van het kustgebied. Ruimte is gereserveerd voor het versterken van duinen wanneer scenario’s een snellere zeespiegelstijging laten zien. Dit geldt ook voor de waterveiligheid in het achterliggende rivierengebied met primaire keringen.



Zuid-Hollandse delta

In 2040 is het Zuid-Hollandse deel van de delta veilig en op duurzame en klimaatbestendige wijze ingericht. De natuurlijke processen zijn zoveel mogelijk hersteld en er is meer uitwisseling van water tussen de verschillende waterbekkens. De veiligheid tegen overstromingen is gehandhaafd en er is ruimte voor berging van rivierwater. Het kustfundament is op natuurlijke wijze meegegroeid met de zeespiegelstijging. Het gebied kent blijvend een grote economische potentie en bij de realisatie van nieuwe functies is uitgegaan van een evenwicht tussen economie en ecologie. Behoud van de waterveiligheid is hierbij steeds een harde randvoorwaarde. De overgangen tussen land en water zijn natuurlijk en vloeiend waar het kan en hard waar dat nodig is. De doorspoeling is aanzienlijk verbeterd en innovaties die betrekking hebben op aanpassing aan een verzilte omgeving, zijn in brede zin in het ruimtegebruik toegepast. Er is veel aandacht voor communicatie en bewustwording in de regio én daarbuiten. Bewustwording betreft onder meer de notie dat beschikbaarheid van zoet water op de (middel)lange termijn niet altijd vanzelfsprekend zal kunnen zijn.



Zoetwatervoorziening

Ook na 2040 blijft een goede zoetwatervoorziening in Zuid-Holland essentieel voor land- en tuinbouw, industrie, drinkwater, peilbeheer voor waterschappen en natuur. Hierbij wordt rekening gehouden met de benodigde juiste waterkwaliteit op de juiste plaatsen, ondermeer voor wat betreft de nutriënten en chloride. Via innovatief operationeel waterbeheer en technologische ontwikkelingen wordt het beschikbare water beter benut, waardoor de vraag naar zoetwater zo min mogelijk stijgt. Ook de ontwikkelingen van de Groene Ruggengraat (natuur, water en extensieve landbouw) zijn in dit nieuwe watersysteem ingepast. Om aan de behoefte aan zoet water op lange termijn te blijven voldoen is een zoetwaterbekken in de Zuidwestelijke delta van het grootste belang. Dit zoetwaterbekken is gelegen in de Biesbosch, het Hollandsch Diep en het Haringvliet en dient als basis en achtervang voor onze huidige en toekomstige zoetwatervoorziening.

De regionale zoetwatervoorziening in Zuid-Holland zal, ook bij toenemende zelfvoorzienendheid, altijd afhankelijk blijven van aanvoer uit het hoofdwatersysteem. De landelijke zoetwaterverdeling van het hoofdwatersysteem is daarom van groot belang voor de regionale zoetwatersituatie in Zuid-Holland.

Voor het stedelijk en landelijk gebied is het watersysteem in 2040 opgebouwd volgens de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Bij herstructurering is ruimte gereserveerd voor waterberging, met name in de kustzone. Indien er binnen de stad te weinig ruimte voor wateropvang, -afvoer of -berging is, is gezocht naar een combinatie met groenopgaven direct aan stadsranden.



4 Visie 2020

4.1 Inleiding

De visie tot 2020 wordt bepaald door het al bestaande ruimtelijk beleid met de langetermijnambities uit het vorige hoofdstuk te verweven. In dit hoofdstuk wordt dit uitgewerkt aan de hand van de vijf hoofdopgaven uit paragraaf 2.5:

  • Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
  • Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
  • Divers en samenhangend stedelijk netwerk
  • Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
  • Stad en land verbonden

De laatste drie hoofdopgaven geven richting aan de ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland. Hierin staan het evenwicht en de samenhang tussen het stedelijk netwerk, de Zuidvleugelgroenstructuur en het landelijk gebied centraal. Ook de langetermijnambities voor de eerste twee hoofdopgaven werken door in de visie voor 2020. De vijf hoofdopgaven zijn uitgewerkt in veertien provinciale belangen5. Deze belangen zijn voor de provincie Zuid-Holland leidend in het ruimtelijk beleid tot 2020.

5 De provinciale belangen zijn gebaseerd op de Nota Provinciaal Belang (PS 12 november 2008)



4.2 Sturen op functies en kwaiteiten

Tot dusver stond in het ruimtelijk beleid het ordenen van functies centraal. Actuele ontwikkelingen in de maatschappij, de langetermijnambities en de daarop gebaseerde provinciale belangen vragen inmiddels om meer. Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie 2020 zich nadrukkelijk ook op ruimtelijke kwaliteiten. Functie en kwaliteit staan niet los van elkaar. Het is gangbaar om ruimtelijke kwaliteit (inclusief milieukwaliteit) uit te drukken in de begrippen gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde. Vooral bij de gebruikswaarde liggen functie en kwaliteit sterk in elkaars verlengde.

  • Gebruikswaarde staat immers voor het doelmatig en veilig gebruik van de ruimte voor verschillende functies. Hier lag van oudsher het accent van de ruimtelijke ordening.
  • Bij toekomstwaarde gaat het om duurzaamheid, klimaatbestendigheid, biodiversiteit, maar ook om flexibiliteit in de tijd. Dit komt terug in de hoofdopgave Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie. Door toepassing van de lagenbenadering krijgt toekomstwaarde gestalte in het ruimtelijk beleid.
  • Belevingswaarde speelt een steeds belangrijker rol in de leefomgeving. Het gaat daarbij om cultureel besef, (ruimtelijke) diversiteit, variatie en betekenis. Ook gaat het om de menselijke maat, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), beleefbaarheid van (cultuur)historie, schoonheid en verschillen in (stedelijke) dynamiek en (landelijke) rust. Vooral de belevingswaarde vraagt meer aandacht in het ruimtelijke beleid, uiteraard in samenhang met de gebruikswaarde en de toekomstwaarde.

Ruimtelijke kwaliteit kan alleen gedijen in samenhang met een sociaal-economisch gezond en duurzaam Zuid-Holland. Zo’n Zuid-Holland heeft aantrekkelijke woonmilieus, voldoende werkgelegenheid, een breed scala aan voorzieningen en goede milieuomstandigheden. Op die manier is de provincie aantrekkelijk voor inwoners, bedrijven en bezoekers.

De huidige belevingswaarde is niet altijd en overal positief. Verrommeling is inmiddels een bekend begrip geworden. Daarom krijgt het sturen op ruimtelijke kwaliteit een belangrijke plaats in deze visie; hooggewaardeerde kwaliteiten worden beschermd en versterkt, verrommeling wordt bestreden.

Ruimtelijke kwaliteit richt zich vooral op cultuurhistorische, landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteiten. Zuid-Holland legt de nadruk op een betere samenhang tussen stad en land en op ruimtelijke belevingswaarden als herkenbaarheid, gaafheid, rust en stilte. Zuid-Holland wil actief bijdragen aan het behoud en de versterking hiervan.

Sturen op ruimtelijke kwaliteit is sterk verbonden met de uitwerking op regionaal en gemeentelijk niveau. Daarin werkt de provincie graag samen met betrokken partijen en overheden. Zij ziet er daarnaast op toe dat ruimtelijke kwaliteit wordt meegewogen en verbeterd bij ruimtelijke ontwikkelingen. Betrokken partijen houden bij ruimtelijke ingrepen rekening met gebiedskenmerken als de ontwikkelingsgeschiedenis, schaal en maat, ruimtelijke opbouw, karakteristiek en verschijningsvorm en met de inpassing in de wijdere omgeving.

In deze structuurvisie kiest de provincie voor een tweeledige sturing, zowel op ruimtelijke functies als op ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben betrekking op zowel functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart, die eenzelfde status hebben en elkaar aanvullen.



De functiekaart

De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Locatie, omvang en begrenzing staan erop. Kortom, wat komt waar. De kaart stuurt in samenhang met de tekst. Daarbij gaat het om zowel ordening als ontwikkeling.



De kwaliteitskaart

Terwijl de functiekaart stuurt op het 'wat en waar', stuurt de kwaliteitskaart op het 'waar en welke'. Op de kaart zijn zowel de bestaande als de gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. De kwaliteitskaart toont de diversiteit van Zuid-Holland en brengt de ruimtelijke kwaliteiten van provinciaal belang in beeld. De kaart geeft vanuit een kwalitatieve invalshoek richting en randvoorwaarden aan de ordening en ontwikkeling van de ruimte in Zuid-Holland.

Voor het landelijk gebied zijn de ruimtelijke kwaliteiten weergegeven in landschapstypen en de belangrijkste cultuurhistorische kwaliteiten. In de landschapstypen komen alle relevante historische, landschappelijke en visueel-ruimtelijke kwaliteiten bijeen. Ze omvatten de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke karakteristiek en de verschijningsvorm van een gebied. Zij geven daarmee richting aan toekomstige ontwikkelingen. De landschapstypen samen geven de landschappelijke diversiteit en structuur van Zuid-Holland weer. Bijzondere cultuurhistorische kwaliteiten geven hier een extra dimensie aan en vragen daarom om goede bescherming. Andere toevoegingen op de kwaliteitskaart zijn bijvoorbeeld de stiltegebieden en de panorama's.
Voor het stedelijk gebied richt de kwaliteitskaart zich vooral op kwaliteitsaspecten als functie in stedelijk netwerk, dichtheid, bereikbaarheid, voorzieningenniveau, evenals cultuurhistorische kwaliteiten. Ook krijgt de gewenste samenhang tussen stad en land een plaats, bijvoorbeeld in de vorm van het groenblauwe netwerk.
De legenda van de functie- en kwaliteitskaart is in paragraaf 4.10 beschreven.



4.3 De ruimtelijke hoofdstructuur 2020

De ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland wordt gevormd door:

  • het stedelijk netwerk in het westen en midden van de provincie (paragraaf 4.7);
  • het landelijk gebied in het oosten, noorden en zuiden van de provincie (paragraaf 4.8);
  • de groenstructuur die het stedelijk en landelijk gebied verbindt, vooral de Zuidvleugelgroenstructuur (paragraaf 4.9).

Deze ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland laat de geomorfologische onstaansgeschiedenis en economische ontwikkelingsgeschiedenis zien. De steden die zich in de delta langs rivieren en kust hebben ontwikkeld, zijn uitgegroeid tot een stedelijk netwerk met ruim 6 miljoen inwoners: de Randstad Holland. De zuidelijke helft van de Randstad ligt binnen de grenzen van Zuid-Holland. Globaal is dit het gebied van de Zuidvleugel.

Waar de kustzone en het rivierengebied grotendeels zijn verstedelijkt, zijn het veengebied en de Zuid-Hollandse delta grotendeels landelijk gebleven. De kustzone combineert een aantrekkelijk stedelijk gebied met andere functies. Hier is ruimte voor recreatie en natuur. Daarnaast vormt de kust een zone die het achterland beschermt tegen overstromingen.

Via de drie gebiedsgerichte hoofdopgaven krijgen deze eenheden (het stedelijk netwerk, de Zuidvleugelgroenstructuur en het landelijk gebied) een uitwerking in het ruimtelijk beleid.
 


Kaart 4.3 Ruimtelijke hoofdstructuur 2020



4.3.1 Het stedelijk netwerk

Het stedelijk netwerk bestaat uit de samenhangende stedelijke agglomeraties die gekoppeld zijn aan het railnetwerk van bovenregionale openbaar vervoerlijnen6 van het Zuidvleugelnet. Het stedelijk netwerk is inmiddels omvangrijker dan het gebied van de Zuidvleugel. Het wordt gevormd door de volgende gebieden:

  • het gebied van de Leidse Regio
  • de zone Leiden - Alphen aan den Rijn
  • de Goudse regio en de Zuidplaspolder
  • de Stadsregio Rotterdam 
  • het Stadsgewest Haaglanden
  • de Drechtsteden
  • de Merwedezone
  • de greenport Westland/Oostland

De mainport Rotterdam en de greenport Westland-Oostland (inclusief de inliggende kernen) worden ook tot het stedelijk netwerk Zuid-Holland gerekend, omdat ze ruimtelijk onmiskenbaar onderdeel vormen van de stedelijke agglomeratie, ook al is er geen directe verbinding met het Zuidvleugelnet. Daarnaast is sprake van enkele middelgrote kernen die geen onderdeel uitmaken van een stedelijke agglomeratie, maar wel aan het Zuidvleugelnet zijn gelegen. Het betreft de kernen Leerdam, Bodegraven, Boskoop, Hillegom, Voorhout en Sassenheim. Deze kernen behoren tot het stedelijk netwerk Zuid-Holland. De overige kernen liggen in het landelijk gebied of in een provinciaal landschap.
De verstedelijkingsopgave wordt voor het overgrote deel gebundeld en geconcentreerd in het stedelijk netwerk. Binnen dit netwerk is sprake van een hiërarchie: Rotterdam en Den Haag vormen de economische en stedelijke zwaartepunten. Zij ontwikkelen zich in de context van de Zuidvleugel en de Randstad geleidelijk tot een samenhangende metropoolregio.
De samenhang in het stedelijk netwerk wordt gedragen door het (inter)nationale en regionale netwerk van spoor-, weg- en waterverbindingen. Op regionale schaal zorgt vooral het Zuidvleugelnet voor samenhang. Dit net is een belangrijke drager voor de verstedelijkingsopgave. Het Zuidvleugelnet vormt, met de Stedenbaan als ruggengraat, de belangrijke motor voor de ruimtelijke differentiatie in woon- en werkmilieus.

Ook de greenport Westland/Oostland is een economisch zwaartepunt. Het gebied wordt tot het stedelijk netwerk gerekend vanwege de ruimtelijke inrichting en de ligging in de stedelijke omgeving. Bovendien komen de opgaven voor de glastuinbouw in hoge mate overeen met die voor bedrijventerreinen: herstructurering, verbetering bereikbaarheid en ketenontwikkeling.

Zuid-Holland wil in het bestaande stedelijk gebied de verstedelijkingsopgave accommoderen en de interne samenhang verbeteren. Zo kan een aantrekkelijk en afwisselend stedelijk netwerk ontstaan dat kan inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Inzet is om deze afspraken in Zuidvleugelverband uit te werken. Binnen dit stedelijk netwerk vindt concentratie van stedelijke activiteiten op knooppunten van de verschillende netwerken plaats. De nadruk ligt op differentiatie in typen woon-, werk- en voorzieningenmilieus.

6 Dit is inclusief huidige busverbindingen die op termijn "verraild" worden



4.3.2 Verbinding stad en land; Zuidvleugelgroenstructuur

Zuid-Holland wil stad en land beter met elkaar verbinden door uit te gaan van het concept Zuidvleugelgroenstructuur. Binnen de invloedssfeer van het stedelijk netwerk gaat het om een samenhangend stelsel van landschappen, natuur- en recreatiegebieden, de grote eenheden stedelijk groen en groenblauwe verbindingen.

Zes waardevolle landschappen in deze groenstructuur krijgen de status provinciaal landschap. Deze status is bedoeld om de gebieden te beschermen én te ontwikkelen als recreatief aantrekkelijke en economisch duurzame landschappen met een inzet op verbrede landbouw en verbetering van de recreatieve kwaliteit. De gebieden zijn gekozen omdat de stedelijke druk hier groot is vanwege de inklemming tussen stedelijke gebieden. De ligging nabij de stad biedt kansen voor verbetering van de recreatiemogelijkheden voor veel inwoners. De provinciale landschappen vormen de basis voor de Zuidvleugelgroenstructuur en ze waarborgen voor een groot deel de balans tussen stad en land.
Deze basis wordt aangevuld met grote natuur- en recreatiegebieden nabij de stad. Deze gebieden krijgen de benaming 'regiopark'. Voorbeelden zijn de Delflandse Kust en het gebied van de Balij en het Bieslandse Bos. De groenstructuur wordt ten slotte gecompleteerd door een samenhangend netwerk van groenblauwe verbindingen en de grote eenheden stedelijk groen (zoals stedelijke parken, sport-en volkstuincomplexen, waarmee alle groengebieden in de stedelijke invloedssfeer, zowel binnen als buiten de stad, met elkaar verbonden zijn. Zie verder paragraaf 4.9.1.1.



4.3.3 Het landelijk gebied

De 'flanken' van de provincie maken deel uit van grote, provinciegrensoverschrijdende landschappen: de kust en de zee in het westen, het Groene Hart aan de oostzijde en de Zuid-Hollandse delta in het zuiden van de provincie.

In de grote landschappen wordt de nadruk gelegd op klimaatbestendigheid met de belangrijkste dragende functies: landbouw en natuur. De grote landschappen hebben ieder hun eigen ontstaansgeschiedenis en daarmee hun eigen kwaliteiten. Openheid, rust, stilte, duisternis en landschappelijke diversiteit zijn belangrijke kenmerken. Bescherming en ontwikkeling van deze landschappelijke kernkwaliteiten staan centraal.

Een belangrijke ambitie van de provincie in het landelijk gebied is het ontwikkelen van vitale en waardevolle landschappen en deze ook behouden. De leefbaarheid in het landelijk gebied is over het algemeen goed. Voor behoud van de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied is het behouden van de bestaande hiërarchie van de kernen belangrijk, naast het bieden van ruimte voor gebiedsgebonden economische ontwikkeling, zoals landbouw, recreatie en toerisme. Bij toekomstige bevolkingsafname en voortschrijdende schaalvergroting in voorzieningen kunnen in de grotere kernen de basisvoorzieningen als huisarts, basisonderwijs en buurtwinkel, in stand worden gehouden. Dit is met name van belang in die delen van de provincie waar zich de eerste verschijnselen van bevolkingsafname reeds voordoen, zoals Goeree-Overflakkee en delen van het Groene Hart.
De grotere kernen zijn in het landelijk gebied als regionale centra aangeduid.
In delen van het Groene Hart staat de ontwikkeling van landbouw en natuur in het teken van afremmen van bodemdaling en zuinig omgaan met zoet water. In de Zuid-Hollandse delta gaat het vooral om balans vinden in een duurzame zoetwatervoorziening en deels herstellen van de estuariene dynamiek in de Deltawateren.

De greenports Bollenstreek en Boskoop maken deel uit van het landelijk gebied. In functioneel opzicht delen zij een aantal opgaven, die voor bedrijventerreinen en de greenport Westland/Oostland in het stedelijk netwerk gelden. Dit zijn een goede bereikbaarheid en mogelijkheden voor nieuwe productietechnieken realiseren door een nieuwe ruimtelijke inrichting via herstructurering. Dit alles dient bij te dragen aan verbetering van de landschappelijke kernkwaliteiten van deze werklandschappen in het landelijk gebied.



4.4 Opgaven tot 2020

4.4.1 Kwantitatieve opgaven

Een deel van de ruimtelijke opgaven is te vertalen naar kwantitatieve opgaven. Deze opgaven zijn naast de ruimtelijke structuur en sturen op ruimtelijke kwaliteit een belangrijk uitgangspunt voor de visie tot 2020. De volgende tabellen geven het overzicht van de kwantitatieve opgaven voor de verschillende ruimtelijke gebruiksfuncties in Zuid-Holland voor de periode 2010-2020, waarop de visie is gebaseerd. Deze opgaven zijn het resultaat van onderzoek en zij zijn vastgelegd in diverse bestuurlijke afspraken. Via bebouwingscontouren en afspraken zijn kaders geschetst waarbinnen gemeenten de opgaven realiseren. De cijfers laten zien dat er in de komende tien jaar nog een grote vraag naar ruimte is. Deze verschilt overigens per regio.



Wonen

De woningbouwprogramma's in Zuid-Holland zijn binnen de bestuurlijke kaders van Zuidvleugel, Groene Hart en Zuid-Hollandse delta gemaakt.



Wonen in de Zuidvleugel

Het nieuwbouwprogramma voor de Zuidvleugel voor de periode 2010-2020 telt 115.000 woningen. Naast de nieuwbouw is een vervanging van 60.000 woningen afgesproken. Dat betekent een bruto woningproductie van 175.000 woningen.
Het overgrote deel (80 procent) van dit programma van 175.000 woningen wordt op basis van een gezamenlijk afgesproken verstedelijkingsstrategie binnen bestaand stedelijk- en dorpsgebied 2010 (BSD 2010) gebouwd. Een groot deel daarvan kan binnen BSD-2010 worden gerealiseerd via het concept Stedenbaan en langs het Zuidvleugelnet. Het programma voor de Zuidvleugel en de verdeling over de regio's is in de volgende tabellen uitgewerkt.

Regio Productie
Holland Rijnland 18.200*
Haaglanden 65.300
Stadsregio Rotterdam 65.000
Drechtsteden 12.000
Zuidplaspolder en Gouda 14.500
   
Totaal Zuidvleugel 175.000**

* Exclusief 5.000 woningen ten behoeve van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer Bollenstreek in de periode 2010-2020
** De totale productie betreft een bruto woningproductie inclusief compensatie van onttrekkingen, waarvan 140.000 binnen BSD2010

Programma Stedenbaan:

Regio Aantal woningen Aantal m2 kantoren
Holland Rijnland 2.500-6.000 70.000-180.000
Midden-Holland 2.500-6.000 35.000-120.000
Stadsgewest Haaglanden 10.000-20.000 315.000-660.000
Stadsregio Rotterdam 7.500-14.000 245.000-480.000
Drechtsteden 2.500-6.000 35.000-120.000
     
Totaal 20.000-52.000 700.000-1.560.000

 



Wonen in het Groene Hart

Met het Rijk is afgesproken dat het in het gehele Groene Hart gaat om 35.700 netto toe te voegen woningen in de periode 2004 tot 2020. Dit betekent voor het Zuid-Hollandse deel een toename van de voorraad van 26.600 woningen in de periode 2004-2020. De Groene Hartprovincies monitoren jaarlijks gezamenlijk de woningbouw- en economische ontwikkeling in het gebied.



Wonen in de Zuid-Hollandse delta

Voor de Zuid-Hollandse delta zijn de woningbouwaantallen gebaseerd op eigen behoefte gebaseerd op migratiesaldo nul. Voor de Zuid-Hollandse delta is met het Rijk voor de Hoeksche Waard in de periode 2005-2020 een programma van netto 3.250 woningen afgesproken (exclusief de extra woningen voor Cromstrijen, door de verplaatsing van TNO naar deze regio). Voor Goeree-Overflakkee geldt een programma van netto 2.100 woningen in deze periode.



Werken / Bedrijvigheid

De vraag naar het areaal bedrijventerreinen is gebaseerd op een combinatie van het Transatlantic Market (TM) scenario en het Global Economy (GE) scenario uit de Welvaart en Leefomgevingstudie van de planbureaus. Voor de economische motoren greenport en mainport is het GE-scenario uitgangspunt, in het overige gebied het TM-scenario. De uitbreidingsbehoefte is gebaseerd op een inventarisatie van de plannen voor bedrijventerreinen, rekening houdend met compensatie voor te transformeren bedrijventerreinen en mogelijke ruimtewinst bij nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen. Door het toepassen van de SER-ladder zal een deel van de bedrijven gevestigd worden op de bestaande bedrijventerreinen.

Dit geeft voor Zuid-Holland het volgende beeld voor 2008 - 2020:

  uitbreidingsbehoefte
Autonome vraag 1.228 ha
Transformatie* 320 ha
Strategische reserve** 377 ha
Saldo vraag 1.925 ha
Saldo na 10 procent ruimtewinst 1.732 ha

* Transformatie (uitvoeringsprogramma Ruimte voor Economie) 320 ha
** 4 jaar

In de streekplannen was al rekening gehouden met deze ruimtebehoefte. In het uitvoeringsprogramma Ruimte voor Economie staat hoe Zuid-Holland de behoefte aan bedrijventerreinen bepaalt.



Glastuinbouw

De behoefteraming voor de glastuinbouw tot 2020 is eveneens gebaseerd op afspraken met de regio, waarbij het beleid van verdergaande concentratie in de greenports als uitgangspunt geldt. Het behoud van de positie van Zuid-Holland in de internationale glastuinbouw vraagt om een kwantitatieve benadering7 en een kwalitatieve benadering. In de Zuidplaspolder is rekening gehouden met 200 hectare voor nieuw duurzaam glastuinbouwgebied. Daarnaast is circa 80 hectare glastuinbouw als transformatiegebied aangemerkt. Binnen Zuid-Holland wordt gezocht naar een nieuwe glastuinbouwlocatie (2020). Buiten op de functiekaart aangegeven glastuinbouwbedrijvengebieden en de glastuinbouwgebieden, is er een forse saneringsopgave.

Glastuinbouw Nieuw duurzaam glastuinbouwgebied t.b.v. Zuid-Hollandse Greenports Circa 650 hectare waarvan maximaal 400 hectare binnen Zuid-Holland
  Planologisch verankerde nieuwe locaties Zuidplaspolder totaal circa 200 hectare
  Heroverweging transformatiegebieden 100 hectare
Herstructureren greenports Westland-Oostland 2850 hectare
  Boskoop 309 hectare
  Bollenstreek 950 hectare8
Saneren verspreid glas TOTAAL
In prioritaire projecten
In overige projecten

437 hectare
236 hectare
191 hectare (na 2011)

7 Doelstelling in de periode tot 2011 is een netto teeltareaal van 5800 ha
8 Dit betreft zowel bollengrond als glas



Groen

De groenopgave tot 2020 is zowel gebaseerd op bestaande afspraken tot 2013, ILG, als op het besef dat er ook na 2013, vooral in het stedelijke netwerk, nog grote recreatieve tekorten aanwezig zijn. De ruimtebehoefte voor recreatieve functies is gebaseerd op een behoefteonderzoek. Deze ruimte zal de provincie tot 2020 vooral zoeken in de provinciale landschappen en de Zuidvleugelgroenstructuur. Recreatie en andere ruimtelijke gebruiksfuncties worden gecombineerd.
De uitbreiding van de Ecologische Hoofdstructuur is omvangrijk. Het gaat hier om de ontwikkeling en inrichting van nieuwe natuurgebieden en de combinatie van de functie natuur met andere functies zoals waterberging en landbouw.



Water

De ruimtevraag voor waterberging neemt toe. De ruimtelijke reserveringen tot 2015 zijn uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan 2015 en zijn indicatief opgenomen in deze structuurvisie op de functiekaart. Deze gebieden liggen vooral in de overgang tussen stedelijk en landelijk gebied.



Infrastructuur tot 2020

Tot 2020 wil de provincie de infrastructuur versterken, bijvoorbeeld het openbaar vervoer. Dit is niet in hectares uit te drukken. Voor de aanleg van nieuwe wegen is een aantal reserveringen opgenomen. Deze staan op de functiekaart en zijn uitgewerkt in de hoofdopgave 'Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020'. In bijlage 6.2 is het overzicht van het verkeers- en vervoersprogramma opgenomen.


Figuur: 4.4.1 Ruimtelijke opgaven

Tot 2020 wil de provincie de infrastructuur versterken, bijvoorbeeld het openbaar vervoer. Dit is niet in hectares uit te drukken. Voor de aanleg van nieuwe wegen is een aantal reserveringen opgenomen. Deze staan op de functiekaart en zijn uitgewerkt in de hoofdopgave 'Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020'. In bijlage 6.2 is het overzicht van het verkeers- en vervoersprogramma opgenomen.



4.4.2 Transformatieopgaven

Op de functiekaart zijn de gewenste functies vastgelegd. Voor een aantal gebieden is functieverandering (transformatie) gewenst, maar is de eindfunctie nog niet volledig duidelijk. Dit betekent dat over de richting van de functieverandering wel globale duidelijkheid is en bestuurlijke overeenstemming bestaat, maar over de precieze omvang, locatie en inrichting nog niet. Deze gebieden zijn op de functiekaart aangeduid met de bestaande functie met daarover een arcering als transformatiegebied, die aangeeft dat het gebied binnen de planperiode geheel of grotendeels een andere functie krijgt. Voor elk transformatiegebied geldt een eigen ontwikkel- en inrichtingsopgave, die gepaard gaat met een aantal randvoorwaarden vanuit de provinciale belangen. Gemeenschappelijk belang is de versterking van kwaliteit van het stedelijk gebied of van het landelijk gebied. De transformatiegebieden liggen in stedelijke gebieden en daarbuiten. Hierna zijn per transformatiegebied de opgaven, voorwaarden en provinciale belangen toegelicht.



Transformatie in het stedelijk gebied

Diverse locaties in en nabij stedelijk gebied zullen in de planperiode een andere functie krijgen. Dit past bij de ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoals de hoogstedelijke transformatieopgaven: herontwikkeling van Den Haag- Binckhorst, Den Haag-Laakhaven, De Delftse Spoorzone en Rotterdam Centraal. Binnenstedelijke transformatie richt zich vooral op de herontwikkeling naar gemengd stedelijk gebied. Dit gaat gepaard met een meer intensieve benutting van de ruimte waarbij rekening wordt gehouden met de ligging ten opzichte van het openbaar vervoernetwerk. Aan de rand van de steden gaat het vooral om het combineren van stedelijke functies met recreatieve en groene functies. De transformatiegebieden in het stedelijk gebied zijn:



Transformatiegebied in het havengebied Rotterdam

Als de kavels op de Tweede Maasvlakte worden uitgegeven ontstaat ruimte voor een herverkaveling van het haven en industriecomplex. Er vinden verschuivingen van functies plaats, onder andere binnen Stadshavens en het Waterfront Schiedam. Deze gebieden worden getransformeerd naar beoogde gemengde, stedelijke woonwerkmilieus in delen van het havengebied. Bij de transformatie is het voor de provincie belangrijk dat de ontwikkeling bijdraagt aan de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie, waarbij rekening wordt gehouden met kwalitatieve vraagontwikkelingen op de regionale woningmarkt en het versterken van de mainportfunctie.



Binckhorst (Den Haag)

Bedrijventerrein Binckhorst is een gemengd bedrijventerrein, waar enkele watergebonden bedrijven gevestigd zijn. Het gaat in dit kader om het afvaloverslagstation van de AVR en om twee beton-metselzandcentrales. Er wordt naar gestreefd om deze bedrijven te verplaatsen. De Binckhorst wordt getransformeerd naar gemengd stedelijk gebied, waar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Het Stadsgewest Haaglanden werkt aan een locatieonderzoek voor de uit de Binckhorst uit te plaatsen milieuhinderlijke en watergebonden bedrijvigheid. Hierbij geldt het provinciaal belang om voldoende aanbod aan bedrijventerreinen in milieucategorie 4 en hoger te houden.



Vlietzone

De Vlietzone heeft een belangrijke positie in de schakeling stad – land, als onderdeel van de corridor Vlietlanden – Midden-Delfland en als uitloop- c.q. groengebied van het stedelijk gebied Haaglanden. Een deel van de Vlietzone is ook onderdeel van de verbinding van de kust naar het Groene Hart. De Vlietzone blijft zo groen mogelijk. De Vlietzone levert een bijdrage aan het inlopen van het tekort aan ruimte voor recreatie en groene rond het stedelijk gebied. Hier komt het karakter van Haaglanden tot uiting: een gebied waarin dynamische stedelijke gebieden en rustige woon- en recreatiegebieden op korte afstand van elkaar te vinden zijn. Het gebied wordt ontwikkeld tot een robuust, (openbaar) toegankelijk en aantrekkelijk gebied voor groen, natuur, recreatie, landgoederen en sport, (recreatief) verbonden met Midden-Delfland en Vlietlanden (Zweth-Vlietzone), voorzien van een daarbij passende stedelijke ontwikkeling, ontdaan van verrommeling en met een terughoudend ingepaste infrastructuur. Een en ander zal worden uitgewerkt in een integrale gebiedsvisie, op te stellen door Den Haag in samenwerking met de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Rijswijk.



Erasmuszone Wateringen

De Erasmuszone ligt binnen de bebouwingscontour en bestaat gedeeltelijk uit verouderd glas. Dit gebied wordt binnen de planperiode getransformeerd naar stads- en dorpsgebied met voldoende breed scala aan woonmilieu's.



Rijswijk Zuid

Rijswijk-Zuid wordt in de komende twintig jaar getransformeerd naar een gebied voor wonen en werken in een duurzame groenblauwe structuur. Het ligt voor de hand om te starten bij het deelgebied Sion, omdat daar de invloed van DSM het kleinst is. In de komende jaren wordt met alle betrokken partijen een intensief traject doorlopen, dat moet leiden tot meer duidelijkheid over hoe de ontwikkeling vormgegeven kan worden.



Schieoevers Delft

Het gebied Schieoevers is een verouderd bedrijventerrein dat getransformeerd wordt naar een gemengd stedelijk gebied met wonen, werken en voorzieningen, gekoppeld aan de Schie. Dit is overeenkomstig het regionaal structuurplan Haaglanden.



Merwedezone

In de Merwedezone, gelegen op de grens van het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad, de Betuweroute en de A15, vindt komende jaren herstructurering en transformatie plaats (Transformatievisie Merwedezone). Het gezamenlijke toekomstbeeld voor de Merwedezone omvat een waterrijk groengebied ten noorden van de Betuweroute, herstructureren van bedrijventerreinen en intensiveren van bebouwing bij de bestaande en nieuwe haltes van de Merwede-Lingelijn. Er zijn ook gebieden benoemd waar mogelijk na 2015 verstedelijking kan plaatsvinden, als daar tegen die tijd behoefte aan is en er geen ruimte meer is binnen de kernen. Het betreft de gebieden 'het Oog' tussen Hardinxveld-Giessendam en de Betuweroute en Papland ten noorden van Gorinchem. Deze zijn als transformatiegebieden op de kaart aangegeven.



Oostpoort Dordrecht

De huidige aanduiding van het gebied Oostpoort is HMC bedrijventerrein, gelegen aan vaarwater. Het gebied is al enige jaren niet in gebruik als bedrijventerrein. De gemeente Dordrecht heeft gezien de gunstige ligging van de locatie het voornemen om leisure activiteiten in de Oostpoort te ontwikkelen. Met de transformatieaanduiding wordt deze ontwikkeling mogelijk gemaakt. Voorwaarden vanuit het provinciale belang zijn dat het HMC terrein wordt gecompenseerd en dat de ontwikkeling geen beperkingen mag opleggen aan de omliggende bebouwing.



Transformatie in glastuinbouwgebied

Aar- en Amstelzone, Lansingerland en in Nieuwerkerk-Noord

In enkele glastuinbouwgebieden zijn locaties aangeduid waar het gewenst is dat het ruimtegebruik in de planperiode geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd. In veel van deze gebieden is sprake van een verrommeld beeld en/of verouderde (glas)opstallen. De transformatie is gericht op verbetering van de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied. Veelal gaat het daarbij om ontwikkeling naar woningbouw, groen en/of water. Daarnaast is in sommige gebieden gedeeltelijke herstructurering van gezonde glastuinbouwbedrijven mogelijk. In deze transformatiegebieden glas is de regeling Ruimte voor Ruimte toepasbaar. Bij de transformatie van deze gebieden staan voor de provincie belangen centraal: 

  • Versterken van de greenports: naast transformatie van glas is in andere glastuinbouwgebieden sprake van herstructurering en duurzame ontwikkeling , verdergaande concentratie in greenports en glastuinbouwgebieden en behoud van het areaal voor glastuinbouw;
  • Verbeteren van de belevingswaarde en vermindering verrommeling van het landschap;
  • Voor de gebieden gelegen in de Zuidvleugelgroenstructuur geldt daarnaast ook het versterken van de recreatieve functie.


Transformatie in overige gebieden, Zuidplaspolder

Gouwe Knoop, Waddinxveen-Noordwest en Ringvaartdorp

Deze gebieden maken deel uit van de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder.
De transformatie in het gebied Gouweknoop moet leiden tot een mix van functies. Het betreft in de eerste plaats bedrijvigheid en voorzieningen om het gebied tot een economische knoop te maken. In de tweede plaats zal ook de functie wonen daar aan bod komen.

De transformatie in het gebied Waddinxveen-Noordwest is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling tot glastuinbouwbedrijvengebied voor het geval dat er in de Zuidplaspolder onvoldoende ruimte voor deze functie is gerealiseerd. Mocht een dergelijke transformatie niet nodig zijn dan is een functiewijziging naar wonen ook te overwegen. Dit vooral gezien de ligging van het gebied nabij het Bentwoud. Het bedrijventerrein Noordkade in Waddinxveen is als transformatiegebied aangegeven. De bedrijventerreinprogrammering voor de regio biedt in principe voldoende mogelijkheden voor de uit te plaatsen bedrijven.

De transformatie op de locatie Ringvaartdorp betreft ontwikkeling tot woningbouwgebied, in aansluiting op het transformatiegebied Nieuwerkerk-Noord. Voor Ringvaartdorp moet nog een uitwerking worden opgesteld. Deze kan niet los worden gezien van de ontwikkeling van de woningvraag in de Zuidvleugel. Zie verder paragraaf 5.6 4.



4.5 Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel

Zuid-Holland wil in 2020 de goede woon-, werk- en leefomgeving voor haar inwoners verder hebben gebracht. Versterken van de economische positie staat daarbij centraal en daarbij spelen de economische topclusters een belangrijke rol: Rotterdam, Den Haag, en de greenports Westland/Oostland, Boskoop en Bollenstreek. De versterking van deze clusters heeft effect op de totale economische ontwikkeling van Zuid-Holland.
Voor de gehele provincie geldt dat de focus ligt op het behouden, maar vooral ook aantrekken van werkgelegenheid en bedrijvigheid die past bij de verschillende gebieden.



4.5.1 Behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid

Binnen het provinciaal belang van “Behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid met accent op kennisontwikkeling en handel” onderscheidt Zuid-Holland de volgende ambities:

  • Mainport (Rotterdam).
  • Internationale stad van vrede, recht en veiligheid (Den Haag). 
  • Greenports (Westland/Oostland, Bollenstreek en Boskoop) versterken, herstructureren en duurzame ontwikkeling van glastuinbouwgebieden en verdergaande concentratie in greenports en glastuinbouwgebieden.
  • Energie, water- en deltatechnologie (Delft en Rotterdam).
  • Life & healthsciences cluster (Leiden en Rotterdam).
  • Versterken kenniseconomie vanuit universiteiten en kennisinstituten (Leiden, Delft, Rotterdam en Noordwijk).

Het provinciaal belang voor het aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid is benaderd vanuit de grote economische clusters van Zuid-Holland. Kennisontwikkeling krijgt daarin een steeds belangrijkere rol. De kennisclusters zijn vaak ruimtelijk geconcentreerd. De ontwikkeling van deze clusters staat niet op zichzelf en hangt samen met de economische ontwikkeling van de gehele provincie. Ze zijn afhankelijk van het vermogen van bedrijven en instellingen om te innoveren. Een gevarieerde economische structuur met sterk aan elkaar gerelateerde sectoren bevordert dan ook de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Een cultuur van samenwerking, kennisuitwisseling en openheid voor nieuwe ideeën versterkt die kracht.



4.5.1.1 Mainport Rotterdam - Wereldhaven-Wereldstad

De mainport Rotterdam is een complex van industrie, handel, transport en logistiek, gevestigd op het haven- en industriegebied langs de Nieuwe Waterweg, Oude Maas, Merwede en Dordtsche Kil. De provincie heeft de ambitie om de vestigingsfactoren van bedrijven en organisaties die bijdragen aan de mainportfunctie, verder te ontwikkelen.
Het 'bedrijventerrein mainport' omvat het aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie water- en havengebonden bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, met productie, opslag, transport en distributie, nutsvoorzieningen, evenals de hieraan verbonden kantoorfuncties in het haven- en industriegebied van Rotterdam en de Drechtsteden.
Binnen deze aanduiding moet alle aan de mainport gerelateerde bedrijvigheid een locatie kunnen vinden. Ruimte daarvoor kan nog gewonnen worden door verouderde complexen te herstructureren en verwante activiteiten te clusteren. Nieuwe ruimte voor mainportactiviteiten komt beschikbaar na realisering van de Tweede Maasvlakte.

Het cluster mainport Rotterdam zelf is groter dan het op de functiekaart als 'bedrijventerrein mainport' aangegeven gebied. Binnen de aangrenzende stedelijke gebieden in Vlaardingen, Schiedam, Rotterdam, Drechtsteden en de Merwedezone vinden tal van activiteiten plaats die gerelateerd zijn aan de mainportactiviteiten. Voorbeelden hiervan zijn het maritiem complex in de Drechtsteden-Merwedezone (binnenvaart, baggercluster en deltatechnologie) en het handelscentrum en internationale zakencentrum in Rotterdam.
Het hele gebied van de mainport geldt als gebied voor bedrijven uit de hogere milieuhinder categorie (HMC). Een interne milieuzonering binnen dit gebied moet ruimte bieden aan activiteiten die gerelateerd zijn aan de regie- en creativiteitsfunctie van de mainport, waaronder hoogwaardige kantoren, onderzoeksinstituten, campusvorming.



4.5.1.2 Den Haag, internationale stad van vrede, recht en veiligheid

Het regeringscentrum Den Haag heeft zich ontwikkeld tot een van de belangrijkste vestigingsplaatsen voor internationale instituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid. Deze centrumfunctie wordt gestimuleerd door verdere ontwikkeling van het hoogstedelijk centrum met hoofdkantoren, kennisinstituten, topcultuur, voorzieningen en toerisme. In Den Haag staat de functie woon- en werkstad voor hoogopgeleide werkers voorop. De ligging aan de kust en de nabijheid van Scheveningen en Kijkduin zijn hierbij een belangrijk gegeven. De woonmilieus worden ook op deze specifieke doelgroepen gericht. In dat kader verricht Den Haag studie naar ontwikkelingsmogelijkheden van Kijkduin en de Vlietzone. Voor de Vlietzone gelden specifieke randvoorwaarden vanwege de groene en culturele kwaliteiten (landgoederen) van het gebied. Deze zijn van provinciaal belang. Voor Kijkduin en Scheveningen dient rekening gehouden te worden met de nabijgelegen Natura2000-gebieden. Voor de functie als conferentiestad is een snelle comfortabele aansluiting op het internationale netwerk essentieel. Het gaat daarbij om de verbindingen met de hogesnelheidslijn, Schiphol, Rotterdam/The Hague Airport enzovoort. De stad werkt met de internationale ring Den Haag ook aan een snelle afwikkeling van het congresverkeer en toeristische verkeer.



4.5.1.3 Greenports

De ambitie voor de greenports in 2040 heeft effect op de ruimtelijke ontwikkeling van Zuid-Holland tot 2020. De grootste ruimtelijke opgave tot 2020 is verbetering van het bestaande greenportareaal. De samenhang in het ruimtegebruik binnen de greenports staat hierbij centraal. Intensiveren, innoveren en herstructureren staan voorop, pas daarna volgt uitbreiding met eventuele nieuwe locaties. Voor de situering zie ook kaart 2 van de Verordening.



Greenport Westland/Oostland (onderdeel van het stedelijk netwerk)

De greenport Westland/Oostland is onderdeel van het stedelijk netwerk, ook economisch. De glastuinbouw in het Westland/Oostland heeft een stedelijk voorkomen en bestaat uit vier deelgebieden: locaties rond Pijnacker, in Lansingerland en de Zuidplaspolder (samen het Oostland) en het Westland. Ook het veilingcomplex Barendrecht behoort bij de greenport Westland/Oostland. Door herstructurering en intensivering van het bestaande areaal moet dit economische cluster zich verder ontwikkelen. Dit gebeurt met een goede ruimtelijke inpassing via een robuuste groen- en waterstructuur. Binnen de greenport Westland/Oostland is er behalve ruimte voor glasopstanden ook ruimte voor direct aan de greenport verbonden functies. Dit gaat bijvoorbeeld om toeleveringsbedrijven, handelscentra en kennisinstituten. Deze moeten zich primair op de in de regio aanwezige bedrijventerreinen vestigen. Daarnaast is bij stapeling met glastuinbouw ook de vestiging van deze bedrijven in het gebied greenport Westland/Oostland mogelijk. Op de functiekaart is deze greenport aangegeven als: glastuinbouwbedrijvengebied.

Vooral de Zuidplaspolder biedt ruimte voor nieuwe glastuinbouw. In totaal wordt daar 200 hectare nieuw glas ontwikkeld en 80 hectare ontwikkeld als compensatie voor sanering van glas elders in de Zuidplaspolder. Ook in Lansingerland is nog ruimte voor glastuinbouw.

De Rotterdamse haven is van groot belang voor de handel en logistiek van de greenport Westland/Oostland. De Waal- en Eemhaven zijn met Barendrecht (vervoer over spoor, water en weg) steeds belangrijker knooppunten voor groente en fruit. De positie in het stedelijk netwerk van de greenport en daarmee de relatie met de steden is van belang om over voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten te beschikken.



Greenport Bollenstreek (landelijk gebied)

Voor de greenport Bollenstreek is het beleid gericht op behoud en versterking van het bollencomplex met een duurzame, ruimtelijke kwaliteit. Dit bollencomplex (teelt en handel) is niet alleen van groot economisch belang, het is ook de drager van de landschappelijke, recreatieve en toeristische functies. Binnen de greenport ligt de toeristische trekker Keukenhof en de Bollenstreek zelf geldt als topgebied cultureel erfgoed. Op de functiekaart is deze greenport aangeduid als: agrarisch landschap-bollenteelt.

Om de greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen zoals beschreven in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is door de regio een regeling uitgewerkt. Deze
compensatieregeling bollengrond is beschreven in bijlage 6.3.

Naast behoud van het bollenteeltareaal is ook van belang om ruimte te bieden aan teelt onder glas en bedrijvigheid die aan de bollenteelt is gebonden. Voor schaalvergroting van bollenbedrijven moet ruimte komen door aan bollenteelt gerelateerde glastuinbouwlocaties te herstructureren, verspreid gelegen glasopstanden te verplaatsen naar glastuinbouwgebieden en leegstaande en vrijkomende bebouwing te saneren. Voor het aan de bollenbedrijven gebonden (ondersteunend) glas in de verordening een aparte regeling opgenomen (artikel 4 lid 6). Herinrichting om de productieomstandigheden te verbeteren moet gepaard gaan met verbetering van de landschappelijke kwaliteit binnen het bollenteeltareaal. Samen met clustering van de glasopstanden wordt gewerkt aan de waterhuishouding in de richting van zelfvoorzienendheid van water, zoals beschreven bij greenport Westland/Oostland.

Voor de bloembollen is Lisse het handelscentrum, daar zijn de twee grote bloembollen-bemiddelingsbureaus gevestigd. Het internationale bloembollentransport is met name georiënteerd op de Rotterdamse haven. Voor de bloemen en planten zit het handelscentrum in Rijnsburg waar een grote bloemenveiling is gevestigd. Vanuit Rijnsburg is er een oriëntatie op de greenports Aalsmeer en Boskoop en op Schiphol. De ontsluiting van de greenport moet erop zijn gericht beide oriëntaties te behouden.



Greenport Boskoop (landelijk gebied)

De greenport Boskoop ligt in het Groene Hart op de overgang van stad en land en heeft een verdicht karakter. Op de functiekaart is deze greenport aangeduid als: agrarisch landschap – boom- en sierteelt. Het is een uniek landschap van sierteelt en boomteeltbedrijven en maakt deel uit van het topgebied cultureel erfgoed Boskoop/Reeuwijk Dorp. Het oorspronkelijke landschap van de veenontginningen wordt hier volledig bepaald door de boom- en heesterkwekerijen. Het teeltgebied kent smalle kavels en relatief veel sloten (veenontginning). Lintbebouwingen zijn integraal onderdeel van het sier- en boomteeltgebied. Bijzondere elementen in het gebied zijn de houtakkers in het oude deel en de vaarsloten in de Riethoornse polder. Van belang is ook de landschappelijk markante overgang van sier- en boomteeltgebied naar de droogmakerij Middelburg-Tempelpolder, die bij herstructurering moet worden behouden of versterkt.

Binnen de greenport zijn nieuwe teeltmethoden in ontwikkeling en wordt de handelsfunctie nog sterker. Een deel van de bedrijven gaat over van vollegrondsteelt naar de niet van volle grond afhankelijke (footloose) pot- en containerteelt. De greenport Boskoop heeft in het teeltgebied al geruime tijd te maken met zilte kwel, verzilting van oppervlaktewater en zoetwatertekort. Terwijl er voor sierteelt juist een grote vraag is naar schoon en zoet water. Beide aspecten zijn mede aanleiding voor de herstructurering die in gang moet worden gezet. Nieuw te ontwikkelen sier- en boomteeltlocaties (volle grondteelt en pot- en containerteelt) en bestaande te herstructureren sier- en boomteeltlocaties moeten voldoen aan de randvoorwaarden van het Provinciaal Waterplan. Dit betekent onder meer dat, wanneer voor het waterbeheer ruimtevragende voorzieningen nodig zijn, deze binnen de greenport gerealiseerd moeten worden. Daarnaast gaat het ook om een betere ontsluiting van het gebied; de aanleg van een westelijke randweg is daarbij belangrijk.
Met de herstructurering wordt gestreefd naar een aantrekkelijk werklandschap waarbinnen het internationaal belang van deze greenport zich verder duurzaam kan ontwikkelen en verrommeling van het landschap wordt tegengaan. In het oude al karakteristieke teeltgebied wordt ingezet op de hoogwaardige gespecialiseerde productie.

De greenport Boskoop clustert handel en logistiek steeds meer op het westelijke deel van de greenport. Het meest intensieve onderdeel van de greenport is de concentratie van kennis, handel en intensieve, niet grondgebonden productie op het pot- en containerteeltterrein (PCT). Onderdeel van de herstructurering kan betekenen dat er, voor behoud van de greenportfunctie, ruimte komt voor de meer intensieve pot- en containerteelt. Dit is mogelijk door het PCT-complex in de planperiode uit te breiden in westelijke richting tot aan de Middelweg (functiekaart)9. Voor dit PCT-terrein geldt dat vestiging van glastuinbouw alleen voor sierteeltbedrijven mogelijk is; en wel tot 50 procent van de bedrijfsgrootte. Voor de overige teeltgebieden binnen de greenport is in de verordening een eigen glasregeling opgenomen (artikel 4, lid 4).

Daarmee kan tevens inhoud gegeven worden aan de landschappelijke opwaardering van de greenport. Met name door in het oorspronkelijk al karakteristieke landschap het accent meer dan nu te leggen op hoogwaardige en duurzame open grondteelt in een aantrekkelijke omgeving. Bij deze greenport ontstaat een steeds hechtere band met de greenports Westland/Oostland en Bollenstreek en Aalsmeer.

9 Aangeduid als: boom- en sierteeltgebied PCT-terrein



4.5.1.4 Glastuinbouw buiten de greenports

Buiten de greenports zijn er in Zuid-Holland nog meer gebieden voor glastuinbouw. Deze concentratiegebieden zijn op de functiekaart aangeduid als glastuinbouwgebieden. De glastuinbouwgebieden zijn uitsluitend bestemd voor de vestiging van gespecialiseerde glastuinbouwbedrijven. De bedrijven zijn veelal verbonden met de Zuid-Hollandse greenports of aan Aalsmeer. Het gaat vooral om gebieden in de noordrand van de provincie bij Nieuwkoop, Roelofarendsveen, Lisse en Rijnsburg. In het zuiden, op Voorne, liggen de glastuinbouwgebieden Tinte en Vierpolders bij Brielle. Al deze glastuinbouwgebieden zijn in het landelijk gebied gelegen en dragen bij aan de economische vitaliteit daarvan.



Glastuinbouwgebied Tinte

Het glastuinbouwgebied ten noorden van Tinte, gelegen in de gemeenten Westvoorne en Brielle, geldt als intensiveringsgebied. In dat gebied is toevoeging van glas mogelijk, indien daar in gelijke mate sanering van verspreid glas in de gemeente Westvoorne tegenover staat. De gemeente heeft in overleg met de stadsregio Rotterdam een gebiedsvisie opgesteld waarin de maximale hoeveelheid glas is vastgelegd. Dit zal worden verwerkt in een bestemmingsplan.



Verspreid glas

In het landelijk gebied liggen ook veel solitaire glastuinbouwbedrijven. Vaak is het glas op deze bedrijven begonnen als ondersteuning van het verder grondgebonden agrarisch bedrijf en later ontwikkeld tot gespecialiseerd glastuinbouwbedrijf. Het beleid is erop gericht deze verspreid gelegen bedrijven, wanneer dit geen ondersteunend glas betreft, te verplaatsen naar glastuinbouwgebieden of de greenport Westland/Oostland dan wel te saneren. Belangrijke aanleiding voor dit beleid is dat solitaire bedrijven, nog afgezien van de landschappelijke aspecten, niet de mogelijkheden hebben voor duurzaam energie- en waterbeheer zoals in glastuinbouwgebieden. Voor de Hoeksche Waard wordt onderzocht of het thans verspreid gelegen glas geconcentreerd kan worden in een locatie van circa 50 hectare.



Nieuwe glastuinbouwlocaties

Naast de mogelijkheden voor nieuwe glastuinbouw in de Zuidplaspolder en Lansingerland voor de kortere termijn onderzoekt Zuid-Holland de noodzaak en/of mogelijkheid voor een nieuwe glastuinbouwlocatie in de provincie. Inzet is het behoud van 5800 hectare netto teeltareaal. Wil Zuid-Holland kunnen profiteren van een uitbreiding, dan is een fysieke of andere verbinding nodig met bestaande glastuinbouw. De verbinding met de greenport Westland/Oostland is hierin speerpunt. Het onderzoek richt zich op een grootschalige én duurzame locatie van netto ongeveer 400 hectare glas. Een nieuwe glastuinbouwlocatie moet voldoen aan de voorwaarden van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 en aan de standpuntbepaling van Rijk en provincie over het advies van de Deltacommissie. Deze voorwaarden houden onder andere in dat de zoetwatervraag niet verder toeneemt en dat de locatie zelfvoorzienend is in de zoetwaterbehoefte. Zoeklocaties in Zuid-Holland zijn Oostflakkee en Kaag en Braassem (Veenderpolder). Ook zal de provincie onderzoeken of een locatie in de Haarlemmermeer hiervoor een optie is, omdat deze goed aansluit op het veilingcomplex in Aalsmeer.



4.5.1.5 Kenniseconomie

Zuid-Holland wil dat onderzoeksinstituten en kennisintensieve bedrijvigheid zich geclusterd kunnen vestigen op daartoe aangewezen bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Dit is in het belang van de concurrentiepositie van de Zuidvleugel omdat kennis, innovatie en dienstverlening belangrijke aspecten zijn van het internationale karakter van Zuid-Holland. Een strikt toelatingsbeleid moet de ontwikkeling van deze locaties bevorderen. Deze zijn aangegeven als kenniscentrum op de functiekaart. Een goede bereikbaarheid van deze locaties vanaf belangrijke openbaar vervoerknooppunten en de luchthavens Schiphol en Rotterdam Airport is van essentieel belang. Naast ruimte voor bedrijvigheid is ook ruimte nodig voor het huisvesten van bijbehorend buitenlands toptalent, waaronder studenten. Voorbeelden in algemene zin zijn: het Vredespaleis als centrum voor internationale instituties op het gebied van recht en vrede, DSM en Technopolis in Delft, Brainpark in Rotterdam, Unilever bij Vlaardingen en Estec in Noordwijk.



Water-, energie-, en deltatechnologie

Zuid-Holland wil de positie van het Nederlandse water- en deltacluster in de wereld versterken. Het cluster is sterk vertegenwoordigd in Zuid-Holland, maar ligt erg verspreid. Het cluster bestaat uit twee deelsectoren: deltatechnologie (waterbeheer, waterbouw) en watertechnologie (drinkwater, proces- en afvalwater). De wereldwijde vraag naar kennis uit het cluster is groot en groeiende, onder meer als gevolg van klimaatverandering. Het cluster bevindt echter zich nog in een ontwikkelfase. Zuid-Holland kan ruimtelijke referentieprojecten ontwikkelen door nieuwe technologieën en kennis toe te passen, zoals de zandmotor. Het bedrijvenpark Science Port Holland (Rotterdam - Delft) biedt kansen voor de ruimtelijke concentratie van het cluster.



Life & healthsciences

Zuid-Holland wil een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor organisaties op het terrein van life & healthsciences, vooral voor research en development. In Leiden ligt op het Bio Sciencepark het grootste life & healthsciencescluster van Nederland. Zuid-Holland moet ruimte blijven bieden voor activiteiten in de gehele keten van het cluster en deze versterken. Daar horen ook verbindingen bij met andere clusters zoals de greenports.
Er is ook ruimte nodig om de zorgsector in Zuid-Holland te kunnen blijven faciliteren: Door vergrijzing en voortschrijdende technologie ontstaat naast behoefte aan ruimte voor zieken- en verzorgingshuizen ook een toenemende en veranderende zorgvraag. Die vraagt weer om ruimte voor kennisontwikkeling zoals Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam. Het gaat hier om een soort siliconvalley op medisch-technologisch gebied.



Kennisnetwerk greenports

Het kennisnetwerk van de greenport Westland/Oostland verbreedt zich. Van kennis op het gebied van de teelt zelf, gaat het nu om kennis over klimaattechnologie, waterbeheer, materiaalkunde en logistiek. Er zijn nauwe relaties met de universiteiten van Leiden, Rotterdam, Delft en Wageningen (met een dependance in het gebied). Ook de greenports Boskoop en Bollenstreek maken deel uit van dit kennisnetwerk. Als zwaartepunten in dit kennisnetwerk van veilingen en onderzoeksinstituten zijn op de functiekaart de veilingen in Bleiswijk en Naaldwijk als kenniscentrum aangegeven.



4.6 Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie

Voor een duurzame en klimaatbestendige ruimtelijke inrichting hanteert Zuid-Holland de lagenbenadering als uitgangspunt voor de Visie 2020. De inrichting van Zuid-Holland wordt op lange termijn duurzamer en klimaatbestendiger. Dit bereikt de provincie door rekening te houden met mogelijke veranderingen in het water- en bodemsysteem en dat mee te nemen bij veranderingen in het gebruik van de ruimte.

Klimaatbestendigheid krijgt tot 2020 gestalte door de nadruk te leggen op waterveiligheid en een robuust watersysteem met duurzame zoetwatervoorziening. Duurzaamheid betekent, dat de provincie de lagenbenadering toepast en dat zij werkt aan een groter aandeel van een duurzame vorm van energievoorziening.



Lagenbenadering

Een duurzame deltaprovincie betekent dat bij feitelijke keuzes en ontwikkelingen een integrale afweging wordt gemaakt tussen sociaal-culturele, economische en ecologische aspecten. Dit voorkomt zoveel mogelijk dat negatieve effecten van het handelen in het hier en nu worden verplaatst naar elders en naar toekomstige generaties. Nu werken met de lagenbenadering maakt een duurzame ruimtelijke inrichting concreet. Er zijn drie lagen:

  • de ondergrond: samenhangend ruimtelijk systeem van bodem, water en natuur; 
  • netwerken van infrastructuur;
  • occupatielaag: verstedelijking, landbouw, recreatie, archeologie en andere functies.

Bij een afweging is het belangrijk dat de belangen via deze drie lagen worden geordend en dat er een integrale afweging plaatsvindt. 



4.6.1 Verbeteren van de waterveiligheid

Bij het provinciaal belang ’Verbeteren van de waterveiligheid’ horen de ambities10:
­ Versterken van de primaire keringen langs de kust en langs de rivieren, met behoud van de ruimtelijke kwaliteit.
­ Versterken van de regionale keringen met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
­ Zorgen voor mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen.
­ Zorgen voor mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen in kwetsbare binnendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen.

Zuid-Holland wil de toekomstige overstromingsrisico’s verkleinen. Sterkere keringen, aanpassingen in ruimtegebruik en omgaan met de overstromingsrisico’s vormen de leidraad voor het provinciale waterveiligheidsbeleid. Versterking van de primaire en regionale waterkeringen, bescherming van kwetsbare (buitendijkse) gebieden en crisisbeheersing / calamiteitenzorg zijn de belangrijkste onderdelen van het provinciale waterveiligheidsbeleid.

Op kaart 8 van de Verordening zijn de primaire en regionale keringen aangegeven. De voor hoogwater meest kwetsbare gebieden zijn de buitendijkse terreinen, de diepgelegen binnendijkse gebieden en gebieden direct langs primaire keringen. Waterveiligheid is een belangrijk aspect bij de ontwikkeling van deze gebieden. Versterking van rivierdijken en regionale keringen gebeurt in samenhang met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

10 Deze zijn uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan



Kustverdediging

Zuid-Holland ligt in een delta en voor een groot deel onder zeeniveau. De kustversterking verzekert betrouwbaarheid van de kust als zeewering en daarmee de veiligheid van het achterliggend (stedelijk) gebied. De kust is voor de komende vijftig jaar op sterkte gebracht als het werk aan de zwakke schakels is voltooid. Het gaat om de Kop van Goeree (Flaauwe Werk: al afgerond), de Kop van Voorne, de Delflandse Kust van Hoek van Holland tot Kijkduin (onder andere via het pilotproject Zandmotor Delflandse Kust) en de boulevards van Scheveningen, Katwijk en Noordwijk (al afgerond).

Voor de kustveiligheid is het belangrijk om het kustfundament te handhaven en aan het kustfundament geen zand te onttrekken. In het gedeelte van het kustfundament dat binnen stads- en dorpsgebied ligt, mag uitbreiding van stedelijke functies of infrastructuur geen nadelige gevolgen hebben voor de waterstaatkundige veiligheid (zie ook kaart 8 van de Verordening).



4.6.2 Robuust en veerkrachtig watersysteem

Bij het provinciaal belang 'Robuust en veerkrachtig watersysteem' horen de ambities11

  • Zoetwatervoorziening veilig stellen. 
  • Gebiedsspecifiek omgaan met verzilting. 
  • Innovatief omgaan met waterbeheer en veiligheid. 
  • Voldoende (grond)water voor de bereiding van drinkwater veilig stellen. 
  • Voldoende wateropvang voor de stad realiseren. 
  • Een klimaatbestendige leefomgeving realiseren. 
  • Realiseren en behouden van een goede ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen. 
  • Realiseren en behouden van een goede kwaliteit van grondwaterlichamen.
  • Realiseren van de vereiste (grond)watercondities voor de Natura2000-gebieden.
  • In de verziltingsgevoelige gebieden zijn in principe geen functies of uitbreidingen toegestaan die leiden tot een toename van de vraag naar zoet water, tenzij zoetwatervoorziening en/of zelfvoorzienendheid is geregeld12
  • Ontwikkelen van duurzame greenports. 
  • Realiseren en behouden van een maatschappelijk haalbaar en betaalbaar beschermingsniveau tegen wateroverlast. 
  • Duurzaam peilbeheer.

11 Deze zijn uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan
12 Verziltingsgevoelige gebieden zijn, conform het Waterplan: Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten (west), de regio tussen Rotterdam, Zoetermeer en Gouda, de polders Nieuwkoop en Vierambacht, het Westland, de Bollenstreek en in mindere mate de Hoeksche Waard



Zoetwatervoorziening

Gelet op de onzekerheid van zoetwatervoorziening op de lange termijn, is het van belang dat de vraag naar zoet water in de provincie Zuid-Holland in balans blijft. Vooral bij sterk zoetwatervragende functies en gebieden, zoals de greenports, zal de afweging steeds belangrijker worden. Dit zal ook in de landbouw en natuur in het westelijke deel van het Groene Hart en de landbouw in de Zuid-Hollandse delta gaan spelen.



Greenports en glastuinbouw

In de glastuinbouw vindt een zo min mogelijke toename van de zoetwatervraag plaats door nieuwe of uit te breiden functies. Dit wordt bereikt door maximaal gebruik te maken van hemelwater en de waterkringloop/recirculatie te sluiten. Daarmee worden ook de emissies geminimaliseerd. Innovaties in het watersysteem worden gestimuleerd. Het gaat daarbij om oplossingen die zowel watertekort als wateroverlast het hoofd kunnen bieden. Ruimtelijk betekent dit vooral ruimte voor wateropvang. Het gaat dan om een combinatie van wateropvang in bassins (al dan niet onder de kas) en ruimte voor opvang in het watersysteem. Hierbij moet rekening worden gehouden met voorwaarden voor de ondergrond. Bij het integreren van het waterbeleid in het ruimtelijk beleid wordt onderscheid gemaakt in de volgende situaties:

  1. Bestaande locaties voor glastuinbouw en boom- en sierteelt;
    Voor bestaande glastuinbouw(bedrijven)gebieden, greenports, boom- en sierteelt gebieden en PCT-terreinen blijft het provinciaal waterbeleid ongewijzigd. In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is een streefbeeld voor een duurzame waterhuishouding voor 2040 uitgewerkt. Dit streefbeeld bevat uitspraken over de watervraag, de waterkringloop, emissies naar bodem, grond- en oppervlaktewater, wateroverlast en de inrichting van het watersysteem. Het streefbeeld geldt voor de grondgebonden teelten voor 2040. Voor de bestaande substraatteelten (glastuinbouw en boomteelt) geldt dit streefbeeld al voor 2027, conform Europees beleid (Kaderrichtlijn Water).
  1. Herstructurering van bestaande locaties voor glastuinbouw en boom- en sierteelt;
    Bij herstructurering geldt voor alle glastuinbouw(bedrijven)gebieden, greenports, boom- en sierteelt gebieden en PCT-terreinen dat uiterlijk in 2027 wordt voldaan aan het streefbeeld. Mede in het licht van de thans lopende evaluatie van het brijnbeleid vindt de provincie het belangrijk dat bij herstructureringen zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het streefbeeld 2040. Toepassing van best uitvoerbare technieken is het uitgangspunt.
  1. Nieuw te ontwikkelen locaties voor glastuinbouw en boom- en sierteelt.
    De provincie wil de vraag naar zoetwater in de planperiode niet laten toenemen. Zij zal hiervoor in de verziltingsgevoelige gebieden in beginsel geen functies toekennen (of uitbreidingen toestaan) waarbij de vraag naar zoet water toeneemt. Dit tenzij deze functies hun eigen zoetwatervoorziening regelen en hiermee hun zelfvoorzienendheid vergroten (denk dan aan gesloten waterkringloop in glastuinbouw, gebruik van hemelwateropvang).


Voorkomen van wateroverlast

Door klimaatverandering kan de wateroverlast toenemen. Ruimte voor wateropvang wordt in en nabij steden gereserveerd. Hiertoe behoren ook de waterbergingen die indicatief op de functiekaart opgenomen (zie verder Provinciaal Waterplan figuur 7.3). Deze zijn waar mogelijk gecombineerd met andere waterbergingen zoals bijvoorbeeld voorraadbergingen en/of andere functies als natuur en recreatie. Bij ontwikkelingen in de landbouw en bij natuurontwikkeling moet de duurzaamheid van de zoetwatervoorziening in de afweging worden meegenomen. Zuid-Holland onderscheidt de volgende opgaven:



Wateropgaven Groene Hart

In het Groene Hart spelen in de toekomst problemen met de beschikbaarheid van zoet water. Met het oog op een duurzamer bodemwatersysteem wordt in delen van het Groene Hart ingespeeld op het afremmen van de bodemdaling.

Ook is er een wateropgave gekoppeld aan de diepe droogmakerijen. De Middelburg-Tempelpolder en Polder Nieuwkoop zijn diepe droogmakerijen met een urgente wateropgave. Zij liggen als diepe putten in het landschap waardoor (brakke) kwel optreedt. Dit wordt deels veroorzaakt door wegzijging uit de directe omgeving.
In Polder Nieuwkoop kan de aanzuigende werking op de naastgelegen Nieuwkoopsche Plassen mogelijk worden beperkt door peilopzet in combinatie met functieverandering. De provincie moet dit verder onderzoeken op haalbaarheid. De inlaatbehoefte van de Nieuwkoopse Plassen kan sterk verminderen door het peilregime in de plassen en directe omgeving te flexibiliseren en door het glastuinbouwgebied Noordse Buurt te saneren.
In de Middelburg-Tempelpolder zijn minder mogelijkheden om de effecten van de aanwezige brakke kwel te beperken, onder meer door de aard van de ondergrond. Onderzoek moet uitwijzen of brakke kwel onderdrukt kan worden door het peil op te zetten. In beide droogmakerijen moet bij eventuele functieverandering de ruimtelijke kwaliteit verbeteren. Waar nodig en mogelijk vindt koppeling plaats met waterberging, natuurontwikkeling, woningbouw en recreatie en toerisme. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van brakke kwel. Op korte termijn sluit de provincie ontwikkelingen uit die toekomstige oplossingen voor de wateropgave ernstig bemoeilijken. Het gaat hierbij vooral om onomkeerbare kapitaalintensieve investeringen zoals nieuwe bebouwing voor agrarische bedrijven.

In de Polder Noordplas werkt de provincie al aan een urgente wateropgave door de invloed van brakke kwel op het boezemsysteem te beperken. De aanleg van het Bentwoud is een functiewijziging die het mogelijk maakt om brakke kwel in de zomer vast te houden.



Wateropgaven Zuid-Hollandse delta

De Deltawerken helpen Zuid-Holland beschermen tegen het water. De compartimentering van de deltawateren door de Deltawerken heeft echter ook negatieve ecologische effecten en veroorzaakt problemen met de water(bodem)kwaliteit. Dit heeft zijn weerslag op de economische waarde en belevingswaarde van het gebied, door bijvoorbeeld blauwalg en verontreinigd sediment. Ook moet rekening worden gehouden met klimaatverandering en zeespiegelrijzing. Hiertoe is in 2003 de Integrale Visie Deltawateren opgesteld. In het Zuid-Hollandse deel van de delta zet de provincie in op herstel van de getijdenwerking. Bestaande afspraken over beleid en beheer met betrekking tot zoetwatervoorziening blijven tot 2015 gehandhaafd. Bij het voorbereiden van de rijksbesluiten voor de periode daarna is de inzet van de provincie gericht op duurzame zoetwatervoorziening op het huidige niveau.
Herstel van de getijdenwerking wil zeggen: waar mogelijk de getijdenwerking vergroten en geleidelijke overgangen maken tussen zoet en zout en/of nat en droog. Dit herstelproces loopt via verschillende sporen: het herstel in het Haringvliet (Kierbesluit Haringvliet), het realiseren van het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta (naar aanleiding van het adviesrapport “Zoet water Zuidwestelijke Delta”(2009) en de mogelijke verzilting van het Volkerak-Zoommeer.

In de agenda Kracht van de Delta (2006) is het verbinden van veiligheid, ecologie en economie verder uitgewerkt in drie doelen:

  • klimaatbestendig veilig: waarborgen van veiligheid tegen overstromingen ook op de lange termijn (2040 en verder);
  • ecologisch veerkrachtig: herstellen van een natuurlijk ecologisch systeem en het herstellen van de estuariene dynamiek in de Zuidwestelijke delta voor de korte termijn (2015), de middellange termijn (2040) en met een doorkijk naar de langere termijn (2040 en verder); 
  • economisch vitaal: benoemen en pakken van kansen voor de ruimtelijk-economische en maatschappelijke ontwikkeling.

De deltaprovincies (Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant) hebben deze doelen in vier richtingen uitgewerkt:

  • een unieke delta met ecologisch herstel, estuariene dynamiek en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden; 
  • een veilige delta die ook op langere termijn op een innovatieve en duurzame manier beschermd is tegen overstromingen; 
  • een bedrijvige delta met als speerpunten bedrijvigheid in en rond de havens, optimale scheepvaart, versterking van water en landbouw en versterking van het aanbod voor recreatie en toerisme; 
  • een aantrekkelijke delta om te wonen en te verblijven.

In de periode 2010-2015 ontwikkelt en realiseert de provincie, samen met andere partijen waaronder het Rijk, een breed pakket aan (onderzoeks)maatregelen om het bestaande serviceniveau van de zoetwatervoorziening te handhaven, uitgaande van het Zoetwater Advies van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta. Het gaat om alternatieven voor zoetwateraanvoer van elders, beperking van de zoutindringing naar Haringvliet en Hollandsch Diep met een innovatieve zoet/zout-scheiding in de Volkeraksluizen, een verkenning naar beperkende maatregelen tegen zoutindringing in het Rijnmondgebied en technologische oplossingen om het zoetwatergebruik te verminderen. Een integrale gebiedsgerichte benadering staat daarbij centraal.



Drinkwaterwinning

Van oudsher wordt er in het duingebied drinkwater gewonnen. Deze functie blijft gehandhaafd. Dit levert beperkingen op voor functies in de omgeving. De drinkwaterwinningsgebieden in de duinen en de daaromheen gelegen grondwaterbeschermingsgebieden zijn opgenomen in de Provinciale Milieuverordening. Het gaat om de locaties: Kop van Goeree ten noorden van Goedereede, de Delflandse kust ter hoogte van Monster, de duinen tussen Den Haag en Katwijk en de duinen in het noorden van de Bollenstreek, op de grens met Noord-Holland.



4.6.3 Duurzame energievoorziening

Zuid-Holland werkt aan een duurzamer energievoorziening in 2020. Bij het provinciaal belang ’Voorzien in duurzame vormen van energie en benutten van potenties om duurzame energievoorzieningen toe te passen’ horen de volgende ambities: 

  • Voldoende en geschikte locaties voor windenergie realiseren. 
  • Andere duurzame vormen van energietoepassingen mogelijk maken (zonne-energie, getijdencentrale, warmte- en koudeopslag en betere benutting van restwarmte). 
  • Locatiebeleid om (aan de vraagzijde) benutting van warmte te realiseren via de aanleg van lokale warmtenetten.


Windenergie

In het licht van een duurzame energievoorziening is het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie van groot belang. Met het Rijk zijn afspraken gemaakt om in 2020 te voorzien in tenminste 720 MW opgesteld vermogen op land. In de door Provinciale Staten vastgestelde nota ‘Energiebeleid in uitvoeringsperspectief’ (september 2009) is aangegeven dat in 2020 circa 1000 MW op land en vlak voor de kust ('near shore') haalbaar lijkt. Uitgaande van een opgesteld vermogen in 2010 van circa 250 MW zijn aanvullende locaties wenselijk. In dat licht is de Nota Wervel van 2003 geactualiseerd in de Nota Wervelender (2010). Met het oog op de verwachte klimaatveranderingen en energieschaarste is het voorzien in een groter aandeel duurzame energie urgenter geworden. Anderzijds zijn landschappelijke kwaliteiten centraler komen te staan in het ruimtelijk beleid en is de nieuwe generatie windturbines (en daarmee de invloed op het landschap) aanzienlijk groter dan circa tien jaar geleden.



Plaatsingsvisie

In de plaatsingsvisie uit de Nota Wervelender zijn de eisen vanuit windenergie en de voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit afgewogen en met elkaar in balans gebracht. Daarmee is de plaatsingsvisie tevens onderdeel van het ruimtelijk beleid. Vanuit windenergie zijn in de afweging aspecten als voldoende windaanbod, technische en economische haalbaarheid betrokken. Vanuit ruimtelijke kwaliteit worden combinaties met technische infrastructuur, grootschalige bedrijvigheid en grootschalige scheidslijnen tussen land en water geschikt geacht. Gebieden die vanuit landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of recreatief oogpunt kwetsbaar zijn, worden uitgesloten. Mede door de grote omvang en ruimtelijke invloed van moderne windturbines is het van belang om zoveel mogelijk in te zetten op concentratie in geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie te voorkomen. Dit leidt tot gebieden waar plaatsing gewenst is (plaatsingsgebieden) en waar deze uitgesloten wordt (vrijwaringsgebieden):

  1. Plaatsingsgebieden
  • Noordelijk deel van de provincie, boven de Nieuwe Waterweg en de Lek: zones langs snelwegen in combinatie met bedrijvigheid.
  • Midden van de provincie: zone Maasvlakte –Rotterdam – Drechtsteden- Merwedezone gekoppeld aan grootschalige infrastructuur met bedrijvigheid en logistiek.
  • Zuidelijk deel van de provincie: zones gekoppeld aan grootschalige infrastructuur (dammen, dijken) en grootschalige scheidslijnen tussen land en water.
  1. Vrijwaringsgebieden
  • De nationale landschappen Groene Hart en Hoeksche Waard, vanwege landschappelijke en cultuurhistorische waarden. 
  • De randen van het Groene Hart. 
  • Natura2000-gebieden, de EHS en beschermde natuurmonumenten, vanwege ecologische waarden. 
  • Provinciale landschappen, vanwege de landschappelijke en recreatieve waarden.
  • Topgebieden cultureel erfgoed vanwege de cultuurhistorische waarden.
  • Aanvliegroutes en – funnels van vliegvelden, vanwege veiligheidsrisico’s.

Enkele gebieden zijn bij uitstek geschikt als concentratiegebied voor windenergie (windpark) namelijk het havengebied van Rotterdam (Maasvlakte en Europoort) en de randzone van Flakkee. Deze gebieden worden als voorkeurslocatie beschouwd.
Waar plaatsingsgebied en vrijwaringsgebieden elkaar raken is een nadere beoordeling en afweging aan de orde op basis van maatwerk. Hiervoor is tevens een onafhankelijk kwaliteitsadvies vereist (bijvoorbeeld van het kwaliteitsteam voor het betreffende nationale landschap) gevolgd door een besluit van Provinciale Staten. Na de inspraak op de ontwerpnota Wervelender en de besluitvorming hierover door PS wordt de definitieve Nota Wervelender beschouwd als een concretisering van de bovenstaande plaatsingsvisie. Deze concretisering zal in de herziening van de PSV worden opgenomen.



Overige vormen van duurzame energie

De provincie wil de ondergrond ordenen vanwege de toenemende rol van geothermie en warmte- en koudeopslag. In de periode 2010-2020 worden in stedelijke gebieden en in glastuinbouwgebieden binnen het stedelijk netwerk lokale warmtenetten gerealiseerd. Dit gebeurt op basis van restwarmte uit afvalverwerking, elektriciteitscentrales en industrie, geothermie, warmte- en koudeopslag, lokale warmte uit warmtekrachtkoppeling en eventueel ook biomassa en de combinatie hiervan via 'intelligente' lokale netten. Tot en na 2020 groeien deze netten samen uit tot grotere netten die daarmee bedrijfszekerder zijn. Het Westland/Oostland kan als energieleverancier fungeren. Het Westland is door het Rijk aangewezen als een vestigingsplaats waar elektriciteitsproductie-eenheden gevestigd zijn en zich kunnen vestigen. Hier kan in de toekomst tenminste 500 MW elektriciteit worden opgewekt. Glastuinbouw is een grote energiegebruiker. Door de ligging nabij de mainport liggen hier veel kansen. Zo kan een energieneutrale greenport ontstaan.



4.7 Divers en samenhangend stedelijk netwerk

Zuid-Holland wil verstedelijking concentreren in en rond de steden in het stedelijk netwerk. Deze concentratie van stedelijke functies heeft agglomeratievoordelen voor bedrijven, voorzieningen en detailhandel. Ook geeft het mogelijkheden tot ketenvorming, efficiënte benutting van infrastructuur en mogelijkheden voor ontwikkeling van efficiënte duurzame energiesystemen. Hiermee wordt de concurrentiepositie versterkt van het stedelijk netwerk van Zuid-Holland, de Zuidvleugel van de Randstad en daarmee van de Randstad in zijn geheel. Zuid-Holland schept een aantrekkelijke leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor bedrijven. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en gebiedskwaliteiten kunnen worden versterkt. De provincie reageert op demografische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke behoeften. Volgens de demografische trends zal de vraag naar stedelijke woonmilieus in de toekomst toenemen. Ontwikkeling van nieuwe woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden kan gecombineerd worden met het herstructureren en transformeren van bestaande woon- en werkmilieus. Gemengde milieus, broedplaatsen en onderwijsvoorzieningen zorgen voor een betere voedingsbodem voor de kenniseconomie. De sociale cohesie wordt door het tegengaan van segregatie versterkt.
Intensief gebruik van het stedelijk gebied leidt tot een reductie van de uitstoot van broeikasgassen en een zuinig gebruik van grondstoffen. Hierdoor draagt intensief stedelijk ruimtegebruik bij aan de duurzaamheid van de Nederlandse samenleving.


Kaart 4.7 Stedelijk netwerk

Tot 2020 staan de volgende provinciale belangen centraal: 

  • Versterken van het stedelijk netwerk en versterken van vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra.
  • Optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters.
  • Verbeteren interne en externe bereikbaarheid. 
  • Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus. 
  • Voorzien in een gezonde leefomgeving.


4.7.1 Versterken stedelijk netwerk

Versterking van het stedelijk netwerk gaat uit van het intensief benutten van ruimte in bestaand bebouwd gebied door het ruimtegebruik op locaties en infrastructuur beter te benutten. Het provinciaal belang richt zich op de ambities: 

  • Bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). 
  • Stedelijke detailhandelstructuur versterken. 
  • Culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).


Bundeling van verstedelijking

Het uitgangspunt voor de leef-, werk- en woonomgeving in 2020 is bundeling van verstedelijking. Dit is meer dan het concentreren van wonen in steden. Zuid-Holland richt zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling afstemmen van de verschillende voorzieningen en intensivering van het stedelijk gebied, vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.



Functieafstemming tussen verstedelijking en infrastructuur

De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied 2010. Gedifferentieerd ruimtegebruik maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van het Zuidvleugelnet. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer en het 'overig' stedelijk gebied. Het eerste gebied valt binnen het invloedsgebied van het Zuidvleugelnet. Dit geldt niet alleen voor wonen en werken maar ook voor grootschalige voorzieningen (winkels, sport- en culturele voorzieningen). Deze benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen in het stedelijk gebied.
De intensivering van stedelijke functies mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het binnenstedelijk leef- en vestigingsmilieu. Dat betekent dat intensivering gepaard gaat met verbetering van de milieukwaliteit en dat grotere eenheden stedelijk groen hun groene functie en kwaliteit moeten behouden en in principe niet in aanmerking komen voor verdichting. De grotere eenheden stedelijk groen en de groenblauwe hoofdroutes in de stad worden beschouwd als een onderdeel van de Zuidvleugelgroenstructuur.



Bebouwingscontouren

Zoals gezegd kiest de provincie ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Alle kernen in de provincie zijn omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd en waarbinnen de woningbouwopgave tot 2020 kan worden geaccommodeerd (zie ook kaart 1 van de Verordening).



Bouwen buiten de contour, zoeklocaties landelijk wonen en stads- en dorpsgebied

Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan, het zogenoemde 'nee, tenzij-beleid'. Uitzonderingen op deze regel zijn situaties waarbij door de bouw van een beperkt aantal woningen of een bedrijfsvestiging, de kwaliteiten in een gebied kunnen worden versterkt.
Op basis van bestuurlijke afspraken met Haaglanden, Stadsregio Rotterdam en Dordrecht is voor de mogelijke ontwikkeling van landelijk wonen buiten bebouwingscontouren een indicatieve aanduiding 'zoeklocatie' landelijk wonen opgenomen op de functiekaart. Het gaat om locaties in de Westlandse Zoom, bij Monster-Noord, 's Gravenzande-Noordoost, Hellevoetsluis-West, Spijkenisse-Zuid, Poortugaal- en Rhoon-Oost, de Waterparel in de Zuidplas en Dordrecht-Bovenpolder.
In het Middengebied van de Zuidplas en bij Piershil is een indicatieve aanduiding zoeklocatie stads- en dorpsgebied op de kaart opgenomen. Het gaat hier om zoeklocaties waarover nog aanvullende besluitvorming moet plaatsvinden.



Bouwen in bestaand bebouwd gebieden in uitleggebieden

Binnen de bebouwingscontouren zijn er gebieden waar nog gebouwd kan worden en gebieden waar nog geen ontwikkelingsplannen voor zijn. Dit zijn uitleggebieden. Het overige gebied binnen de contour is aangeduid als bestaand stads- en dorpsgebied 2010 (BSD 2010). Dit bevat de al bebouwde gebieden en de nog niet bebouwde gebieden waar al plannen in uitvoering zijn. Stedelijk groen wordt niet gerekend tot bestaand stads- en dorpsgebied 2010.
Conform de bestuurlijke afspraken tussen de Zuidvleugelpartners in het bestuurlijk platform Zuidvleugel, geldt de ambitie dat 80 procent van de nieuwbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010 plaatsvindt. Dit is inclusief vervangende nieuwbouw. De overige 20 procent vindt plaats in uitleggebieden, maar binnen de bebouwingscontour.


Kaart 4.7.1a Stads- en dorpsgebied

Voor de kernen buiten de Zuidvleugel hanteert de provincie normen van 50 procent binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010 en 50 procent buiten bestaand bebouwd gebied maar binnen de bebouwingscontour. Deze percentages gelden voor de netto toevoeging aan de woningvoorraad. Gezien de voorziene demografische ontwikkelingen bieden deze bebouwingscontouren voldoende ruimte voor de opvang van stedelijke ontwikkelingen in de planperiode.



Verstedelijkingsafspraken en migratiesaldo nul voor de gebieden buiten het stedelijk netwerk

Rijk, provincie en gemeenten hebben per gebied, afspraken gemaakt over de verstedelijkingsopgaven voor de Zuidvleugel, het Groene Hart en de delta (zie kaart 4.7.1.b). Deze indeling wijkt iets af van de indeling stedelijk netwerk, zie kwaliteitskaart. Voorne-Putten maakt deel uit van de Zuidvleugel en Gorinchem valt buiten de bestuurlijke afspraken voor de Zuidvleugel en het Groene Hart.
De woningproductie voor de Zuidvleugel voor 2010-2020 bedraagt bruto 175.000 woningen, uitgesplitst naar regionale opgaven (zie hoofdstuk 2). Dit programma gaat uit van minimaal migratiesaldo nul. Hierdoor vindt verdergaande concentratie van verstedelijking in de Zuidvleugel plaats. Voor het gebied buiten de Zuidvleugel wordt in dit scenario uitgegaan van een bovengrens van maximaal migratiesaldo nul. Op deze manier wordt via verstedelijkingsafspraken gestuurd op bundeling in de Zuidvleugel.


Kaart 4.7.1b Ruimtelijke en bestuurlijke eenheden t.b.v. verstedelijkingsafspraken



Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie

Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Dit geldt ook buiten het stedelijk netwerk.
Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken. Voorbeelden zijn de mix van wonen en werken en het combineren van logistieke bedrijven en kassen zoals in de Zuidplaspolder ontwikkeld worden.
Herstructurering is een goede methode om functies te herschikken in het kader van intensivering van het stedelijk gebied. In sommige gevallen verandert op kleine schaal het ruimtegebruik, maar herstructurering betreft vooral functiebehoud. Wanneer overwegend sprake is van functieverandering maar deze veranderingen in het ruimtegebruik nog niet volledig duidelijk zijn, is er sprake van een transformatieopgave (zie paragraaf 4.4.2). Binnenstedelijke transformatie is gericht op intensivering en grotere functiemenging. Voorbeelden hiervan zijn De Binckhorst in Den Haag, de Delftse Schieoevers en Stadshavens Rotterdam.
Via herstructurering en transformatie kan tegelijk ook de milieukwaliteit op een locatie worden verbeterd. Dit gaat om geluidhinder, geurhinder, luchtkwaliteit en onveilige situaties. Een schone en veilige leefomgeving is van belang om het internationale profiel van het stedelijk netwerk te behouden en te ontwikkelen. Naast de intensiveringsopgave dient in en om het stedelijk gebied voldoende ruimte te blijven voor een robuuste groen- en waterstructuur. Dit is van belang voor de leefkwaliteit in de stad en goede verbindingen met het buitengebied.



Centra in het stedelijk netwerk Zuid-Holland

Intensivering van stedelijke functies en concentratie van voorzieningen vindt zoveel mogelijk plaats nabij knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer. Niet iedere functie past echter overal. Er is sprake van een zekere hiërarchie en differentiatie in knooppunten en centra. Daarvoor is onderscheid gemaakt naar enerzijds internationale, bovenregionale en regionale centra met een multifunctioneel karakter, anderzijds de kenniscentra en toeristische centra met een specifiek profiel. De internationale centra omvatten de centrumgebieden van Den Haag en Rotterdam. Met name hier is plaats voor concentratie van (inter)nationaal georiënteerde bedrijven, kantoren en centrumvoorzieningen. De centra van de middelgrote, historische steden Leiden, Delft, Dordrecht en Gouda worden beschouwd als bovenregionaal centrum, naast enkele belangrijke deelcentra in de grote steden. Regionale centra hebben binnen het stedelijk netwerk of in het landelijk gebied een regionale functie.



Stedelijke detailhandelsstructuur

De provincie wil de bestaande detailhandelsstructuur versterken, vooral in de stedelijke centra, stadsdeel- en wijkcentra. Nieuwe mogelijkheden voor detailhandel en vrije tijd ziet de provincie ook rond openbaar vervoerknooppunten, inclusief de nieuwe Stedenbaanlocaties. Dit betekent beperking van toelaatbare branches op perifere locaties. De provincie zet het huidige detailhandelsbeleid voort, zoals neergelegd in de Provinciale Structuurvisie Detailhandel 2007. Veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt de uitbreiding van de perifere detailhandel op die locaties terughoudend benaderd (zie ook kaart 7 van de Verordening).



Culturele en toeristische voorzieningen

Zuid-Holland wil culturele en toeristische voorzieningen versterken. In het stedelijk netwerk zijn vooral de grote steden en de historische steden van groot cultureel en toeristisch belang. In deze steden in veelal sprake van een breed cultureel en toeristisch profiel, bestaande uit een gaaf en bijzonder historisch karakter, moderne architectuur en/of een divers palet aan culturele en stedelijke voorzieningen. De kwaliteiten komen tot uiting in de aanduidingen internationaal, bovenregionaal en regionaal centrum, veelal in combinatie met de aanduiding historische kern op de kwaliteitskaart. Een aantal van de historische kernen is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Iedere stad heeft een specifiek cultureel en toeristisch profiel met een eigen karakter. Zo is de badplaats Noordwijk tevens bekend als internationaal congrescentrum. Versterking van dit karakteristieke profiel is van belang voor zowel de aantrekkelijkheid en het vestigingsklimaat van de afzonderlijke steden als voor het totale stedelijk netwerk.

Toeristische voorzieningen en attracties van nationaal of internationaal niveau met een meer specifiek karakter zijn aangeduid als toeristisch centrum. Het betreft een aantal belangrijke badplaatsen en attracties langs de kust, zoals Scheveningen, Noordwijk, Katwijk en Hoek van Holland, evenals de Brouwersdam op Goeree-Overflakkee. Deze badplaatsen kunnen zich, ieder op hun eigen wijze, verder ontwikkelen tot toeristische attracties van Europese allure. Daarnaast zijn de internationaal bekende toeristische trekpleisters zoals Keukenhof en werelderfgoed Kinderdijk aangeduid als toeristisch centrum. Verder ontwikkeling is mogelijk met inachtneming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.



4.7.2 Optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters

Bij het provinciaal belang 'optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters' horen de ambities: 

  • Evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen. 
  • Kwaliteit van met name bedrijventerreinen die langs (drukke) infrastructuur van weg, rail en water en in overgangsgebieden tussen stad en open landschap liggen. 
  • Intensiever en efficiënter ruimtegebruik (toepassen SER-ladder voor bedrijventerreinen). 
  • Evenwichtige afstemming tussen vraag naar en aanbod van ruimte voor HMC-bedrijven. 
  • Evenwichtige afstemming tussen vraag naar en aanbod van watergebonden bedrijvigheid. 
  • Ondergronds ruimtegebruik.

In Zuid-Holland moet voldoende aanbod van bedrijventerreinen binnen het stedelijk netwerk beschikbaar zijn. Het aanbod is afgestemd op de behoefte en dient ter versterking van de internationale concurrentiepositie van Zuid-Holland. 



Bedrijventerreinen

Voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu is de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. Bedrijventerreinen zijn aangegeven op de functiekaart en kaart 6 van de verordening. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde13. Streefwaarde bij herstructurering is een ruimtewinst van 10 procent. Afspraken over nieuw aan te leggen bedrijventerreinen zijn gemaakt met betrokken partijen. Deze afspraken zijn in een convenant tussen Rijk, IPO en VNG vastgelegd. Zoeklocaties voor bedrijventerreinen (kleinschalig en goed ingepast) zijn Rozenburg, Spijkenisse en Veerstalblok (zie bijlage 6.4).

13 SER-ladder



Natte bedrijventerreinen

Bepaalde bedrijven zijn voor hun functioneren afhankelijk van de aan- en/of afvoer via het water. Bijvoorbeeld bedrijven met veel bulkgoederen, zoals zand- en grindoverslag, betoncentrales en de scheepsbouw en -reparatie. Daarnaast draagt vervoer over het water bij aan verkeers- en vervoersdoelstellingen en milieudoelstellingen. Minder vrachtvervoer over de weg levert een bijdrage aan het verminderen van de files en de milieubelastende emissies.
Het aantal bedrijventerreinen gelegen aan geschikt vaarwater is beperkt en staat onder druk van transformatie naar woningbouw, want de locaties aan het water zijn vaak ook interessant om aan te wonen. Toch is er in Zuid-Holland een vrij constante vraag naar watergebonden bedrijventerreinen, hoewel deze zelden specifiek geduid kan worden. Uit recent onderzoek (BCI, 2009) blijkt dat er voor op- en overslag, (wegen)bouw en de scheepsbouw en -reparatie de meeste natte bedrijventerreinen nodig zijn, gevolgd door chemische handel en productie, betoncentrale en -handel en transport. Ontwikkelingen van de containerterminals in Alphen aan den Rijn en Alblasserdam zijn voorbeelden van nieuwe vraag naar natte bedrijventerreinen. Onderzoek bevestigt dat de huidige omvang natte bedrijventerreinen in principe moet worden gehandhaafd.



HMC

Concentratiegebieden voor hogere milieuhindercategoriebedrijven (HMC-bedrijven) zijn te vinden in de zeehavengebieden in de Rotterdamse regio en de Drechtsteden. De HMC-bedrijven, vanaf categorie 4, kennen veelal een hoge toegevoegde waarde en vormen vaak het middelpunt van andere bedrijvigheid met vele toeleveranciers, inclusief de zakelijke dienstverlening. De ruimte voor HMC-bedrijven staat echter onder druk door de milieuzoneringen rond de oprukkende woningbouw. De (milieu)ruimte voor dit type bedrijven is daarom van provinciaal belang. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen blijft het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein. Risicovolle bedrijven dienen bij verplaatsing en nieuwvestiging, zoveel mogelijk gevestigd worden op de daartoe bestemde terreinen. Deze terreinen liggen aan het provinciedekkend basisnet externe veiligheid. Hierdoor worden de risico’s die samenhangen met de verwerking en het transport van gevaarlijke stoffen in de provincie verminderd.



Kantoorlocaties

Zuid-Holland zet in op een sterke, internationaal concurrerende economie en de daarbij behorende positie op de kantorenmarkt. Tevens is afstemming met de infrastructuur van belang om een optimale bereikbaarheid te garanderen (zie ook kaart 5 van de Verordening). Nieuwe kantoorontwikkeling moet daarvoor zoveel mogelijk plaatsvinden in de (hoog)stedelijke centra en bij hoogwaardig openbaar vervoer. Dit gaat om de stations en haltes van het Zuidvleugelnet (rail). De (hoog)stedelijke centra zijn bij uitstek de vestigingsplaatsen voor de grote en bovenregionaal georiënteerde kantoorlocaties. De regionale centra en een selectie van de overige haltes van het Zuidvleugelnet komen in aanmerking voor ontwikkeling van middelgrote en kleinere kantoorlocaties. Niet alle haltes zijn even geschikt voor kantorenontwikkeling. Voorwaarden voor ontwikkeling zijn de toepassing van de SER-ladder en regionale afstemming. Genoemde (hoog)stedelijke en regionale centra zijn op de functiekaart aangegeven. Belangrijke kantoorlocaties zijn opgenomen op kaart 4.7.2.


Kaart 4.7.2 Kantorenlocaties



Ondergronds ruimtegebruik

De provincie zet in op een intensiever gebruik van de ondergrond. De ondergrond vervult voor de maatschappij diverse functies: leverancier van grondstoffen, voedselproducent, buffer voor water en energie (geothermie en warmte- en koudeopslag), ondergronds parkeren, enzovoort. Het ruimtegebruik in de ondergrond moet afgestemd zijn met het bovengrondse ruimtegebruik en rekening houden met de fysieke kenmerken van de ondergrond.



4.7.3 Verbeteren interne en externe bereikbaarheid

Bij het provinciaal belang 'verbeteren interne en externe bereikbaarheid' horen de ambities: 

  • (Inter)nationale bereikbaarheid verbeteren. 
  • Capaciteit vergroten en/of nieuwe capaciteit openbaar vervoer en weg, waaronder Stedenbaan. 
  • Ontwikkeling en kwaliteitssprong regionaal netwerk. 
  • Samenhang binnen complete infrastructuur netwerk (multimodaliteit en ketenmobiliteit). 
  • Ruimtelijke reserveringen voor (boven)regionale infrastructuur. 
  • Aansluiting tussen hoofd- en onderliggend wegennet verbeteren. 
  • Capaciteit vaarwegen voor goederen optimaliseren.

Voor de concurrentiepositie van de Randstad zijn de interne en externe bereikbaarheid essentieel. Bereikbaarheid vergroot de mogelijkheden voor een wervend internationaal vestigingsmilieu. Personen- en goederenvervoer moet vlot en zonder haperingen plaatsvinden. Tegelijkertijd dient de infrastructuur met het oog op de leefomgevingskwaliteit optimaal te worden ingepast. Bundeling van verstedelijking, functiemenging, herstructurering én een betere afstemming van de woon- en werkmilieus vermindert de totale mobiliteitsdruk.

Het hoofdwegennet, het regionale wegennet en stadshoofdwegennet moeten als één geheel beter functioneren. Ook is het noodzakelijk verschillende netwerken (auto, openbaar vervoer, waterwegen en fiets) te verknopen om vervoer van deur tot deur te verbeteren. Dit is de ketenbenadering die uitgangspunt is voor Zuid-Holland. Maatregelen in de sfeer van ketenmobiliteit14 moeten hieraan bijdragen. Hiervoor bieden nieuwe technologische ontwikkelingen op het gebied van (dynamisch) verkeersmanagement en dynamische openbaar vervoerreisinformatie veel kansen die Zuid-Holland beter wil benutten. Zuid-Holland vindt capaciteitsvergroting van wegen en spoor op verschillende plekken onontkoombaar. Delen van het onderliggend wegennetwerk verdienen een extra kwaliteitsimpuls. Er moet geïnvesteerd worden in hoogwaardig regionaal openbaar vervoer. Vooral daar is een kwaliteitssprong nodig, omdat de ontwikkeling ervan ver is achtergebleven. De capaciteit van vaarwegen kan beter benut worden. Voor alle weg- en openbaar vervoerprojecten geldt in ieder geval het volgende:

  • Het verkeers- en transportsysteem moet robuust zijn. Het geheel moet blijven functioneren bij wisselende verkeers- of weersomstandigheden. 
  • Het verkeers- en transportsysteem moet duurzaam zijn. Het moet een goed woon-, werk- en leefklimaat ondersteunen.
  • Ketenbenadering is essentieel in het verplaatsing- en transportsysteem. Het geheel van aanwezige voorzieningen moet optimaal gebruikt worden. Investeren in goede overstapmogelijkheden is noodzakelijk.

Het hier beknopt beschreven mobiliteitsbeleid is vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) en de Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart. Het PVVP is in de structuurvisie als uitgangspunt gehanteerd. Alle in de structuurvisie aangegeven nieuwe verkeers- en vervoersinfrastructuur (zie overzicht in bijlage 6.2) mogen in bestemmingsplannen ruimtelijk in ieder geval niet onmogelijk worden gemaakt.


Kaart 4.7.3a Netwerk van infrastructuur en centra

14 Ketenmobiliteit = goede overstapmogelijkheden tussen de verschillende vervoersvormen in de reis van deur tot deur



(Inter)nationaal netwerk – openbaar vervoer

Het (inter)nationale spoorwegennet is vooral een rijksaangelegenheid, maar gezien de ruimtelijke effecten ligt hier ook een provinciaal belang. Het gaat dan om de capaciteitsvergroting op de trajecten Den Haag-Rotterdam en Rotterdam-Gouda. Het is noodzakelijk een hoge graad van dienstverlening te garanderen, zowel op (inter)nationaal (bijvoorbeeld hogesnelheidslijn) als op regionaal niveau (Stedenbaan). Bijzonder project in de capaciteitsvergroting is de aanleg van een spoortunnel in Delft.



(Inter)nationale wegverbindingen

De A16 en delen van de A4 naar België/Frankrijk en de A15 naar Duitsland zijn de belangrijkste achterlandverbindingen in Zuid-Holland. De transportstromen concentreren zich op deze assen. Zo nodig moet de omgeving hieraan worden aangepast.

De A4 is de hoofdslagader van de westelijke Randstad. De A4 verbindt het stedelijk netwerk van Zuid-Holland en Schiphol. De ontwikkelingen rond de luchthaven (met name de bedrijvigheid) zijn van nationaal belang en hebben een grote stuwkracht. De A4 moet daarom over de hele lengte het verkeer goed kunnen verwerken. Daarvoor is op korte termijn realisering van capaciteitsvergroting tussen knooppunt Burgerveen en Leiden van groot belang. Ter hoogte van Leiden zal de Rijnlandroute aan de A4 worden aangehaakt. De aanleg van de ontbrekende schakel A4 door Midden-Delfland is een eerste prioriteit. Daarna komt ook realisering van de A4-zuid (Hoogvliet -Klaaswaal) aan de orde. Een zorgvuldige landschappelijke inpassing van deze verbinding is noodzakelijk om de effecten op het nationaal landschap te minimaliseren en de leefbaarheid niet aan te tasten. De A4-zuid maakt naar verwachting tevens capaciteitsuitbreiding van het wegvak A29 tussen Klaaswaal en Hellegatsplein noodzakelijk. Ook daarvoor geldt dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing noodzakelijk is om de effecten op het nationaal landschap te minimaliseren en de leefbaarheid niet aan te tasten.
Met deze maatregelen is de A4 in de eerste plaats een betere verbinding met het zuiden (Antwerpen) en levert de snelweg tegelijk een bijdrage om de capaciteitsproblemen op de A16 bij de tunnel van Dordrecht en de Moerdijkbrug op te lossen. Tot die tijd functioneert de A16 als de belangrijkste internationale verbinding met het zuiden.

Ook de achterlandverbinding A15 is van essentieel belang voor het vrachtvervoer vanuit de mainport Rotterdam. Dit is een goederencorridor. Daarnaast is de A12/A20 een belangrijke achterlandverbinding naar het noordoosten. De uitvoering van het project A15 Maasvlakte-Vaanplein (verbreding naar 2x2 en 2x3 rijstroken) is een eerste prioriteit. Andere noodzakelijke verbeteringen in het hoofdwegennet van Zuid-Holland zijn de capaciteitsuitbreiding A15 Papendrecht-Gorinchem, de aanleg van A13-16, capaciteitsverruiming op de A12 (project: A12 vernieuwd op weg) en verbreding van de A27 Hooijpolder-Lunetten, inclusief verbreding van de Merwedebrug bij Gorinchem. Daarnaast wordt de verkeersafwikkeling bij belangrijke aansluitingen verbeterd. Dit gebeurt in het kader van het programma hoofdwegennet-onderliggend wegennet.

Uit de landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse Wegen blijkt dat grote verkeersproblemen ontstaan ter hoogte van Den Haag en op de Ruit van Rotterdam, ondanks verschillende maatregelen. Met het oog hierop zijn brede MIRT15-verkenningen gestart voor Haaglanden, de Rotterdamse Ruit en de corridor Antwerpen-Rotterdam. In deze verkenningen wordt de verkeersproblematiek in nauwe samenhang met de ruimtelijk- economische ontwikkelingen in beide regio's onderzocht. Vooruitlopend op de uitkomsten van deze verkenningen, acht de provincie in ieder geval de volgende maatregelen (boven de eerdergenoemde) nodig:

  • verruiming van de capaciteit van de A4 in de oostflank van de Haagse Regio, bijvoorbeeld door een parallelstructuur te realiseren;
  • capaciteitsverruiming van de A20 Moordrecht-Nieuwerkerk.

Voor de langere termijn is er nog een nieuwe oeververbinding ten westen van Rotterdam nodig. Hiervoor moeten de tracés voor de twee alternatieven Blankenburgtunnel en Oranjetunnel in de betrokken bestemmingsplannen vrijgehouden worden. Deze verbinding brengt de greenport Westland/Oostland dichter bij de haven. Zij biedt ook een ontsnappingsroute bij calamiteiten voor Voorne-Putten en Rozenburg en realiseert extra capaciteit voor personenvervoer over de weg in de Stadsregio Rotterdam.


Kaart 4.7.3b Basisnetwerk veiligheid en geluid (regionaal) vliegveld

15 MIRT = Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport



Goederenvervoer

Een goede ontsluiting is belangrijk voor de economie en werkgelegenheid van Zuid-Holland. Voor de mainport en de greenports ligt hierbij nog eens extra de focus op goederenvervoer. Goederenvervoer maakt gebruik van weg-, spoor en vaarverbindingen. De provincie wil meer transport over spoor en water laten plaatsvinden. Overslagterminals zoals bij Alphen aan den Rijn en Alblasserdam en slimme inzet van natte bedrijventerreinen zijn hierbij van essentiële betekenis. Om de risico’s, veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen, tot een minimum te beperken, wordt gebruik gemaakt van een provinciedekkend basisnet externe veiligheid.

Bij de Drechtsteden is een spoorcapaciteit- en veiligheidsprobleem met vérstrekkende gevolgen voor woon- en leefomgeving. Bovendien is er een ruimtelijke ordeningsprobleem omdat niet gebouwd kan worden in de spoorzone Dordrecht. Er is een forse toename van goederenvervoer (en ook van gevaarlijke stoffentransport per rail) door Dordrecht. Redenen hiervoor zijn de grote groei van containervervoer vanuit Rotterdam en een verschuiving van transportstromen naar de Betuweroute. Zo vindt het lpg-vervoer van Vlissingen naar Duitsland over de Betuweroute plaats en komt dus eerst door de Drechtsteden.

Een apart goederenspoor is zeer wenselijk. Zo worden achterlandverbindingen vanuit de mainport Rotterdam robuust en korter. Ook hoeft transport van gevaarlijke stoffen dan niet meer door dichtbevolkt stedelijk gebied te gaan. Of dit een 'bypass Dordrecht' kan zijn of een goederenspoorlijn over grotere lengte, is nog onderwerp van studie (ondermeer in de MIRT-Verkenning Antwerpen-Rotterdam). Voor 2020 moet er duidelijkheid zijn over realisering van de goederenspoorlijn Rotterdam-België (RoBel). Tot die tijd moeten in ruimtelijk opzicht de mogelijkheden voor de diverse alternatieven gevrijwaard worden. De Betuweroute moet tegen die tijd optimaal benut worden en aansluiten op een verbinding in noordelijke richting, waardoor transport van gevaarlijke stoffen niet of nauwelijks meer via Gouda en Rotterdam hoeft plaats te vinden. Het optimaal functioneren van het rangeerterrein Kijfhoek is essentieel voor deze achterlandverbinding.



Regionale infrastructuur

Zuidvleugelnet

Het regionale openbaar vervoernetwerk (Zuidvleugelnet) koppelt de belangrijkste stedelijke centra en economische clusters in Zuid-Holland met het (inter)nationale netwerk. Daarmee is het een cruciale onderlegger in het stedelijke netwerk.
Het Stedenbaanconcept vormt de ruggengraat van dit Zuidvleugelnet. Verstedelijking wordt in dit concept gekoppeld aan railvervoer met een dienstregeling waarin treinen in een hoge frequentie rijden. Nieuwe stations worden gerealiseerd bij Sassenheim en Bleizo16.
Het station Bleizo ligt aan de spoorlijn Den Haag-Gouda ter hoogte van de doorgetrokken Zoetermeerse oosttak van Randstadrail. De locatie rond deze vervoersknoop is bedoeld voor een combinatie van innovatieve en kennisintensieve werkfuncties gerelateerd aan de greenportactiviteiten in Lansingerland, de in Zoetermeer gevestigde werkfuncties en leisure. Deze nieuwbouw vervangt verouderde kantorenvoorraad in Zoetermeer, gaat gepaard met het schrappen van planologische voorraad aan kantoren en draagt daarmee bij aan de beoogde kwaliteitsverbetering in het kantorenaanbod.
Na realisering van vier sporen kan er bij Schiedam Kethel ook een Stedenbaanstation geopend worden, waarbij nader bezien zal moeten worden op welke wijze verstedelijking op deze locatie vorm kan worden gegeven. Dit mede in relatie tot de directe nabijheid van Rotterdam /The Hague Airport.

Bij de ontwikkeling van het Zuidvleugelnet gaat het concreet om realisering en uitbouw van de lightrailverbindingen RijnGouwelijn Oost en West, Randstadrail en de MerwedeLingelijn.
Binnen het stedelijk netwerk zijn de volgende projecten aan de orde:

  • ontwikkeling van het netwerk Randstadrail (tramlijnen 1, 9 en 11 in Den Haag);
  • aanleg van de bustangent- Kijkduin, -Harnaschpolder, -Den Haag-zuidwest, -Delft, -Pijnacker,       -Zoetermeer;
  • doortrekken van Randstadrail (oostelijke richting) bij Zoetermeer;
  • aanleg van de hoogwaardig openbaar vervoer-busverbinding Zoetermeer-Rotterdam, in samenhang met de aanleg van de A13-A16;
  • realisering van een hoogwaardig openbaar vervoerverbinding Rotterdam-Rotterdam/The Hague Airport-Delft-Den Haag;
  • realisering van de Hoekselijn en doortrekken daarvan naar het strand, inclusief de koppeling aan de Rotterdamse metro;
  • aanleg van de Ridderkerklijn;
  • realisering hoogwaardig openbaar vervoerverbinding van Noordwijk naar Sassenheim.

Het Zuidvleugelnet wordt gecompleteerd door de Zuidtangent in de Haarlemmermeer door te trekken naar het nieuwe station Sassenheim en door een hoogwaardige openbaar vervoerring in de Drechtsteden te realiseren. Verbetering is noodzakelijk van de buscorridor Duin- en Bollenstreek-Schiphol, waaronder de realisering van een hoogwaardig openbaar vervoerverbinding van Noordwijk naar Sassenheim en de buscorridor Alphen-Schiphol.

16 Bleiswijk-Zoetermeer



Regionale wegverbindingen

Het regionale verkeer blijft zich ontwikkelen. Om het stedelijk netwerk goed te laten functioneren is daarom een kwaliteitssprong in het regionale netwerk vereist. In de As Leiden-Katwijk is de aanleg van de Rijnlandroute cruciaal voor de daar reeds geplande ontwikkelingen. Ook voor de regio en de greenport Bollenstreek is dit essentieel. Planning is dat de provincie op basis van het planMER begin 2011 een tracébesluit neemt. In samenhang met de Rijnlandroute wil Zuid-Holland dat de A44 een regionale weg wordt.

Met het oog op de ontwikkelingen in de Zuidplaspolder is een geheel nieuwe regionale wegenstructuur ontworpen. De parallelverbinding A12-Moordrechtboog is hierin een essentieel gegeven. Andere onderdelen zijn de omleiding van de N219 bij Zevenhuizen en het verleggen van deze verbinding bij Nieuwerkerk aan den IJssel.

De (regionale) bereikbaarheid van Den Haag wordt versterkt door aanleg van het Trekvliettracé en op termijn door de realisering van een volwaardige ringweg om/door de stad: de internationale ring Den Haag.
Voor Rotterdam geldt dat een betere binnenstedelijke noord-zuidverbinding kan leiden tot verbetering van de bereikbaarheid over de weg. Het gaat hier om de stadsweg, goed ingepast in het stedelijk weefsel. Ook de nieuwe stedelijke bouwlocatie Stadshavens moet een goede ontsluiting krijgen.
Andere verbeteringen in het regionale netwerk zijn het 3x1-project in het Westland, verbreding van de Doenkade (N209) vooruitlopend op de aanleg van de A13-16, aanleg van de Zuidwestelijke Randweg bij Gouda en capaciteitsverruiming van de N207 Alphen-Leimuiden/A4.



Regionaal vaarwegennet

De provincie wil het vervoer over water stimuleren. In het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan en de provinciale Nota Vaarwegen17 is dit beleid uitgewerkt. Belangrijke maatregelen met een ruimtelijk effect zijn: aanpassingen aan de Julianasluis bij Gouda, bochtafsnijding van de Schie bij Overschie, een overslagterminal bij Alphen aan den Rijn en een goederenterminal voor de Rotterdamse haven bij Alblasserdam. Het is vooral van belang dat er voldoende ruimte voor vaarwegengebonden bedrijvigheid behouden blijft of wordt ontwikkeld. De provinciale vaarwegen zijn op de functiekaart aangegeven. Het vaarwegennet biedt kansen om de ruimtelijke kwaliteit en toegankelijkheid van gebieden te verhogen. In samenspel met de beleidsontwikkeling voor de recreatieve toervaart en het ontwikkelen van een groenblauw netwerk zal het waternetwerk een meer integrale rol spelen.

17 Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart 2006



Luchthavens en helihavens

De luchthaven Rotterdam/The Hague Airport is van groot belang voor het internationale profiel van Zuid-Holland. Om deze luchthaven goed te laten functioneren is een goede bereikbaarheid van essentieel belang. Naast ontsluiting over de weg (A13, Doenkade en, op termijn, de A13-16) gaat het ook om aansluiting op het Zuidvleugelnet. Behalve een koppeling met Randstadrail moet hiervoor ook een hoogwaardig openbaar vervoerverbinding Rotterdam-Rotterdam/The Hague Airport-Delft-Den Haag komen. Commerciële helihavens zijn binnen strikte normen toegestaan om de economische positie van Zuid-Holland te versterken en wel op twee locaties, één in Haaglanden en één in Rijnmond.



Ondergrondse infrastructuur

Transport via buisleidingen is een alternatief voor vervoer van bulktransport van (gevaarlijke) vloeistoffen en gassen. In Zuid-Holland zijn twee leidingenstroken (Rijnmond-IJmond en Maasvlakte-Voorne-Putten) en een leidingenstraat18 (Pernis-Moerdijk) aanwezig waarin al een groot aantal verbindingen zijn gelegen. Deze verbindingen zijn ook opgenomen in het Structuurschema Buisleidingen van het Rijk. Zij zijn daarmee van nationaal en provinciaal belang. Stimulering van het gebruik van deze tracés is van belang. De ruimtelijke ordening heeft te maken met de veiligheidszones rond deze tracés om het gebruik van deze verbindingen niet te beperken. De leidingenstroken en -straat maken deel uit van het provinciedekkend basisnet externe veiligheid.

18 Het verschil tussen een leidingenstraat en een leidingenstrook is dat in de leidingenstraat geen andere functies dan buisleidingen mogelijk zijn. Deze strook grond is specifiek voor de transportfunctie via leidingen aangekocht en wordt als zodanig beheerd. In een leidingenstrook zijn boven de leidingen wel andere functies mogelijk mits deze voldoen aan de randvoorwaarden die vanuit de transportfunctie worden gesteld



4.7.4 Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus

Bij het provinciaal belang 'voldoende aanbod in verschillende woonmilieus' horen de ambities:

  • Accent op stedelijke herstructurering en transformatie met oog voor verschillende woonmilieus. 
  • Kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. 
  • Woningvoorraad op peil houden voor lage inkomens (30 procent sociale woningbouw). 
  • Bij sturing rekening houden met bevolkingskrimp en leefbaarheid kleine kernen. 
  • Opvang van de bevolkingsgroei in Groene Hart en delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones.

De provincie Zuid-Holland wil in 2020 een betere afstemming tussen vraag en aanbod in woonmilieus. Er is behoefte aan grotere differentiatie. Voor de bepaling van het juiste aanbod zijn verschillende parameters belangrijk, zoals de bereikbaarheid van werk, voorzieningen, recreatie en een verbeterde ruimtelijke inrichting.

De woonmilieubalans 2010-2019 voor Zuid-Holland laat tekorten zien in centrumstedelijke, groenstedelijke en landelijke woonmilieus (zie onderstaande tabel)19. Met name het tekort aan woningen in groenstedelijke woonmilieus is fors. Er zijn overschotten aan geplande woningen buiten het centrum en in dorpse woonmilieus. Deze woonmilieus zijn monofunctioneel en hebben vaak een beperkte voorzieningenstructuur.

Woonmilieubalans Zuid-Holland 2010-2019

  Vraag Aanbod Balans
Centrum stedelijk 40.300 22.600 -17.700
Buiten centrum 31.000 94.000 63.000
Groen stedelijk 71.300 25.800 -45.500
Dorps 34.900 73.600 38.700
Landelijk 13.200 8.100 -5.100
  190.700 224.100 33.400

 Bron: Provincie Zuid-Holland

Zuid-Holland wil aantrekkelijke woonmilieus bieden en aan de veranderde vraag voldoen. Het stedelijk gebied rond openbaar vervoerknooppunten biedt kansen om een multifunctioneel programma te realiseren. Hier wil de provincie een breed aanbod woonmilieus realiseren. Met name centrumstedelijke woonmilieus passen hier. Het 'overig' stedelijk gebied en de uitleglocaties binnen de bebouwingscontour bieden vooral ruimte aan groenstedelijk en landelijk wonen. Om aan de vraag van woonconsumenten te kunnen doen, is onder voorwaarden ruimte voor landelijk wonen mogelijk. Het gaat om woningbouw met een lage dichtheid per hectare, gekoppeld aan investeringen in het landschap. Belangrijk in Zuid-Holland is het aanbod van voldoende woningen in de sociale sector per regio. Voor de totale productie van woningen geldt in beginsel per regio een aandeel van 30 procent bouwen in de sociale sector.

19 Bron: ABF Research (2009), Provincie Zuid-Holland, Monitorsysteem Woningbouwplannen, opgave regio’s



4.7.5 Voorzien in een gezonde leefomgeving

Bij het provinciaal belang 'Voorzien in een gezonde leefomgeving' horen de ambities:

  • Beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. 
  • Ontvlechting van het vrachtgoederenvervoer in de Drechtsteden door de aanleg van RoBel en A4-Zuid. 
  • Provinciedekkend basisnet externe veiligheid toewijzen (vooralsnog alleen wegen) en risicovolle bedrijven hieraan koppelen. 
  • Gebiedsgericht differentiëren in milieukwaliteiten. 
  • Risicovolle bedrijven concentreren.

Leefomgevingskwaliteit neemt af door geluidhinder, geurhinder, overschrijding van de fijnstofnormen en onveilige situaties. Verstedelijking heeft gevolgen voor de sociale en fysieke veiligheid in de provincie. Fysieke veiligheid is een provinciaal belang. De fysieke veiligheid van de inwoners van Zuid-Holland wordt meegenomen in de ruimtelijke inrichting. Het gaat hierbij om het voorkomen van rampen waarbij grote groepen mensen tegelijk worden getroffen. Maatgevend is onder andere het overstromingsrisico en de externe veiligheid. Dit laatste heeft betrekking op ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Vanwege het belang van een goede leefomgevingskwaliteit zijn er zones langs belangrijke verstorende bronnen. In Zuid-Holland gaat het om: hogere milieuhinder categorie bedrijven (HMC), Kijfhoek, Rotterdam/The Hague Airport, Schiphol en infrastructuur in het algemeen. Voor luchtkwaliteit, geluidhinder en het plaatsgebonden risico gelden wettelijke rijksnormen. Voor geurhinder, groepsrisico en HMC bestaat aanvullend provinciaal ruimtelijk beleid. Indien door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt, moet dit bestuurlijk worden afgewogen. Op basis van een verantwoord groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde. Hierbij hanteert de provincie de Champ-methodiek als toetsingskader. Langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn bebouwingsvrije zones langs de oevers op kaarten behorend bij de Verordening Ruimte vastgelegd. De Ke-contouren voor Rotterdam/The Hague Airport en Schiphol zijn op kaart 4.7.3b aangegeven.



4.8 Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap

Met de Zuid-Hollandse delta, de kust en het grootste deel van het Groene Hart liggen omvangrijke delen van de open ruimte van de Randstad binnen de grenzen van onze provincie. Deze landschappen kunnen worden beschouwd als uniek in Europa. Binnen deze landschappen is onderscheid te maken tussen grote open eenheden en de kleinere en veelal ook kleinschalige gebieden onder stedelijke invloed. De grote eenheden worden in dit hoofdstuk behandeld. In grote lijnen gaat het om de waarden en venen in het Nationaal Landschap Groene Hart, de kustzone en verder de Zuid-Hollandse eilanden in de delta. Vanwege de landschappelijke kwaliteiten van Voorne-Putten, dat bestuurlijk deel uitmaakt van de Zuidvleugel, is ook dit gebied hier beschreven. De gebieden onder stedelijke invloed (provinciale landschappen en groenblauw netwerk) worden behandeld in paragraaf 4.9.

In de grote landschappelijke eenheden zet Zuid-Holland zich in voor behoud van leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied en realisering van een robuust natuur- en watersysteem. De provincie wil het landschap in Zuid-Holland met alle kernkwaliteiten gebiedsgericht versterken. De kernkwaliteiten in algemene zin zijn diversiteit, openheid, rust en stilte.

De provincie benoemt de volgende provinciale belangen om een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap te realiseren:

  • Ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen. 
  • Cultuurhistorische Hoofdstructuur behouden. 
  • Verbetering belevingswaarde en vermindering verrommeling van het landschap. 
  • Realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur.


Kaart 4.8 Vitaal landelijk gebied



4.8.1 Ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen

Bij het provinciaal belang 'ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen' horen de ambities:

  • Opvang van bevolkingsgroei in regionale, goed ontsloten kernen en relatief verstedelijkte zones. 
  • Balans tussen economische ontwikkelingen in de landbouw en de verduurzaming van deze sector. 
  • Ruimte geven aan economische dragers in deze gebieden die passen bij de kernkwaliteiten. 
  • Behoud kernkwaliteiten landelijk gebied, met bijzondere aandacht voor natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. 
  • Behoud landbouw als economische kracht en hoeder van het landelijk gebied en stimuleren verbreding van de landbouw. 
  • Gedifferentieerde omgang met landbouw binnen randvoorwaarden van de kernkwaliteiten in relatie tot de bodemdaling en verzilting. 
  • Belangrijke weidevogelgebieden beschermen. 
  • Biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap. 
  • Herstellen van het natuurlijk karakter (veenweidegebied, estuariene dynamiek). 
  • Mogelijkheden zoeken voor kleinschalige en bijzondere woon/werkmilieus.


4.8.1.1 Ontwikkelen en behouden van vitale landschappen

De vitaliteit van het landelijk gebied wordt beïnvloed door de demografische en economische ontwikkelingen. De ontwikkeling van de bevolkingsgroei in Zuid-Holland laat zien dat het inwonertal van het Groene Hart nauwelijks meer groeit en het groeitempo in de Zuid-Hollandse delta sterk is gedaald. De economische ontwikkeling wordt sterk beïnvloed door de ontwikkeling van de agrarische sector (greenports en de landbouw) en recreatie.



Wonen en bevolkingsgroei

Vitaliteit van het landelijk gebied betekent onder meer dat de kwaliteit van de gebouwde omgeving (de kernen) in het landelijk gebied goed is en mensen binnen redelijke tijd toegang hebben tot voorzieningen. Daarom is afstemming tussen wonen, werken, voorzieningen en infrastructuur belangrijk. De ontwikkeling van de dorpskernen in het landelijk gebied vindt plaats binnen bebouwingscontouren. Hierdoor blijven wonen en werken geconcentreerd. Voor woningbouw geldt daarbij migratiesaldo nul als bovengrens. De strekking van het migratiesaldo nulbeleid is het geven van een maat voor de verstedelijkingsopgave en de inzet voor de Uitvoeringsagenda. Voor het landelijk gebied buiten de Zuidvleugel (Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en het Groene Hart, voor zover gelegen buiten de Leidse regio en buiten Haaglanden) gaat de provincie op regionaal niveau of gebiedsniveau uit van minimaal een 50-50- verhouding (minimaal 50 procent binnen bestaand bebouwd gebied en maximaal 50 procent in uitleggebieden binnen de contour). Kernen in het landelijk gebied mogen uiteraard wel een hoger percentage binnen het bestaand bebouwd gebied bouwen. Sommige kernen hebben binnen de contour geen uitleggebieden. Daar kan dus alleen binnen het bestaand bebouwd gebied worden gebouwd of in andere kernen binnen regionaal verband waar nog wel uitlegruimte beschikbaar is. Omdat Voorne-Putten deel uitmaakt van de Stadsregio Rotterdam valt het eiland ook onder de afspraak met de Zuidvleugelpartners wat betreft de bouwopgaven (80-20 procent).

Het is in beginsel aan de regio om binnen migratiesaldo nul20 een verdeling van de opgave over de gemeenten te maken. Voor de sociale woningbouw is het uitgangspunt 30 procent van de totale productie per regio. Binnen de regio kan dit variëren afhankelijk van het bestaande voorraad en de vraagontwikkelingen. Monitoring kan uitwijzen dat dit uitgangspunt voor een regio dient te worden aangepast. Dit betreft ook het zorgdragen voor een voldoende gedifferentieerd aanbod van woonmilieus. In bebouwingslinten is alleen incidentele toevoeging van bebouwing mogelijk, onder voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Voor een beperkt aantal locaties worden nieuwe concepten van bijzondere vormen van landelijk wonen onderzocht.
De afnemende bevolkingsgroei van het Groene Hart en de Zuid-Hollandse delta is voor Zuid-Holland een belangrijk aandachtspunt. Voor 2020 wil zij een gezamenlijke strategie hiervoor ontwikkelen.

20 De bestuurlijke afspraken zijn gebaseerd op dit uitgangspunt



Landbouw

De landbouw is een belangrijke sector in de Zuid-Hollandse economie en is voor grote delen van het Groene Hart en de Zuid-Hollandse delta de drager van landschappelijke kwaliteit. De relaties tussen landbouw, natuur en landschap veranderen. De meer industriële productiewijzen in de landbouw zijn lastiger te combineren met belangen op het gebied van natuur en landschap. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering stelt nieuwe eisen aan de landbouw. Grootschalige, niet-grondgebonden veehouderij is gebiedsvreemd voor het landelijk gebied in Zuid-Holland. Er worden geen mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

De provincie wil ruimte scheppen voor landbouw in gebieden waar zij een duurzaam, economisch rendabel perspectief heeft. Een groot beroep wordt gedaan op de innovatiekracht van de sector. Dit zal niet in de gehele provincie mogelijk zijn. Er zijn gebieden waar de productieomstandigheden niet concurrerend zijn of worden, of gebieden waar vanuit oogpunt van duurzame ontwikkeling zware restricties noodzakelijk zijn én blijven. Daar waar de toekomst van de landbouw niet rendabel wordt geacht zijn keuzen nodig. Hierbij zijn verschillende oplossingsrichtingen denkbaar: In deze gebieden kan er enerzijds worden gekozen de landbouw te ondersteunen om maatschappelijke belangen als natuur en landschap in stand te houden. Anderzijds kan er worden gekozen dit maatschappelijk belang op een andere manier te realiseren. Doelmatigheid en kosteneffectiviteit zijn hierbij belangrijke afwegingscriteria.

De uiteenlopende randvoorwaarden per gebied op grond van klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en economie zijn vertaald in vier verschillende categorieën. Die geven aan wat als belangrijke ontwikkelingen wordt gezien in het betreffende gebied. Op wat voor manier de landbouw hierop kan inspelen en op welke manier de provincie dit wil faciliteren (ruimte voor schaalvergroting en/of verbreding) wordt nader uitgewerkt in de Agenda Landbouw. Deze Agenda Landbouw wordt samen met betrokken partijen opgesteld.



Agrarisch landschap - inspelen op verbinding stad-land

Stimuleren van verbrede landbouw gebeurt vooral in gebieden onder invloed van steden. Dat zijn in hoofdzaak de provinciale landschappen en Voorne-Putten. Naast voedselproductie zal de ondernemer andere diensten kunnen leveren, mede omdat de ruimte voor schaalvergroting in deze gebieden relatief beperkter is. Een aantal bedrijven is in staat om via schaalvergroting zich verder te ontwikkelen. Kansrijke mogelijkheden voor landbouwbedrijven die niet verder kunnen uitbreiden en/of geconfronteerd worden met ruimtelijke beperkingen, zijn onder meer (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, groenblauwe diensten, educatie en zorg. Ook agrarisch natuur- en landschapsbeheer dragen bij aan stedelijke wensen voor een afwisselend en aantrekkelijk landschap.



Agrarisch landschap - risico's op verzilting

Door de keuze van herstel van estuariene dynamiek en vanwege autonome ontwikkelingen neemt in een aantal gebieden het risico op verzilting toe. Voor deze gebieden is het van belang tijdig te zoeken naar innovatieve oplossingen voor de landbouw in een verziltende omgeving. Deze oplossingen reiken van zoeken naar alternatieve zoetwatervoorziening voor de bestaande teelten tot de landbouw aanpassen aan een verziltende omgeving (bijvoorbeeld door andere gewassen). Mogelijk liggen in dit soort gebieden ontwikkelingskansen voor veeteelt. De mogelijkheid tot schaalvergroting is een belangrijke voorwaarde voor een blijvend economisch perspectief. Ook verblijfsrecreatie als neventak op het landbouwbedrijf biedt perspectief gezien de combinatie van rust, nabijheid van stranden en de deltawateren.



Agrarisch landschap, inspelen op bodemdaling

De water- en bodemproblematiek in de veenweidegebieden is complex en samenhangend. Knelpunten zijn er binnen de volledige breedte van het waterbeheer: het gaat niet alleen om bodemdaling, maar ook om versnippering van het watersysteem, slechte waterkwaliteit (droge periodes) en wateroverlast (natte periodes). Om bodemdaling af te remmen geldt als vertrekpunt:
‘Substantieel afremmen van de bodemdaling binnen een robuust en klimaatbestendig watersysteem, zodanig dat het op lange termijn goed betaalbaar en beheersbaar is en dat rekening wordt gehouden met behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kernkwaliteiten’.

Deze gebieden vallen samen met de prioritaire gebieden uit de Voorloper Groene Hart. Dit zijn (delen van) de Alblasserwaard, Krimpenerwaard, Gouwe Wiericke en de Venen/Nieuwkoop. De melkveehouderij vormt in deze gebieden de kurk waar het beheer van de open grootschalige veenweiden op drijft. Aanpak van het afremmen van de bodemdaling vindt plaats via integrale gebiedsprocessen met betrokkenheid en draagvlak van de streek. Door vernatting, mogelijk in combinatie met innovaties als onderwaterdrainage kan gewerkt worden aan het verminderen van bodemdaling. Echter, de kostenstructuur voor het melkveehouderijbedrijf zal hoger zijn dan in productiegebieden met draagkrachtige grond. Structuurverbetering door kavelruil blijft voor deze gebieden een belangrijk instrument om huiskavels te vergroten.In de Agenda Landbouw zal de provincie aangeven welke rol zij wil spelen en welke ruimte aan de landbouw (bijvoorbeeld schaalvergroting of verbreding) wordt gegeven. Van belang blijft het behouden van het unieke Hollandse landschap van openheid, slagenverkaveling met lange kavels en vele sloten. Beheerdiensten, gericht op weidevogels, botanisch interessante slootkanten en waterberging leveren opbrengsten op. Verbreding van de bedrijfsvoering door (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, educatie en zorg kan daar ook aan bijdragen.

In de landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking, is de mogelijkheid van ruwvoerteelten (bijvoorbeeld maïsteelt) beperkt. Vooralsnog wordt het bestaand ruimtelijk beleid gecontinueerd. Dit betekent dat op maximaal 20 procent van het bedrijfsoppervlak dat in de op de kaart 4.8.1.1 aangeduide A-plusgebieden valt, ruwvoerteelten niet zijnde gras verbouwd mogen worden.


Kaart 4.8.1.1 A-plus gebieden

De provincie wil, mede op grond van de Voorloper Groene Hart, voor het afremmen van bodemdaling een verandering doorvoeren naar ander beleid. Inzet is dat de 20 procent-regeling uit 2003 omgebogen wordt tot een regeling die, naast landschappelijke waarden, ook gevoeligheid voor bodemdaling bij bodembewerking van de veengronden meeneemt. De provincie wil dit samen met betrokken partijen gebiedsgericht uitwerken. Dit wordt aangepakt via de Agenda Landbouw en wordt zonodig daarna met een herziening overgenomen in de structuurvisie. De provincie is voornemens een kaart te maken met de ligging van de gebieden die wel/mogelijk/niet kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking. In de gebiedsgerichte uitwerking kan deze driedeling vertaald worden naar:

  • wel: verbod op ruwvoerteelten met bodembewerking; 
  • mogelijk: verbod, tenzij aantoonbaar gemaakt kan worden dat het hier geen gronden betreft die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking. Criteria betreffen de dikte van het veenpakket, de aanwezigheid van afsluitende kleilagen, de snelheid van bodemdaling en het soort veen;
  • niet: geen beperking op bodembewerking zolang niet meer dan 20 procent van het bedrijfsoppervlak wordt gebruikt voor ruwvooerteelten met bodembewerking.

Dit geldt zowel voor de prioritaire als de niet-prioritaire gebieden. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan.



(Overig) agrarisch landschap

Een aantal (delen van) landbouwgebieden past niet in de bovengenoemde categorieën. Verbreding ligt niet voor de hand. Bijdragen aan een duurzame voedselproductie wel. Innovatie, schaalvergroting en structuurversterking blijven belangrijk om internationaal te kunnen concurreren. Akkerbouw en melkveehouderij zorgen ook in deze gebieden dat openheid kenmerkend blijft.



Recreatie en toerisme in het landelijk gebied

Gebieden

Niet alleen de landschappen in de directe omgeving van de stad (zie paragraaf 4.9) maar ook de landschappen buiten de invloedsfeer van de stad zijn recreatief van groot belang. Deze gebieden hebben een hoge belevingswaarde vanwege de afwisseling van landschap en vegetatie en de mate van rust die ervaren wordt. Een hoogwaardig groenblauw netwerk door het landelijk gebied, waar men kan wandelen, fietsen en varen, zorgt ervoor dat het gebied bruikbaar is voor de beleving van het landschap. Hier wordt voorzien in de behoefte aan rust en ruimte. Ook binnen het landelijk gebied zijn er recreatiegebieden. Deze gebieden zijn veelal gekoppeld aan golfterreinen of zijn eerder in landinrichtingsverband aangelegd.



Recreatieve netwerken

Recreatie in het landelijk gebied vraagt om een goede ontsluiting. Voor de ontsluiting van het landelijk gebied worden recreatietransferia ontwikkeld. Dit zijn recreatieknooppunten waar diverse vormen van recreatie bijeenkomen en die ook goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer of met de auto. De provincie zet zich onder andere in om knelpunten in de toegankelijkheid van het gehele landelijk gebied op te lossen, nieuwe recreatieve verbindingen te realiseren en onverharde paden voor wandelaars te behouden. De knelpunten hebben betrekking op barrières door snelwegen, spoorwegen en vaarwegen.
Het basistoervaartnet van de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland wordt in stand gehouden en waar mogelijk uitgebreid voor een aantrekkelijk netwerk voor de kleine watersport en de recreatietoervaart. Recreatieve voorzieningen in het landelijk gebied kunnen bijdragen aan verbreding van de economie, o.a. in combinatie met de agrarische bedrijfsvoering. De kroonjuwelen cultuurhistorie en de beschermde stads- en dorpgezichten in het landelijk gebied dragen bij aan de recreatieve en toeristische waarde.
 



Verblijfsrecreatie

Op de functiekaart is een aantal locaties aangeduid als verblijfsrecreatiegebied. Onder deze aanduiding vallen campings en complexen van recreatiewoningen. Deze recreatieve voorzieningen zorgen vaak voor een belangrijke economische impuls voor de omgeving in de vorm van werkgelegenheid en bestedingen in de recreatieve en toeristische sfeer. Om deze functie te behouden is permanente bewoning in deze complexen uitgesloten; dit in aansluiting op het rijksbeleid. Daarom zijn deze gebieden, ondanks hun meer dorpsachtige voorkomen, niet voorzien van een bebouwingscontour. Zij worden niet gerekend tot de stedelijke voorzieningen. Dit sluit overigens niet uit dat er binnen bebouwingscontouren dergelijke voorzieningen kunnen worden ontwikkeld. Uitbreiding van bedrijfsmatig geëxploiteerde complexen is mogelijk onder de strikte voorwaarde dat de kernkwaliteiten in het landelijk gebied niet worden aangetast en er sprake is van een duidelijk voordeel voor de omgeving. Onder dezelfde voorwaarden zijn nieuwe locaties voor verblijfsrecreatie mogelijk waar deze op de functiekaart zijn aangeduid als zoeklocatie verblijfsrecreatie. In de provinciale landschappen ligt het accent op de bruikbaarheid voor de recreërende stedeling. Daarom is hier nieuwe vestiging van verblijfsrecreatie uitgesloten. Deze beleidsinzet is in overeenstemming met de AMvB Ruimte voor de rijksbufferzones (in Zuid-Holland: Midden-Delfland, Den Haag-Leiden-Zoetermeer en IJsselmonde-Oost).



Zweefvliegen

In het landelijk gebied van Zuid-Holland zijn twee locaties waar zweefvliegen en motorzweefvliegen mogelijk is: het voormalig vliegveld Valkenburg en een locatie in de duinen bij Langeveld (Noordwijk). De locatie Valkenburg zal vanwege de bouwtaak daar op termijn opgeheven worden. Onderzoek naar vervangende zweefvlieglocaties voor Valkenburg heeft geen haalbare alternatieven binnen de provincie opgeleverd. De zweefvlieglocatie Valkenburg wordt in ieder geval zo lang mogelijk opengehouden, totdat deze locatie voor woningbouw ontwikkeld gaat worden. Onderzocht wordt of dit definitief inpasbaar is. Voor de zweefvlieglocatie Langeveld zal in het op te stellen beheerplan Natura2000 Kennemerland-Zuid duidelijk moeten worden of en hoe de zweefvlieglocatie Langeveld kan worden voortgezet in dit Natura2000-gebied.



4.8.1.2 Ontwikkelen en behouden van waardevolle landschappen

Zuid-Holland wil dat de afwisseling in landschappen en de kenmerkende waardevolle landschappen behouden blijven. Op grond van de verschillen in bodem, ontstaansgeschiedenis, het huidige gebruik en de verschijningsvorm is een onderscheid gemaakt. De belangrijkste kwaliteiten van deze landschappen worden hieronder benoemd. Dit zijn de kwaliteiten die terugkomen op de kwaliteitskaart. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijvoorbeeld de identiteit van gebieden versterken door oude verkavelingspatronen zichtbaar te maken. Ook betekent dit dat delfstoffenwinning zoals zandwinning alleen mag plaatsvinden wanneer de ontwikkeling en afwerking van de locatie aansluit bij de doeleinden van het gebied. Op de kwaliteitskaart is een verzameling van kenmerkende landschapselementen aangegeven die in veel van de landschappen het beeld mede bepalen. Vaak maken zij ook deel uit van het groenblauwe netwerk. Het betreft de volgende landschappen.



Veenweidelandschap

De veenweiden zijn kenmerkend voor Zuid-Holland. Ze bestaan al duizend jaar en zijn ontstaan op basis van menselijke ingrepen in de veenondergrond en de waterhuishouding. Karakteristiek zijn de verschillende (regelmatige) verkavelingspatronen met smalle kavels en veel sloten met hoog waterpeil en de aanwezigheid van kades, lintdorpen, oude dorpskernen, kronkelende veenriviertjes, openheid, grasland, vee, (weide) vogels, en hier en daar rietlanden en moeras. Het zijn internationaal de best bewaarde cultuurlandschappen die zijn ingericht voor de landbouw.



Veenweide-krekenlandschap

Het veenweide-krekenlandschap bestaat uit veenontginningen (zie boven) met herkenbare kreekruggen en kreekrestanten. Het is een agrarisch cultuurlandschap met diverse verkavelingspatronen en een hooggelegen boezemsysteem. Openheid is een leidende kwaliteit. Het microreliëf maakt het landschap en zijn ontstaansgeschiedenis leesbaar.



Droogmakerijenlandschap

Droogmakerijen zijn ontstaan door (delen van) meren en plassen in het veengebied te bedijken en leeg te malen. Het landschap is visueel open, met een regelmatig, bedacht patroon van weiden en akkers en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedteverhouding zijn uniek. De meeste drooogmakerijen zijn omringd door ringvaarten met boezemkaden.



Plassenlandschap

Dit is een waterrijk, halfbesloten landschap, bestaande uit waterplassen, riet en moeras en cultuurhistorisch waardevolle veenontginningen. De structuur van de ontginning is vaak nog herkenbaar. Dorpsontwikkeling vindt plaats in langgerekte linten, omsloten door water.



Rivierenlandschap

Het rivierenlandschap omvat binnendijks en buitendijks rivierengebied. Het binnendijks gebied bestaat uit oeverwallen, kommen, grienden en bossen. Kleinschalige ruimten op de oeverwallen en grootschalige ruimten en grondgebruik in de kommen. Buitendijks liggen de rivieren zelf, gekenmerkt door langgerekt en stromend open water, omzoomd met rietgorzen. Hoge dijken en dijkbebouwing begrenzen de rivieren.



Buitendijks (natuur)landschap

Het rivierenlandschap omvat binnendijks en buitendijks rivierengebied. Het binnendijks gebied bestaat uit oeverwallen, kommen, grienden en bossen. Kleinschalige ruimten op de oeverwallen en grootschalige ruimten en grondgebruik in de kommen. Buitendijks liggen de rivieren zelf, gekenmerkt door langgerekt en stromend open water, omzoomd met rietgorzen. Hoge dijken en dijkbebouwing begrenzen de rivieren.



Sierteelt-veenlandschap

In het veenweidegebied is een kleinschalig besloten landschap met sier- en boomteelt en vollegrondsteelt ontstaan. Cultuurhistorische waarden in het sier- en boomteeltlandschap zijn naast de de kleinschaligheid, de ontginningslinten en brede sloten. Door intensivering van de sierteelt verandert het gebied: toename van glastuinbouw en demping van sloten gaat ten koste van de karakteristieke waarden.



Zeekleipolderlandschap

Dit landschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen. Een bijzondere vorm binnen het zeekleigebied zijn de veenpolders. Deze hebben een veenkern en zijn de eerste bedijkte polders (opwas). Kenmerkende elementen zijn de havenkanalen.



Veenpolderlandschap

Temidden van de zeekleipolders liggen ingedijkte ‘restanten’ van het oude veenlandschap. Kenmerkend zijn het kleinschalig dijkenpatroon, de relatief onregelmatige verkaveling, openheid, resten van kreken en grasland als agrarisch gebruik.



Kustlandschappen

Tezamen vormen onderstaande landschappen het karakteristieke kustlandschap van Zuid-Holland: een samenhangende en herkenbare opeenvolging van jonge duinen, besloten binnenduinranden, beboste strandwallen en open strandvlakten, parallel aan de kustlijn. Deze landschapsstructuur wordt in hoge mate versterkt door de omvangrijke landgoederenzone en het bollen- zanderijenlandschap.



Duinlandschap

Reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd zandlandschap van jonge duinen. Een belangrijke kwaliteit is de ruimte voor natuurlijke processen, zoals verstuiving, vernatting en bosvorming. Het is overwegend kleinschalig en afwisselend besloten tot halfopen landschap.



Landgoederenlandschap

Afwisselend landschap van langgerekte, oude duinen (strandwallen) en open, venige strandvlakten. Hier is de landschapsgradiënt van duin naar veen nog herkenbaar en ongestoord terug te vinden. Kwaliteiten in dit landschap zijn de aanwezigheid van historische buitenplaatsen en landgoederen, volgroeide bossen en open ruimte van de strandvlakte met deels agrarische functie.



Bollen-zanderijenlandschap

Het bollen-zanderijenlandschap is een uniek landschap in Nederland, ontstaan door het vergraven van de oude duinen en strandwallen en aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Het landschap is overwegend vlak, open tot halfopen. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de restanten van het landgoederenlandschap en duinlandschap. Mede door intensivering van de bollenteelt dreigen versnippering en verrommeling inmiddels ook kenmerkend te worden.



Schurvelingenlandschap

Een schurveling is een beplante zandwal met een hoogte variërend van 1 tot 3 meter rondom een akker. De zanderige akkers van de binnenduinrand waren niet erg vruchtbaar, maar iets dieper lag vruchtbare klei en grondwater. Ongeveer eind 19e eeuw werd het zand weggehaald en rondom de akker gelegd. Zo ontstonden kleine akkertjes omringd door zandwallen. Kleinschalige bebouwingslinten in een rasterpatroon en elzenhagen completeren dit unieke landschap.



4.8.1.3 Groene Hart

In het Groene Hart is behoud en ontwikkeling van de onderscheiden waardevolle landschappen gekoppeld aan verschillende opgaven. Deze worden per gebied benoemd. Per (deel)gebied worden de kwaliteiten toegelicht en wordt de samenhang met deze gebiedsopgaven uitgewerkt.

Versterking van de landschappelijke kwaliteit richt zich globaal op de vier kernkwaliteiten die benoemd zijn in de Voorloper Groene Hart: landschappelijke diversiteit, veenweidekarakter (inclusief de strokenverkaveling en lintbebouwing), openheid en rust & stilte. De kernkwaliteiten in de deelgebieden voor het Groene Hart hebben de gezamenlijke Groene Hartgemeenten en -provincies uitgewerkt in de Kwaliteitsatlas Groene Hart.
De versterking van het landschap wordt gecombineerd met de ruimtelijke uitwerking van de kernopgaven die zijn vastgelegd in het Provinciaal Waterplan: waarborgen waterveiligheid, realiseren mooi en schoon water, ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening en realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem en de Ecologische Hoofdstructuur.
De landbouw, de (melk)veehouderij, is naast de natuur een belangrijke drager van de kernkwaliteiten van een groot deel van het Groene Hart en zal waar mogelijk de ruimte voor ontwikkeling krijgen.
Een ander aspect is het benutten van de economische waarde van deze kwaliteiten. Dit kan zowel via toerisme en recreatie als via de kwaliteiten van woon- en werkmilieus in dit gebied en het nabijgelegen stedelijk netwerk.



Indeling in deelgebieden

In de Voorloper Groene Hart is onderscheid gemaakt naar metropolitane landschappen en grote landschappelijke eenheden: de waarden en de venen. Deze indeling is vergelijkbaar met provinciale landschappen en grote landschappelijke eenheden in deze structuurvisie. In Zuid-Holland gaat het om de provinciale landschappen Hollands Plassengebied, Land van Wijk en Wouden en Bentwoud-Rottemeren. Deze maken onderdeel uit van de hoofdopgave Stad en Land verbonden. Zie daarvoor paragraaf 4.9. De grote landschappelijke eenheden zijn in deze paragraaf beschreven in de gebiedsonderdelen Nieuwkoop de Venen, Gouwe Wiericke, Krimpenerwaard en Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. In deze gebiedsindeling worden de belangrijkste opgaven behandeld. Dwars door deze deelgebieden loopt de Groene Ruggengraat (zie paragraaf 4.8.4).


Figuur 4.8.1.3 Deelgebieden vitaal landelijk gebied



Nieuwkoop/De Venen

Dit gebied is een staalkaart van de geschiedenis van het Groene Hart. Een combinatie van veenweidelandschap, plassen- en moeraslandschap en droogmakerij, met markante overgangen hiertussen. Er zijn duidelijke contrasten tussen, maar deels ook mengvormen van, landbouw, recreatie/toerisme en natuur. Het gebied straalt rust én dynamiek uit en is waterstaatkundig een ingenieus samenhangend geheel.

Gebiedsopgaven

  • In de Venen zijn er in de planperiode diverse ontwikkelingen met ruimtelijke effecten aan de orde zoals herstructurering en transformatie glastuinbouw, nieuwe woningbouw, natuurontwikkeling. 
  • Transformatiegebied rond de noordwestelijke bovenlanden langs de Amstel en het Aarkanaal. Deze hebben een verstedelijkt karakter met veel glastuinbouw waarvan een gedeelte aan herstructurering toe is. Deze transformatie en herstructurering moeten aangegrepen worden voor een landschappelijke kwaliteitsslag, mogelijk met een kwaliteitssprong in het woonaanbod. 
  • De glastuinbouw is in Nieuwkoop/De Venen georiënteerd op de greenport Aalsmeer.
  • Aan de noordoostgrens van het deelgebied is een gave overgang tussen droogmakerij en bovenland herkenbaar. Hier geldt een op behoud gerichte aanpak. 
  • De herinrichting van de oude glastuinbouwlocatie Noordse Buurt tot een natuurgebied. Deze locatie heeft veel verouderde glasopstanden. Om deze transformatieopgave te realiseren zijn enkele bebouwingscontouren rond de Nieuwkoopse kernen vergroot en is het glastuinbouwgebied Nieuw Amstel in oostelijke richting uitgebreid. Hiermee wordt het mogelijk gemaakt om 430 extra woningen te realiseren en 59 hectare bruto glas. Afgezien van de bouwbeperkingen die in dit gebied gelden binnen de 20KE-contour van Schiphol, moeten de bouwplannen getoetst worden op hun landschappelijke kwaliteit en vergezeld gaan van een beeldkwaliteitsplan. 
  • De Polder Nieuwkoop is een polder met een urgente wateropgave. Daarnaast is dit gebied aangewezen als prioritair gebied afremmen bodemdaling. In het kader van de Voorloper Groene Hart is voorgesteld om via een gebiedsproces op regionale schaal te zoeken naar oplossingen; deze opgaves dienen dan ook zoveel mogelijk samengenomen te worden en op regionale schaal bezien. Het voornemen van de transformatie van de Noordse Buurt kan in dit proces betrokken worden.


Gouwe Wiericke

Gouwe Wiericke bestaat uit veenweidelandschap met een markante droogmakerij (Middelburg-Tempelpolder) en plassen- en moerassenlandschap. Water komt in verschillende vormen en functies voor en vormt een belangrijke kwaliteit en uitgangspunt bij veranderingen (verdedigingswerk, kanaal, rivier, plassen en sloten).

Gebiedsopgaven

  • Afremmen bodemdaling in samenhang met realisering van de Groene Ruggengraat en de urgente wateropgave van de Middelburg-Tempelpolder. De droogmakerij is nauw gerelateerd aan de waterproblematiek in de daarnaast gelegen greenport Boskoop en kent raakvlakken met de aanpak van de bodemdaling. In het kader van de Voorloper Groene Hart is voorgesteld om in dergelijke gebieden in een gebiedsproces op regionale schaal te zoeken naar oplossingen. 
  • Het gebied vormt het zuidelijke venster van de A12 en het Groene Hartpanorama vanuit de spoorlijn Utrecht-Gouda. 
  • Behouden van de grondgebonden veehouderij als drager van het open weidelandschap door ontwikkeling binnen de bestaande kwaliteiten van de Reeuwijkse Plassen.
  • Zonering van het intensieve recreatiegebruik door de ontwikkeling van een recreatietransferium nabij de Reeuwijkse plassen.


Krimpenerwaard

De Krimpenerwaard is een open veenweidelandschap omsloten door rivieren (Lek, Hollandse IJssel en Vlist). Rust en stilte, openheid, lint- en dijkdorpen en het veenweidekarakter met hoog waterpeil vormen de kernkwaliteiten van deze waard. Typerend voor de Krimpenerwaard is de slagenverkaveling met zeer lange en smalle kavels, afgewisseld door veelal brede sloten. Er heeft in de Krimpenerwaard een uitgebreid gebiedsproces plaatsgevonden met een herverdeling van functies: het Veenweidepact Krimpenerwaard. Dit pact kent vijf doelen: de aanleg van nieuwe natuur (2450 ha), duurzaam waterbeheer en afremmen van bodemdaling, versterken van de landbouwstructuur, extra kansen voor toerisme en recreatie en stimuleren van vernieuwend ondernemerschap. In het pact werken overheden en maatschappelijke organisaties samen aan de toekomst van de Krimpenerwaard.

Gebiedsopgaven

  • Bodemdaling afremmen. 
  • Realiseren van een robuust watersysteem. 
  • Groene Ruggengraat en samenhangend daarmee structuurverbetering voor de landbouw realiseren.


Alblasserwaard/Vijfheerenlanden

De Alblasserwaard/Vijfheerenlanden is een grootschalig, open veenweidelandschap, omsloten door de grote rivieren Lek en Merwede. De hoofdstructuur van de waarden loopt evenwijdig aan deze rivieren. Rust en stilte, openheid, lint- en dijkdorpen en het veenweidekarakter met hoog waterpeil vormen de kernkwaliteiten van deze waarden. De Vijfheerenlanden is een overgangszone tussen het veenweidelandschap van de waarden en het rivierenlandschap van Gelderland. Het Merwedekanaal vormt globaal de scheiding tussen Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. In delen van Vijfheerenlanden is de voor het rivierengebied kenmerkende fruitteelt aanwezig. De westkant en zuidrand van de Alblasserwaard zijn onderdeel van de Drechtsteden en de Merwedezone en kennen langs de rivieren een sterk verstedelijkt karakter. De bedrijventerreinen langs de rivier zijn veel in gebruik door bedrijven, gerelateerd aan de mainport Rotterdam: baggerbedrijven, offshore, scheepsbouw en dergelijke.

Gebiedsopgaven 

  • In de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden betreft het: een perspectief bieden voor de landbouw als drager van het veenweidekarakter, perspectief bieden voor de fruitteeltconcentraties als kenmerk van de overgang naar het rivierenlandschap, bodemdaling afremmen, een robuust watersysteem realiseren en de Groene Ruggengraat aanleggen.
  • In de Merwedezone, gelegen op de grens van het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad, de Betuweroute en de A15, vindt komende jaren herstructurering en transformatie plaats. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de gemeenten en de provincie, die zijn vastgelegd in de Transformatievisie Merwedezone. De provincie wil in dit gebied stedelijke ontwikkelingen begeleiden en daarbij een goede overgang tussen stad en land realiseren. Het gezamenlijke toekomstbeeld voor de Merwedezone omvat een waterrijk groengebied ten noorden van de Betuweroute (op kaart aangegeven als zoeklocatie regiopark), herstructureren van bedrijventerreinen en intensiveren van bebouwing bij de bestaande en nieuwe haltes van de Merwede-Lingelijn. Er zijn ook gebieden (het Oog en Papland) benoemd waar mogelijk na 2015 verstedelijking kan plaatsvinden, als daar tegen die tijd behoefte aan is en er geen ruimte meer is binnen de kernen. Deze zijn als transformatiegebieden op de kaart aangegeven. Dit vergt wel nadere onderbouwing en afstemming op regionaal niveau. 
  • Verder is afgesproken dat er in het gebied 40 MW duurzame energie wordt opgewekt, te realiseren in de vorm van windenergie of andere vormen van duurzame energie en passend binnen de plaatsingsvisie windenergie (zie 4.6.3). 
  • Bescherming molencomplex Kinderdijk, met daarbij aandacht voor de bereikbaarheid van het molencomplex.


Oude Rijnzone

De Oude Rijnzone behoort tot het rivierenlandschap en bestaat uit een oost-west georiënteerde verdichte zone langs de Oude Rijn, de N11 en het spoor, met daaromheen de grote open agrarische landschappen van het Groene Hart. Het noordelijk en zuidelijk deel van het Groene Hart en de provinciale landschappen worden verbonden door de Oude Rijnzone. In Groene Hartplannen is de Oude Rijnzone als transformatiezone21 opgenomen. De Oude Rijn is de voormalige grens van het Romeinse Rijk (de Limes) en is dan ook onderdeel van het Topgebied cultureel erfgoed vanwege de vele archeologische vindplaatsen. Kenmerkend is het verschil tussen de dynamische zone tussen N11 en Oude Rijn (rivierenlandschap) en het relatief rustige agrarische gebied met eeuwenoude verkaveling. Bijzondere elementen in dit gebied zijn Fort Wierickeschans en daarmee samenhangend de inundatiezone van de Oude Hollandse Waterlinie, Molenviergang Aarlanderveen en Castella bij Zwammerdam.

Gebiedsopgaven
In de transformatiezone van de Oude Rijnzone gaat het om een samenhangende ontwikkeling in werken, wonen, infrastructuur, recreatieve en groenblauwe structuur. Dit alles gericht op duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de Oude Rijnzone als onderdeel van het Groene Hart. Voor de transformatiezone gelden de opgaven:

  • economische vitaliteit versterken en kwalitatief hoogwaardige woon- en werkmilieus ontwikkelen;
  • groenblauwe kwaliteit versterken (natuur, water, landschap, recreatie, cultuurhistorie). Dit gaat om visuele en functionele verbindingen van de Oude Rijnzone met het omliggende Groene Hart, zowel langs de Oude Rijn als in noord-zuidrelaties;
  • investeren in infrastructuur en in de benutting ervan;
  • het Groene Hartproject Venster Bodegraven-Woerden uitvoeren. In dit project hoort ook de landschappelijke overgang tussen het venster en de uitbreidingslocatie Bodegraven Oost. Binnen de contour van de bestemmingsplannen Broekvelden II en Grote Wetering II is 50 procent netto ruimte gereserveerd om een natuurlijke overgang te maken.

21 Benaming ‘transformatiezone’is uit het Groene Hart, het is geen transformatiegebied als beschreven in paragraaf 4.2



4.8.1.4 Zuid-Hollandse delta

In de Zuid-Hollandse delta is het behoud en ontwikkeling van de onderscheiden waardevolle landschappen gekoppeld aan verschillende opgaven. Deze worden per gebied benoemd. Per (deel)gebied worden de kwaliteiten toegelicht en wordt de samenhang met deze gebiedsopgaven uitgewerkt.

De Zuid-Hollandse delta met haar specifieke landschap en hoge natuurkwaliteit in combinatie met rust en ruimte is een bijzonder waardevol landelijk gebied binnen Zuid-Holland. De Zuid-Hollandse delta wordt gevormd door de monding van de grote rivieren en de Zuid-Hollandse eilanden. De ruimtelijke structuur van het gebied wordt vooral bepaald door de deltawateren en de benedenrivieren. Deze wateren zijn van (inter)nationale betekenis voor de functies natuur, recreatie, toerisme, visserij en scheepvaart. Ze behoren samen met de aangrenzende buitendijkse gebieden, slikken en platen vrijwel geheel tot het Natura2000-netwerk en de Ecologische Hoofdstructuur. Een belangrijke opgave in de delta is het herstellen van een natuurlijk ecologisch systeem, het herstellen van de estuariene dynamiek en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.



Voorne-Putten

Voorne-Putten is een eiland met zowel een stedelijk als een landelijk karakter. Voorne-Putten maakt deel uit van de Zuidvleugel en daarmee van het stedelijk netwerk. Het eiland vormt een combinatie van het zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap, duinlandschap en buitendijks natuurlandschap. Hoewel het gebied een eenheid vormt, is de diversiteit van het eiland kenmerkender dan de samenhang. De grote variatie in landschap en mate van verstedelijking maken de samenhang minder herkenbaar.
Verrommeling van het eiland en nivellering van de landschappen liggen op de loer. Een grote opgave is dan ook een helder perspectief te scheppen, met een eigen identiteit voor Voorne-Putten. Dit perspectief ligt in een samenhangend, divers, kwalitatief hoogwaardig recreatieaanbod in combinatie met de toeristische kwaliteiten van de historische kernen en de badplaatsen in het natuurgebied van Voornes Duin. Opruimen van verrommeling zoals oude glasopstanden en mogelijkheden zoeken voor landelijk wonen zijn ontwikkelingen die hierbij passen. Uitgangspunten voor planvorming zijn:

Gebiedsopgaven

  • bescherming van Voornes Duin en het landelijk karakter van Voorne-Putten;
  • door verdere uitbouw van een fijnmazig groenblauw netwerk de bereikbaarheid vanuit de omgeving verbeteren;
  • aanpak verrommeling en verspreid gelegen kassen uit de binnenduinrand tussen Oostvoorne en Rockanje.


Hollandse Biesbosch

De Hollandse Biesbosch vormt de overgang van het stedelijk gebied van de Drechtsteden naar het landelijk gebied van Noord-Brabant. Het gebied vormt een combinatie van buitendijks natuurlandschap, rivierenlandschap en zeekleipolderlandschap. Een groot deel vormt samen met de Brabantse Biesbosch het Nationaal Park de Biesbosch, een van de grootste zoetwatergetijdengebieden van Europa. Kenmerkend is de scherpe grens met het stedelijk gebied. De diversiteit van landschappen gevormd door agrarische, bos- en recreatiegebieden en een gevarieerd en dynamisch natuurlandschap in de nabijheid van de stad vormen een belangrijke kwaliteit.

Gebiedsopgaven

  • bescherming en natuurontwikkeling in het Nationaal Park de Biesbosch; 
  • afwisseling tussen binnen- en buitendijks gebied in stand houden en versterken;
  • versterken relatie stad-land door:
    • ontwikkelen van nieuw recreatie- en natuurlandschap in het binnendijks gebied via het project de Nieuwe Dordtse Biesbosch;
    • de landbouw duurzaam verbreden en het ontginningspatroon van Polder de Biesbosch daarbij in stand houden;
    • ontwikkelen van de stortplaats 3e Merwedehaven tot een gebied met als hoofdfunctie recreatie, na beëindiging van de stort. Tijdens de planperiode blijft het gebied in gebruik als stortplaats. Op de functiekaart is de recreatieve eindbestemming weergegeven, met een symbool voor het gebruik als stortpaats.


Hoeksche Waard

De Hoeksche Waard is een nationaal landschap op de overgang van de Randstad naar de Zuidwestelijke delta. Het eiland bestaat uit zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap en buitendijks natuurlandschap en heeft een open, overwegend agrarisch karakter. De ligging van de Hoeksche Waard in de delta en nabij de Randstad heeft in het gebied zelf tot verschillen in karakter en dynamiek geleid. In het zuiden en westen staan rust, ruimte en ervaring van de delta centraal, terwijl het noorden en oosten meer onder invloed van het stedelijk gebied staat.

Gebiedsopgaven
De aanwijzing tot nationaal landschap betekent dat behoud en herstel van de kernkwaliteiten van dit landschap belangrijke beleidspgaven zijn. Centraal staat behoud van het open agrarisch landschap, gericht op een duurzame ontwikkeling van de landbouw, met versterking van de gebiedsspecieke landschapskenmerken zoals de kreken, de dijken en het patroon van verspreide dorpen.
Het eiland heeft een aantal opgaven, die de kernkwaliteiten kunnen beïnvloeden. Wat betreft de woningbouwontwikkelingen en bedrjventerreinprogrammering zijn afspraken over de regionale verdeling gemaakt. Uitbreidingen van kleine kernen zijn in beginsel niet uitgesloten, maar worden in de meest kwetsbare delen van het nationaal landschap terughoudend benaderd. Andere opgaven zijn de eventuele realisering van het TNO- complex in de Hogezandse Polder en aanleg van 60 hectare bedrijventerrein voor regionale bedrijvigheid. Als alternatief voor het voormalige transformatiegebied bovenregionaal bedrijventerrein (streekplan Hoeksche Waard 2007) is een principeovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van Dordtsche Kil IV en Nieuw Reijerwaard. Ook het Rijk steunt deze ontwikkeling en heeft financiële middelen toegezegd. De provincie gaat inzetten op de realisatie van de bestemmingswijziging van beide terreinen en zal hiervoor indien noodzakelijk de haar beschikbare instrumenten inzetten. Deze locaties bieden ruimte voor bovenregionale bedrijvigheid voor de komende jaren. Met het bestemmen van zowel Dordtsche Kil IV als Nieuw Reijerwaard tot bedrijventerrein vervalt de zoeklocatie bedrijventerrein in de Hoeksche Waard.
De Hoeksche Waard heeft diverse recreatieve potenties. De ligging in de delta betekent een opgave voor de versterking van de toeristische kwaliteiten en mogelijkheden voor extensieve en verblijfsrecreatie in het zuiden van de Hoeksche Waard, met name bij Numansdorp. In de Hoeksche Waard-Noord ligt een opgave om de landschappelijke en recreatieve kwaliteiten te versterken. Hiervoor is een zoeklocatie regiopark op de functiekaart opgenomen. Op de langere termijn zijn de aanleg van de A4-zuid en mogelijk een RoBelspoorverbinding aan de orde. Voor het tracé van de A4 is een reservering opgenomen. Een tracé of reservering voor de RoBelspoorlijn is in de planperiode nog niet aan de orde.



Goeree-Overflakkee

Goeree-Overflakkee is het meest zuidelijke eiland van Zuid-Holland en grenst aan de Zeeuwse eilanden. Rust, ruimte en de omlijsting door de grote deltawateren zijn belangrijke kwaliteiten van dit gebied. Het eiland zelf is te verdelen in de twee voormalige eilanden Overflakkee en Goeree met elk zeer specifieke landschapskenmerken. Overflakkee heeft een open, agrarisch karakter, behoort tot het zeekleipolderlandschap en is omringd met buitendijks natuurlandschap. Goeree bestaat vooral uit duinlandschap en schurvelingenlandschap met hoge recreatieve, ecologische en cultuurhistorische waarde en toeristische voorzieningen.

Gebiedsopgaven
Goeree-Overflakkee werkt samen met de provincie en andere partijen aan een lange termijnprofiel in de context van de Zuidwestelijke delta, waarin duurzaamheid, klimaatbestendigheid en leefbaarheid een grote rol spelen. Concrete vraagstukken betreffen de waterveiligheid en de toekomstige zoetwatervoorziening. Daarnaast staat de sociaal-economische vitaliteit en de leefbaarheid in de kernen onder druk door o.a. een tendens tot bevolkingskrimp. Een integrale en gezamenlijke aanpak van deze vraagstukken is nodig om een vitale en duurzame toekomst voor Goeree-Overflakkee veilig te stellen. Dit is mede van belang gezien de ligging en positie van Goeree-Overflakkee nabij Zeeland, waar vergelijkbare opgaven aan de orde zijn. De basis voor een duurzame en vitale ontwikkeling wordt gevormd door de landschappelijke kernkwaliteiten, de cultuurhistorie en de onderscheidende kwaliteiten van de bestaande bebouwing en dorpen in relatie met het water.
De (transformatie)opgaven zijn: 

  • Herstellen van de getijdenwerking in de deltawateren rond het eiland is in voorbereiding (Kierbesluit Haringvliet en het Zoetwateradvies (2009) gericht op het mogelijk weer zout worden van het Volkerak-Zoommeer). Deze opgave kan gevolgen hebben voor het ruimtegebruik. Randvoorwaarde is dat deze ontwikkeling samen moet gaan met behoud van een duurzame zoetwatervoorziening voor de zoetwaterafhankelijke functies. Met de aanleg van het zoetwaterkanaal en een verbetering van het regionale waterbeheer (gescheiden aan- en afvoersysteem) wordt het huidig niveau van zoetwatervoorziening in elk geval tot 2015 gegarandeerd. Voor de periode daarna streeft de provincie naar behoud van dit niveau, teneinde de risico’s van interne verzilting zoveel mogelijk tegen te gaan. Hier wordt nader onderzoek naar verricht. 
  • Realiseren van ontbrekende delen van de Ecologische Hoofdstructuur. In dit kader zal nog een afweging moeten worden gemaakt over natuurontwikkeling in het oostelijke deel van de Polder Zuiderdiep dan wel in de Polder Roxenisse. Beide polders hebben daarvoor op de functiekaart over de agrarische aanduiding een arcering "zoekgebied natuur" gekregen.
  • Herstel van de getijdenwerking zal behalve een verbetering van de waterkwaliteit en het ecosysteem in de deltawateren ook positieve gevolgen voor het eiland hebben. Het betekent vooral in de buitendijkse gebieden een impuls voor de natuurontwikkeling en zal een positief effect op de recreatieontwikkeling hebben, door betere omstandigheden voor de watersport. 
  • Innovatie in de landbouw gericht op een duurzame toekomst van de agrarische sector en versterking van de landschappelijke kwaliteiten. 
  • Uitbreiden en versterken van het aanbod op het gebied van recreatie en toerisme. Dit is een mogelijkheid om de economische vitaliteit op het eiland in stand te houden en toekomstbestendig uit te bouwen.
  • Versterken van de leefbaarheid en de economische vitaliteit door herstructurering, transformatie en ontwikkeling van woon- en werkmilieus, passend binnen de kernkwaliteiten van het landschap en mede gericht op versterking daarvan. Een integrale benadering van dorpsontwikkeling, recreatieve ontwikkeling en versterking van de karakteristieke landschapselementen (zoals havenkanalen, kreken en dijken) biedt hier perspectief .
  • Werken aan een toekomstperspectief voor duurzame energievoorziening (wind- en getijdeenergie). 
  • Onderzoeken (in de planperiode) van de vestigingsmogelijkheden voor een windmolenpark en voor een glastuinbouwlocatie op Oostflakkee.


4.8.1.5 Kust

In de kustzone is het behoud en ontwikkeling van de onderscheiden waardevolle landschappen gekoppeld aan verschillende opgaven. Deze worden per gebied benoemd. Per (deel)gebied worden de kwaliteiten toegelicht en wordt de samenhang met deze gebiedsopgaven uitgewerkt.

De kust en de zee vormen een oorspronkelijk, niet geheel door de mens gevormd, natuurlijk landschap dat Nederland rijk is. Het is van grote landschappelijke en ecologische waarde voor Zuid-Holland. De opbouw van de kustzone met strand, duinen, strandwallen en strandvlakten en het verschillend gebruik hiervan heeft geresulteerd in een gevarieerd en aantrekkelijk landschap. Achter het strand en de duinen liggen diverse landschappen en (bad)plaatsen die profiteren van de ligging aan de kust. Natuur, toerisme en recreatie zijn de belangrijkste functies binnen de kustzone, naast de hoofdfunctie van zeewering. De inzet van de provincie is gericht op integratie, veiligstelling en ontwikkeling van deze functies, in samenhang met de functies in het achterland. Daarnaast verkent de provincie, in navolging van de suggesties van de Deltacommissie, samen met de rijkspartners de haalbaarheid van uitbouw van de kust. Hierbij wordt uitwerking gegeven aan het belang van de kust voor de kwaliteit van de Randstad als woonwerkomgeving en wordt meer ruimte dan nu geboden aan natuur- en recreatiefuncties.



Recreatie en toerisme

De kust biedt grote kansen voor verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme. De uiteenlopende kwaliteiten (van hoogstedelijk tot natuurlijk) vragen om een gedifferentieerde benadering. De toeristische centra (Scheveningen, Noordwijk, Katwijk, Hoek van Holland en de Brouwersdam) hebben potenties voor toeristische ontwikkeling, gericht op de internationale markt. In deze centra is de ontwikkeling van zeejachthavens mogelijk, onder voorwaarde van onderlinge afstemming en goede ruimtelijke inpassing, rekening houdend met landschap en natuur. De overige badplaatsen hebben een meer regionale functie.



Duin- en Bollenstreek

De Duin- en Bollenstreek is onderdeel van de kustzone en vormt binnen de Randstad de overgang van de Zuid- naar de Noordvleugel en staat sterk onder stedelijke invloed. Belangrijk element daarin is de greenport Bollenstreek als de belangrijkste economische (en ook toeristische) drager. De Duin- en Bollenstreek bestaat uit twee gescheiden, landschappelijk samenhangende delen: het grootschalige duinlandschap en het bollen-zanderijenlandschap. De kwaliteit en herkenbaarheid van het landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die de openheid en aantrekkelijkheid van het landschap aantasten.

Gebiedsopgaven

  • Vooral voor de greenportfunctie zijn er in de planperiode in de Bollenstreek de nodige ontwikkelingen aan de orde.
  • De Bollenstreek zal een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave van de Noordvleugel conform de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek. De Stedenbaangedachte, het Offensief van Teylingen zijn naast de visie op verstedelijking belangrijke uitgangspunten. 
  • De realisering van de Rijnlandroute, de RijnGouwelijn en het Stedenbaanstation Sassenheim zullen de bereikbaarheid van de zuidelijke Bollenstreek verbeteren. Naar aanleiding van de bereikbaarheidsstudie grensstreek Noord-Holland/Zuid-Holland worden twee nieuwe oost-westverbindingen op haalbaarheid onderzocht. Dit zijn een noordelijke ontsluiting greenport ten noorden van Hillegom tussen de N205 en de N206/N208 en een noordelijke randweg Rijnsburg die ook een directe aansluiting kan zijn van de veiling Flora Holland op de A44.
  • De Keukenhof, als icoon van de bollenteelt, zal ingrijpend worden verbouwd en gerenoveerd, om de cultuurhistorische en toeristisch recreatieve waarde en de landschaps- en natuurwaarde van de bloemententoonstelling, het landgoed en kasteel de Keukenhof te kunnen behouden voor de toekomst. 
  • Parallel aan de ontwikkeling van de greenport is er een opgave tot algehele verbetering van de landschappelijke kwaliteiten van het gebied.


Delflandse kust

In de kustzone tussen Hoek van Holland en Kijkduin, de Delflandse Kust, komt een aantal opgaven samen. Hierbij zijn niet enkel de zeewaartse ontwikkelingen van belang maar wordt ook de relatie met het achterland uitgewerkt. Het gaat er dan om de volgende zaken te realiseren:

Gebiedsopgaven

  • een veilige, natuurrijke kustzone;
  • een goed bereikbare kust met meer ruimte voor recreatie;
  • een kust van hoogwaardige kwaliteit, die bijdraagt aan een aantrekkelijk (inter)nationaal vestigingsmilieu.

Op de hierna volgende figuur van de Delflandse kust zijn de belangrijkste opgaven verbeeld.


Figuur 4.8.1.5 Opgaven Delflandse Kust

Allereerst wordt gewerkt aan een breder en robuuster duinlandschap met meer ruimte voor natuur met recreatief medegebruik. Door een groenblauw systeem van routes en gebieden te realiseren in het directe achterland van de Delflandse kust, worden de mogelijkheden groter voor omwonenden om te genieten van de omgeving. De beperkte toegankelijkheid van de Delflandse Kust vanuit het achterland vraagt om een regionale aanpak van de bereikbaarheid. De provincie wil graag dat de huidige badplaatsen elkaar versterken en aanvullen. Bij een woningbouwopgave in de kernen aan de kust gaat het erom de kwaliteit en daarmee het woon- en werkklimaat van de Zuidvleugel Randstad te versterken en niet primair om een kwantitatieve opgave.

Binnen de planperiode worden de mogelijkheden tot kustversterking door de pilot zandmotor en de aanzet voor verdere ontwikkeling van de Delflandse Kust verkend. Deze innovatieve pilot houdt in dat er een grote hoeveelheid extra zand voor de kust in zee wordt gebracht. Door de stroming van water en wind wordt het zand verspreid langs de kust en draagt hiermee bij aan een meer natuurlijke vorm van kustbeheer. Ook zorgt de zandmotor voor een zeewaartse uitbreiding met enkele tientallen meters van de kustzone tussen Hoek van Holland en Kijkduin. Dat vergroot niet alleen de veiligheid, maar geeft ook nieuwe ruimte voor natuur en recreatie.



4.8.2 Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur

De provincie bezit een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden, die beschreven zijn in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur22. Bij het provinciaal belang 'behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur' horen de ambities:

  • topgebieden cultureel erfgoed beschermen;
  • kroonjuwelen cultureel erfgoed beschermen;
  • archeologische waarden beschermen;
  • molenbiotopen beschermen;
  • landgoedbiotopen beschermen.

Cultuurhistorie is een van de dragers van ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor het ruimtelijk beleid is om vanuit een integraal perspectief:

  • te bevorderen dat cultuurhistorisch waardevolle structuren, complexen, ensembles en elementen behouden blijven;
  • te bevorderen dat de cultuurhistorie kan worden beleefd en bijdraagt aan de recreatief-toeristische kwaliteit van het landelijk gebied.

Binnen de provincie ligt hierbij het accent op die gebieden en structuren waar cultuurhistorische waarden in hoge mate voorkomen. Dit betreft de zogeheten topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed. Beide zijn weergegeven op de kwaliteitskaart.
Deels binnen, maar gedeeltelijk ook buiten de topgebieden bevinden zich waarden of structuren die specifieke bescherming behoeven. Dit betreft archeologische waarden, landgoederen, molenbiotopen en de waterlinies. De molenbiotopen zijn aangegeven op kaart 11 van de Verordening, de landgoederen op kaart 12.


Kaart 4.8.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur

22 De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft op kaart een overzicht (op hoofdlijnen) van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland, vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De CHS-kaart is te raadplegen via: www.zuid-holland.nl/chs



Topgebieden cultureel erfgoed

In de provincie zijn 16 gebieden benoemd als topgebied cultureel erfgoed. Het gaat om gebieden of structuren met een gave cultuurhistorische samenhang, met betrekking tot archeologie, landschapshistorie en nederzettingen. Dit betreft bijvoorbeeld gebiedsspecifieke ontginningspatronen, bebouwingslinten en afzonderlijke bouwwerken als molens en historische boerderijen. De bescherming in topgebieden richt zich op de continuïteit van het karakter, door behoud en versterking van de structuur. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, binnen randvoorwaarden vanuit cultuurhistorie. Voor de topgebieden zijn regioprofielen cultuurhistorie opgesteld, die concreet de cultuurhistorische waarden beschrijven en kwalitatieve richtlijnen bevatten voor ruimtelijke ontwikkeling en de omgang met deze waarden.



Kroonjuwelen cultureel erfgoed

Binnen de topgebieden is een beperkt aantal gebieden of elementen benoemd met een zeer gave, kwetsbare cultuurhistorische samenhang, die door hun unieke karakter bepalend zijn voor de identiteit van een plek. Voor deze kroonjuwelen is de bescherming gericht op behoud van de uitzonderlijke kwaliteit. Vanwege het unieke karakter kunnen de kroonjuwelen ook een toeristische waarde hebben. Ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met het cultuurhistorisch belang zijn in principe niet mogelijk. Het betreft de volgende gebieden:

  • Landgoed Keukenhof 
  • Aarlanderveen en molenviergang 
  • Oude Hollandse Waterlinie; Wierickeschans en Weteringen 
  • Middengebied Krimpenerwaard; niet ruilverkaveld veenweidegebied
  • Panorama Kinderdijk 
  • Nieuwe Hollandse Waterlinie: Diefdijk 
  • Schurvelingengebied 
  • Polder de Biesbosch 
  • Kagerplassen en omgeving
  • Landgoederenzone Wassenaar / Voorschoten / Leidschendam
  • Weipoort
  • Meije
  • Kerngebied Midden-Delfland


Archeologie

Een groot deel van de cultuurhistorische waarden bevindt zich in de bodem en onttrekt zich aan het oog. Archeologische waarden kunnen zowel binnen als buiten bebouwingscontouren worden aangetroffen. Bij elke in deze structuurvisie beschreven hoofdopgave kan het archeologisch erfgoed in het geding zijn. De bekende en potentiële archeologische vindplaatsen zijn benoemd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en dienen beschermd te worden. Uitgangspunt van Europees, landelijk en provinciaal beleid is behoud in situ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe niet verstoord dient te worden.



Landgoederenzone

Landgoederen vormen een belangrijk onderdeel van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Veel van deze landgoederen liggen op de oude strandwallen achter de duinen, zoals de landgoederenzone bij Wassenaar. Landgoederen dragen bij aan de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van hun omgeving. Een vrije ligging en zichtassen zijn daarbij belangrijk. Voor bescherming van de relatie tussen het landgoed en de omgeving van het landgoed ontwikkelt Zuid-Holland in samenwerking met andere partijen de landgoedbiotoop. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de kwaliteiten van deze landgoedbiotopen. Gelet op het feit dat de bebouwing (volume, dichtheid en bouwhoogte) invloed hebben op de beleving, vragen wij aan de gemeente hiermee rekening te houden. De landgoedbiotopen zijn aangegeven op kaart 12 van de Verordening. Voor de landgoederen zonder biotoop geldt dit ook, alleen al op grond van het gegeven dat landgoederen vrijwel altijd buiten de bebouwingscontour zijn gelegen. Ontwikkelingen buiten de contour hebben altijd rekening te houden met kwaliteitsaspecten van de omgeving. Een soorgelijke bescherming geldt ook voor landgoederenzones. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de betreffende zone zal de provincie Zuid-Holland niet toestaan. De provincie zal hier –zo nodig met gebruikmaking van de haar daartoe ten dienste staande ruimtelijke instrumenten– op toezien.



Waterlinie en Limes

In het Nationaal Landschap Groene Hart ligt een belangrijk deel van de Oude Hollandse Waterlinie, een verdedigingssysteem uit de 17e en 18 e eeuw, waarmee het lage land bij vijandelijke dreiging onder water gezet kon worden. Van deze waterlinie zijn nog restanten waarneembaar in de vorm van versterkingen, civieltechnische werken en inundatievelden. Ook resten van andere verdedigingslinies, zoals de Atlantikwall, zijn van cultuurhistorische waarde en zijn opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De Limes, de oude grens van het Romeinse Rijk, houdt zich verborgen in het landschap. Deze hele zone langs de Oude Rijn is rijk aan archeologische vindplaatsen en is beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.



4.8.3 Verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling

Bij 'verbetering belevingswaarde en vermindering verrommeling' horen de ambities: 

  • openheid behouden;
  • (snel)wegpanorama's en openbaar vervoerpanorama’s behouden;
  • verrommeling actief opruimen en tegengaan, rekening houdend met kernkwaliteiten van landschap, natuur en cultuurhistorie (bijvoorbeeld saneren verspreid glas);
  • stiltegebieden beschermen.


Diversiteit

De diversiteit van landschappen in Zuid-Holland, waaronder kust, veen- en deltalandschap is uniek. Binnen deze landschappen is ook weer sprake van diversiteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de contrasten tussen droog-nat, hoog-laag, bebouwd-onbebouwd, open-dicht, rust-drukte, groot-klein, en natuur-cultuur. Kleinschalige elementen zoals sloten, boezemwateren, dijken en molens (Nederland-waterland) zorgen eveneens voor diversiteit. Maar ook grootschalige structuren, zoals verdedigingslinies, bebouwingslinten en droogmakerijen dragen hieraan bij. En natuurlijk dragen ook de steden en dorpen er aan bij. Diversiteit speelt dus op verschillende schaalniveaus en kent vele vormen. Landschappelijke diversiteit is een belangrijke belevingswaarde, die mede bepaald wordt door de andere kernkwaliteiten. De verschillende landschappen, met zichtbare contrasten, spreken tot de verbeelding. Bovendien biedt diversiteit de keuze om te recreëren in een rustige of juist een dynamische omgeving.



Openheid

Openheid betekent vooral ’zicht op de horizon’. Hoe open een gebied is of wordt ervaren hangt niet alleen samen met maat en schaal, maar ook met de randen van het gebied. Hoge gebouwen, windmolens, maar ook boselementen kunnen het gevoel van openheid snel aantasten. Openheid is een kwetsbare kernkwaliteit. Openheid is bovendien een schaars goed in het volle Zuid-Holland. Het handhaven van de openheid in grote delen van het Groene Hart en de delta betekent tevens het respecteren van de cultuurhistorische waarde van die gebieden.



Panorama's

In Zuid-Holland wordt in het landelijk gebied rekening gehouden met landschappelijk beleid tot behoud van doorzichten zoals dat door het Rijk geformuleerd is voor snelwegpanorama's23 langs de A4: Land van Wijk en Wouden, de A12: Venster Bodegraven-Woerden en A29: Hoeksche Waard. Dit beleid heeft de provincie omarmd en ook toegepast op een aantal bijzondere doorzichten langs het spoor, de openbaar vervoerpanorama’s24. Deze zijn te vinden langs het spoor door Midden-Delfland, door Duin, Horst en Weide, bij Dordrecht Zuid–Moerdijk, tussen Arkel en Leerdam, door de Bollenstreek, langs de lijn Gouda-Woerden, door de Tweemanspolder, Sassenheim-Kaag en Wijk en Wouden. Ontwikkelingen in deze zones (zie de kwaliteitskaart) zijn alleen mogelijk als zij geen afbreuk doen aan de kwaliteit van openheid en de zichtlijnen vanuit de infrastructuur, naast de kernkwaliteiten en cultuurhistorie in die zones. Panorama's komen in aanmerking als prioriteitsgebied voor het opruimen van verrommeling, zoals verspreid glas.

23 Rijksstructuurvisie voor de Snelwegomgeving: Zicht op Mooi Nederland, oktober 2008
24 Nadere uitwerking vanuit kaders uit de Nota Provinciaal Belang, vastgesteld door Provinciale Staten november 2008



Rust en stilte

De kernkwaliteit ‘rust en stilte’ is een belangrijke waarde. Rust en stilte vormen voor mensen een belangrijke tegenhanger van het dynamische leven in de stad. Rust en stilte in het landelijk gebied worden hoog gewaardeerd en zijn van groot belang voor een goed en gezond woon- en vestigingsklimaat. Deze kwaliteiten dragen bij aan de waarde van het gebied voor de recreant en de natuur. De stiltegebieden liggen in het landelijk gebied en hebben een lage geluidbelasting. Beschermen van rust en stilte verloopt via twee sporen: een ruimtelijk spoor: gebieden beschermen en een milieuspoor: lawaaiige activiteiten weren die de stilte verstoren. Zij zijn exact begrensd in de Provinciale Milieuverordening (zie ook kaart 10 van de verordening).



4.8.4 Realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur

Bij het provinciaal belang 'realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur’ horen de ambities:

  • Voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) met inbegrip van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura2000). 
  • Realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de Ecologische Hoofdstructuur te vergroten, de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren, bijvoorbeeld door de Groene Ruggengraat en Deltanatuur. 
  • De water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren. 
  • Natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur veilig stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik.
  • Ecologische Hoofdstructuur waar mogelijk beter benutten voor recreatie.

De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De Ecologische Hoofdstructuur op het land is als natuurgebied op de functiekaart (globaal) weergegeven. De exacte begrenzing is aangegeven op kaart 3 van de Verordening. De Natura2000-gebieden behoren tot de Ecologische Hoofdstuctuur. Een beperkt deel van de Natura2000-gebieden bestaat uit blijvend agrarisch gebied zonder verwervingstaakstelling, bijvoorbeeld de akkers en graslanden in het Oude Land van Strijen. Voortzetting van het huidige agrarische grondgebruik blijft daar mogelijk en wordt beschouwd als een onderdeel van de wezenlijke kenmerken en waarden.
De duinen, de Groene Ruggengraat met daarin de bestaande natuurkernen en de Zuid-Hollandse Deltawateren vormen de grote dragers van de Ecologische Hoofdstructuur.


Kaart 4.8.4 Ecologische Hoofdstructuur en belangrijke weidevogelgebieden

De Ecologische Hoofdstructuur is beschermd door een 'nee-tenzij-beleid’. In deze gebieden zijn geen ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Naast bescherming van de bestaande Ecologische Hoofdstructuur, worden in de planperiode ook de nodige maatregelen genomen om de water- en milieukwaliteit te verbeteren en wordt het ontbrekende deel van de nieuwe Ecologische Hoofdstructuur gerealiseerd.



Groene Ruggengraat

Belangrijkste element voor natuurontwikkeling in het Groene Hart is de Groene Ruggengraat, het Randstad Urgent- en Groene Hart icoonproject. Het gaat om een op natte natuur gerichte inrichting die in andere gebiedsfuncties zoals waterhuishouding, landbouw, recreatie en landschap wordt ontwikkeld. Met de aanleg van de Groene Ruggengraat wordt een robuuste ecologische verbinding van nationaal belang gerealiseerd van de Zeeuwse delta tot het Lauwersmeergebied. De Groene Ruggengraat heeft meer dan alleen een ecologische functie. Zij draagt ook bij aan versterking van de landschappelijke diversiteit en cultuurhistorische identiteit, duurzaam waterbeheer en mogelijkheden voor recreatief gebruik. De precieze invulling van de Groene Ruggengraat is afhankelijk van de natuurdoelstellingen, de mogelijkheden van duurzaam waterbeheer (waterkwantiteit en –kwaliteit) en de kernkwaliteiten van het gebied waar de Groene Ruggengraat doorheen loopt. De aanduiding op de functiekaart is dan ook indicatief. In de Krimpernerwaard is zij begrensd in het gebiedsproces Veenweidepact. Voor Gouwe-Wiericke en Alblasserwaard moet dit nog in gebiedsprocessen gebeuren. Rust en stilte zijn een belangrijk goed in de Groene Ruggengraat. De realisering van de Groene Ruggengraat moet voor 2018 zijn afgerond en daarmee een belangrijke impuls geven aan de natuurfunctie (Ecologische Hoofdstructuur) en bodemdaling in de natte veenweidegebieden tegengaan.



Weidevogelgebieden en overige natuurwaarden

Ook buiten de bovengenoemde natuur(gebieden) zijn er veel natuurwaarden in het landelijk gebied. Vaak zijn die kleinschaliger of hangen ze samen met een andere functie in het gebied, zoals weidevogels in het weidelandschap. De grondgebonden veehouderij speelt hierbij een belangrijke rol. Ook deze waarden zijn belangrijk en moeten door gemeenten beschermd worden. De belangrijke gebieden met weidevogels in het landelijk gebied zijn op de functiekaart en kaart 4.8.4 opgenomen.



4.9 Stad en land verbonden


Kaart 4.9 Stad en land verbonden

De groene ruimte in en om de stad wordt hoog gewaardeerd. Met een verstedelijkingsopgave die vooral gericht is op intensivering en herstructurering, wordt de kwaliteit van de groene ruimte steeds belangrijker. Niet alleen vanuit het oogpunt van de leefbaarheid voor bewoners, maar ook vanwege een aantrekkelijk en onderscheidend vestigingsklimaat.
In Zuid-Holland is vooral in de omgeving van het stedelijk gebied sprake van grote recreatietekorten, is de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het landschap onvoldoende en schiet de kwaliteit van het landschap tekort door versnippering en verrommeling.
Er ligt een grote opgave om de samenhang tussen stad en land en de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad over de volle breedte aanzienlijk en duurzaam te versterken. Alleen bescherming en het toevoegen van hectares recreatiegebied is daarvoor niet toereikend. Het gaat om een nieuwe balans tussen bescherming en ontwikkeling voor alle groene ruimten in en nabij het stedelijk gebied. Naast de gesignaleerde tekortkomingen is ook de potentie aanwezig: de groene ruimte is in het stedelijk netwerk van Zuid-Holland nooit ver weg en ook nabij de stad kent de provincie een unieke variatie aan bijzondere landschappen en groengebieden.



Rood- voor groen in rijksbufferzones

Voor rood voor groen constructies in de rijksbufferzones stelt de AMvB Ruimte dat er specifieke gebieden moeten worden aangewezen in de provinciale structuurvisie. Deze regelingen uit de Verordening (nieuwe landgoederen en rood voor groen) dragen, gelet op de gestelde randvoorwaarden, altijd bij aan de recreatieve en kwalitatieve waarden van de afzonderlijke rijksbufferzones. Derhalve zijn deze regelingen in alle in Zuid-Holland gelegen rijksbufferzones toepasbaar. Zie voor een toelichting hierop bijlage 6.5 (rood voor groen in relatie tot het rijksbufferzonebeleid uit de AMvB Ruimte) en kaart 4 in de verordening.



4.9.1 Versterken recreatieve functie en groenstructuur

Bij het provinciaal belang 'Versterken recreatieve functie en groenstructuur' horen de volgende ambities:

  • ontwikkelen van een volledig en gevarieerd recreatieaanbod binnen en buiten de stad;
  • beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad;
  • verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het landschap nabij de stad;
  • ontwikkelen en compleet maken van een aantrekkelijk en veilig recreatief netwerk (fiets- en wandelpaden, wegen, waterwegen, recreatietransferia) dat zowel stad en land als groengebieden onderling verbindt;
  • stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte (verbrede) landbouw;
  • tegengaan van versnippering en verrommeling van het landschap;
  • versterken van culturele en toeristische voorzieningen;
  • wateropvang in stadsranden als onderdeel van de groenstructuur.

Samenvattend is het hoofddoel van dit provinciaal belang het verbeteren van de relatie tussen stad en land in zowel ruimtelijk, recreatief als economisch opzicht. Daartoe heeft de provincie voor de groene ruimte in en nabij de stad een nieuw concept ontwikkeld: de Zuidvleugelgroenstructuur. De groenstructuur omvat alle provinciale landschappen, regioparken en recreatieve verbindingen in de stedelijke invloedssfeer, alsmede de grotere eenheden stedelijk groen. De Zuidvleugelgroenstructuur vormt aldus een 'twee-eenheid' met het stedelijk netwerk. Het concept is te vergelijken met het concept "Green Belt of London" maar dan op de schaal van de Zuidvleugel. Buiten de groenstructuur liggen de grote landschappen waar de opgaven minder op de relatie met de stad zijn gericht.
De Zuidvleugelgroenstructuur beoogt bescherming van de bestaande groene ruimte in en nabij de stad met tegelijkertijd duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten. Dit vraagt zowel een overkoepelende aanpak als regionaal maatwerk.



4.9.1.1 Zuidvleugelgroenstructuur

De ambities voor de Zuidvleugelgroenstructuur vertonen een grote veelzijdigheid. In deze groenstructuur worden vier gebiedscategorieën onderscheiden. Iedere gebiedscategorie heeft een eigen opgave. Daarnaast is het belangrijk dat zij met elkaar een samenhangend ruimtelijk stelsel gaan vormen met een eigen verantwoordelijkheidsverdeling en tevens een grotere samenhang met het stedelijk netwerk krijgen. Het versterken van die samenhang is een cruciale opgave.

De volgende vier categorieën worden onderscheiden: (zie kaart 4.9.1):

  1. de provinciale landschappen
    Provinciale landschappen zijn regio-overschrijdende en begrensde landschappen in de stedelijke invloedssfeer en liggen tussen stedelijke agglomeraties. Ze hebben een unieke landschappelijke identiteit en en ze zijn multifunctioneel van karakter (verbrede landbouw, recreatie, natuur, water, cultuurhistorie, dorpen). De provincie is hier de trekker.
  1. de regioparken
    Regioparken zijn de grote recreatie- en natuurgebieden nabij de stad buiten de provinciale landschappen. Primair bieden ze ruimte aan openluchtrecreatie, water en natuur, soms met ruimte voor verbrede landbouw. De regio is hier de trekker.
  1. de grotere eenheden stedelijk groen
    De grotere eenheden stedelijk groen liggen binnen het stedelijk gebied en bieden ruimte voor (intensieve) openluchtrecreatie, sport en natuur. De steden zijn hier de trekkers.
  1. het verbindend groenblauw netwerk
    Het samenhangend netwerk van aantrekkelijke en veilige recreatieve routes. Het betreft de belangrijke fietspaden, wandelwegen en waterwegen die zowel stad en land als groengebieden onderling verbinden. De provincie is hier de trekker.

In de Zuidvleugelgroenstructuur gaan bescherming en ontwikkeling samen. Aldus wordt beoogd meerwaarde toe te voegen aan het rijksbeleid voor nationale landschappen en rijksbufferzones. In het beleid voor deze gebieden ligt het accent op het beschermen van landschappelijke kwaliteiten en het weren van verstedelijking. Voor de groenstructuur ligt het accent op de ontwikkelopgave, gericht op een betere verbinding van stad en land. Op deze wijze vullen rijksbeleid en provinciaal beleid elkaar aan.


Kaart 4.9.1 Zuidvleugelgroenstructuur 



Provinciale landschappen

Vooral in de provinciale landschappen komen bescherming en ontwikkeling bijeen. Dit aanvullend beleid voor de provinciale landschappen is nadrukkelijk een provinciaal belang, ongeacht hun ligging in een nationaal landschap en/of rijksbufferzone èn gegeven hun ligging in meer dan één regio. Reden dus om de betreffende zes landschappen onder één (provinciale) noemer te brengen.
Binnen de Zuidvleugelgroenstructuur zijn de volgende zes provinciale landschappen onderscheiden (voor een beschrijving van de afzonderlijke provinciale landschappen zie paragraaf 4.9.1.2):

  • Midden-Delfland
  • Land van Wijk en Wouden
  • Duin, Horst en Weide
  • Hollands Plassengebied
  • Bentwoud-Rottemeren
  • IJsselmonde

De gemeenschappelijkheid van de zes provinciale landschappen ligt in de sterke relatie met de stad. Het accent ligt op integrale bescherming en gebiedsontwikkeling. Ze worden gevrijwaard van verstedelijking. Dorpsontwikkeling in de provinciale landschappen is mogelijk binnen landschappelijke randvoorwaarden. Drie van de zes provinciale landschappen liggen in het Nationaal Landschap Groene Hart (metropolitane landschappen uit de Voorloper Groene Hart). Binnen de overige drie provinciale landschappen vallen de drie rijksbufferzones in Zuid-Holland (Midden Delfland, Den Haag-Leiden-Zoetermeer en Oost-IJsselmonde). Er wordt naar gestreefd de bufferzone Oost-IJsselmonde uit te breiden, zodat de begrenzing samenvalt met het provinciaal landschap IJsselmonde. In dat geval zijn alle provinciale landschappen zowel beschermd via de bebouwingscontouren als door de status van rijksbufferzone of nationaal landschap. De provinciale landschappen worden gekenmerkt door een gebiedseigen landschappelijke identiteit en relatieve rust ten opzichte van de stad. Grote delen zijn cultuurhistorisch van belang. Die delen zijn aangeduid als topgebied of kroonjuweel cultureel erfgoed.

De ontwikkelingsopgave is veelzijdig en vormt een duidelijk provinciaal belang. Voorop staat vergroting van de recreatieve bruikbaarheid en aantrekkelijkheid van het landschap. Een aanzienlijke verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden is een voorwaarde voor een goede relatie met de omringende steden. Een fijnmazig netwerk van wandel- en fietspaden en vaarroutes moet hieraan bijdragen.
Andere gebiedsopgaven zijn het opruimen en tegengaan van verrommeling en het ontwikkelen van nieuwe recreatie- of natuurgebieden, waar nodig in combinatie met waterberging. Dit alles in evenwicht met de landschappelijke identiteit van het gebied. Tegelijk is het van groot belang de landbouw een duurzaam economisch perspectief te bieden, gericht op combinaties van agrarisch natuur- en landschapsbeheer en productie van goederen en diensten voor de stedelijke vraag.

Om een deel van de recreatietekorten op te lossen, zal in de komende jaren zo’n 5.000 hectare nieuw groen rond de steden worden gerealiseerd met een (intensieve) recreatiefunctie: Recreatie om de Stad (RodS). Deze ontwikkeling vindt plaats in zowel de provinciale landschappen als de regioparken. De kwaliteitseisen voor RodS-gebieden zijn: een gemiddelde opvangcapaciteit van 20 personen per hectare per dag, volledige openstelling en zonder betaling toegankelijk, en bereikbaar via wandel- en fietspaden vanuit de woonomgeving. Ondanks deze investeringen blijft er sprake van recreatieve tekorten. Om de recreatietekorten dichtbij huis te verminderen wordt vooral ingezet op een hogere kwaliteit en diversiteit van bestaande recreatiegebieden.



Regioparken

Regioparken zijn de grote recreatie- en natuurgebieden nabij de stad en buiten de provinciale landschappen. De regioparken liggen zowel tussen de stedelijke agglomeraties als aan de randen van het stedelijk netwerk en hebben veelal een regionale functie. Het accent ligt op ontwikkeling en beheer van recreatie en natuur, soms op kleine schaal in combinatie met verbrede landbouw. Een deel van de RodS-opgave krijgt hier gestalte. Voorbeelden van regioparken zijn het Bieslandse Bos/de Balij, de Delflandse Kust, de Brielse Maas/Bernisse, de Nieuwe Dordtse Biesbosch en de Veenweideparel in de Zuidplaspolder. Ontwikkeling en beheer van regioparken is gericht op redelijk intensief recreatief gebruik en een hoge recreatieve belevingswaarde. Natuur in de regioparken heeft bij voorkeur een robuust karakter. Ontwikkeling van nieuwe regioparken is mogelijk in gebieden die in de stedelijke invloedssfeer liggen. Zoeklocaties hiervoor zijn aangegeven in de Merwedezone en in de noordrand van de Hoeksche Waard. Met de realisering van nieuwe regioparken wordt feitelijk de Zuidvleugelgroenstructuur uitgebreid.



Grotere eenheden stedelijk groen

De grotere eenheden stedelijk groen vervullen een essentiële functie voor het leef- en vestigingsklimaat in de stad (recreatie, sport, natuur). Dit belang neemt toe met een verstedelijkingsopgave die grotendeels op binnenstedelijke intensivering is gericht. De provincie beschouwt daarom de grotere eenheden stedelijk groen als onderdeel van de groenstructuur en streeft ernaar deze beter in te bedden in de samenhangende groenstructuur. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits behoud van de groene functies en kwaliteiten voorop staat. Enkele voorbeelden zijn het Kralingse Bos in Rotterdam en het Zuiderpark in Den Haag.



Het verbindend groenblauw netwerk

De verbinding tussen de verschillende groengebieden is van wezenlijk belang voor het welslagen van de Zuidvleugelgroenstructuur. Het gaat om het voltooien van een compleet netwerk van recreatieve verbindingen tussen de provinciale landschappen, de regioparken, de stedelijke parken en de woonwijken en centra van het stedelijk gebied. Aantrekkelijke fiets- en voetpaden, wegen en vaarroutes dienen het samenbindend netwerk van de gehele groenstructuur te vormen. Waterwegen vormen in het waterrijke Zuid-Hollandse landschap een belangrijk onderdeel van het groenblauw netwerk. Ze zijn vaak te combineren met fiets- en voetpaden en hebben in veel gevallen een grote cultuurhistorische waarde.
Binnenstedelijk groen moet zonder hinderlijke barrières aansluiten op het buitenstedelijk groen, zodat er aantrekkelijke stad-land verbindingen ontstaan. Nieuwe infrastructuur wordt zo aangelegd dat barrièrewerking in stad-land verbindingen zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Om de samenhang en het netwerkkarakter te versterken zet de provincie in op de ontwikkeling van ondersteunende voorzieningen zoals toeristische opstappunten en recreatieve transferia. Door verschillende toeristisch- recreatieve elementen via een samenhangende routestructuur te verbinden tot een gevarieerd totaal aanbod wordt de bruikbaarheid en aantrekkelijkheid van de groenstructuur vergroot. Van belang is tevens de langeafstand fiets- en wandelpaden in het groenblauwe netwerk op te nemen, om daarmee het netwerk een grotere reikwijdte te geven.



4.9.1.2 Beschrijving van de provinciale landschappen


Kaart 4.9.1.2 Provinciale landschappen



Midden-Delfland

Midden-Delfland is een agrarisch cultuurlandschap met hoge recreatieve, cultuurhistorische en ecologische waarde voor meer dan 1 miljoen mensen in de directe omgeving. Het gebied vormt als open ruimte een sterk contrast met het omliggende stedelijk gebied. Het bestaat uit veenweidelandschap met kreken met in het oostelijk deel een overgang naar kleinschalig droogmakerijenlandschap. De randen van Midden Delfland zijn ingericht als recreatiegebied. Dorpen, bebouwingslinten en vaarten vormen onderdeel van de landschapsstructuur. Het landschap wordt doorsneden door zware infrastructuur. De gebiedsopgaven vinden grotendeels plaats in het kader van het project Hof van Delfland.

Gebiedsopgaven

  • openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, gericht op verbrede landbouw, behoud van natuurwaarden en sanering van verspreid glas;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk in Midden-Delfland en naar omliggende steden, regioparken en provinciale landschappen (Delflandse kust, Groenblauwe Slinger, Wijk en Wouden, Bentwoud Rottemeren). Behoud van het waternetwerk en de lintenstructuur is hierbij richtinggevend;
  • herinrichting van bestaande en ontwikkeling van nieuwe recreatiegebieden afstemmen op de actuele recreatieve vraag en de landschappelijke identiteit; 
  • uitwerking van een klimaatbestendig watersysteem; 
  • behouden en versterken van het OV-Panorama tussen Delft en Schiedam. Bescherming en versterking cultuurhistorische kwaliteiten (topgebied en kroonjuweel);
  • inpassing van de A4 en de A13-16. Realisering en ontwikkeling van de A4 vindt plaats in het project Integrale Ontwikkeling Delft Schiedam. Voor de inpassing van de A13/A16 zijn procesafspraken gemaakt.


Land van Wijk en Wouden

Een grote kwaliteit van het Land van Wijk en Wouden ligt in de tegenstelling tussen dit open landschap en de verstedelijking daaromheen. Typerend is de begrenzing door infrastructuur (A4 en N11). Het landschap is onderdeel van het Groene Hart. Het noordelijk deel bestaat vooral uit veenpolders en het zuidelijk deel uit droogmakerijen. Wijk en Wouden is hét voorbeeldgebied voor verbreding van de landbouw: grondgebonden melkveehouderij met nevenfuncties voor natuur, landschap, water en recreatie.

Gebiedsopgaven

  • openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, gericht op verbrede landbouw, behoud natuurwaarden en sanering van verspreid glas;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk in Wijk en Wouden en naar omliggende steden, regioparken en provinciale landschappen;
  • herinrichting van bestaande en ontwikkeling van nieuwe recreatiegebieden afstemmen op de actuele recreatieve vraag en de landschappelijke identiteit;
  • duurzaam waterbeheer door minimale verdroging van veengebieden en inrichting van waterbergingsgebieden;
  • bescherming en versterking cultuurhistorische kwaliteiten (topgebied en kroonjuweel);
  • behouden en versterken snelwegpanorama A4 en OV-panorama tussen Zoeterwoude en Alphen;
  • zodanige keuzes ten aanzien van (uitbreiding van) intensieve dagrecreatieve voorzieningen in en om Buytenpark Zoetermeer, dat natuur- en recreatiewaarden van het park en de landschappelijke kwaliteit zo minimaal als mogelijk worden aangetast;
  • de locatie Zwethof bij Zoeterwoude-Dorp moet ontwikkeld worden voor de bouw van 5 cliëntwoningen voor 6 clienten per woning, 1 dagverblijf (ca 1000 m2) en 35 marktwoningen. Daarbij dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor een groenblauwe inpassing in het aangrenzende landelijk gebied. Tevens dient aansluitend aan de zuidelijke rand van de bebouwing van Zoeterwoude en de nieuwe uitleg te worden geïnvesteerd in natuurontwikkeling ter compensatie van het feit dat een deel van het tot het Groene Hart behorende gebied wordt bebouwd.


Duin, Horst en Weide

Duin, Horst en Weide is bij uitstek een kustlandschap. Met een unieke en gave opeenvolging van jonge duinen, beboste strandwallen, open strandvlakten en de Vliet, parallel aan de kustlijn is de ontstaansgeschiedenis nog zeer herkenbaar. Deze landschapsstructuur wordt in hoge mate versterkt door de omvangrijke landgoederenzone tussen Den Haag en Leiden. Het gebied vormt ecologisch en landschappelijk een belangrijke verbinding tussen de kustzone en het Groene Hart. Ondanks de nabijheid van de stad is de invloed van het stedelijk gebied relatief beperkt. De zone tussen de Vliet en de A4 is ingericht als natuur- en recreatiegebied. Ten westen daarvan tussen Vliet en Spoorlijn ligt tussen de kernen Leidschendam en Voorschoten de Duivenvoordecorridor. In deze corridor wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering door het opruimen van verouderd glas. Deze transformatie vindt plaats op basis van de zevende herziening (2008) van het streekplan West.

Gebiedsopgaven

  • bescherming en versterking van het duingebied en de landgoederenzone (EHS, topgebied en kroonjuweel cultuurhistorie);
  • sanering verspreid glas;
  • goede inpassing van de bouwlocatie Valkenburg en de Rijnlandroute, er vanuit gaand dat de ontwikkeling van de bouwlocatie start in het noorden (N206). Indien er onvoldoende behoefte is aan woningen in het topmilieu, zal het niet ontwikkelde zuidelijke deel van de locatie toegevoegd worden aan de groene bufferzone tussen Valkenburg en Wassenaar. In dat geval moet het appartementengebouw Landmark meer naar het noorden gesitueerd worden;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk in Duin, Horst en Weide naar de omliggende steden en Wijk en Wouden, met de Vliet als belangrijke drager;
  • opruimen verrommeling in de Duivenvoordecorridor.


Hollands Plassengebied

Dit gebied, gelegen in het Groene Hart tussen de Zuidvleugel en de Noordvleugel kent een sterke stedelijke en recreatieve druk. Het Hollands Plassengebied is deels een zeer waterrijk veenweide-en plassenlandschap en in het oostelijk deel grootschalig droogmakerijenlandschap. De plassen, de bijzondere verkaveling en het grote aantal molens vertegenwoordigen een grote cultuurhistorische waarde. Het gebied is belangrijk voor de waterrecreatie.

Gebiedsopgaven

  • Het gaat er in dit gebied om het provinciaal landschap te verstevigen. Daarvoor zijn de opgaven: 
  • openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, gericht op verbrede landbouw, behoud natuurwaarden en sanering van verspreid glas;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk in Wijk en Wouden en naar omliggende steden, regioparken en landschappen;
  • versterking (watergebonden) recreatiemogelijkheden, onder uitsluiting van intensieve faciliteiten in de Broek- en Simontjespolder;
  • bescherming en versterking cultuurhistorische kwaliteiten (topgebied en kroonjuweel);
  • behouden en versterken OV-panorama tussen Warmond en de Haarlemmermeer;
  • nadere afweging zoeklocatie glastuinbouw.


Bentwoud-Rottemeren

Dit gebied bestaat geheel uit droogmakerijenlandschap, doorsneden door de Rotte en Rottemeren. Het oorspronkelijk landschap is sterk veranderd door de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Daarnaast kent het gebied ook cultuurhistorisch waardevol droogmakerijenlandschap. Het gebied vervult een belangrijke recreatieve uitloopfunctie voor het stedelijk gebied

Gebiedsopgaven

  • openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, gericht op verbrede landbouw, behoud natuurwaarden en sanering van verspreid glas;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk tussen Bentwoud en de Rottemeren en naar omliggende steden, regioparken en landschappen;
  • voltooiing strategisch groenproject Bentwoud: omvorming naar een landschap met bos, water en moeras voor de functies recreatie en natuur;
  • bescherming en versterking cultuurhistorische kwaliteiten (topgebied);
  • behouden en versterken OV-panorama tussen de Rotte en de Zuidplaspolder.


IJsselmonde

IJsselmonde vormt een relatief kleinschalig en afwisselend veen- en kleipolderlandschap, dat begrensd wordt door stedelijk gebied in het noorden en de Oude Maas in het zuiden. Verstedelijking en zware infrastructuur (A16, A15, Betuweroute, HSL en rangeerterrein Kijfhoek) hebben het landschap beïnvloed en gefragmenteerd.
De Oude Maas, omzoomd met getijdengrienden en recreatiegebieden vormt de verbindende schakel tussen oost en west en is daarmee een belangrijke drager van het landschap.

Gebiedsopgaven

  • aanzienlijke versterking van de landschappelijke kwaliteit in relatie tot de ontwikkeling van nieuwe recreatie- en natuurgebieden, versterking van de verbrede landbouw, sanering van verspreid glas en andere verrommeling en tegengaan van verdere versnippering;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk binnen IJsselmonde en naar omringend stedelijk en landelijk gebied met opheffing van barrières in het netwerk;
  • betere inpassing van het nationale spoor -en wegennet;
  • deze opgaven krijgen integraal gestalte via de gebiedsprojecten Deltapoort en Buytenland. Aanvullende opgave hierbij is een goede samenhang tussen beide projecten.

 



4.10 Beschrijving legenda van functie- en kwaliteitskaart

Deze paragraaf geeft een beschrijving van de legenda-eenheden van de functie- en de kwaliteitskaart.

De functiekaart bevat in verschillende kleuren de aanduidingen voor de gewenste en mogelijke ruimtelijke functies voor het stedelijk en landelijk gebied in de provincie tot 2020.
De functies waarvan de locatie en begrenzing vastliggen, zijn in kleur en vlakdekkend aangegeven. Veelal is sprake van één hoofdfunctie, in sommige gevallen is sprake van een combinatie van functies in hetzelfde gebied. Diverse functies zijn aangeduid met een symbool. Dit is het geval als de locatie wel duidelijk is, maar de exacte begrenzing nog niet. In enkele gevallen is volstaan met een symbool, omdat de begrenzing vastgelegd is in andere beleidsdocumenten. Voor een aantal functies wordt de mogelijkheid onderzocht nieuw areaal te ontwikkelen. Deze zoekruimte is indicatief aangeduid met een symbool; precieze locatie en begrenzing zijn uiteraard nog niet bekend.

Naast de voorgaande beschrijving van de legenda-eenheden voor de functiekaart kent de kwaliteitskaart nog een aantal specifiek op kwaliteit van de gewenste inrichting geënte legenda-eenheden. Deze zijn aan het eind van deze paragraaf apart beschreven.
De kwaliteitskaart bevat de aanduidingen voor de bestaande en gewenste ruimtelijke kwaliteiten voor het stedelijk en landelijk gebied tot 2020, voorzover van provinciaal belang. De aanduidingen hebben een globaal karakter. De kwaliteitskaart geeft richting en stelt randvoorwaarden aan de ordening en ontwikkeling van de mogelijke en gewenste functies. Daarmee zijn de functiekaart en de kwaliteitskaart evenwaardig en complementair.

Het kaartbeeld is globaal. Gebieden met een oppervlakte van minder dan 5 ha zijn meestal niet apart aangeduid.



Stads- en dorpsgebied

Aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen.



Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig OV

Delen van het stads- en dorpsgebied die in de nabijheid en invloedssfeer liggen van haltes van hoogwaardig openbaar vervoer van het Zuidvleugelnet.



Stedelijk groen

Groengebied binnen stads- en dorpsgebied met als hoofdfunctie recreatie waaronder parken en sportvoorzieningen, volkstuinen en/of begraafplaats. Vormt onderdeel van de Zuidvleugelgroenstructuur.



Stedelijk groen buiten de contour

Groengebied buiten en meestal in aansluiting op het stads- en dorpsgebied cq. de bebouwingscontour met als hoofdfunctie sportterrein, volkstuinen en/of begraafplaats.



Zoeklocatie stads- en dorpsgebied

Indicatieve aanduiding voor mogelijke ontwikkeling van stads- en dorpsgebied.



Zoeklocatie landelijk wonen

Indicatieve aanduiding voor mogelijke ontwikkeling van landelijk wonen buiten bebouwingscontouren, conform bestaande bestuurlijke afspraken.



Internationaal centrum

Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten stedelijk centrumgebied met ontwikkelingsmogelijkheden voor gemengde functies (wonen, werken, voorzieningen) van (inter)nationale betekenis en allure.



Bovenregionaal centrum

Door hoogwaardig openbaar vervoer ontsloten stedelijk centrumgebied met ontwikkelingsmogelijkheden voor gemengde functies (wonen, werken, voorzieningen) van (boven)regionale betekenis.



Regionaal centrum

Stedelijk - of dorpscentrumgebied met ontwikkelingsmogelijkheden voor gemengde functies (wonen, werken, voorzieningen) van regionale betekenis.



Toeristisch centrum

Complex van toeristische en recreatieve voorzieningen in het stedelijk of landelijk gebied van (inter)nationale betekenis en allure.



Kenniscentrum

Universiteitscomplex en/of bedrijventerrein dat primair bestemd is voor hoogwaardige en kennisgerichte instituten of bedrijven van (inter)nationale betekenis.



Bedrijventerrein Mainport

Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie water- en havengebonden bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, met productie, opslag, transport en distributie, nutsvoorzieningen, evenals hieraan verbonden kantoorfuncties in het haven- en industriegebied van Rotterdam en de Drechtsteden.



Bedrijventerrein

Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie bedrijvigheid, waaronder begrepen productie, transport en distributie, veilingen, nutsvoorzieningen evenals hieraan verbonden kantoorfuncties.



Zoeklocatie bedrijventerrein

Indicatieve aanduiding voor een mogelijke en nader te begrenzen locatie voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein.



Glastuinbouwbedrijvengebied

Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfuncties glastuinbouw en overige, aan de ontwikkeling van de greenport Westland-Oostland gebonden functies.



Glastuinbouwgebied

Aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie glastuinbouw.



Zoeklocatie glastuinbouw

Indicatieve aanduiding voor een mogelijke en nader te begrenzen locatie voor de ontwikkeling van aaneengesloten glastuinbouwgebied.



Transformatiegebied

Gebied waarvan de aangegeven, bestaande functie onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk getransformeerd kan worden naar één of meerdere andere functies, mits passend in de ruimtelijke en bestuurlijke context. De richting van de functieverandering is globaal bekend, de precieze omvang, locatie en inrichting van de functie(s) nog niet.



Hogesnelheidslijn

Spoorlijn voor personenvervoer die deel uitmaakt van het Europees hogesnelheidsnet.



(Inter)nationaal goederenspoor

Spoorlijn uitsluitend bedoeld voor (inter)nationaal goederentransport; de Betuweroute.



Zuidvleugelnet

De (boven)regionale rail- en busverbindingen die gezamenlijk een samenhangend en hoogwaardig openbaar vervoersnet binnen Zuid-Holland vormen. Het betreft de Stedenbaan, regionale railverbindingen (lightrail, metro en sneltram) en regionale tram- of busverbindingen.



Stedenbaan

De spoorlijnen Haarlem - Leiden - Den Haag - Delft - Rotterdam - Dordrecht, alsmede Den Haag - Gouda en Rotterdam - Gouda. Bestaande en geplande stations aan deze railverbindingen zijn "dragers" voor stedelijke ontwikkeling.



(Inter)nationale wegverbinding

Bestaande of in de planperiode te realiseren of te verbreden weg die functioneert als achterlandverbinding, hoofdtransportas of als onderdeel van het (inter)nationaal wegennet. Indien de verbinding nog gerealiseerd moet worden, is het tracé bekend en de financiering verzekerd.



(Boven)regionale wegverbinding

Bestaande of binnen de planperiode te realiseren of te verbreden weg die functioneert als onderdeel van het (boven)regionaal of provinciaal wegennet. Indien de verbinding nog gerealiseerd moet worden, is het tracé bekend en de financiering verzekerd.



Reservering wegverbinding

Bij voorkeur binnen de planperiode te realiseren wegverbinding, waarvan het tracé globaal bekend is, maar de financiering nog niet verzekerd. Deze verbindingen mogen ruimtelijk niet onmogelijk gemaakt worden.



Infrastructuur

Ruimte naast wegen en spoorlijnen met primair een verkeerskundige functie (verkeerspleinen e.d.).



Luchthaven

Stedelijk gebied met een functie voor de luchtvaart; het gebied van de luchthaven Rotterdam/The Hague Airport.



Leidingenstraat

Tracé voor het bundelen van ondergrondse leidingen van bovenregionale betekenis. Andere functies dan ondergrondse leidingen zijn niet mogelijk.



Leidingenstrook

Tracé voor het bundelen van ondergrondse leidingen van bovenregionale betekenis. Andere functies zijn mogelijk mits niet in strijd met de transportfunctie.



Water

De zee, zeearmen, rivieren, kanalen, plassen, boezems en overige binnenwateren met een hoofdfunctie voor de waterhuishouding en veelal een nevenfunctie voor natuur, recreatie en/of scheepvaart.



Provinciale vaarweg

Waterweg ten behoeve van de beroeps- en recreatievaart in beheer bij de provincie.



Zandmotor Delflandse kust

Indicatieve aanduiding voor een innovatief pilotproject gericht op (meer natuurlijk) kustbeheer en ontwikkeling.



Studiezone kustuitbreiding

Indicatieve aanduiding van het gebied voor de Delflandse Kust waar de ruimtelijke ontwikkeling nog onderwerp van studie is. Het gaat om maatregelen in het kader van versterking van de kust, kwaliteitsverbetering (natuur, recreatie en toerisme) van de kustzone en het direct daarachter gelegen gebied.



Primaire waterkering (incl. kustfundament begrenzing landzijde)

Waterkeringen langs de kust en de grote rivieren volgens de Wet op de waterkeringen.



Zoetwaterkanaal

Binnendijks gelegen hoofdwatergang voor de aanvoer van zoet water.



Zoeklocatie zoetwaterkanaal

Indicatieve aanduiding van een nader te bepalen tracé voor een zoetwaterkanaal



Grondwaterbeschermingsgebied

Gebieden met een functie voor de bescherming en productie van drinkwater. Andere functies mogen deze functie niet belemmeren.



Waterbergingslocatie

Indicatieve aanduiding van een gebied met een functie voor waterberging, veelal in combinatie met recreatiegebied, natuurgebied of agrarisch landschap.



Provinciegrens

Grens van de provincie Zuid-Holland.



Agrarisch landschap - boom- en sierteelt

Landelijk gebied met landschappelijke, cultuurhistorische waarden en een overwegend agrarische functie gericht op grondgebonden sierteelt. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.



Boom- en sierteeltgebied PCT-terrein

Gebied voor concentratie van niet-grondgebonden boom- en sierteeltbedrijven en aan de boom- en sierteeltgebonden handelsbedrijven.



Agrarisch landschap - bollenteelt

Landelijk gebied met landschappelijke, cultuurhistorische waarden en een overwegend agrarische functie gericht op grondgebonden bollenteelt. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.



Compensatiegebied bollenteelt

Graslanden die in aanmerking komen voor omzetting naar bollenland als compensatie voor verloren gegaan bollenareaal.



Agrarisch landschap - inspelen op bodemdaling

Landelijk gebied met landschappelijke, cultuurhistorische waarden en een overwegend agrarische functie die inspeelt op bodemdaling. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.



Agrarisch landschap - inspelen op verbinding stad-land

Landelijk gebied in de stedelijke invloedssfeer met landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden met een overwegend agrarische functie. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.



Agrarisch landschap - risico's op verzilting

Landelijk gebied met landschappelijke, cultuurhistorische waarden, een overwegend agrarische functie en een opgave voor een adequate zoetwatervoorziening. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.



Agrarisch landschap

Landelijk gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden en een overwegend agrarische functie. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor.



Provinciaal landschap

Begrensd landschap onder stedelijke invloed, gelegen tussen stedelijke agglomeraties en in meer dan één regio, met hoge recreatieve en landschappelijke waarden en een accent op verbrede landbouw.



Natuurgebied / ecologische verbinding

Gebied / verbinding met als hoofdfunctie natuur. Daarin is, mits niet in strijd met de hoofdfunctie, recreatief medegebruik mogelijk. Delen van de duinen hebben bovendien een functie voor de waterwinning en waterkering.



Zoekgebied natuur

Gebied met een agrarische bestemming waarover nog afweging moet plaatsvinden of het gebied tot natuur ontwikkeld wordt.



Natura2000-gebied

Gebieden of wateren met hoge natuurwaarden die internationale bescherming genieten. Het betreft de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel– en/of de Habitatrichtlijn.



Belangrijk weidevogelgebied

Agrarisch landschap met te beschermen functie voor weidevogels.



Groene Ruggengraat (indicatief tracé)

Indicatief tracé voor de ontwikkeling en bescherming van natte natuur in het Groene Hart, die in samenhang met de bestaande gebiedskwaliteiten wordt ontwikkeld.



Recreatiegebied

Groengebied buiten het stads- en dorpsgebied met als hoofdfunctie openluchtrecreatie. Daarbinnen kunnen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden voorkomen.



Zoeklocatie recreatiegebied

Indicatieve aanduiding voor een mogelijke en nog te begrenzen locatie voor openluchtrecreatie.



Zoeklocatie regiopark

Indicatieve aanduiding voor de ontwikkeling van recreatiegebied in de stedelijke invloedssfeer, met versterking van de landschappelijke kwaliteiten.



Voorziening intensieve dagrecreatie

Recreatiegebied ingericht voor zeer intensief gebruik met op de recreatiefunctie gerichte bebouwing.



Stortplaats met overwegend recreatieve eindbestemming

Gebied (3e Merwedehaven Dordrecht) tijdens de planperiode in gebruik als stortplaats, die in en na de planperiode grotendeels wordt ingericht als recreatiegebied.



Verblijfsrecreatiegebied

Gebied met hoofdfunctie verblijfsrecreatie (campings, bungalowparken en dergelijke).



Zoeklocatie verblijfsrecreatie

Globale aanduiding voor een mogelijke en nader te begrenzen locatie voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie.



Beschrijving legenda-eenheden kwaliteitskaart (voor zover niet al benoemd voor de functiekaart)

Stedelijk netwerk

Stads- en dorpsgebied bestaande uit samenhangende stedelijke agglomeraties en kernen die gekoppeld zijn aan het Zuidvleugelnet.



Dorpskern

Kleinschalig stads- en dorpsgebied, omgeven door landelijk gebied en niet gekoppeld aan het Zuidvleugelnet.



Hoogstedelijk (centrum)gebied

Centrumgebied (van Den Haag/Scheveningen en Rotterdam) dat ontsloten wordt door hoogwaardig openbaar vervoer. Het gaat hier om multifunctionele ontwikkeling die wordt gekenmerkt door intensief ruimtegebruik en een hoogstedelijk karakter.



Historische kern

Historische stads- of dorpskern; nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen gebaseerd te zijn op de cultuurhistorische waarden van de stads- of dorpskern.



Glastuinbouwlandschap

Combinatie van glastuinbouwbedrijvengebieden/greenport en glastuinbouwgebieden. Landschappelijke kwaliteiten in deze gebieden moeten worden geënt op de glastuinbouwfunctie en de daaraan gebonden bedrijvigheid.



Snelwegpanorama

Gebieden langs snelwegen in nationale landschappen die gekenmerkt worden door waardevolle doorzichten op het open landschap grenzend aan de weg. Ontwikkelingen in deze zones zijn alleen mogelijk als zij geen afbreuk doen aan de kwaliteit van openheid en de zichtlijnen vanuit de infrastructuur, naast de kernkwaliteiten en cultuurhistorie in die zones.



Openbaar vervoerpanorama's

Gebieden langs spoorlijnen die gekenmerkt worden door waardevolle doorzichten op het open landschap grenzend aan de spoorlijn. Ontwikkelingen in deze zones zijn alleen mogelijk als zij geen afbreuk doen aan de kwaliteit van openheid en de zichtlijnen vanuit de infrastructuur, naast de kernkwaliteiten en cultuurhistorie in die zones.



Landschapstypen

Voor de onderstaande landschapstypen geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden uit moeten gaan van het behoud en ontwikkeling van de in paragraaf 4.8.1.2 voor die landschapstypen benoemde kernkwaliteiten. Het gaat om:

  • Veenweidelandschap
  • Plassenlandschap
  • Veenweide-krekenlandschap
  • Droogmakerijenlandschap
  • Landgoederenlandschap
  • Sierteelt-veenlandschap
  • Bollenteelt-zanderijenlandschap
  • Duinlandschap
  • Schurvelingenlandschap
  • Zeekleipolderlandschap
  • Veenpolderlandschap
  • Rivierenlandschap
  • Buitendijks natuurlandschap


Groenblauw netwerk

Het geheel van groene en waterverbindingen met recreatieve, landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwetenschappelijke kwaliteiten tussen recreatie- en natuurgebieden en stedelijke groengebieden. Het groenblauwe netwerk is de drager voor de fijnmazige routestructuur op gebiedsniveau.



(Cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint

Aanduiding voor landschappelijk waardevolle en/of cultuurhistorisch waardevolle aangesloten bebouwing in een lint langs wegen, waterwegen of dijken. In bebouwingslinten is alleen incidentele toevoeging van bebouwing mogelijk, onder voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt.



Dijk, hoogteverschil

Bestaande of voormalige waterkeringen in het landelijk gebied met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde, of hoogteverschil van minstens enkele meters tussen gebieden/landschappen.



Kade en landweg

Bestaande of voormalige lagere waterkeringen respectievelijk verbinding in het landelijk gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarde.



Kreek, vaart en wetering

Waterlopen in het landelijk gebied met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde.



Topgebied cultureel erfgoed

Gebieden waar cultuurhistorische en landschappelijke waarden in bijzondere mate en in onderlinge samenhang voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit.



Kroonjuweel cultureel erfgoed

Gebieden binnen de topgebieden cultureel erfgoed waar cultuurhistorische en landschappelijke waarden in zeer sterke mate en in onderlinge samenhang bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van een plek.



Stiltegebied

Indicatieve aanduiding van een gebied waar regelgeving geldt ter bescherming van de aanwezige stilte. De exacte begrenzing ervan en de regelgeving zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening.



Recreatietransferium

Indicatieve aanduiding voor een ondersteunende voorziening in het groenblauwe netwerk waar diverse recreatieve verbindingen bijeenkomen. Het recreatietransferium is bij voorkeur ontsloten door openbaar vervoer en vormt een centrale entree voor de beleving van het achterliggende (recreatieve) landschap. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn gericht zijn op deze ontsluitende- en knooppuntfunctie.



5 Uitvoeringsstrategie

5.1 Inleiding

Met de uitvoeringsstrategie geeft de provincie Zuid-Holland aan hoe zij haar provinciale belangen behartigt en de bijbehorende ambities gaat realiseren. Zo is voor iedereen duidelijk waar de provincie voor staat en hoe zij haar instrumenten gaat inzetten om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen. De uitwerking van deze belangen en ambities (hoofdstuk 4) vormt, samen met de sturingsfilosofie, de basis van de uitvoeringsstrategie en de provinciale inzet. De Wet ruimtelijke ordening vraagt de provincie om de provinciale belangen in de structuurvisie herkenbaar weer te geven en uit te werken in een uitvoeringsstrategie. Deze strategie onderscheidt voor de uitvoering drie sporen: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken/agenderen.

De structuurvisie behandelt de uitvoering op strategisch niveau. In vervolg op deze uitvoeringsstrategie stelt de provincie een uitvoeringsagenda op. Deze agenda is tegelijk met de structuurvisie vastgesteld en wordt jaarlijks geactualiseerd.

Na de inleiding behandelt paragraaf 5.2 de sturingsfilosofie. Hier wordt onder meer ingegaan op de instrumenten die de provincie inzet bij de beleidsuitvoering. Paragraaf 5.3 gaat in op de drie sporen die de provincie onderscheidt in de uitvoering: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken/agenderen. Vanaf paragraaf 5.4 wordt aan de hand van de veertien provinciale belangen en daaruit voortkomende ambities aangegeven hoe de provincie, via de drie sporen, deze ambities gaat realiseren.



5.2 De sturingsfilosofie

5.2.1 Uitgangspunten

De schaal van de provincie maakt haar bij uitstek geschikt om veel partijen op gemeentelijk en (boven)regionaal niveau te verbinden en samen in actie te komen bij de aanpak van maatschappelijke vraagstukken over verstedelijking, ontwikkeling van het landelijk gebied en overgangen tussen het landelijke en het stedelijke gebied. Maatschappelijke uitdagingen zijn soms zo complex dat één overheid alleen weinig kans heeft om effectief te zijn. Overheden, bedrijven, kennis¬instellingen, maatschappelijke organisaties en inwoners moeten met elkaar samenwerken. Alle partners hebben eigen specifieke kwaliteiten en verantwoordelijkheden, die bijdragen aan een succesvolle aanpak.

Lokaal wat kan, provinciaal wat moet
Met de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedecentraliseerd. De verantwoordelijkheden pakt de provincie op door:

  • sturing op de vijf hoofdopgaven;
  • sturing op drie bovenregionale opgaven (Zuidvleugelgroenstructuur, Zuidvleugelnet als ruggengraat van het stedelijk netwerk en ruimtelijke kwaliteit);
  • sturing vanuit drie rollen: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken en agenderen;
  • sturing op twee schaalniveaus: op provinciaal niveau als schakel tussen (inter)nationaal en regionaal niveau en op regionaal niveau om bovengemeentelijke belangen met elkaar te verbinden.

De provincie wil een actieve rol spelen in de uitvoering van beleid. De provincie eigent zich alleen een regisseursrol toe als zij van mening is dat deze rol niet gedelegeerd kan worden naar andere overheden, of als zij een eigen verantwoordelijkheid heeft, die voortvloeit uit provinciale belangen.



5.2.2 Sturingsfilosofie

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en van maatschappelijke ontwikkelingen is de rol van de provincie in de ruimtelijke ordening aanzienlijk veranderd. Naast een toezichthoudende rol speelt de provincie een meer actieve rol. Zij kan zelf ruimtelijke projecten ontwikkelen en uitvoeren. Het gaat niet alleen meer om toelatingsplanologie, maar vooral om ontwikkelingsplanologie. De provincie stuurt voortaan niet alleen op functie, maar ook op de kwaliteit van het provinciaal gebied. De provincie heeft in de Wro een aantal instrumenten in handen gekregen, waarmee zij gericht kan sturen. Zij geeft vorm aan haar eigen rol en die van de andere partners bij de opgaven die voortkomen uit de structuurvisie. Hieruit volgt de sturingsfilosofie die de provincie hanteert:

  • verantwoordelijkheden en bevoegdheden liggen bij het meest geschikte bestuursniveau;
  • in beginsel heeft een gemeente beleidsvrijheid om de functie en gebruiksmogelijkheden van gronden te bepalen en juridisch te verankeren;
  • de provincie beschikt over bevoegdheden om de gemeentelijke beleidsvrijheid vooraf in te kaderen en indien nodig achteraf in te grijpen in gemeentelijke ruimtelijke besluiten;
  • de provincie ontwikkelt beleid op basis van de door haar zelf geformuleerde provinciale belangen en op basis van nationaal en Europees beleid.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met bovenlokale afstemming. Gemeenten moeten hun plannen binnen de betreffende regio afstemmen. Op deze manier houden gemeenten vrijheid in hun planvorming, maar wordt overcapaciteit of een te eenzijdige ontwikkeling doordat iedere gemeente naar eigen inzicht ruimtelijke inrichting bedrijft, voorkomen. Daarnaast moet er sprake zijn van integraliteit. Diverse aspecten moeten vroegtijdig bij de planvorming worden betrokken, zoals de watertoets, ecologische toets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, cultuurhistorie, bodemwaarden, externe veiligheid, geluidsaspecten, overstromingsrisico's enzovoorts.



5.2.3 Partners

Gemeenten en regio's

Elke bestuurslaag is verantwoordelijk voor het formuleren van zijn eigen belangen en het vastleggen
daarvan in structuurvisies. De provincie heeft haar provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd in de provinciale structuurvisie en verordening ruimte. Hierin zijn de provinciale belangen (en de rijksbelangen waar haar een rol is toegedacht in de AMvB-Ruimte) verwoord.
Deze belangen vormen voor de provincie het inhoudelijke kader bij de totstandkoming van (inter)-gemeentelijke structuurvisies.
De provincie heeft de bereidheid om actief te participeren in het ontwerpproces van (inter)gemeentelijke structuurvisies, zodat daarbij in een vroegtijdig stadium duidelijkheid kan worden geschapen over de toepassing van de inhoudelijke kaders. Daarbij kan de wenselijkheid van aanpassing van het provinciaal beleid aan de orde komen. In dat geval vindt bestuurlijk overleg plaats tussen de gemeente(n) en provincie.
Daarbij wordt de aanvaardbaarheid van de aanpassing bezien en getoetst of de afweging op de juiste (inter)gemeentelijke schaal wordt gemaakt. Waar overeenstemming bestaat tussen provincie en gemeenten, worden vervolgens wijzigingsvoorstellen in het provinciale beleid door GS aan de Staten aangeboden. Dit gebeurt op basis van de door de raad/raden vastgestelde (inter)gemeentelijke structuurvisie.
Een bijzondere vorm van een intergemeentelijke structuurvisie is de regionale structuurvisie. De provincie hecht grote waarde aan de totstandkoming van structuurvisies, waarin gemeenten op de schaal van hun regio’s tezamen hun ruimtelijke afwegingen vastleggen. Dat is meestal de geeigende schaal om dat te doen. Indien in het proces van regionale structuurvorming aanpassing van het provinciaal beleid aan de orde komt, zullen zonodig ook de Staten hierbij in een vroeg stadium worden betrokken. Het is wenselijk in dergelijke gevallen de inspraakprocedures aan elkaar te koppelen. Uiteindelijk houden beide bestuurslagen (de betrokken gemeenteraden en de Staten) hun eigen verantwoordelijkheid voor de formulering c.q. aanpassing van het eigen beleid.

Stadsregio Rotterdam en Stadsgewest Haaglanden zijn als WGR+ regio vervoersautoriteit voor de regio en hebben de wettelijke verantwoordelijkheid voor het verkeer- en vervoersbeleid en het beleid voor wonen en kantoren.



De waterschappen

Water is dominant aanwezig in Zuid-Holland. Water vraagt niet alleen om ruimte, maar bepaalt daarnaast mede het gebruik van de ruimte en kan ook extra kwaliteit geven aan de ruimte. Het levert een bijdrage aan een prettige leefomgeving. Waterschappen zijn als operationele waterbeheerder de aangewezen partner om bij het opstellen van ruimtelijke plannen van alle overheden het waterbelang in een zo vroeg mogelijk stadium in te brengen. Dit wordt formeel gedaan met behulp van het instrument watertoets. Daarnaast wordt door veel gemeenten – in samenwerking met de waterschappen – een gemeentelijk waterplan opgesteld dat afgestemd is met de regionale ruimtelijke ambities.



Het Rijk

Ruimtelijke ordening is ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en de provincie met ieder hun eigen rol. Het Rijk heeft de verantwoordelijkheid de nationale ruimtelijke hoofdstructuur en veiligheid te realiseren, die impact hebben op het provinciale beleid. En het Rijk geeft de provincie verantwoordelijkheden en specifieke uitvoeringstaken, zoals het Investeringsprogramma Landelijk Gebied (ILG).



Aangrenzende provincies

De ontwikkelingen in de provincie Zuid-Holland zijn in toenemende mate vervlochten met die van de aangrenzende provincies. Zo heeft Zuid-Holland samen met Utrecht en Noord-Holland gewerkt aan de Voorloper Groene Hart, is er met Noord-Holland overleg over de ontwikkelingen in de Haarlemmermeer-Bollenstreek en werkt de provincie samen met Zeeland en Noord-Brabant aan de problematiek rond de delta. Met Gelderland is er op gelijke wijze afstemming in het grensgebied. Goede afstemming is noodzakelijk als het gaat om nieuwe grootschalige ontwikkelingen.



Andere organisaties

Bij de ruimtelijke ontwikkelingen zijn veel partijen betrokken. De provincie onderhoudt contacten via formele overlegstructuren die voor belangrijke opgaven zijn georganiseerd zoals greenports versterken, bedrijventerreinen herstructureren en recreatie en de EHS ontwikkelen.



5.2.4 Instrumenten

Om het provinciale beleid uit te kunnen voeren heeft de provincie verschillende typen instrumenten voorhanden. Er is een onderscheid in wettelijke juridische instrumenten vanuit de Wro en niet-wettelijke instrumenten. Niet-wettelijke instrumenten zijn overleg, bestuurlijke afspraken en convenanten en financiële middelen, variërend tussen subsidiëren en financieren. Wettelijke juridische instrumenten vormen bijvoorbeeld het instrumentarium uit de Wro. Daarnaast kent de provincie nog een aantal klassieke beheerstaken, zoals het beheer van infrastructuur of van vaarwegen. Ook daarmee kan de provincie sturing en uitvoering geven aan provinciale belangen.



Instrumenten in het kader van de Wet ruimtelijke ontwikkeling (Wro)

De Wro geeft de provincie een uitgebreid juridisch instrumentarium. De provincie hanteert hierbij de volgende uitgangspunten:

  • accent op samenwerking, overleg en sturing aan de voorkant;
  • realisering door overleg en afspraken;
  • bij strijdigheid met provinciale belangen zet de provincie de diverse juridische instrumenten van de Wro in.

Bij het juridische instrumentarium wordt onderscheid gemaakt tussen richtinggevende (proactieve) instrumenten en interventie (reactieve) instrumenten. Tot de richtinggevende instrumenten behoren:

  • verordening;
  • proactief vooroverleg in een zeer vroeg stadium van plan- of projectontwikkeling;
  • proactieve aanwijzing.

Tot de interventie-instrumenten behoren:

  • bezwaar – zienswijze;
  • reactieve aanwijzing;
  • beroep;
  • inpassingsplan;
  • coördinatieregeling.

In bijlage 6.6 staat een nadere beschrijving van de toepassing van het instrumentarium.

Aanvullend worden ook de Grondexploitatiewet, de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Onteigeningswet ingezet. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur.



Inpassingsplan en coördinatieregeling

Een inpassingsplan is een krachtig instrument dat vraagt om een zorgvuldige toepassing. De provincie zal bewust kiezen voor de inzet. In het belang van het realiseren of beschermen van provinciale belangen kan dit instrument worden ingezet.
Bij het opstellen van een inpassingsplan is het uitgangspunt zoveel mogelijk samen te werken met de betrokken gemeente(n). De provincie beslist over de vraag of het instrument wordt toegepast na overleg met de betrokken gemeenten. Gemeenten, die aan het (via een inpassingsplan) te realiseren project willen meewerken, worden in het proces ambtelijk en bestuurlijk betrokken met een zware adviesbevoegdheid (bijvoorbeeld via een stuurgroep).
De coördinatieregeling maakt het mogelijk om de uitvoering van het plan te versnellen, door de benodigde vergunningen parallel te schakelen.



Verordening

De provincie gaat terughoudend om met de inzet van een verordening. De verordening wordt ingezet voor ambities die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie een werend of beperkend karakter hebben. Er is een rechtstreekse relatie met bestemmingsplannen: gemeenten moeten bij hun ruimtelijk plannen rekening houden met dit belang. Voor het opstellen van een verordening is gekozen als:

  • waarborgingsinstrument;
  • beschermingsinstrument;
  • het Rijk dit door middel van een niet-directe AMvB aan de provincie verplicht.


5.2.5 Uitvoeringsagenda

De uitvoeringsstrategie wordt verder uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. Deze beschrijft:

  • de beleidsuitvoering via projecten en programma’s per hoofdopgave en per regio;
  • de beleids- en onderzoeksagenda;
  • het monitoringsprogramma;
  • een financiële paragraaf.

De uitvoeringsagenda wordt jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisering wordt gevoed door de resultaten van de monitoring. Hoe monitoring plaatsvindt, wordt beschreven in de uitvoeringsagenda. De beleidsagenda bevat de onderwerpen in de lopende bestuurlijke discussies en vormt daarmee het voorportaal voor de jaarlijkse herziening van de structuurvisie.

Een aantal onderzoeken wordt in sectorale beleidsplannen en uitvoeringsprogramma’s verder opgepakt. Een voorbeeld hiervan is het Waterplan.
 



5.2.6 Aanpassing van de structuurvisie en verordening

Ruimtelijke ordening is dynamisch. De structuurvisie en verordening geven provinciale kaders voor de ruimtelijke inrichting van Zuid-Holland. Kaders zijn statisch. Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen moeten de structuurvisie en verordening periodiek worden aangepast.
De provinciale structuurvisie heeft een planhorizon van 10 jaar. Dit geldt in principe ook voor de verordening. In de praktijk komt het voor dat ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen provinciale belangen maar niet binnen het bestaande ruimtelijk beleid. Het kan ook dat er nieuw sectoraal beleid wordt geformuleerd met gevolgen voor het ruimtelijk beleid. Om hierop te kunnen inspelen is er de mogelijkheid om de structuurvisie en verordening periodiek aan te passen. Uitgangspunten hierbij zijn: 

  • de inhoudelijke hoofdlijnen van de provinciale structuurvisie blijven overeind;
  • flexibiliteit bieden voor aanpassingen van het ruimtelijk beleid, waarbij ingespeeld kan worden op wenselijke ruimtelijke ontwikkelingen, die bijdragen aan de realisering van de provinciale belangen.

Dit resulteert in de volgende aanpassingen:

  • een jaarlijkse herziening voor de structuurvisie en de verordening in december, waarbij kleine aanpassingen worden doorgevoerd of onderwerpen die al eerder door Provinciale Staten zijn geaccordeerd. Hierbij zal helder gecommuniceerd moeten worden naar gemeenten en regio’s, wanneer deze ‘veegactie’ plaatsvindt. De gemeenten kunnen dit dan inplannen in hun besluitvormingsprocedures;
  • de jaarlijkse herziening dient ook om naar aanleiding van regionale structuurvisies, de structuurvisie en/of de verordening aan te passen. Deze visies gaan pas deel uitmaken van het provinciale beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen na verwerking in structuurvisie en/of verordening; 
  • verder is denkbaar dat de jaarlijkse herziening in het eerste jaar na de vorming van een nieuw college zal worden benut om nieuwe beleidsaccenten te verwerken;
  • verwerken van nieuw en/of gewijzigd sectoraal beleid met ruimtelijke consequenties of nieuwe inzichten naar aanleiding van onderzoeksagenda in de structuurvisie of de verordening in het kader van de besluitvorming over dat sectoraal beleid in de Staten. 
  • nieuwe integrale structuurvisie. Na 10 jaar is de planperiode afgelopen. Er zal voor het aflopen van deze periode een geheel nieuwe visie opgesteld worden.


5.3 Ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen

Om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen, zijn in deze uitvoeringsstrategie drie sporen te onderscheiden: ordenen, ontwikkelen en agenderen en onderzoeken. Deze drie sporen zijn met elkaar verbonden.



5.3.1 Ordenen

Ordenen vindt plaats door beleidskaders vooraf duidelijk te formuleren. Hiervoor gelden drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. Deze principes zijn in regelgeving (verordening) vastgelegd.
De kaarten vormen de basis voor proactieve sturing. Zij maken duidelijk welke ambities de provincie heeft in de gezamenlijke aanpak om de ruimtelijke inrichting van de provincie te beïnvloeden. Daarnaast zijn voor specifieke gebieden (transformatiegebieden) gebiedsspecifieke opgaven beschreven. Hierdoor weten de betrokken partijen wat de beleidsruimte is. De uitwerking wordt overgelaten aan de gemeenten en de regio’s.

Lagenbenadering
Volgens de lagenbenadering is de ruimte opgebouwd uit drie lagen: 

  • ondergrond (bodem, water en natuur: het zich daarin bevindende leven); 
  • netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur);
  • occupatie (ruimtelijke patronen door menselijk gebruik).

Elke laag is van invloed op de ruimtelijke afwegingen en keuzen over de andere lagen. De eerste laag stelt condities aan ontwikkelingen in de tweede en derde laag. Ingrijpen in een laag vindt plaats in goede afstemming met de functies en processen van elke andere laag.
De lagenbenadering is deels in wettelijke kaders verankerd. Zo is de ruimtelijke afweging van het natuurbelang in de Natuurbeschermingswet 1998 vastgelegd.

Bebouwingscontouren
Voor een geconcentreerde stads- en dorpsontwikkeling en om groenblauwe functies in het landelijk gebied te beschermen zijn alle kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren. De bebouwingscontouren zijn in de verordening op kaart vastgelegd. Deze contouren geven de grens aan van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken. Zij zijn strak getrokken om de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Gezien de verwachte demografische ontwikkelingen bieden deze bebouwingscontouren voldoende ruimte voor de opvang van stedelijke ontwikkelingen in de periode 2010-2020.

SER-ladder
De SER-ladder hanteert de volgende principes:

  • gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of die door herstructurering beter beschikbaar te maken is; 
  • maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen; 
  • als deze stappen onvoldoende resultaat opleveren, is uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet verzekeren dat ruimte voor wonen, bedrijventerreinen, glastuinbouw of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Op deze leidende principes, op de bovenlokale afstemming, integraliteit en de provinciale belangen ziet de provincie toe. Waar nodig zet zij haar instrumenten in om bij te sturen. Zij stuurt de ruimtelijke inrichting via de functiekaart en de kwaliteitskaart. Op de functiekaart zijn de functies weergegeven. Op de kwaliteitskaart worden de kernkwaliteiten benoemd, vastgelegd en meegegeven bij toekomstige ontwikkelingen.
Zuid-Holland zet haar instrumenten niet alleen achteraf in bij strijdigheden met het provinciaal belang. Vooraf en proactief wil de provincie aangeven binnen welke kaders gemeenten de ruimtelijke ontwikkelingen gestalte moeten geven. Zuid-Holland kiest ervoor om in plaats van de verordening, in veel gevallen andere instrumenten in te zetten als het gaat om de provinciale belangen. De provincie zal zoveel mogelijk ambities vooraf regelen via overleg, afspraken of door andere proactieve instrumenten in te zetten.
De kaarten vormen de basis voor een proactieve sturing.

Het beleid dat ingezet wordt voor een aantal belangen leent zich ervoor om opgenomen te worden in de verordening, bijvoorbeeld bij beleid dat betrekking heeft op de hele provincie of op meerdere gemeenten. Het gaat dan om heldere beleidsregels met weinig eigen afwegingsruimte voor gemeenten.In de verordening komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • bebouwingscontouren; 
  • ontheffingen bebouwingscontour;
  • agrarische bedrijven;
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • nationale landschappen; 
  • kantoren;
  • bedrijventerreinen; 
  • detailhandel;
  • primaire en regionale waterkeringen;
  • veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas (kaart 9 Verordening);
  • luchthavens en helikopterlandingsplaatsen;
  • molenbiotoop;
  • landgoedbiotoop.


5.3.2 Ontwikkelen

Verschillende fasen, verschillende rollen
Dit spoor wordt gevolgd wanneer de beleidsopgaven globaal in beeld zijn. De provincie maakt voor belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen bestuurlijke afspraken met de partners en in onderling overleg worden rollen en verantwoordelijkheden bepaald. Uitgangspunt is ‘lokaal wat kan’.
Als de provincie een rol heeft, zal die rol per fase in de ontwikkeling verschillen. In de fase van planvorming en visievorming en in de fase van projecten uitvoeringsgereed maken, neemt provincie in veel gevallen het initiatief (regisserende rol). Dit is in elk geval aan de orde bij de zeven Integrale Ruimtelijke Projecten (zie bijlage 6.7) De IRP’s zijn:

  • Zuidplaspolder;
  • As Leiden Katwijk;
  • Kust;
  • Project Mainport Rotterdam (PMR);
  • Integrale Ontwikkeling Delft Schiedam (IODS);
  • Oude Rijnzone;
  • Hof van Delfland.

In deze gebieden is sprake van integrale gebiedsopgaven van provinciaal belang.
Naarmate een gebiedsontwikkeling verder vordert, verandert de rol van de provincie. In de fase van uitvoering is de provincie vaak één van de betrokken partijen, maar niet per definitie de centrale partij. Geleidelijk komt een zwaardere rol te liggen bij andere publieke organisaties zoals gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen. Participatie en betrokkenheid van de provincie in de fase van uitvoering blijft wel van belang omdat het er dan op aankomt de geambieerde ruimtelijke kwaliteit te realiseren.
De rol van de provincie is dus nooit eenduidig te beantwoorden. Deze genoemde factoren zijn per ontwikkeling anders. Naast de fase van het project is dit afhankelijk van een aantal factoren zoals:

  • de aard van de problematiek;
  • de aard van de projecten;
  • de samenwerking met andere relevante partijen zoals gemeenten, waterschap, regio, enzovoorts;
  • de verhouding met het Rijk.

Financiering
Als de provincie een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een project of programma, wil dat niet zeggen dat de provincie alleen verantwoordelijk is voor de benodigde middelen en de financiering. Andersom geldt hetzelfde. Als een gemeente een regisserende rol heeft bij de ontwikkeling van een provinciaal belang, kan de provincie ervoor kiezen een gedeelde verantwoordelijkheid te nemen voor de financiering. Voor iedere nieuwe ontwikkeling moeten de financiële en andere middelen in beeld gebracht worden om vervolgens met relevante partijen afspraken te maken over de bijdragen.



5.3.3 Agenderen en onderzoeken

In dit laatste spoor staat het gezamenlijk in beeld brengen centraal. Beschikbare kennis wordt gebruikt om de beleidsopgaven te formuleren en een strategie te bepalen. Er vindt visieontwikkeling plaats (beleidsagenda) en als kennis niet beschikbaar is, wordt onderzoek verricht (onderzoeksagenda).
Redenen om dit spoor te volgen zijn:

  • beleidskaders zijn nog niet helder: op basis van provinciale belangen is de provincie in gesprek met betrokken partijen; 
  • beleid is in ontwikkeling. Dit is beleid dat de provincie in voorbereiding heeft en dat ruimtelijk relevant is; 
  • opgaven waarover andere partijen een besluit moeten nemen voordat ze uitgevoerd kunnen worden, onzekerheden en onduidelijkheden enzovoorts; 
  • leemtes in kennis.

De beleidsagenda richt zich op continue verbetering en concretisering van bestaand beleid.

Op de onderzoeksagenda staan de onderwerpen die een antwoord moeten geven op vragen die voortkomen uit bovenregionale opgaven. De provincie richt zich hierbij op drie overkoepelende thema’s: netwerken, gebieden en sturing. De ontwikkeling van de Zuidvleugelgroenstructuur en het Zuidvleugelnet als belangrijke dragers voor de verdere ontwikkeling van het stedelijk netwerk, roepen nieuwe kennisvragen op. De onderzoeken naar de netwerken richten zich onder meer op de Zuidvleugelgroenstructuur, het Zuidvleugelnet of klimaatbestendige watervoorzieningen. De onderzoeken naar gebieden richten zich bijvoorbeeld op de doorontwikkeling van het instrumentarium voor gebiedsontwikkeling of op ondergronds ruimtegebruik. Bij sturing gaat het om de vraag hoe de samenwerking tussen verschillende partijen kan worden versterkt om gezamenlijke ambities waar te maken.

De beleids- en onderzoeksagenda is niet alleen van de provincie. Samen met partners, partijen en kennisinstellingen wil de provincie de vraagstukken op bovenregionaal niveau en regionaal niveau onderzoeken. Door gezamenlijk op te trekken, wordt kennis ontwikkeld, gedeeld en toegepast.

In de volgende paragrafen van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vijf hoofdopgaven en de veertien provinciale belangen. Per belang wordt aangegeven hoe de provincie dit gaat veiligstellen of ontwikkelen door middel van ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen. Met name ontwikkelen, onderzoeken en agenderen zijn cyclische processen die direct invloed hebben op de inhoud van deze paragrafen.



5.4 Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel

Het provinciale beleid is erop gericht ook in 2040 een aantrekkelijk, internationaal concurrerend vestigingsmilieu te hebben. Specifiek provinciaal belang voor het concurrerend en internationaal profiel is behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid met het accent op kennisontwikkeling en handel.

Behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid

  • mainport (Rotterdam);
  • internationale stad van vrede, recht en veiligheid (Den Haag); 
  • greenports (Westland/Oostland, Bollenstreek en Boskoop) versterken, opgave in concentratie, herstructurering en duurzaamheid;
  • energie-, water- en deltatechnologie (Delft en Rotterdam);
  • life & healthsciences cluster (Leiden en Rotterdam);
  • versterken kenniseconomie vanuit universiteiten en kennisinstituten (Leiden, Delft en Rotterdam)

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
De mainport, de greenports en de kenniscentra zijn belangrijke pijlers in de economie.
Om de vestigingsfactoren, agglomeratievoordelen en ketensamenwerking te versterken heeft de provincie deze gebieden op kaart aangegeven. Het verbeteren van de bereikbaarheid (belangrijke vestigingsfactor) en het ordenen van functies staan hierbij centraal.

In het havengebied en de daarbij behorende verkeersroutes is ordening noodzakelijk vanwege milieuhinderlijke activiteiten, de verwerking, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het voorkomt ruimtelijke conflicten tussen economische activiteiten en de kwaliteit van de leefomgeving. Op het op de functiekaart aangeduide bedrijventerrein mainport mogen bedrijven uit de hogere milieuhinder categorie (HMC) zich vestigen. In de verordening zijn regels opgenomen om de ruimtelijke randvoorwaarden voor economische activiteiten veilig te stellen. Langs vaarwegen en wegen die gebruikt worden voor het transport van gevaarlijke stoffen mag niet worden gebouwd. De provincie streeft naar voldoende ruimte voor watergebonden bedrijvigheid. Het gaat om bepaalde bedrijven die afhankelijk zijn van de aan- en/of afvoer via water. Het aantal bedrijventerreinen gelegen aan geschikt vaarwater is beperkt en staat onder druk van transformatie naar woningbouw. Er is een constante vraag naar natte bedrijventerreinen. De provincie wil voorkomen dat er ruimte voor natte bedrijventerreinen verloren gaat.
In bestemmingsplannen mogen geen bestemmingen aangewezen worden die leiden tot ruimteverlies voor natte bedrijventerreinen, tenzij in regionaal verband afspraken gemaakt zijn over de wijze waarop ruimteverlies gecompenseerd wordt door andere natte bedrijventerreinen.

Binnen de greenports is alleen ruimte voor ontwikkelingen die de greenportfunctie versterken. Om de logistieke afhandeling binnen de greenport Westland-Oostland te versterken, worden functies die een directe binding hebben met glastuinbouw in dit gebied toegestaan mits er sprake is van intensief ruimtegebruik en het areaal voor de glastuinbouw niet vermindert. Via gebiedsgerichte toepassing van “ruimte voor ruimte” en compensatieregelingen wordt ingezet op een verdergaande concentratie van glastuinbouw. In de Duin- en Bollenstreek mogen 600 greenportwoningen gebouwd worden onder de voorwaarden dat de openheid van het landschap en de zichtlijnen niet significant worden aangetast en dat de opbrengst van de bouw van de woningen wordt afgedragen aan de Greenport Ontwikkeling Maatschappij ten behoeve van compensatie van verlies aan bollengrond en investeringen in de kwaliteitsverbetering van het gebied (Artikel 2).

Ontwikkelen
De provincie heeft vooral een participerende rol als het gaat om bedrijvigheid en werkgelegenheid behouden en aantrekken. De focus ligt hierbij op de sectoren kennisontwikkeling en handel.

Mainport Rotterdam, Wereldhaven-Wereldstad Rotterdam
De ambities voor de mainport Rotterdam worden ontwikkeld door de gemeente Rotterdam in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam. Door verouderde complexen te herstructureren en verwante activiteiten te clusteren kan ruimtewinst gerealiseerd worden. Nieuwe ruimte voor mainportactiviteiten komt beschikbaar na realisering van de Tweede Maasvlakte.

Greenports
De greenports moeten zich ontwikkelen tot duurzame, goed ingepaste ruimtelijke clusters waar hoogwaardige productie, logistiek, kennis, handel en innovatie elkaar onderling versterken. Niet alleen de groei van de omvang van activiteiten is van belang. Intensiveren, innoveren en herstructureren van het bestaande glasareaal staat centraal. Pas daarna komt uitbreiding op eventuele nieuwe locaties aan de orde.

In het Actieprogramma Greenports zijn concrete acties benoemd die moeten leiden tot een betere ruimtelijke kwaliteit in de provincie en tot een duurzaam en innovatief tuinbouwareaal. Over de oppervlakte die beschikbaar moet zijn voor glastuinbouw hebben Provinciale Staten aangegeven dat er 5.800 hectare voor de glastuinbouw gehandhaafd moet blijven. Dit betekent dat naast de ontwikkeling in de Zuidplaspolder locaties nodig zijn met een gezamenlijke omvang van circa 400 hectare.

Andere onderdelen van het actieprogramma waar via de structuurvisie op wordt gestuurd, zijn saneren van verspreid glas en saneren van papieren glas25. Zuid-Holland wil verspreide vestiging van glas saneren of verplaatsen naar glastuinbouwgebieden, voor zover het geen ondersteunend glas betreft. De provincie levert onder meer door het verstrekken van subsidies, een gerichte inspanning om de sanering van verspreid glas significant te versnellen. De sanering blijft echter primair een verantwoordelijkheid van gemeenten.

Voor het landelijk gebied in Zuid-Holland zijn nog verouderde bestemmingsplannen van kracht op basis waarvan vestiging van glastuinbouwbedrijven buiten de glastuinbouwgebieden of greenport Westland-Oostland is toegestaan. Door de aanpassing van de bestemmingsplannen door gemeenten, wordt deze mogelijkheid ingeperkt.

Bij de uitvoering van het actieprogramma zijn verschillende partijen betrokken waarmee (proces-) afspraken zijn en worden gemaakt. De regie ligt bij de gemeenten. De provincie heeft meer een faciliterende rol. Deze komt vooral tot uiting in procesafspraken maken met alle partijen.

Onderzoeken

Ruimte voor research en development en innovatie
Kennisontwikkeling en wetenschap vormen meer en meer de motor voor de economie. In de zone Leiden-Den Haag-Delft-Rotterdam bevindt zich de grootste publieke R&D concentratie van Nederland. Een aantal belangrijke R&D locaties bevindt zich dichtbij universiteiten. Tegelijk is de private R&D infrastructuur relatief onderontwikkeld. Onderzoek zal gestart worden naar de ruimtelijke aspecten van de kwaliteit van het vestigingsklimaat voor R&D en innovatie in Zuid-Holland en daarmee naar de mogelijkheden om de aantrekkingskracht van de provincie voor deze activiteiten te verbeteren.

Nieuw glastuinbouwconcentratie gebied van circa 400 hectare
De provincie streeft ernaar om 5800 hectare fysiek glas in de provincie te handhaven. Op dit moment wordt dit niet gehaald. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar locaties waar een nieuw glastuinbouwgebied ontwikkeld kan worden van circa 400 hectare. Aanvullend wordt onderzoek gedaan naar kleine glastuinbouwlocaties grenzend aan bestaande glasconcentratiegebieden, de sprokkellocaties.

Haalbaarheid streefbeeld watergebruik glastuinbouw
De haalbaarheid van het in het Provinciaal Waterplan uitgewerkte streefbeeld 2040 en de ruimtelijke vertaling wordt op basis van onderzoeksresultaten getoetst.

Multimodale greenportlogistiek
Er wordt onderzoek gedaan naar de benodigde ruimtelijke maatregelen ter bevordering van multimodaal greenporttransport.

Natte bedrijventerreinen
De provincie streeft naar voldoende ruimte voor watergebonden bedrijvigheid. Het gaat om bedrijven die afhankelijk zijn van de aan- en of afvoer via water. Er is een constante vraag naar natte bedrijventerreinen. Onderzocht wordt de behoefteraming van natte bedrijventerreinen in relatie tot het versterken van de binnenvaart.

Economische agenda Zuidvleugel
De Zuidvleugel heeft een aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel. De provincie wil onderzoek doen naar opties om de economie in de Zuidvleugel verder te versterken.

25 Papieren glas is glas dat niet aanwezig is, maar wel in een bestemmingsplan als glas is aangeduid



5.5 Duurzaam en klimaatbestendige deltaprovincie

De provincie is door haar ligging aan zee en aan grote rivieren kwetsbaar voor overstromingen, ook al is de kans daarop klein. Door de hoge bevolkingsdichtheid en de grote economische waarde heeft een overstroming grote gevolgen voor de samenleving. In het ruimtelijk beleid is daarom veel aandacht voor het verbeteren van de waterveiligheid. Daarnaast zijn aanpassingen in het watersysteem en energievoorzieningen nodig op weg naar een duurzame en klimaatbestendige ontwikkeling. In deze paragraaf komt de uitvoeringsstrategie voor deze drie provinciale belangen aan bod:

  • verbeteren van de waterveiligheid;
  • robuust en veerkrachtig watersysteem;
  • duurzame energievoorziening.


5.5.1 Verbeteren van de waterveiligheid

  • primaire keringen langs de kust en langs de rivieren versterken, met behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • regionale keringen versterken, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • mogelijkheden creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen;
  • mogelijkheden creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen in kwetsbare binnendijkse gebieden met behoud van veiligheid tegen overstromingen.

De provincie werkt op de volgende manieren aan realisering van deze ambities.

Ordenen
Beleid op het gebied van waterveiligheid is vooral een taak van het Rijk. Het Rijk heeft een aantal taken op het gebied van ordenen gedelegeerd aan provincies. Deze betreffen de landinwaartse begrenzing van het kustfundament en de aanwijzing van de hoofdfunctie waterkeringen. Deze zijn op de functiekaart en op kaarten behorend bij de verordening aangegeven. Ook de primaire waterkeringen zijn op kaart weergegeven. De randvoorwaarden voor ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkelingen voor het kustfundament, de primaire en de regionale waterkeringen zijn in de verordening vastgelegd (artikel 10).

Ontwikkelen
De provincie beveiligt zich tegen overstromingen. Dit betekent dat de kustverdediging op orde is en deze kustverdediging is afgestemd met overige functies van het kustgebied.
Voor het stedelijk gebied is het watersysteem opgebouwd volgens de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Bij de herstructurering is ruimte gereserveerd voor waterberging. Als er binnen de stad te weinig ruimte is voor wateropvang, -afvoer en -berging, is gezocht naar een combinatie met groenopgaven direct aan stadsranden.

Voor verbetering van de waterveiligheid is de provincie niet alleen verantwoordelijk. De uitvoering van het waterbeleid is in beginsel geen taak van de provincie tenzij dit anders is geregeld bij de wet. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationale beleidskader naar een regionaal beleidskader en richt zich hierbij vooral op strategisch beleid.
Het Rijk is verantwoordelijk voor de nationale beleidskaders en de strategische doelen.
De provincie houdt bij het opstellen van haar waterplannen rekening met het nationale beleid.
De waterschappen zijn de beheerders van de regionale watersystemen en zijn verantwoordelijk voor het operationeel regionaal waterbeheer.

Het Rijk wil dat uiterlijk 2015 klimaatverandering volwaardig en transparant meegewogen wordt bij ruimtelijke afwegingen. Ook de provincie streeft dit na. Verder anticipeert de provincie op het voornemen van de Europese Unie om bestaande instrumenten voor klimaatadaptatie meer in te zetten. In de komende jaren concentreert de inzet van de provincie zich op de effecten van klimaatverandering voor het landelijk gebied en het overgangsgebied tussen stad en land. Belangrijke thema’s zijn de transitieopgaven voor landbouw en natuur, economische vernieuwing realiseren en duurzame ecosystemen ontwikkelen. In Zuid-Holland worden twee transitiegebieden onderscheiden, de Zuidwestelijke Delta en het Groene Hart.

Onderzoeken
Dijkring 14
Voor de waterveiligheid van de Randstad is het noodzakelijk om de systeemwerking en versterking van dijkring 14 te onderzoeken. Dit betreft onder meer de compartimenterende werking van boezemkaden (initiatiefnemer provincie Noord-Holland). Dit onderzoek sluit aan bij het Randstad Urgentproject compartimentering.

Onderzoek innovatieve keringen
Samen met het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal de provincie onderzoek verrichten naar de ontwikkeling van innovatieve keringen, zoals overstroombare (super)dijken waarbij de kering gecombineerd wordt met inpasbare ruimtelijke functies.

Zandmotor
Het is van belang dat de zeekeringen op orde blijven. Innovatieve kustontwikkeling speelt hierbij een rol. In dit kader is het pilotproject de zandmotor gestart. De effectiviteit van de natuurlijke zandsuppletie moet nog onderzocht worden.

Buitendijks bouwen
Het grootste deel van Zuid-Holland wordt beschermd door primaire keringen langs de kust en de grote rivieren. Er zijn ook buitendijkse gebieden die deze bescherming niet hebben, vooral in de Rijnmond - Drechtsteden en op enkele plaatsen langs de kust. Samen met de regionale partners (gemeenten, waterschappen) en het Rijk werkt de provincie aan waterveiligheidsnormen voor buitendijkse terreinen. In eerste instantie gaat het om de buitendijkse gebieden benedenstrooms aan de grote rivieren. Voor de kust wordt in 2012 buitendijks beleid bepaald.

In dit kader wordt ook onderzocht of er mogelijkheden zijn voor bouwen in buitendijkse gebieden langs de rivieren en de kust.

Overstromingsrisico’s
In de planperiode wordt een nieuwe normering voor waterkeringen ontwikkeld; deze kan leiden tot normdifferentiatie binnen dijkringen.



5.5.2 Robuust en veerkrachtig watersysteem

  • zoetwatervoorziening veilig stellen; 
  • gebiedsspecifiek omgaan met verzilting;
  • innovatief omgaan met waterbeheer en veiligheid;
  • voldoende (grond)water voor de bereiding van drinkwater veilig stellen;
  • voldoende wateropvang voor de stad realiseren;
  • een klimaatbestendige leefomgeving realiseren; 
  • realiseren en behouden van een goede ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen;
  • realiseren en behouden van een goede kwaliteit van grondwaterlichamen;
  • realiseren van de vereiste (grond)watercondities voor de Natura2000-gebieden;
  • in de verziltinggevoelige gebieden zijn in principe geen functies of uitbreidingen hiervan toegestaan die leiden tot een toename van de vraag naar zoet water, tenzij zoetwatervoorziening en/of zelfvoorzienendheid is geregeld;
  • ontwikkelen duurzame greenports;
  • realiseren en behouden van een maatschappelijk haalbaar en betaalbaar beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • duurzaam peilbeheer.

De provincie werkt op de volgende manieren aan deze ambities.

Ordenen
Bij ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de balans tussen watervraag en aanbod van water. Het gaat hierbij om kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het watersysteem. Voor het ontwikkelen en beheren van een robuust en veerkrachtig watersysteem zijn de locaties waterberging, grondwaterbeschermingsgebieden, zoetwaterkanalen, agrarisch landschap –met risico van verzilting, agrarisch landschap– inspelen op bodemdaling en Natura2000-gebieden weergegeven op de functiekaart26. Op de kwaliteitskaart zijn de veenweidelandschappen, veenpolderlandschap en buitendijks natuurlandschap aangegeven.

Om mooi en schoon water te realiseren en te behouden is een goede ecologische toestand van het oppervlaktewater en een goede kwaliteit van het grondwater vereist en moeten de watercondities voor de Natura2000-gebieden gerealiseerd worden. Op de functiekaart zijn deze gebieden vastgelegd, via sectorale regelgeving wordt het ruimtegebruik in en nabij deze gebieden geordend.
Om ervoor te zorgen dat er voldoende duurzame zoetwatervoorzieningen voorradig blijven, moeten de greenports zich duurzaam ontwikkelen, gericht op zelfvoorziening voor zoetwater. De greenports en glastuinbouwgebieden zijn op de functiekaart vastgelegd.

Er zijn geen artikelen over het watersysteem opgenomen in de Verordening Ruimte. In sectorale verordeningen is regelgeving opgenomen voor gemeenten en waterschappen met ruimte voor ontwikkeling van deze ambities. Dit zijn de Provinciale Milieuverordening, waarin regelgeving is neergelegd voor de grondwaterbeschermingsgebieden, de Verordening Vaarwegen, waarin regels opgenomen zijn voor de plezier- en beroepsvaart en de Verordening Waterbeheer Zuid-Holland, waarin onder meer regels zijn opgenomen over peilbesluiten. Naast verordeningen zijn voorwaarden geformuleerd in wettelijke regelgeving, zoals de Waterwet, Provinciaal Waterplan en het Grondwaterplan.

Ontwikkelen
De uitvoering van het waterbeleid is in beginsel geen taak van de provincie tenzij dit anders is geregeld bij de wet. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationaal beleidskader naar een regionaal beleidskader. De provincie richt zich vooral op strategisch beleid.
Voor enkele projecten, bijvoorbeeld de aanpak van de zwakke schakels, heeft de provincie een regisseursrol.

Het Rijk is verantwoordelijk voor de nationale beleidskaders en de strategische doelen. De provincie houdt bij het opstellen van haar waterplannen rekening met het nationaal beleid.

De waterschappen zijn de beheerders van de regionale watersystemen en zijn verantwoordelijk voor het operationeel regionaal waterbeheer. Ook de waterbergingen vallen hieronder.

De gemeenten hebben een taak op het gebied van waterbeheer in bebouwd gebied. Zij zijn samen met het waterschap verantwoordelijk voor de aanleg van de benodigde locaties voor waterberging.

De provincie houdt bij ruimtelijke ontwikkeling rekening met de relaties die bestaan tussen ruimtelijke inrichting, externe veiligheid, rampenbestrijding en de inrichting van het watersysteem.
Daarnaast moeten gemeenten bij bijvoorbeeld herstructureringsopgaven inspelen op klimaatverandering en klimaatbestendigheid. Dit geldt ook voor aanleg en beheer van natuurgebieden. Voor bestaande natuurgebieden gaat het om de zorg voor een betere kwaliteit, zoals bestrijding van vermesting en verdroging en meer ruimtelijke samenhang. Bij ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden moet beter aangesloten worden op natuurlijke gradiënten en eigenschappen van het fysieke systeem.

De provincie heeft parallel aan het proces van de structuurvisie het Provinciaal Waterplan vastgesteld. Hieraan is een actieprogramma gekoppeld, waarin onder meer de acties benoemd zijn die ertoe bijdragen een robuust en veerkrachtig watersysteem te realiseren en in stand te houden. Behalve het actieprogramma van het Provinciaal Waterplan zijn er nog andere integrale projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan dit provinciaal belang.

Bestuurlijke afspraken

  • Nationaal Bestuursakkoord Water actueel
  • Nationaal Bestuursakkoord Waterketen 2007;
  • Grondwaterplan 2007-2013.

Onderzoeken
Relatie ruimtegebruik en watersysteem
Om het watersysteem aan te passen in stand te houden, zijn al veel activiteiten in gang gezet. Het gaat in dit kader onder meer om het ruimtegebruik waarbij beperkingen worden gesteld door het watersysteem. Dit geldt vooral voor de landbouw op de Zuid-Hollandse eilanden en in delen van het Groene Hart (veenweidegebied).

Voor de oppervlaktewaterkwaliteit worden de volgende onderzoeken verricht:

  • evenwicht tussen boven- en benedenstroomse ecologische doelen;
  • effect van klimaatverandering op (haalbaarheid van) ecologische doelen;
  • mogelijk aanvullende regionale maatregelen (zoals mestvrije zones), in relatie tot landelijke discussie rondom 4e Nitraatactieprogramma;
  • relatie tussen normen voor oppervlaktewater en grondwater bij oeverdrinkwaterwinningen en infiltratielocaties (initiatiefnemer: interprovinciaal overleg);
  • integratie van normstelling- en beoordelingssystematiek STOWA met die van KRW, voor de niet-KRW-wateren (initiatiefnemer Rijk).

Voor de grondwaterkwaliteit worden de volgende onderzoeken verricht:

  • KRW onderzoeksprogramma Binnenduinrand;
  • pilotproject Bollenstreek.

Klimaatverandering in relatie tot ecologische doelen
De klimaatverandering heeft ook gevolgen voor de ecologie. Wat de gevolgen precies zijn is niet bekend. Hiernaar wordt onderzoek gedaan.

Vaarwegenbeheer recreatie op niet provinciale vaarwegen
Het beheer van de provinciale vaarwegen is in handen van de provincie. Zij wil een betere afstemming realiseren tussen de vaarwegen, met name voor alternatieve routes voor de recreatieve scheepvaart. Overeenkomstig de invoeringswet van de Waterwet zal de provincie waar nodig vaarwegbeheerders aanwijzen. Als het actieve vaarwegbeheer van de provincie overgaat naar de waterschappen zal overdracht van taken plaatsvinden. Een besluit hierover wordt verwacht in 2011.

Onderzoek ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
De provincie zal onderzoek en beleid initiëren over de volgende thema’s:

  • Zoetwatertekort:
    • mogelijkheden om watervraag te verminderen en zelfvoorziening te vergroten;
    • mogelijkheden om het aanbod van zoet water te optimaliseren;
    • juiste waterkwaliteit op juiste plaats, onder meer nutriënten en sulfaat; 
    • drinkwatervoorziening;
    • noodzaak om verontreinigingen te saneren die zich binnen de 100-jaars intrekzone rondom drinkwaterwinplaatsen bevinden;
    • locaties waar de oppervlaktewaterkwaliteit (van rivieren) zodanig is, dat bij oevergrondwaterwinningen de KRW-doelen voor drinkwaterbereiding in het geding zijn.
       
  • Duurzame greenports
    Diverse pilotprojecten voor de ontwikkeling van gesloten waterkringloopsystemen, onder meer:
    • waterkringloopsluiting glastuinbouw Overbuurtse Polder (Lansingerland);
    • decentrale gietwatervoorziening en afvalwaterzuivering glastuinbouw Zuidplaspolder;
    • waterproblematiek rond greenports, waaronder bronnen en mobiliteit van bestrijdingsmiddelen in het grondwater in het bollenteeltgebied;
    • innovatief watergebruik landbouw en greenports stimuleren.
    • langetermijnoplossingen voor de zoetwatervoorziening in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse delta (beide beïnvloeden het Westland): 
    • uitwerken adviezen zoetwaterverkenning Zuid-Holland Zuid (2009); 
    • uitwerken integrale gebiedsopgaven die voortkomen uit de landelijke zoetwaterverkenning.
       
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem:
    • waterbeheer en bodemdaling;
    • pilotprojecten over toepassingsmogelijkheden en effecten van onderwaterdrainage;
    • verkenning naar integrale oplossingen om proces van bodemdaling te vertragen.
    • grondwaterkwantiteitsbeheer:
    • robuustheidstudie: onderzoek naar effecten van huidige ingrepen in het grondwatersysteem op de strategische zoete grondwatervoorraad;
    • effect van autonome processen en menselijke ingrepen op verzilting aan het maaiveld;
    • (mede) ontwikkelen van een afwegingskader voor ondergronds ruimtegebruik.

26 Op de functiekaart zijn om kaarttechnische redenen alleen symbolen opgenomen



5.5.3 Duurzame energievoorziening

  • Windparken aanleggen en voldoende locaties realiseren voor windenergie (Nota Wervelender). 
  • Andere duurzame vormen van energietoepassingen mogelijk maken (zonne-energie, zoet- en zoutwater centrale, warmte- en koudeopslag en gebruik van restwarmte).
  • Locatiebeleid om (aan de vraagzijde) warmte te benutten door de aanleg van lokale warmtenetten. 

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
In de structuurvisie worden ruimtelijke mogelijkheden geboden voor het opwekken van windenergie. De plaatsingsvisie, zoals opgenomen in de structuurvisie en de ontwerp-Nota Wervelender, geeft zoekgebieden en uitsluitingsgebieden voor windenergie aan. Gelijktijdig met de vaststelling van de Nota Wervelender zullen via een herziening van de structuurvisie ook locaties worden opgenomen.

Ontwikkelen
De provincie streeft ernaar de energievoorziening in Zuid-Holland voor een groot deel duurzaam te maken. Dit betekent voor de ruimtelijke inrichting dat het energiegebruik en energie¬aanbod in de provincie beter op elkaar worden afgestemd. Er ontstaan CO2-, warmte- en koudenetten die optimaal gebruik maken van restwarmte uit industrie en glastuinbouw, CO2 overschotten, geothermie, warmte- en koudeopslag en warmte uit biomassa.

Voorzien in duurzame vormen van energie en potenties benutten om duurzame energievoorzieningen toe te passen kan de provincie niet alleen. De inzet van burgers, bedrijfsleven, publieke en maatschappelijke organisaties is van belang om de ambities te realiseren. De provincie stimuleert de toepassing van energiesystemen en technische infrastructuur. Het zijn voornamelijk marktpartijen die de beoogde warmteprojecten tot stand brengen. Dit geldt voor de toepassing van CO2, geothermie, warmte- en koudeopslag en warmte uit biomassa. De provincie heeft hier een agenderende en faciliterende rol.

Met de vaststelling van de Nota Wervelender en de verwerking daarvan in de structuurvisie ligt er een actuele basis om uitwerking te geven aan de ontwikkeling van locaties voor windenergie. In 2009 is voor het Rotterdams havengebied met betrokken partijen het "Convenant realisatie windenergie in de Rotterdamse haven" ondertekend, gericht op uitbreiding van het opgesteld vermogen naar minimaal 300MW.

Voor duurzaamheid in de bebouwde omgeving heeft de provincie twee pilots aangewezen om duurzame verstedelijking te ontwikkelen. Het gaat hier om verstedelijking in de Zuidplaspolder en om ontwikkeling van locatie Valkenburg.

Bestuurlijke afspraken
Het Rijk heeft met gemeenten en provincie afspraken gemaakt over bijdragen aan nationale programma’s en experimenten met gemeenten.
De provincie heeft samen met het Rijk, regio Holland Rijnland en gemeente Katwijk een intentie¬overeenkomst ondertekend om de locatie Valkenburg energieneutraal te ontwikkelen.

Onderzoeken
Onderzoek locatiebeleid voor duurzame alternatieve energievormen
Onderzoek vindt plaats naar de ruimtelijke mogelijkheden en effecten van een grotere windenergieopgave. Een keuze voor nieuwe locaties voor alternatieve energievormen naast wind, zoals duurzame warmte en andere innovatieve vormen is een ruimtelijke opgave die vraagt om integrale afweging en draagvlakverwerving.
Met de regio Goeree-Overflakkee wordt gezamenlijk een energienota opgesteld, waarin de diverse (ruimtelijke) mogelijkheden voor alternatieve energievormen worden verkend.

Onderzoek naar toepassen warmtenetten
Om meer duurzame vormen van energie toe te passen moet worden onderzocht in hoeverre het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium een rol kan spelen om warmtenetten mogelijk te maken. Naast toepassen van warmtenetten zou dit ook onderzocht moeten worden voor andere energiebronnen.



5.6 Divers en samenhangend stedelijk netwerk

Een divers en kwalitatief hoogwaardig ontwikkeld stedelijk netwerk is een absolute voorwaarde voor de toekomst. De provincie wil verstedelijking concentreren in en rond de steden in het stedelijk netwerk. Nieuwe woon- en werkmilieus worden gecombineerd met herstructurering en transformatie. Het contrast tussen stad en land blijft hierdoor behouden. Het gaat om:

  • versterken van het stedelijk netwerk en vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra;
  • optimaal benutten van bestaande ruimte van economische clusters;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus;
  • voorzien in een gezonde leefomgeving.


5.6.1 Versterken van het stedelijk netwerk

  • bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid); 
  • stedelijke detailhandelstructuur versterken;
  • culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk);
  • stedelijke economie van Den Haag en Rotterdam in samenhang versterken. 

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Voor het stedelijk netwerk is gekozen voor bundeling van stedelijke functies. Sturend kader voor verstedelijking zijn de bebouwingscontouren. Daarmee wordt bereikt dat ruimtebeslag van nieuwe verstedelijking niet ten koste gaat van kwetsbaar buitengebied en grote open gebieden binnen steden en dorpen. De druk op binnenstedelijk bouwen wordt hiermee hoog gehouden. De provincie gaat uit van de verdeling van woningen zoals regionaal opgesteld. Op de functiekaart is het stedelijk- en dorpsgebied aangegeven en daarbinnen het stedelijk- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer. Op de functiekaart en de kwaliteitskaart is het hoogstedelijke, internationale centrummilieu aangegeven waarvoor de provincie de ambitie heeft intensief woningen en kantoren te realiseren in samenhang met openbaar vervoer.

Naast het hoogstedelijke, internationale centrum, zijn ook de stedelijke, bovenregionale centra, de regionale centra en de toeristische centra op de functiekaart en kwaliteitskaart aangegeven.
Op de kwaliteitskaart is het stedelijke netwerk als aparte kwaliteit aangegeven. Ditzelfde geldt voor het hoogstedelijke (centrum)gebied, de historische kernen en het openbaar vervoernet.
Op de functiekaart zijn tevens de transformatiegebieden aangegeven.

De begrenzing van de bebouwingscontouren is in artikel 2 van de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande stedelijke functies uitgesloten zijn buiten de bebouwingscontour. Bebouwing voor recreatieve doeleinden is onder voorwaarden toegestaan.

Randvoorwaarden voor de ontwikkeling van kantoren zijn in artikel 7 van de verordening weergegeven. In de verordening is dit vastgelegd voor de bestaande haltes aan het Zuidvleugelnet. Uitgangspunt is dat kantoren gevestigd moeten worden op locaties die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer. Kantoren kunnen worden gevestigd op locaties die binnen 10 minuten te voet of met hoogfrequente tram- en busverbinding, bereikbaar zijn vanaf een halte van het Zuidvleugelnet. Dezelfde voorwaarden gelden voor nieuwe kantoorlocaties, zoals Bleizo. Voor deze locatie geldt ook de voorwaarde dat ontwikkeling van kantoren samengaat met herstructurering en per saldo geen toename van de kantorenvoorraad in Zoetermeer oplevert. In artikel 9 van de verordening is regelgeving opgenomen voor de vestiging van detailhandel. Ontwikkeling van detailhandel is mogelijk in bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken en in nieuwe wijkgebonden winkelcentra.

In artikel 12 van de verordening is regelgeving opgenomen voor luchthavens en helikopterlandingsplaatsen. Deze mogen niet gesitueerd worden binnen een straal van 500 meter van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Bij versterken van het stedelijke netwerk en de vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra is de SER-ladder uitgangspunt. In de ontwerp AMvB Ruimte is bepaald dat provincies in de verordening regelingen opnemen over locatiebeleid voor bedrijventerreinen, zeehaventerreinen, kantoren en detailhandelsbeleid.

Ontwikkelen
Het transformeren en opwaarderen van het huidige stedelijk systeem van Zuid-Holland tot een samenhangend stedelijk netwerk is de komende decennia de belangrijkste ruimtelijke opgave. Dit draagt bij aan de concurrentiepositie van de Randstad en de leefbaarheid in Zuid-Holland. Het Zuidvleugelnet als stedelijk netwerk is een van de bovenregionale opgaven waarvoor de provincie zich inzet. Met het programma Zuidvleugelnet als stedelijk netwerk wil de provincie nieuwe woon- en werkmilieus concentreren langs de haltes van het Zuidvleugelnet in het stedelijk gebied. De opgave voor herstructurering en transformatie die er nu ligt, is alleen met het openbaar vervoer als ruggengraat te realiseren.

Gemeenten, regio’s, provincies en Rijk werken hiervoor nauw samen. Via dit overleg worden plannen verder afgestemd met gemeenten en regio’s. De ruimtelijke ontwikkelingen in de stedelijke centra zijn primair een taak van de gemeenten. De provincie voelt zich binnen de rijkskaders mede verantwoordelijk voor de invulling van randvoorwaarden die centrumontwikkelingen kunnen versterken. Concreet gaat het om de aanleg van infrastructuur in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling en om ruimtelijke reserveringen die daarvoor nodig zijn. Maar ook om randvoorwaarden aan gemeenten mee te geven voor de locatie van bedrijventerreinen, kantoorlocaties en voorzieningen. Daarnaast gaat het om de verdeling van de verstedelijkingsopgaven over de regio’s. De provincie laat zich hierbij leiden door bovenregionale belangen zoals veiligheid, bereikbaarheid, internationale concurrentiepositie, klimaatadaptatie, duurzame stedelijke ontwikkeling en landschappelijke kwaliteit.

Bestuurlijke afspraken
Om het stedelijke netwerk te versterken en om de stedelijke centra meer vitaal en divers te maken zijn in het verleden bestuurlijke afspraken gemaakt. Het gaat in dit kader om:

  • vastleggen van het programma Stedenbaan in regionaal verband;
  • opstellen intentieovereenkomst Stedenbaan;
  • kennisnetwerk Stedenbaan;
  • verstedelijkingsafspraken door BPZ;
  • uitvoeringsagenda Zuidvleugelnet.

Via het Zuidvleugeloverleg worden plannen verder uitgewerkt en afgestemd en vindt overleg plaats over de kaders die het Rijk en de provincie stellen. Concreet gaat het dan om de programmering van de ruimtelijke opgaven, zoals de woningbouw voor de komende jaren. De Zuidvleugel wordt hierbij als een onderdeel van het stedelijke netwerk Randstad gezien. De relatie met andere stedelijke netwerken, zoals Brabantstad, wordt hierbij betrokken.
Het Programmabureau Stedenbaan ondersteunt de Bestuurlijke Commissie Stedenbaan in de uitvoering van het planconcept voor het hoofdspoornet door samenwerkingsprogramma’s tussen de Zuidvleugelpartners en vervoersautoriteiten te ontwikkelen en te monitoren. Afspraken worden in intentieovereenkomsten vastgelegd. Elke partij is verantwoordelijk voor zijn eigen aandeel. De monitor dient om afspraken te verfijnen en mogelijke knelpunten bij de uitvoering zichtbaar te maken zodat ze via het Zuidvleugeloverleg op de daartoe dienende overleggen geagendeerd kunnen worden.

Daarnaast bestaan er tal van sectorale en integrale programma’s en projecten die ook bijdragen aan de uitvoering van dit belang. Ingezet wordt op integrale gebiedsontwikkeling.

Onderzoeken
Beleidsvisie wonen
De beleidsvisie wonen, moet een antwoord geven op de vraag welk perspectief er is en welke instrumenten er kunnen worden ingezet voor de doorontwikkeling van woonbeleid.

Financiering herstructureringsopgaven en transformatieopgaven
Binnen het stedelijk netwerk ligt een aantal grote herstructurering- en transformatieopgaven. De financiering van deze opgaven is nog niet geregeld. Financieringsmogelijkheden worden onderzocht.

Bebouwingscontouren
Het vastleggen van bebouwingscontouren is een belangrijk instrument om de verstedelijking te sturen. In gebiedsprocessen kan een situatie ontstaan waarin de contour als knelpunt wordt ervaren omdat deze een gewenste ontwikkeling in de weg staat. Centrale vraag is hoe het werken met contouren gecombineerd kan worden met de kwaliteitsopgaven.



5.6.2 Optimaal benutten van bestaande ruimte van economische clusters

  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen;
  • kwaliteit van met name bedrijventerreinen die langs (drukke) infrastructuur van weg, rail en water en in overgangsgebieden tussen stad en open landschap liggen;
  • intensiever en efficiënter ruimtegebruik (toepassen SER-ladder voor bedrijventerreinen);
  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod naar ruimte voor bedrijven in de hogere milieuhinder categorie (HMC);
  • evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod van watergebonden bedrijvigheid;
  • ondergronds en meervoudig ruimtegebruik.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Het is van belang dat bestaande ruimte voor economische activiteiten begrensd en herkenbaar is. Dit wordt ingevuld door locaties op de functiekaart vast te leggen van bedrijventerreinen, kenniscentra, bedrijventerrein mainport, zoeklocaties bedrijventerreinen en glastuinbouwbedrijvengebieden. Op de kwaliteitskaart zijn de mainport, de glastuinbouwgebieden en de kenniscentra opgenomen.

In artikel 4 van de verordening zijn concentratiegebieden opgenomen voor bollenteelt, glastuinbouw, evenals boom- en sierteelt.

In artikel 8 van de verordening zijn voor gemeenten voorwaarden geformuleerd voor bedrijven met een hogere milieuhinder categorie. Gemeenten moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieuhinder categorie mogelijk maken.

Verder speelt wettelijke regelgeving een rol. Te denken valt bijvoorbeeld aan de milieuzonering rond bedrijventerreinen waarmee rekening gehouden moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In deze uitvoeringsstrategie is aangegeven dat de provinciale belangen geordend zijn volgens drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. In de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen over de SER-ladder voor werklocaties (bedrijventerreinen en zeehaventerreinen). Aangegeven is dat nieuwe werklocaties ontwikkeld mogen worden als dit is gebaseerd op landelijke behoefteraming en opgenomen in de provinciale structuurvisie en in een door gemeenten vastgestelde regionale planning.

Ontwikkelen
Bedrijventerreinen
Beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerrein is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu. Afstemming vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Streefwaarde bij herstructureren is tien procent ruimtewinst.

Optimaal de bestaande ruimte van economische clusters benutten en de hierbij be¬horende ambities zal de provincie samen met rijk en gemeenten oppakken. Het economische overleg, waar invulling wordt gegeven aan de ambities, vindt plaats in regionaal verband. In deze overleggen vindt afstemming plaats over economische projecten tussen gemeenten, rijk en provincie.

De provincie heeft een aantal specifieke taken:

  • vliegwielfunctie bij de herstructurering van bedrijventerreinen, bijvoorbeeld door planvorming- en uitvoeringsubsidies te verstrekken;
  • schept randvoorwaarden om voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte te creëren. De provincie maakt een vitaal en duurzaam vestigingsklimaat mogelijk. Er is een actieve inzet om werklocaties te versterken die van strategisch belang zijn voor de Zuid-Hollandse economie;
  • draagt ertoe bij kennis over herstructurering, kwaliteit, ruimtewinst en samenwerking te ontwikkelen en te verspreiden;
  • zorgt voor voldoende ruimtereservering via het ruimtelijke instrumentarium.

Herstructureren krijgt de voorkeur boven transformeren, omdat transformeren leidt tot vraag naar nieuw bedrijventerrein. Soms is herstructurering van een bedrijventerrein niet meer gewenst of haalbaar. Bijvoorbeeld omdat de locatie niet langer goed bereikbaar is voor bedrijven, de locatie niet meer goed past in de omgeving of omdat herstructurering financieel niet haalbaar is met behoud van de functie. Transformatie van een bedrijventerrein naar een andere functie is dan een optie. Dit vereist dat er in de regio voldoende ruimte is om de te transformeren ruimte te compenseren, zodat herhuisvesting van bedrijven mogelijk is. Bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen mogen geen bestemmingen aanwijzen die leiden tot een ruimteverlies voor bedrijvigheid tenzij in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop dit ruimteverlies wordt gecompenseerd en over de locaties waar deze compensatie plaatsvindt.
De regio’s stellen samen met de provincie en het rijk prioriteiten vast voor de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen. Om in aanmerking te komen voor een (provinciale) subsidie voor herstructurering van verouderde bedrijventerreinen moeten gemeenten een haalbaarheidsanalyse laten uitvoeren, maar ook een kwaliteit- en ruimtewinsttoets, wat moet leiden tot intensiever en efficiënter gebruik van de ruimte voor bedrijventerreinen.

Bestuurlijke afspraken
Om de bestaande ruimte van de economische clusters optimaal te benutten zijn in het verleden bestuurlijke afspraken gemaakt. Het gaat in dit kader om:

  • convenant Bedrijventerreinen Rijk - provincies - VNG, waarin de herstructureringsambities per provincie vastgelegd zijn;
  • bestuurlijk afsprakenkader bedrijventerreinen;
  • bestuurlijk platform Zuidvleugel;
  • bestuurlijk regionaal economische overleg;
  • Pact van Teylingen.

Voor havengerelateerde bedrijvigheid is een principeovereenkomst gesloten voor de Dordtsche Kil en Polder Nieuw-Reijerwaard. Deze locaties bieden ruimte voor bovenregionale havengebonden bedrijvigheid voor de komende jaren.

Onderzoeken
Onderzoek kantorenmarkt

In het kader van Stedenbaan zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van kantorenlocaties. Uit eerste inventarisaties blijkt dat er een overcapaciteit ontstaat aan locaties. De provincie wil het bestaande beleid met betrekking tot ontwikkeling van kantorenlocaties evalueren. Onderzocht zal worden of er behoefte is aan volumebeleid.

Externe veiligheid
Risicovolle activiteiten dienen zoveel mogelijk aangesloten te worden op het provinciedekkend basisnet externe veiligheid. Onderzocht wordt of risicovolle activiteiten kunnen worden geclusterd en aangesloten kunnen worden op het basisnet voor zover dat nog niet gebeurd is.

Ondergronds ruimtegebruik
Toenemend gebruik van de ondergrond maakt dat de druk erop toeneemt. De ondergrond vervult voor de maatschappij diverse functies: leverancier van grondstoffen, voedselproducent, buffer voor water en energie (geothermie en warmte- en koudeopslag), locatie voor ondergronds ruimtegebruik (zoals ondergronds parkeren), ondergronds transport (buisleidingen), CO2 opslag en bron van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden. De balans tussen enerzijds de ondergrond gebruiken en ontwikkelen en anderzijds de kwaliteiten van de ondergrond beschermen en verbinden heeft aandacht nodig. Om de balans te vinden worden de ambities van de provincie met betrekking tot de ondergrond nader in beeld gebracht. Het gaat hierbij ook om de ondergrond in verstedelijkte gebieden. Daarna wordt bezien of dit aanleiding is voor verdere uitwerking van het beleid. Hierbij wordt rekening gehouden met de visie op de ondergrond van het rijk en met het Bodemconvenant tussen rijk, provincie en gemeenten.



5.6.3 Verbeteren interne en externe bereikbaarheid

  • (inter)nationale bereikbaarheid verbeteren;
  • capaciteit vaarwegen voor goederen optimaliseren;
  • capaciteit vergroten en/of nieuwe capaciteit openbaar vervoer en weg, waaronder Stedenbaan;
  • ontwikkeling en kwaliteitssprong regionaal netwerk;
  • samenhang binnen compleet infrastructuur netwerk (multimodaliteit en ketenmobiliteit);
  • ruimtelijke reserveringen voor (boven)regionale infrastructuur;
  • aansluiting tussen hoofd- en onderliggend wegennet verbeteren.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Het is van belang dat de provincie de infrastructuur herkenbaar weergeeft. Dit wordt ingevuld door op de functiekaart de volgende functies weer te geven: (inter)nationaal openbaar vervoer (Stedenbaan, overig openbaar vervoer); (boven)regionaal openbaar vervoer (Stedenbaan, regionale railverbinding, overige regionale verbindingen); (inter)nationaal goederenspoor; (inter)nationale wegverbinding; (boven)regionale wegverbinding; wegverbinding (reservering); provinciale vaarwegen; en infrastructuur.

Hiermee wordt de ruimte aangegeven voor openbaar vervoer en vaar- en weginfrastructuur. Op de kaart zijn ook de ruimtelijke reserveringen voor toekomstige of nieuwe infrastructuur aangegeven, waaronder de Rijnlandroute en RijnGouwelijn-West. Door infrastructuur plus reserveringen op de kaart aan te geven, zet de provincie in op een compleet infrastructuurnetwerk, waardoor de bereikbaarheid zal verbeteren. Op de kwaliteitskaart is het openbaar vervoer, wegennet en goederenspoor aangegeven.

Er zijn geen artikelen opgenomen in de verordening voor de verbetering van interne en externe bereikbaarheid.

Ontwikkelen
De provincie heeft de ambitie de bereikbaarheid van Zuid-Holland te verbeteren, met name voor het verstedelijkt gebied, de Zuidvleugel. De vraag naar verplaatsingsmogelijkheden is groot en groeit nog steeds. Aanbod en kwaliteit van vervoersvoorzieningen zijn achtergebleven bij de groeiende vraag. Daardoor is het wegennet zwaar belast en zijn treinen en bussen in de spitsuren overvol, met als gevolg een afnemende bereikbaarheid. Een van de alternatieven is het waternetwerk gebruiken voor personen- en vrachtvervoer.

De opgave is het stedelijke openbaar vervoernetwerk en de wegenstructuur binnen de Zuidvleugel te completeren. Dit gaat gepaard met een mogelijke uitbreiding van het gebruik van vaarwegen. Hiermee wil de provincie de (inter)nationale en regionale bereikbaarheid verbeteren en daarmee ook de samenhang binnen een compleet infrastructuurnetwerk.

De provincie kan deze ambities niet alleen realiseren. Zij doet dit samen met het Rijk, de regio’s en de gemeenten. Stadsgewest Haaglanden en de Stadsregio Rotterdam zijn WGR+ gebieden. Dit betekent dat zij in het betreffende gebied vervoersautoriteit zijn. In de overige regio’s is de provincie vervoersautoriteit. De provincie is ook verantwoordelijk voor de bovenregionale afstemming en is zeer specifiek verantwoordelijk voor het provinciale infrastructuurnetwerk. Voor het lokale wegennet zijn de gemeenten verantwoordelijk en voor het rijkswegennet het Rijk. Afstemming en aansluiting tussen het hoofdwegennet en onderliggend wegennet is van essentieel belang. Alle partijen zijn hiervoor verantwoordelijk.

De provincie heeft een provinciaal fietspadenplan vastgesteld. Hierin staat aangegeven welke fietspaden en voorzieningen de provincie wenst te ontwikkelen. Dit doet zij samen met de regio’s en de gemeenten.

Goederenvervoer maakt gebruik van weg-, spoor- en vaarverbindingen. De provincie wil meer transport over spoor en water laten plaatsvinden. Overslagterminals zoals bij Alphen aan den Rijn en Alblasserdam zijn hierbij van essentiële betekenis. Essentieel is ook dat uit het oogpunt van externe veiligheid de routering van gevaarlijke transporten is geregeld. Hiervoor is in deze structuurvisie het provinciedekkend basisnetwerk externe veiligheid vastgelegd.

Verder heeft de provincie de beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart vastgesteld. Hierin staat aangegeven welke functie de regionale vaarwegen vervullen, welke eisen daaraan zijn verbonden en welke verbeteringen de provincie wil realiseren om een vlot en veilig scheepvaartverkeer te waarborgen. De nota is kaderstellend voor gemeenten, Rijk en railinfrastructuur. Er worden eisen gesteld aan kruisingen met vaarwegen en bedieningstijden van bruggen en sluizen. Belangrijke maatregelen met een ruimtelijk effect zijn: aanpassingen aan de Julianasluis bij Gouda, bochtafsnijding van de Schie bij Overschie, een overslagterminal bij Alphen aan den Rijn realiseren en een goederenterminal aanleggen voor de Rotterdamse haven bij Alblasserdam. De provincie neemt het initiatief als het om de planvorming gaat. De uitvoering ligt vooral bij de gemeenten.

Bestuurlijke afspraken

  • bestuursovereenkomst Merwede-Lingelijn;
  • bestuursovereenkomst RijnGouwelijn.

Vier MIRT-verkenningen
Binnen de provincie Zuid-Holland lopen vier MIRT-verkenningen:

Rotterdam VooRuit
De MIRT-verkenning VooRuit Rotterdam komt voort uit de conclusies van Netwerkanalyse Zuid-Holland 2006 en de landelijke markt- en capaciteitsanalyse wegen uit 2007. Geconstateerd is dat de ruit rond Rotterdam een van de grootste problemen van het Nederlandse rijkswegennet zal zijn. Rijk, provincie en regio stellen een probleemanalyse op met oplossingsrichtingen in de vorm van een masterplan. Daarbij wordt een helder beeld gegeven van de (maatschappelijke) baten van de oplossingen, de (publieke) ambities voor financiering van de projecten, de mogelijkheden van PPS en de belangrijkste milieueffecten van de oplossingsrichtingen. Dit leidt tot één bestuurlijke voorkeur en een gezamenlijk financieringsprogramma. De MIRT-verkenning heeft drie thema’s: bereikbaarheid van de haven, Rotterdam World City en metropolitaan gebied Rotterdam - Den Haag. De visie van het Masterplan Rotterdam Vooruit wordt uitgewerkt om afspraken te maken over voorkeursbeslissingen (inclusief de financiën). Vastgesteld is dat een nieuwe westelijk oeververbinding Nieuwe Waterweg noodzakelijk is om de doorstroming in de Beneluxcorridor te garanderen en de realisatie van een complete A4-corridor Amsterdam-Rotterdam-Belgie mogelijk te maken.
In de MIRT-verkenning Rotterdam wordt tevens verder gestudeerd op een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer in Rotterdam-Zuid, de verbreding van de A20-oost, het knelpunt op de A15 Papendrecht - Gorinchem en de gewenste maatregelen in de Brienenoordcorridor.

MIRT-verkenning Haaglanden
De Netwerkanalyse Zuid-Holland uit 2006 en de landelijke markt- en capaciteitsanalyse wegen uit 2007 laten zien dat zonder aanvullend beleid de bereikbaarheid van de regio Haaglanden ook na 2020 een probleem blijft. Tegen deze achtergrond zijn Rijk en regio in het najaar van 2008 de MIRT-verkenning Haaglanden gestart. Met deze MIRT-verkenning moet een optimale ontwikkelings- en investeringsstrategie worden bereikt voor de regio Haaglanden voor de periode 2020-2040. De verkenning is integraal van karakter.
De planning is erop gericht om in het najaar 2010 gezamenlijk een gedragen, geprioriteerde en samenhangende programmering voor Haaglanden te hebben, met bijbehorende investeringen, waar mogelijk geadresseerd naar partijen.

Verkenning Antwerpen - Rotterdam
In mei 2008 heeft het Rijk in overeenstemming met de drie provincies en de Stadsregio Rotterdam besloten tot een MIRT-verkenning Antwerpen - Rotterdam (MIRT-VAR).
De verkenning heeft als doel om in 2010 een breed interdepartementaal en ook regionaal gedragen integrale visie tot stand te brengen op de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkelingen tot 2040 in het gebied tussen de havensteden Antwerpen en Rotterdam.
De bedoeling is in 2010 het eindproduct van deze MIRT-verkenning aan het kabinet aan te bieden.

Integrale Benadering Holland Rijnland
Op 27 oktober 2008 hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde Verkeer en Vervoer het Randstad Urgent Contract ‘Integrale Benadering Holland Rijnland’ ondertekend. Het doel van dit project is de bereikbaarheid van de regio Holland Rijnland te verbeteren, ten behoeve van de verdere economische ontwikkeling van de regio en de realisering van de woningbouwopgave.

Onderzoeken en agenderen
Er zijn geen onderwerpen die op de onderzoeksagenda komen of die geagendeerd worden.



5.6.4 Zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus

  • accent op stedelijke herstructurering en transformatie met oog voor verschillende woonmilieus;
  • kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten;
  • woningvoorraad op peil houden voor lage inkomens (30 procent sociale woningbouw);
  • bij sturing rekening houden met bevolkingskrimp en leefbaarheid kleine kernen;
  • opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen, relatief verstedelijkte zones.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
De provincie zet in op een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus. Dit wordt ingevuld door op de functiekaart het stedelijk- en dorpsgebied aan te geven waarbinnen de verstedelijking plaats mag vinden. Daarbinnen wordt het stedelijk- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer herkenbaar weergegeven. Op de functiekaart wordt een onderscheid gemaakt in: hoogstedelijk/internationaal centrum, stedelijk/bovenregionaal centrum en regionaal centrum en zoeklocatie stedelijk gebied.

Hiermee wordt kansrijke en innovatieve stedelijke verdichting, vooral rond openbaar vervoerknooppunten mogelijk gemaakt. Binnen het stedelijk- en dorpsgebied moet een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus tot stand komen. Op de functiekaart zijn ook transformatiegebieden aangegeven. In geval van deze transformatiegebieden naar woningbouw moet rekening worden gehouden met de vraag naar verschillende woonmilieus. Op de kwaliteitskaart is het stedelijk netwerk met een identieke onderverdeling aangegeven. Ook worden dorpsgebied, stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer, hoogstedelijk centrumgebied en historische kernen aangegeven.

De begrenzing van de bebouwingscontouren is in artikel 2 van de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwe stedelijke functies, bebouwing en/of voorzieningen of grootschalige intensieve recreatieve voorzieningen niet ontwikkeld mogen worden buiten de bebouwingscontour.

Randvoorwaarden voor de ontwikkeling van kantoren staan in artikel 7 van de verordening.
In artikel 12 van de verordening is regelgeving opgenomen voor luchthavens en helikopterlandingsplaatsen. Deze mogen niet gesitueerd worden binnen een straal van 500 meter van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Bij de ontwikkeling van de woningbouwopgave is de SER-ladder uitgangspunt. Voor alle stedelijke ontwikkelingen (dus ook buiten het stedelijk netwerk) geldt het principe eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de be¬schikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden.

Landelijk wonen
In Zuid-Holland is onder voorwaarden woningbouw buiten de contour mogelijk. Hiermee wordt ingespeeld op de vraag naar landelijk wonen. Het gaat om de volgende ontwikkelingen:
600 woningen Duin- en Bollenstreek uit de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek;
landelijk wonen Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam (RR2020);
landelijk wonen Westland;
landelijk wonen Westlandse Zoom;
landelijk wonen in de Bovenpolder bij Dordrecht
Het gaat hier om woningbouw in een lage dichtheid, gekoppeld aan investeringen in het landschap. In overleg met de betrokken regio’s en gemeenten worden hiervoor criteria opgesteld.

Ontwikkelen
De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand bebouwd gebied. Daarbinnen wordt ingezet op een gedifferentieerd ruimtegebruik. Dit maakt het stedelijk gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van het Zuidvleugel openbaar vervoernet. Bij de ontwikkelingen staan duurzaamheid en kwaliteit centraal. Er is onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer (wat samenvalt met het invloedsgebied van het Zuidvleugel openbaar vervoernet) en het ‘overig’ stedelijk gebied. Deze benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen. Deze intensivering mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het binnenstedelijk leef- en vestigingsmilieu. Dat betekent dat stedelijke parken niet in aanmerking komen voor stedelijke verdichting en de binnenstedelijke intensivering gepaard gaat met verbetering van de milieukwaliteit.

De provincie stelt in overleg met het Rijk, de regio’s en de gemeenten de verstedelijkingsopgave vast. Verdere uitwerking en uitvoering vinden plaats door de regio’s en gemeenten. De verstedelijkingsopgave betreft het programma voor woningbouw in combinatie met daaraan gerelateerde ontwikkelingen. Het woningbouwprogramma omvat het gewenste aantal te bouwen woningen, onderscheiden naar deelgebied (Zuidvleugel, Groene Hart, Zuid-Hollandse delta), woonmilieu, ligging (binnen de bebouwingscontour) en doelgroep (sociaal - markt). Voor de Zuidvleugel, waar de provincie deel uitmaakt van het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel, is met de partners het programma vastgesteld. Zie hoofdstuk 4.

Op initiatief van het Rijk hebben de regio’s Haaglanden, Holland Rijnland, Stadsregio Rotterdam en Drechtsteden regiodocumenten opgesteld met voor hun regio een programma voor woningbouw in combinatie met aan woningbouw gerelateerde ontwikkelingen.
De provincie stemt de regiodocumenten inhoudelijk en qua opzet af op elkaar en op de inhoud van de verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel, de ontwikkelingsstrategie Groene Hart en delta, het provinciale beleid en het door het Rijk opgestelde kader voor verstedelijkingsafspraken.

Monitoren
De voortgang van de verstedelijkingsafspraken wordt jaarlijks gemonitord. Aan de hand van uitgangspunten en criteria wordt daarbij bezien waar constateringen uit de monitor moeten leiden tot maatregelen om een verstoring van de balans te voorkomen. De opzet van die monitor wordt vastgesteld nadat de verstedelijkingsafspraken zijn vastgesteld. De balans heeft drie aspecten: het percentage binnenstedelijk, de woonmilieubalans en de verhouding stedelijk groen / bebouwing binnen het bestaand bebouwd gebied. De bedoelde uitgangspunten en de criteria voor te nemen maatregelen (waaronder mogelijk herverdeling van het programma) worden bij het opstellen van de monitor bepaald.
Naast genoemde ontwikkelingen is er binnen de provincie nog een aantal integrale projecten en programma’s dat daaraan bijdraagt (zie uitvoeringsagenda).

Bestuurlijke afspraken
Afgesproken is dat de verstedelijkingsafspraken jaarlijks gemonitord worden.
In het kader van het MIRT-overleg is afgesproken dat de discussie over de verstedelijkingsafspraken via de gebiedsagenda’s aan de orde komen.

Onderzoeken
Vraag naar woningen Groene Hart
Migratiesaldo nul is de bovengrens voor het Groene Hart. Er is op dit moment geen goed beeld naar de kwalitatieve woningvraag in het Groene Hart. Dit vergt nader onderzoek, zodat een beter inzicht bestaat over de betekenis van de gestelde bovengrens van migratiesaldo nul.

Onderzoeken hoe samen met partners gerichter gestuurd kan worden op woonmilieus
Op Zuidvleugelniveau zijn de verstedelijkingsafspraken vastgelegd. Binnen de Zuidvleugel is de inzet 80 procent binnenstedelijk, meer concentratie en verdunning. Om dit beter in te vullen is het goed om te sturen op woonmilieus. De veranderende bevolkingssamenstelling en de kwaliteitseisen die aan woonomgevingen worden gesteld, hebben invloed op de woonmilieus. Een eerste exercitie leert dat dit geen eenvoudige opgave is. Onderzocht wordt hoe gerichter te sturen valt op woonmilieudifferentiatie in samenhang met bereikbaarheid, voorzieningen, recreatie en ruimtelijke kwaliteit.

Ventielfuncties: onderzoek behoefte lange termijn
Voor de periode na 2010 is de Zuidplaspolder de enige grootschalige uitleglocatie om een eventuele extra vraag naar woningbouw in de Zuidvleugel op te nemen. Hiervoor geldt dat aanpassing van het startprogramma voor de periode 2010-2020 pas aan de orde kan komen als in Zuidvleugelverband wordt geconcludeerd dat de woningbouwafspraken niet worden gehaald. Afhankelijk van de behoefte aan een ‘ventielfunctie’ wordt dan in de toekomst het aantal te bouwen woningen vergroot. De rol van de provincie is de woningbouwproductie periodiek te monitoren. De provincie bepaalt aan de hand van jaarlijkse monitoring hoe de ventielfunctie moet worden gebruikt en op welke woonmilieus moet worden ingezet.

Bovenregionale investeringsbereidheid
Investeringen vinden op dit moment op regionaal niveau plaats. In relatie tot 30 procent sociale woningbouw moet duidelijk worden of er bereidheid is tussen de regio’s onderling om bovenregionaal te investeren.



5.6.5 Voorzien in een gezonde leefomgeving

  • beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen;
  • ontvlechting van het vrachtgoederenvervoer in de Drechtsteden door de aanleg van RoBel en A4-Zuid;
  • provinciedekkend basisnet externe veiligheid toewijzen en risicovolle bedrijven hieraan koppelen;
  • gebiedsgericht differentiëren in milieukwaliteiten;
  • risicovolle bedrijven concentreren.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Op de functiekaart en de kwaliteitskaart zijn het goederenspoornetwerk en wegennet aangegeven. Door gebruik te maken van dit netwerk worden personen- en goederenvervoer ontvlochten en vindt het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer door stedelijke gebieden plaats. Dit draagt bij aan een gezonde leefomgeving. De goederenlijn Rotterdam – België (RoBel) is niet op de functiekaart opgenomen omdat dit ruimtelijk geen bevoegdheid is van de provincie Zuid-Holland.

Voor het gebied rond Rotterdam/The Hague Airport is in lijn met de regelgeving rond Schiphol tussen de 20 en 35 Ke-contour geen nieuwe bebouwing met een gevoelige bestemming toegestaan in het buitengebied, tenzij de uitbreiding in de structuurvisie is opgenomen. Binnen de 20 Ke-contour is de herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied wel toegestaan.

In artikel 12, luchthavens en helikopterlandingsplaatsen is aangegeven dat er geen nieuwe luchthavens of helikopterlandingsplaatsen ontwikkeld mogen worden binnen een straal van 1.000 meter van stiltegebieden en binnen een straal van 500 meter van een woongebied.

Ontwikkelen
De provincie streeft ernaar transport, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen zo op elkaar aan te laten sluiten dat de kans op een ramp tot een minimum beperkt is. Dit doet zij door in de buurt van risicovolle activiteiten geen grote groepen mensen meer aanwezig te laten zijn en transport van gevaarlijke stoffen niet langer te laten plaatsvinden door dichtbevolkte binnensteden. Risicovolle bedrijven zijn grotendeels geclusterd in risicoconcentratiegebieden en deze gebieden zijn ontsloten door een provinciedekkend basisnet externe veiligheid. Daarnaast is waar mogelijk overgegaan op veiligere productieprocessen waar minder gebruik wordt gemaakt van gevaarlijke stoffen.

Via herstructurering en transformatie kan de milieukwaliteit op een locatie worden verbeterd (geluidhinder, geurhinder, luchtkwaliteit en onveilige situaties). Een schone en veilige leefomgeving is van belang om het internationale profiel van het stedelijk netwerk te behouden en te ontwikkelen. Naast de intensiveringopgave moet er in en om het stedelijk gebied voldoende ruimte blijven voor een robuuste groen- en waterstructuur. Dit is van belang voor de leefkwaliteit in de stad en goede verbindingen met het buitengebied.

De provincie ziet het als haar opgave om een basiskwaliteit voor externe veiligheid te realiseren. Dit doet de provincie niet alleen. Belangrijke partners zijn vooral het Rijk, de regio’s en de gemeenten. De provincie heeft vooral een regulerende en faciliterende rol.



5.7 Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap

De provincie zet zich in om leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied te behouden en een robuust natuursysteem te realiseren. Bij de realisering van deze doelen moet het landschap in Zuid-Holland met alle kernkwaliteiten gebiedsgericht worden versterkt. De kernkwaliteiten zijn diversiteit, openheid, rust en stilte. Het gaat om:

  • ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen;
  • Cultuurhistorische Hoofdstructuur behouden;
  • realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur; 
  • verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling van het landschap.
     


5.7.1 Ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen

  • opvang van bevolkingsgroei in regionale, goed ontsloten kernen en relatief verstedelijkte zones;
  • balans tussen economische ontwikkelingen in de landbouw en verduurzaming van deze sector;
  • ruimte geven aan economische dragers in deze gebieden die passen bij de kernkwaliteiten;
  • behoud kernkwaliteit landelijk gebied, met bijzondere aandacht voor natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • behoud landbouw als economische kracht en hoeder van het landelijk gebied en stimuleren verbreding van de landbouw;
  • herstellen van het natuurlijk karakter (veenweidegebied, estuariene dynamiek);
  • gedifferentieerde omgang met landbouw in relatie tot bodemdaling en verzilting, binnen randvoorwaarden van de kernkwaliteiten;
  • belangrijke weidevogelgebieden beschermen;
  • biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap;
  • mogelijkheden zoeken voor kleinschalige en bijzondere woon/werkmilieus.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Het is van belang dat de kernkwaliteiten van het landschap herkenbaar zijn weergegeven op de functiekaart van de structuurvisie. Verder wordt dit ingevuld door de verschillende agrarische landschappen op de kaart aan te duiden. Het gaat hierbij om de volgende agrarische landschappen:

  • agrarisch landschap;
  • agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad - land;
  • agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling;
  • agrarisch landschap – risico’s op verzilting, 
  • agrarisch landschap – bollenteelt; 
  • agrarisch landschap – sierteelt.

Daarnaast zijn de belangrijke weidevogelgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur, de Natura2000-gebieden en de Groene Ruggengraat aangegeven. Door de agrarische landschappen met de verschillende opgaven te benoemen, geeft de provincie richting aan de activiteiten en inzet die zij hier wil initiëren.
Op de kwaliteitskaart is dit provinciaal belang ingevuld door hierin naast de stiltegebieden en de topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed verder op te nemen: veenweidelandschap, veenweide-krekenlandschap; droogmakerijenlandschap, plassenlandschap, rivierenlandschap, sierteelt-zanderijenlandschap, landgoederenlandschap, duinlandschap, schurvelingenlandschap, zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap en buitendijks natuurlandschap.

Om de vitaliteit van het landelijk gebied in het Groene Hart en de Zuid-Hollandse delta te behouden en te ontwikkelen zet de provincie in op regionale, goed ontsloten kernen en op relatief verstedelijkte zones. Op de functiekaart is dit aangegeven. Om ruimte te geven aan economische dragers in deze gebieden die passen bij de kernkwaliteiten zijn op de kaart de agrarische landschappen aangegeven, waarbij de verbrede landbouw één van de functies is. Daarnaast zijn de locaties aangegeven waar verblijfsrecreatie is en nieuwe verblijfsrecreatie mogelijk gemaakt wordt.

Om de kwaliteiten van het landschap te kunnen ontwikkelen en behouden, zijn in de verordening in artikel 2 de bebouwingscontouren aangegeven waarbinnen verstedelijking kan plaatsvinden.
De begrenzing van de bebouwingscontouren is in de verordening vastgelegd. Hierin is aangegeven dat nieuwe stedelijke functies, bebouwing en/of voorzieningen of grootschalige intensieve recreatieve voorzieningen niet ontwikkeld mogen worden buiten de bebouwingscontour. Buiten deze contouren mag in principe niet gebouwd worden.

In artikel 4 zijn regels opgenomen voor agrarische bedrijven in het landelijk gebied.

In artikel 6 zijn regels opgenomen over kernkwaliteiten in de nationale landschappen en over een beeldkwaliteitsparagraaf voor bestemmingsplannen in het Groene Hart.

In de ontwerp AMvB Ruimte is in artikel 2.2.5 regelgeving opgenomen voor de nieuwbouw van recreatiewoningen.

In artikel 3.3 van de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen over de nationale landschappen. Het gaat hier om begrenzing en kernkwaliteiten van de nationale landschappen, uitgewerkt in artikel 6 van de verordening. Daarin is voor de nationale en provinciale landschappen en bufferzones de verplichte beeldkwaliteitsparagraaf voor bestemmingsplannen en/of projectbesluiten uitgewerkt.

Ontwikkelen
Naast behoud en herstel van de kernkwaliteiten, richt de ontwikkelopgave zich met name op de landbouw. Landbouw is één van de dragers van het landschap. Een groot deel van de landbouw heeft te maken met verzilting en bodemdaling. Naar de oplossing van het probleem van verzilting en bodemdaling moet onderzoek worden gedaan. Het onderwerp is om deze reden op de beleidsagenda geplaatst.

In het Groene Hart speelt deze problematiek in drie gebieden in zodanige mate dat hiervoor aparte projecten gestart zullen worden. Het gaat hierbij om Veenweidecontract Gouwe Wiericke/Middelburg-Tempelpolder, Nieuwkoop/ De Venen en gebiedsproces Alblasserwaard. De Middelburg-Tempelpolder en Polder Nieuwkoop zijn diepe droogmakerijen met een urgente wateropgave. Zij liggen als diepe putten in het landschap en hebben daardoor last van (brakke) kwel, deels veroorzaakt door wegzijging uit de directe omgeving. In Polder Nieuwkoop kan de aanzuigende werking op de naastgelegen Nieuwkoopse Plassen mogelijk worden beperkt door peilopzet in combinatie met functieverandering. Dit moet verder worden onderzocht op haalbaarheid. De inlaatbehoefte van de Nieuwkoopse Plassen kan sterk verminderen door het peilregime in de plassen en directe omgeving te flexibiliseren en door het glastuinbouwgebied Noordse Buurt te saneren.

In de Middelburg-Tempelpolder zijn minder mogelijkheden om de effecten van de aanwezige brakke kwel te beperken, onder meer door de aanwezigheid van sierteelt in de omgeving. Mogelijkheden om brakke kwel te onderdrukken door het peil op te zetten moeten worden onderzocht.
In beide droogmakerijen moet bij eventuele functieverandering de ruimtelijke kwaliteit verbeteren en vindt waar nodig en mogelijk koppeling plaats met waterberging, natuurontwikkeling, recreatie en toerisme en woningbouw. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van brakke kwel. Op korte termijn worden ontwikkelingen uitgesloten die toekomstige oplossingen voor de wateropgave ernstig bemoeilijken. Het gaat hierbij vooral om onomkeerbare kapitaalintensieve investeringen zoals nieuwe bebouwing voor agrarische bedrijven en dergelijke.

De Alblasserwaard/Vijfheerenlanden is een grootschalig, open veenweidelandschap omsloten door de grote rivieren Lek en Merwede. De Vijfheerenlanden is een overgangszone tussen het veenweidelandschap van de waarden en het rivierenlandschap van Gelderland. De westkant en zuidrand van de Alblasserwaard kent langs de rivieren een sterk verstedelijkt karakter. De bedrijventerreinen langs de rivier zijn veel in gebruik door bedrijven gerelateerd aan de mainport Rotterdam. Bodemdaling afremmen, een robuust watersysteem realiseren en aanleg van de Groene Ruggengraat zijn essentiële opgaven in het gebied. In de Merwedezone vindt komende jaren een transformatie plaats. Door stedelijke ontwikkelingen te geleiden moet een goede overgang tussen stad en land gerealiseerd worden. Daarbij vraagt ook de ontsluitingsproblematiek van Kinderdijk om aandacht net als de ontwikkeling van de bedrijvenlocatie Driehoek bij Sliedrecht.

Kernkwaliteiten van het landschap ontwikkelen en behouden kan de provincie niet alleen. Hiervoor is in de eerste plaats de inzet van de agrariërs als dragers van het landschap van essentieel belang. Zonder betrokkenheid van deze groep komt dit provinciale belang moeilijk van de grond. Maar daarnaast is ook de inzet van de gemeenten, de regio’s, het Rijk, de (natuur)beheerders van het landschap en de waterschappen van belang. Gezamenlijk moeten activiteiten geïnitieerd worden om de ambities te realiseren.

Zoals vastgelegd in de Voorloper Groene Hart is behoud en herstel van de kernkwaliteiten uitgangspunt voor het hele gebied van het Groene Hart. Het gaat hierbij om de kernkwaliteiten rust en stilte, openheid, landschappelijke diversiteit en veenweidekarakter.
De kernkwaliteiten voor het Groene Hart zijn door de gezamenlijke Groene Hartgemeenten en provincies uitgewerkt in de kwaliteitsatlas Groene Hart, die inspiratiebron is voor de beeldkwaliteitsplannen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook voor ontwikkelingen in de andere nationale landschappen is behoud en herstel van kernkwaliteiten uitgangspunt.

Bestuurlijke afspraken
In het kader van de diverse genoemde projecten zijn bestuurlijke afspraken gemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan het Veenweideconvenant en de bestuursovereenkomst ILG.

Onderzoeken
Integrale gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit
Bij de ruimtelijke ontwikkeling in Zuid-Holland is sturen op kwaliteit nog niet voldoende ingebed in het ruimtelijk beleid. De regioprofielen geven richting aan de verschillende gebiedskwaliteiten. In de regioprofielen gaat het niet alleen om cultuur, stilte, duisternis of landschap, maar om alle ruimtelijke kwaliteiten. Samen met andere partijen wil Zuid-Holland gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit ontwikkelen om kwaliteitsaspecten verder uit te werken. De functiekaart en kwaliteitskaart vormen voor de provincie de basis voor het uitwerken van de gebiedsprofielen.

Een gebiedsprofiel is een integraal kader om het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid gebiedsgericht in te vullen. De gebiedsprofielen moeten ingaan op de landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorie, de economische vitaliteit en de sociaal-culturele identiteit. De gebiedsprofielen worden samen met andere gebiedspartners opgesteld. Dit zijn de gemeenten, waterschappen, projectontwikkelaars, agrariërs enzovoorts. Er wordt duidelijk aangegeven wat van welke partner verwacht kan worden. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen die reeds in een gebied lopen, zoals bijvoorbeeld in het kader van de provinciale landschappen, nationale landschappen, greenports enzovoorts.

Het gebiedsprofiel is een referentiedocument voor ruimtelijke kwaliteit bij gebiedsprocessen en voor de gemeentelijke beeldkwaliteitsparagraaf in nationale landschappen. Daarnaast is het een basisdocument voor alle partners (en dus ook de provincie) om inzet van (juridisch, financieel, enzovoorts) instrumentarium te bepalen. Het moet duidelijkheid en zekerheid bieden voor alle partners, waardoor een positieve spin-off voor gebiedsontwikkeling met kwaliteit ontstaat.

Opstellen Agenda Landbouw
De land- en glastuinbouw zijn belangrijke economische sectoren en dragers van het landelijk gebied. De ontwikkelingen in de internationale markten, de druk op de ruimtevraag voor andere functies (natuur, water en verstedelijking), de eisen aan de kwaliteit van landbouw en de beschikbaarheid van zoetwater voor de lange termijn plaatsen de landbouw voor een grote opgave. Daarnaast speelt de landbouw sector een sleutelrol bij de realisatie van de ambities, zoals beschreven in hoofdstuk 4. Daarom gaat de provincie samen met de sector en maatschappelijke partners op een interactieve manier werken aan een toekomstvisie van de landbouw. Hierbij staat de economische duurzaamheid van de landbouw centraal.
In dit proces wordt gezocht naar beelden van een duurzame, vitale landbouw in relatie tot de opgaven waar de provincie voor staat. Het gaat dan om de volgende opgaven als:

  • tegengaan van de verstedelijking en verrommeling en het ruimte bieden aan recreatie in relatie tot verbrede landbouw;
  • in het Groene Hart remmen van de bodemdaling en behoud van het landschap;
  • in de delta omgaan met een verwachte toename van verzilting in relatie tot de beschikbaarheid van zoetwater.

Beleidsnotitie bevolkingsdaling
Om te analyseren wat er werkelijk speelt in het Groene Hart en de regio’s Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten wordt in een interactief proces met regio’s en gemeenten gewerkt aan bewustwording van de mogelijke consequenties en zo mogelijk te ondernemen acties.

Visie recreatie en toerisme
Voor de gehele provincie wordt de visie op recreatie en toerisme geactualiseerd. Daarbij wordt ook in beeld gebracht op welke wijze recreatie en toerisme economische dragers van een vitaal landelijk gebied kunnen vormen. Met de regio Goeree-Overflakkee wordt gezamenlijk gewerkt aan een visie op dit terrein. Zie verder paragraaf 5.8.1.



5.7.2 Realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur

  • voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) met inbegrip van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura2000). 
  • realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de Ecologische Hoofdstructuur te vergroten; de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren, bijvoorbeeld door de Groene Ruggengraat en Deltanatuur; 
  • de water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren; 
  • natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur veilig stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik;
  • Ecologische Hoofdstructuur waar mogelijk beter benutten voor recreatie.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
De Ecologische Hoofdstructuur, de Natura2000-gebieden en de belangrijke weidevogelgebieden zijn (globaal) begrensd en herkenbaar op de functiekaart. Het tracé van de Groene Ruggengraat in Gouwe Wiericke en de Alblasserwaard is nog indicatief en zal verder worden uitgewerkt in het kader van de daar lopende gebiedsprocessen. Door deze functies weer te geven op de functiekaart zijn de Ecologische Hoofdstructuur en de belangrijke weidevogelgebieden veiliggesteld en beschermd en kunnen de nieuwe natuurgebieden voortvarend ontwikkeld worden. Op de kwaliteitskaart is ook het buitendijks natuurlandschap aangegeven. In artikel 5 van de verordening is de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur op het land vastgelegd. In deze gebieden is de hoofdfunctie ‘natuur’.

In de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen over de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat hierbij om de aanwijzing en begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en om regels voor grondgebruik. Voor de Natura2000-gebieden is Europese en nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet) van toepassing.

Ontwikkelen
Om een complete Ecologische Hoofdstructuur te realiseren worden, naast bescherming van de bestaande Ecologische Hoofdstructuur, de nodige verbeteringsmaatregelen genomen en wordt het ontbrekende deel van de nieuwe Ecologische Hoofdstructuur gerealiseerd.

Er lopen binnen de provincie meerdere projecten en programma’s die bijdragen aan de completering van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze zijn opgenomen in de uitvoeringsagenda.

Bestuurlijke afspraken
In de bestuursovereenkomst Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) zijn de groenopgaven tot 2013 geformuleerd. Voor de restopgave, die niet gefinancierd kan worden uit deze ILG-gelden, moet een nieuwe bestuursovereenkomst opgezet worden.

Onderzoeken en agenderen
Voor de ecologische verbinding bij Katwijk, de ecologische verbinding tussen de Geerpolderplas en de Westeinderplas en de ecologische verbinding bij Strijen zal in overleg met betrokken partijen worden nagegaan welk tracé het meest geschikt is. Haalbaarheid en robuustheid zijn hierbij belangrijke overwegingen.

Financiering afronden Ecologische Hoofdstructuur
De groene kwaliteit wordt steeds belangrijker voor de inwoner van Zuid-Holland.
De financiering hiervan is een belangrijke opgave, die grotendeels bij het Rijk ligt. Voor bestaande projecten en programma’s, zoals de Ecologische Hoofdstructuur, Investeringsbudget Landelijk Gebied en Recreatie om de stad, zijn slechts voor een beperkte tijd financiële middelen beschikbaar. Bijvoorbeeld tot 2013 zijn door het Rijk financiële middelen beschikbaar gesteld voor de Ecologische Hoofdstructuur, maar deze is dan nog niet compleet. Voor de restopgave zijn extra rijksmiddelen nodig.



5.7.3 Verbeteren belevingswaarde en verrommeling verminderen

  • openheid behouden;
  • (snel)wegpanorama’s en openbaar vervoerpanorama’s behouden;
  • verrommeling actief opruimen en tegengaan, rekening houdend met kernkwaliteiten van landschap, natuur en cultuurhistorie (bijvoorbeeld saneren verspreid glas);

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Om de ruimtelijke kwaliteit van het landschap te verbeteren zet de provincie in op het behoud van openheid en de daarmee samenhangende panorama’s. Dit is één van de kernkwaliteiten waarop de provincie zal sturen. De te beschermen en te ontwikkelen kernkwaliteiten in algemene zin zijn diversiteit, openheid, rust en stilte.

Om de belevingswaarde te verbeteren en de verrommeling van het landschap te verminderen zijn op de kwaliteitskaart de openbaar vervoerpanorama’s, de snelwegpanorama’s en de stiltegebieden weergegeven. De provincie wil proactief sturen op kwaliteit. Door deze functies op te nemen op de kwaliteitskaart geeft de provincie aan welke ambities de provincie nastreeft in de gezamenlijke aanpak voor dit deel van de provincie. Ontwikkelingen in de zones van de panorama’s zijn alleen mogelijk als zij geen afbreuk doen aan de kwaliteit van openheid, de zichtlijnen naast de kernkwaliteiten en de cultuurhistorische zones.

In artikel 4 van de verordening zijn randvoorwaarden opgenomen voor agrarische bebouwing. Door de agrarische bebouwing te concentreren en regels hierover op te nemen in de verordening, wordt de verrommeling van het landschap tegengegaan en de belevingswaarde verbeterd en blijft de openheid behouden. Nieuwe glastuinbouw buiten glastuinbouwgebieden en greenport Westland/Oostland is uitgesloten. Bestemmingsplannen dienen hierop te worden aangepast.

De provincie hanteert verder nog specifieke instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan een verbetering van de belevingswaarde en minder verrommeling van het landschap. Het gaat hierbij om:
ruimte voor ruimte, nieuwe landgoederen en landelijk wonen.

Ontwikkelen
Een eerste aanzet is de sanering van het verspreid liggende glas in het open landschap. Het gaat om een saneringsprogramma van 246 hectare verspreide glastuinbouw. Gemeenten maken voor 2011 concrete voorstellen, inclusief financiering. De uitvoering van de sanering ligt bij de gemeenten. De provincie heeft vooral een stimulerende, agenderende en faciliterende rol.

Onderzoeken en agenderen
De op te stellen gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden ook voor deze opgave een handvat.



5.7.4 Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur

Bij het provinciaal belang ‘behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur’ horen de ambities:

  • topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed beschermen;
  • molenbiotopen beschermen;
  • in stand houden van landgoederenbiotopen;
  • archeologische waarden beschermen.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
Topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed
De topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed zijn weergegeven op de kwaliteitskaart. Voor de bescherming van deze belangrijke gebiedscategorieën wordt onderscheid gemaakt in twee algemene richtlijnen voor ordening en sturing (zie hoofdstuk 4.7.2). Deze algemene richtlijnen zijn gebiedsspecifiek uitgewerkt in de regioprofielen cultuurhistorie, waarin tevens de cultuurhistorische waarden zijn beschreven. Voor gebiedsspecifieke toepassing wordt derhalve verwezen naar deze regioprofielen.

Molenbiotopen
In artikel 13 van de verordening is regelgeving opgenomen voor de molenbiotopen. Het gaat hierbij om de vrije windvang en het zicht op de molen.

Landgoedbiotoop
In artikel 14 van de verordening is regelgeving opgenomen voor de landgoedbiotoop. Het gaat hierbij om bescherming en versterking van de landgoederen.

Archeologie
Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten gehouden zijn archeologie op te nemen in bestemmingsplannen. Aanvullend hierop zijn in de regioprofielen cultuurhistorie richtlijnen opgenomen hoe gemeenten in ruimtelijke plannen om dienen te gaan met bekende archeologische waarden en gebieden met een archeologische verwachting. Uitgangspunt conform het Europese Verdrag van Malta is dat archeologisch erfgoed niet wordt verstoord. Daarnaast is de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) opgesteld met daarin opgenomen de vijf belangrijkste archeologische onderzoeksthema’s en bijbehorende onderzoeksvragen. Archeologisch onderzoek is in ieder geval niet nodig als bij bodemverstoring geen archeologische waarden of verwachtingswaarden dreigen te worden verstoord of als de werkzaamheden in geval van archeologische verwachtingswaarden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld of het plan een omvang kent van minder dan 100 m2; de CHS vormt hierbij uitgangspunt. In overeenstemming met de Monumentenwet kunnen gemeenten hiervan gemotiveerd afwijken, mits dit wordt onderbouwd met archeologische onderzoekgegevens met voldoende spreiding over het gebied. Bekende archeologische waarden op de grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland dienen altijd beschermd te worden door opname in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In een aantal gevallen treedt de provincie op als bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Het betreft hierbij de volgende situaties:
de provincie is verstoorder (bijvoorbeeld bij aanleg van provinciale wegen); bij gemeentegrens overschrijdende plannen (bijvoorbeeld in geval van aanleg van leidingen voor aardgas of elektriciteit).

Ontwikkelen
Bij het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur gaat het vooral om het beschermen van cultuurhistorische waarden. Er ligt geen ontwikkelopgave voor de provincie of andere partijen aan ten grondslag. Wel kan sprake zijn van ruimtelijke ontwikkelingen die het cultuurhistorisch belang raken, in positieve dan wel negatieve zin. Deze situaties zijn hierboven onder Ordenen beschreven.

Onderzoeken en agenderen
Archeologie en cultuurhistorie in ruimtelijke plannen
Voor het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zal onderzocht worden hoe gemeenten omgaan met archeologie in hun ruimtelijke plannen. Voorts wordt er voor de 114 landgoederen zonder landgoedbiotoop onderzocht of voor 29 daarvan een kasteelbiotoop te ontwikkelen is en voor de overige 85, of de omgeving ervan te beschermen is. Voor zover ze in de landgoederenzone liggen, vindt onderzoek plaats ter bescherming van historische landgoederen en de omgeving daarvan (de landgoedbiotoop). De regioprofielen cultuurhistorie zullen worden benut als bouwsteen voor de nader te ontwikkelen integrale gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.



5.8 Stad en land verbonden

Doel van deze hoofdopgave is de samenhang tussen stad en land te versterken om de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van het stedelijk en landelijk gebied binnen de stedelijke invloedssfeer te vergroten. Deze samenhang bepaalt uiteindelijk de kwaliteit van het vestigingsklimaat in de provincie en de mate van tevredenheid van bewoners over de kwaliteiten van het gebied waar zij wonen. De Zuidvleugelgroenstructuur Zuid-Holland is de drager voor deze opgave.



5.8.1 Versterken recreatieve functie en groenstructuur

  • ontwikkelen van een volledig en gevarieerd recreatieaanbod binnen en buiten de stad;
  • beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad;
  • verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het landschap nabij de stad; 
  • ontwikkelen en compleet maken van een aantrekkelijk en veilig recreatief netwerk (fiets- en wandelpaden, wegen, waterwegen, recreatietransferia) dat zowel stad en land als groengebieden onderling verbindt;
  • stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte landbouw;
  • tegengaan van versnippering en verrommeling van het landschap;
  • versterken van culturele en toeristische voorzieningen;
  • wateropvang in stadsranden als onderdeel van de groenstructuur.

De provincie werkt op de volgende manieren aan de realisering van deze ambities.

Ordenen
De Zuidvleugelgroenstructuur is weergegeven op kaart 4.8.1.a en bestaat uit vier onderdelen: de provinciale landschappen, de regioparken, de grote eenheden stedelijk groen en een groenblauw netwerk dat die onderdelen verbindt. De bescherming van de provinciale landschappen vindt plaats via het contourenbeleid, de rijksbufferzones en nationale landschappen.

In artikel 2 van de verordening wordt ruimte geboden voor bebouwing ten behoeve van recreatie buiten de bebouwingscontour. Het gaat in dit kader om kleinschalige bebouwing passend bij en ter ondersteuning van recreatieve functies.

De begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is in artikel 5 van de verordening vastgelegd. Aangegeven is hoe de EHS in bestemmingsplannen moet worden opgenomen

In de ontwerp AMvB Ruimte is regelgeving opgenomen ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat hierbij om de aanwijzing en begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en om regels voor grondgebruik. In artikel 3.3 is regelgeving opgenomen over de nationale landschappen. Het gaat hier om de begrenzing en de kernkwaliteiten van de nationale landschappen.

Ontwikkelen
Met de Zuidvleugelgroenstructuur wil de provincie het stedelijk en het landelijk gebied met elkaar verbinden en verweven. De zes provinciale landschappen binnen het stedelijk netwerk Zuid-Holland vormen de kern van de groenstructuur. Dit zijn Midden-Delfland, Land van Wijk en Wouden, Duin, Horst en Weide, Hollands Plassengebied, Bentwoud-Rottemeren en IJsselmonde. De gemeenschappelijkheid van deze zes provinciale landschappen ligt in de omvang en de ligging van de landschappen tussen stedelijke gebieden. De betrokkenheid van meerdere regio’s en gemeenten en de aanwezigheid van verschillende functies, maakt dat de ontwikkeling van provinciale landschappen integrale opgaven zijn en een sterke relatie hebben met de stad.

De komende jaren wordt ingezet op de ontwikkeling van ongeveer 5.000 hectare nieuw groen. De provincie voert hierop de regie; de uitvoering ligt grotendeels bij de regio. Per regio en project worden bestuurlijke afspraken gemaakt over financiering, trekkerschap en planologische aspecten. De voortgang hiervan stuit op vergelijkbare knelpunten als die van de Ecologische Hoofdstructuur. Om aan de recreatieve vraag te voldoen, wil de provincie bestaande recreatiegebieden herinrichten, nieuwe gebieden ontwikkelen en het landelijk gebied beter toegankelijk te maken. Daarbij moet worden nagegaan hoe deze opgave met andere opgaven in de gebieden kan worden gecombineerd. Er is vooral aandacht nodig voor de stadsranden die nu vaak verrommeld en weinig uitnodigend zijn en daardoor de relatie stad-land negatief beïnvloeden.

De kwaliteit en bruikbaarheid van het landelijke gebied gekoppeld aan de stad verbeteren, kan de provincie niet alleen. Hiervoor is de inzet van regionale partijen van essentieel belang. In samenwerking met gemeenten, ondernemers uit de landbouw en recreatie, groenbeheerders en verschillende maatschappelijke organisaties initieert de provincie activiteiten om de ambities te realiseren.

Onderzoeken en agenderen
De Zuidvleugelgroenstructuur
Om de groenstructuur te vormen is het noodzakelijk om een goede organisatiestructuur op te zetten met voldoende middelen. De provincie zal het initiatief nemen om deze organisatiestructuur op te zetten. De provincie ziet het als haar taak om:

  • alle relevante partners te binden aan de beschreven ontwikkelingen;
  • een gedeelde visie te ontwikkelen op de genoemde opgaven;
  • deze ontwikkelopgave en het beheer te concretiseren in een haalbaarheidsstudie;
  • verantwoordelijkheden voor uitvoering van de haalbaarheidsstudie bij de betreffende partijen neer te leggen. Dit zijn de regio’s, de gemeenten, de waterschappen, maar ook relevante private partijen.

In de uitvoeringsfase zullen de andere publieke en private partners een grotere rol hebben. De provincie zal zeker blijven participeren tijdens de uitvoering. De rol van de provincie richt zich in deze fase meer op stimuleren, aanjagen, faciliteren, belemmeringen wegnemen, besluitvorming organiseren en eventueel haar juridisch instrumentarium inzetten.
Ten aanzien van het beheer wil de provincie haar betrokkenheid beperken tot kaderstellend, strategisch beheer. Voor het beheer van recreatiegebieden ligt hier een veranderingsopgave die nader vorm moet worden gegeven. Voor een deel van de nog niet gerealiseerde EHS hectares wordt gestreefd naar realisering door middel van het instrument van particulier natuurbeheer, waarbij de eigendom van de grond blijft berusten bij de grondeigenaar die de functiewijziging naar natuur bewerkstelligt.

Financieringsstrategie groenstructuur
De Zuidvleugelgroenstructuur met vooral de provinciale landschappen kan alleen ontwikkeld worden als daarvoor voldoende financiële middelen beschikbaar zijn. In deze paragraaf is een aantal mogelijkheden benoemd die verder onderzocht moeten worden. Hierbij wordt gedacht aan een haalbaarheidsstudie voor de uitvoeringsalliantie. Samen met andere partners worden de mogelijkheden hiervoor verkend, inclusief andere manieren van samenwerken. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is een provinciaal groenfonds op te richten. De provincie zal het initiatief nemen om voor alle provinciale landschappen en het groenblauw netwerk een overkoepelende strategie uit te werken.

Visie recreatie en vrije tijd
Zuid-Holland wil een visie opstellen waarin de provinciale beleidskaders voor de kwantitatieve en kwalitatieve recreatieopgave worden uitgewerkt. De provincie zet in op het verminderen van recreatietekorten dichtbij huis door de aanleg van nieuwe recreatiegebieden, een verbeterde kwaliteit van de bestaande gebieden en een verbeterde ontsluiting van de natuur- en recreatiegebieden en het landelijk gebied. Aanvullend zijn hogere kwaliteit, meer variatie in het recreatieaanbod en toegankelijkheid/bekendheid, aspecten die van belang zijn om een beter gebruik van het recreatief aanbod te realiseren. Dit betekent een verschuiving van een kwantitatieve benadering gericht op hectares naar een kwalitatieve benadering op basis van de recreatieve vraag.
Het resultaat is een landschappelijk netwerk; een samenhangend, gedifferentieerd totaalaanbod van recreatiegebieden, natuurgebieden en aantrekkelijk landelijk gebied, waarbij het fijnmazig groenblauw infrastructureel (route)netwerk de verbindende factor is. De provinciale landschappen zijn hierin een belangrijk onderdeel. De visie is bedoeld om de positie en rol van de provincie op het beleidsterrein recreatie te verduidelijken. Dit doet de provincie onder andere door uit te werken hoe zij in de toekomst met andere partijen wil samenwerken om het recreatieaanbod te realiseren en het beheer te organiseren.

Provinciale landschappen
In de structuurvisie zijn zes provinciale landschappen onderscheiden aan de hand van de criteria die in hoofdstuk 4 zijn beschreven. Onderzocht moet worden in hoeverre deze criteria passen bij provinciale beleidskaders die in de Recreatievisie worden uitgewerkt. Dit kan leiden tot een herbegrenzing van het gebied dat tot provinciale landschappen wordt gerekend.

Recreatie om de stad programma 2e fase
Nieuwe opgaven (kwaliteitsverbetering, uitbreiding of herstructurering bestaande recreatiegebieden, aanpak barrières) worden bepaald in relatie tot de ontwikkeling van een goed functionerend landschappelijk netwerk. Ook na realisering van de Zuidvleugel Zichtbaar Groener opgave tot 2013 bestaat er een tekort aan recreatiemogelijkheden (onderzoek Kenniscentrum Recreatie). Per gebied moet worden bepaald waar winst te behalen is met het aantal recreatieplaatsen en de geboden kwaliteit. Het verwachte tekort wordt onderzocht. Hiervoor is nog geen financiële dekking door het Rijk voorzien.



5.9 Van uitvoeringsstrategie naar uitvoeringsagenda

In de uitvoeringsstrategie is voor alle provinciale belangen een aanzet gegeven voor de wijze waarop de provincie denkt dat de voornemens gerealiseerd kunnen worden. In veel gevallen zullen bijdragen van andere overheden, organisaties en particulieren worden gevraagd. De rol van de provincie kan daarbij variëren per onderwerp. Van de thema’s ‘ordenen’, ‘ontwikkelen’ en ‘onderzoeken en agenderen’ worden ‘ontwikkelen’ en ‘onderzoeken en agenderen’ uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. Het ‘ordenen’ is in de provinciale verordening geconcretiseerd.
De uitvoeringsagenda biedt inzicht in de wijze waarop de doelen uit de visie zullen worden gerealiseerd. Afstemming en samenhang in ontwikkelingen vormen hierbij het uitgangspunt.

Drie bovenregionale opgaven
Uit de visie en de uitvoeringsstrategie komen drie bovenregionale opgaven naar voren (Zuidvleugelgroenstructuur, Zuidvleugelnet en gebiedsprofielen), die vragen om aanvullende programma’s. Uit de hoofdopgave ‘Stad en Land verbonden’ komt naar voren dat ontwikkelingen tussen het stedelijk en het landelijk gebied om meer samenhang vragen. De aantrekkelijkheid en de leefbaarheid binnen de invloedssfeer van het stedelijk gebied moeten worden vergroot. Het concept van de Zuidvleugelgroenstructuur is hiervoor bedoeld.

Om optimaal invulling te kunnen geven aan de hoofdopgave ‘Divers en samenhangend stedelijk netwerk’ wil de provincie samen met de Zuidvleugelpartners vervolgafspraken maken over de programma’s voor ruimtelijke ontwikkeling in de omgeving van de haltes. Deze nieuwe afspraken vormen de basis voor de uitwerking van kansen en potenties rond het hele Zuidvleugelnet.

De hoofdopgave ‘Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap’ vraagt om een versterking van ruimtelijke kwaliteiten. De provincie wil aan deze opgave verder invulling geven door gebiedsprofielen op te stellen.

Samenwerking nodig
In de uitvoeringsstrategie is aangegeven dat de provincie al langer werkt aan programma’s en projecten om invulling te geven aan de uitvoering van haar beleid. In de uitvoeringsagenda wordt per hoofdopgave aanvullend op deze strategie een overzicht gegeven van de belangrijkste programma’s en projecten.

De provincie kan deze ambities niet alleen waarmaken. Samenwerking met andere relevante partners uit publieke en private organisaties staat centraal. De vijf hoofdopgaven en veertien provinciale belangen zijn nauw verbonden met de ontwikkelopgaven in de regio’s. De regio’s hebben structuurvisies opgesteld en hierin hun eigen wensen neergezet. De provincie wil met de regio’s afspraken maken over de uitvoering van de projecten en programma’s. De provincie heeft aan de hand van de vijf hoofdopgaven regionale agenda’s opgesteld. Deze zijn in de uitvoeringsagenda verder uitgewerkt. Deze regionale agenda’s vormen de basis voor de overleggen met de regio’s.



6 Bijlagen

6.1 Klimaatscenario's KNMI

De vier scenario's verschillen in de verwachte wereldtemperatuur in 2050 (+1 of +2 graden) en het wel (+ scenario's) of niet wijzigen van de dominante windrichting (figuur 2.1). De scenario's verschillen in de mate waarin de mondiale temperatuur stijgt en de mate waarin de luchtstromingspatronen boven Nederland veranderen. De W en W+-scenario’s kenmerken zich door een sterke toename van de wereldgemiddelde temperatuur, terwijl die in de G en G+-scenario's gematigd is. Bij de G+ en W+ scenario's zorgt een verandering in de luchtstroming boven de Atlantische oceaan en West-Europa voor extra warme en natte winters, terwijl de zomers extra warm en droog zijn. Bij de G en W scenario's is de invloed van veranderingen in de luchtstroming klein. Alle scenario's gaan uit van een stijging van de gemiddelde temperatuur en een toenemende kans op extreme temperaturen, een stijging van de zeespiegel (35-85 cm in 2100), een toename van de gemiddelde winterneerslag en een toenemende kans op extreme neerslag, met name in de kustzone. Alleen in de plusscenario’s is sprake van een sterke afname van de gemiddelde zomerneerslag en een sterke toename van de potentiële verdamping.


Figuur 6.1 Grafische weergave klimaatscenario’s (bron KNMI)



6.2 Ruimtelijke reserveringen 2020 en 2040

Dit is de nadere uitwerking van de nieuwe verkeers- en vervoersinfrastructuur zoals beschreven in Hoofdstuk 4.

De provincie Zuid-Holland heeft de ambitie om de bereikbaarheid in de provincie te verbeteren. Deze ambitie is neergelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP). Binnen het kader van het PVVP is het beleid verder uitgewerkt, onder meer in de nota Provinciale Vaarwegen en Scheepvaart, de nota Operationalisering Openbaar Vervoer 2007-2020, het Goederenvervoerbeleidsplan 2007-2011, het Fietsplan 2008 en het Meerjarenplan Verkeersveiligheid 2008-2011. In het PVVP zijn uitvoeringsprogramma’s opgenomen. De opgave is om het stedelijke openbaar vervoer netwerk en de wegenstructuur binnen de Zuidvleugel te completeren. In de onderstaande tabel zijn het beleidsbeeld 2020 en ambitie 2040 opgenomen. De uitvoeringsprogramma’s uit de PVVP zijn nog steeds actueel. In de uitvoeringsagenda zijn de projecten opgenomen die zijn voorzien voor 2020. De visie is gebaseerd op dit programma uit de PVVP.

Beleidsbeeld 2020
In het beleidsbeeld tot 2020 is een onderscheid gemaakt in (inter)nationale en regionale verbindingen.

I (Inter)nationale, Randstedelijke verbindingen

A1. Hoofdwegen – beleidsbeeld 2020

  1. A4 Leiden-Burgerveen 2x3 én 2x4 rijstroken
  2. A4 Parallelstructuur Oostflank Den Haag 
  3. A4 Midden-Delfland
  4. A4 Hoogvliet - Klaaswaal
  5. A12 (benuttingsmaatregelen: spits- en plusstroken)
  6. A13/16
  7. A15 Papendrecht - Gorinchem: capaciteitsuitbreiding
  8. A15 MAVA 4x2 rijstroken
  9. A20 Moordrecht - Nieuwerkerk ad IJssel 2x3 rijstroken
  10. A27 Hooipolder - Lunetten, 2x3 rijstroken en verbreding Merwedebrug Gorinchem
  11. Regionalisering A44
  12. capaciteitsvergroting Algeracorridor (ombouw fietspad tot autostrook en realisatie alternatieve fietsvoorziening
  13. 2e oeververbinding Westelijk Rotterdam (Oranje- of Blankenburgtunnel)

A2. Hoofdwegen – ambities 2040

  1. A4 Den Haag - Leiden 2x4 rijstroken
  2. N222 Veilingroute 2x2 (afhankelijk keuze Oranjetunnel)
  3. N57 rijbaansplitsing

B1. Hoofdspoor – beleidsbeeld 2020

  1. Spoortunnel Delft (in ruwbouw 4 sporen)
  2. Spoorverdubbeling Den Haag - Rotterdam, viersporigheid incl. station Kethel
  3. Capaciteit spoor Rotterdam-Gouda, viersporigheid incl. station Westergouwe en eventueel Rottetracé

B2. Hoofdspoor - ambities 2040

  1. Capaciteit spoor Den Haag - Gouda, viersporigheid incl. stations Doelwijk en Westergouwe
  2. HST - Oost
  3. Goederenspoor Rotterdam - België (RoBel)
  4. 2-sporigheid Alphen - Woerden
  5. Spoor Breda - Utrecht

II. Regionale verbindingen

C1. Regionale wegen - beleidsbeeld 2020

  1. Rijnlandroute
  2. Trekvliettracé
  3. Internationale Ring Den Haag
  4. '3 in 1' project Westland
  5. N209 Doenkade 2x2 stroken (voorloper A13/16)
  6. N209 maatregelen wegvakken Nieuwe Hoefweg - Bleiswijk, en Bergschenhoek - Bleiswijk
  7. Stadsweg Rotterdam
  8. N218 Optimalisatie Hartelcorridor
  9. N207 capaciteitsverruiming Alphen - Leimuiden
  10. De westelijke verbinding N11/A12 via de N459
  11. N207 OTA
  12. Verbindingsboog N11/A12
  13. Parallelstructuur A12/ Moordrechtboog op OWN-niveau
  14. N219 Omleiding Zevenhuizen en verlegging.
  15. N207 Zuidwestelijke randweg Gouda
  16. N210 vernieuwing
  17. N215 Omleiding Dirksland
  18. N217 Omleiding Stougjesdijk
  19. Capaciteitsvergroting Algeracorridor (ombouw fiestpad tot autostrook en realisatie van alternatieve fietsvoorziening)

C2. Hoofdwegennet en onderliggend wegennet aansluitingen

  1. A4/A12 Prins Clausplein
  2. A15-N3
  3. A16 Mijlweg
  4. A16 - N3
  5. A20 Schieplein
  6. N57 - N218
  7. N11-Zouterwoude
  8. A4 Vijfsluizen
  9. A4 Beatrixlaan
  10. A4 Plaspoelpolder
  11. A12 - N470
  12. A13 - N470
  13. A15 Reeweg
  14. A16 Kralingseplein

C3. Bovenlokaal wegennet

  1. Nieuwe oeververbinding Maximabrug
  2. Ringweg-Oost Leiden
  3. Noordelijke Randweg Rijnsburg
  4. Maximaburg westelijk Alphen ad Rijn
  5. Westelijke Randweg Waddinxveen, aansluitend op de Bentwoudlaan

C4. Regionale wegen – ambities 2040

  1. Noordelijk Ontsluiting Greenport: oost-west verbinding Duin- en Bollenstreek (N206 - N205)
  2. N211 capaciteitsvergroting
  3. N213 capaciteitsvergroting
  4. N470/N471: 2x2 rijstroken
  5. 3e Stadsbrug Rotterdam
  6. N207 capaciteitsverruiming
  7. N218 capaciteitsvergroting
  8. N219 2x2 in geval van uitbouw verstedelijking Zuidplaspolder (tussen A12 en A20)
  9. Westelijke verbindingsboog N11/A12 op hoofdwegniveau

D1. Zuidvleugelnet OV – beleidsbeeld 2020

  1. Stedenbaan 6x6 en 4x4, incl. stations Sassenheim en Bleizo
  2. Buscorridor Duin- en Bollenstreek, diverse maatregelen, waaronder hoogwaardig ov (bus) Noordwijk - Sassenheim en aansluiting Duin- en Bollenstreek op de Zuidtangent (doortrekking Zuidtangent naar Sassenheim en Lisse/Hillegom)
  3. RijnGouwelijn-Oost en West
  4. Tramnet Den Haag: capaciteitsverhoging en infra-aanpassingen
  5. Netwerk RandstadRail Den Haag: fase 1: Lijn 9 korte tramtunnel; fase 2: Lijn 1 Delft - Binckhorst - CS Scheveningen, Lijn 9: Vrederust - HS - CS - Scheveningen, Lijn 11: Voorburg - Binckhorst - HS - Scheveningen
  6. Bustangent Kijkduin - Harnaschpolder - Den Haag Zuidwest - Delft - Pijnacker - Zoetermeer
  7. Doortrekking RandstadRail (Zoetermeer sprinterlijn) naar station Bleizo
  8. Zoetermeer - Rotterdam: bus
  9. RandstadRail Den Haag CS - Rotterdam CS - Slinge: frequentieverhoging
  10. HOV Rotterdam - Rotterdam/Den Haag Airport - Delft - Den Haag
  11. HOV Rotterdam-Alexander naar Lansingerland
  12. Regionalisering Hoekse Lijn en koppeling aan metrolijn en doortrekking naar strand
  13. Tram+ Rotterdam: frequentieverhoging en maatregelen op diverse lijnen
  14. Ridderkerklijn
  15. Buscorridor Alphen-Schiphol (doorstromingsmaatregelen)
  16. Busontsluiting Zuidplaspolder
  17. Drechtstedenring
  18. MerwedeLingeLijn, incl. 4 nieuwe halten
  19. Buscorridor Goeree - Overflakkee (kleinschalige verbeteringen)

D2. Overig openbaar vervoer en ketenmobiliteit binnen vervoersautoriteitgebied Zuid-Holland – beleidsbeeld 2020

  1. 110 km fietspad
  2. 3000 fietsparkeerplaatsen bij openbaarvervoersknooppunten
  3. 1000 P&R-plaatsen
  4. Actuele reisinformatie op 50 procent van de haltes in vervoersautoriteitgebied Zuid-Holland
  5. Openbaar vervoer over water: Brienenoord - Benelux
  6. Minimaal 46 procent haltes toegankelijk voor reizigers met functiebeperking
  7. Diverse Dynamisch Verkeers Management maatregelen op wegen en vaarwegen

D3. Zuidvleugelnet OV – ambities 2040

  1. Stedenbaan 8x8 en 8x8, incl. stations Westergouwe, Doelwijk, Merenwijk (Noordwijkerhout), inclusief koppelingen met Randstadspoor Utrecht en Amsterdamse Metro Trein
  2. HOV Zuidtangent - Rijngouwelijn
  3. HOV Leiden - Leiderdorp
  4. HOV Leiden - Den Haag
  5. HOV Zoetermeer - Leiden
  6. HOV Zoetermeer Rotterdam
  7. HOV Den Haag - Westland
  8. HOV station Rijswijk - station Ypenburg
  9. HOV Delft - Schiedam
  10. HOV Hoekselijn - Westvoorne via Oranje- of Blankenburgtunnel
  11. HOV Hoekse Lijn/Schiedam - Alexanderpolder/Nesselanden - Zuidplaspolder
  12. Zuidtangentmetro Rotterdam: Schiedam - Stadshavens - Zuidplein - (nieuw) Feyenoord - Capelsebrug/metrostation
  13. HOV Rotterdam - Ridderkerk - Drechtstedenring (opwaarderen Ridderkerklijn)
  14. HOV Alphen - Schiphol
  15. HOV Zuidplaspolder i.g.v. uitbouw verstedelijking

E. Vaarwegen

  1. Julianasluis
  2. Bochtafsnijding Delftse Schie – Rotterdam
  3. Goederenterminal Haven Rotterdam


Figuur 6.2.a Internationaal en Randstedelijk infrastructuurnetwerk


Figuur 6.2.b Regionaal wegennet


Figuur 6.2.c Regionaal openbaar vervoer-netwerk 



6.3 Compensatieregeling bollengronden

Om de greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen zoals beschreven in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is door de regio een regeling uitgewerkt.

De compensatie van bollengronden dient plaats te vinden volgens de door de regio uitgewerkte regeling, behoudens de inzet van de 2e Poellaan. Daarbij wordt er uitgegaan van handhaving van het netto areaal 1e klas bollengronden door het bijhouden van de ruimtelijke nulbalans door de GOM aan de hand van bestemmingsplannen en de referentiekaart Heijkoop. Compensatie van de bollengronden dient plaats te vinden volgens het 40 (herstructureren bestaande areaal en tegengaan van verrommeling) - 30 (opwaarderen 2e klas bollengronden) - 30 (omspuiten graslanden) principe. Er dient een financiële afdracht aan het GOM geregeld te zijn, wanneer bollengronden verdwijnen voor een ruimtelijk project waarbij sprake is van functieverandering van de bollengronden en bij het verdwijnen van 2e klas bollengronden.

Van het 40-30-30 principe kan op de volgende wijze worden afgeweken:

  • Een tijdelijke krimp van het areaal is toegestaan met een bandbreedte, waarbij binnen 3 jaar minimaal 80 procent moet worden gecompenseerd. Binnen 6 jaar moet 100 procent van de te compenseren bollengronden uit de eerste periode van 3 jaar zijn gecompenseerd. Dit kan cyclisch worden toegepast.
  • Vanwege de complexiteit van de herstructurering kan voor de eerste periode van 3 jaar 10 (absolute ondergrens) tot 20 procent via herstructurering worden gerealiseerd, 40 tot 50 procent (absolute bovengrens) via opwaarderen 2e klas bollengronden en 40 tot 50 procent (absolute bovengrens) via omspuiten graslanden.

Bij de beoordeling van de bestemmingsplannen die in dit kader worden opgesteld, zal op deze aspecten worden toegezien. Bij bestemmingsplannen waarbij sprake is van het omspuiten van graslanden moet voldoende inzicht geboden worden in de uitvoering van de herstructurering volgens het 40-30-30 principe en moet de haalbaarheid hiervan ook worden aangetoond. Dit geldt eveneens voor de eerste 3 jaar, waarbij van het 40-30-30 principe kan worden afgeweken. Het aantonen van de haalbaarheid dient plaats te vinden aan de hand van de voortgangsrapportages, jaarprogramma en meerjarenprogramma van de GOM.
Bij het omspuiten van graslanden die onderdeel uitmaken van de EHS moet worden voldaan aan de provinciale compensatieplicht. Bij bestemmingsplannen die dit mogelijk maken, moet de EHS-compensatie geregeld zijn.



6.4 Randvoorwaarden zoeklocatie bedrijventerrein Veerstalblok

In de Krimpenerwaard is in de Polder Veerstalblok een indicatieve aanduiding voor een eventueel bedrijventerrein opgenomen. De ontwikkeling van dit bedrijventerrein Veerstalblok is alleen mogelijk als voldaan is aan de voorwaarden dat:

  • in 2012 blijkt dat de huidige regionale bedrijventerreinen in de Krimpenerwaard, te weten de bedrijventerreinen in Bergambacht en in Schoonhoven, volledig zijn uitgegeven;
  • uit een in opdracht van de regio Krimpenerwaard uitgevoerd onafhankelijk onderzoek blijkt, dat er daadwerkelijk een tekort aan bedrijventerreinen in de Krimpenerwaard is ten behoeve van bedrijven die uit de Krimpenerwaard afkomstig zijn;
  • bovengenoemd tekort onder meer is ontstaan door autonome groei van bedrijven en transformatie van bedrijven die thans een knelpunt vormen op het gebied van landschap, milieu en verkeer;
  • de uitkomsten van het bovengenoemde onderzoek gekoppeld worden aan een samenhangende regionale visie op herstructurering in de Krimpenerwaard, waarin ook een visie is opgenomen over de invulling van vertreklocaties die binnen het geldende beleid moet passen;
  • het terrein landschappelijk wordt ingepast op grond van een door de regio Krimpenerwaard en de gemeente Gouda opgestelde ruimtelijke visie op het gebied dat wordt ingesloten door de Zuidwestelijke Randweg.
     


6.5 Rood voor Groen i.r.t. rijksbufferzonebeleid AMvB Ruimte

Een vereiste uit de AMvB Ruimte is dat voor de toepassing van rood voor groen constructies in de rijksbufferzones er specifieke gebieden moeten worden aangewezen in de provinciale structuurvisie. Deze regelingen uit de verordening (nieuwe landgoederen en rood voor groen) dragen, gelet op de gestelde randvoorwaarden, altijd bij aan de recreatieve en kwalitatieve waarden van de afzonderlijke rijksbufferzones. Derhalve zijn deze regelingen in alle in Zuid-Holland gelegen rijksbufferzones toepasbaar. Het gaat hier om de volgende regelingen:

  • Ruimte voor Ruimte
  • Nieuwe landgoederen 
  • Rood voor groen


De provinciale ruimte voor ruimte regeling en de nieuwe landgoederenregeling zijn zeer specifieke regelingen met gedetailleerde en genormeerde randvoorwaarden. Wanneer aan de bijbehorende randvoorwaarden is voldaan, dan zal er altijd sprake zijn van een landschappelijke en/of recreatieve kwaliteitsverbetering. Bij ruimte voor ruimte kan een compensatiewoning gebouwd worden wanneer er minimaal 1.000m2 aan gebouwen of 5.000m2 aan kassen worden gesloopt. Bij nieuwe landgoederen wordt als tegenprestatie voor het bouwen van een landgoed geëist dat er een gebied van minimaal 5 ha. wordt aangelegd waarvan 90 procent openbaar toegankelijk is. Er kan bij beide regelingen maatwerk worden toegepast, maar dan is er een ontheffing van GS noodzakelijk. Gelet op deze waarborgen past de provincie deze regelingen in de gehele provincie toe, ook binnen de nationale landschappen en rijksbufferzones. De inzet van dit instrumentarium draagt bij aan de doelstellingen die ook het Rijk heeft gesteld voor deze gebieden.

Een vereiste uit de AMvB Ruimte is echter wel dat voor de toepassing van rood voor groen constructies in de rijksbufferzones er specifieke gebieden moeten worden aangewezen in de provinciale structuurvisie of intergemeentelijke structuurvisie. Deze voorwaarde geldt niet voor de ruimte-voor-ruimte regeling. De in de verordening opgenomen regelingen voor nieuwe landgoederen (artikel 2, lid 2 onder b) is in feite een rood voor groen toepassing. Gelet op het algemene karakter en de gedetailleerde randvoorwaarden worden alle rijksbufferzones in Zuid-Holland aangewezen als locaties waar deze regeling kan worden toegepast.

De rood voor groen constructie zoals opgenomen in artikel 3, lid 2 maakt het mogelijk specifieke rood voor groen oplossingen uit te werken. Hierbij geldt dat er compensatiewoningen gebouwd kunnen worden, waarbij als tegenprestatie een substantiële verbetering van de in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap moet plaatsvinden of investeringen in de recreatieve mogelijkheden én sanering van niet passende functies die afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In deze regeling zitten derhalve ook kwalitatieve randvoorwaarden en bovendien is altijd een ontheffing van GS noodzakelijk. Gelet op deze waarborgen wordt dit beleid eveneens van toepassing verklaard voor alle rijksbufferzones in Zuid-Holland.



6.6 Gedragslijn instrumenten



6.7 Beschrijving IRP's

Zuidplaspolder
De Zuidplaspolder is één van de laagst gelegen polders in de Zuidvleugel van de Randstad, in de driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda waarin ruimte moet worden geboden aan nieuwe woningen, bedrijven en kassen, infrastructuur en natuur, water en recreatie. Het gaat om een complexe opgave, zowel inhoudelijk als bestuurlijk. De laag gelegen ligging maakt het noodzakelijk innovatieve oplossingen te ontwikkelen, waarin water, natuur, woon- en werkfuncties op slimme wijze worden gecombineerd. Met een groot aantal partijen is in 2007 overeenstemming bereikt over het volgende startprogramma 2010-2020:

  • 7000 woningen met het accent op landelijk wonen in aan te leggen landschap en dorpsuitbreidingen;
  • 280 hectare glas, waarvan 200 hectare nieuw en 80 hectare herontwikkeling;
  • 110 hectare bedrijventerrein;
  • ontwikkelen van restveen en een waterparel, waaronder 325 hectare Ecologische Hoofdstructuur;
  • bereikbaarheid via spoor en weg.

Bij de ontwikkelingen staat duurzame ontwikkeling centraal. Daarbij zijn afspraken gemaakt over het klimaatbestendig ontwikkelen van de Zuidplaspolder en opzetten van een energieweb Zuidplaspolder waarbij gebruikers en leveranciers van duurzame vormen van energie aan elkaar worden gekoppeld. Ook zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de (parallelle) infrastructuur A12 en aanleg van groen- en waterstructuren.

De provincie heeft de regierol voor dit project. In het voortraject zijn alle mogelijke publieke en maatschappelijke partijen betrokken. Er is intensieve samenwerking met de betrokken gemeenten, het waterschap, het Rijk (als een van de projecten in het urgentie programma Randstad) en private partijen.

As Leiden Katwijk
Om de Bollenstreek, het Groene Hart en de Kust vrij te waren van stedelijke ontwikkeling is besloten de verstedelijking zoveel mogelijk binnen de As Leiden-Katwijk te concentreren. Ambitie is het realiseren van een internationaal vestigingsklimaat, waaronder de hoogwaardige woonlocatie Valkenburg.
Het programma As Leiden-Katwijk heeft sinds november 2008 de Randstad Urgent status. In het kader van deze status is o.l.v. het Rijk het project Integrale Benadering Holland Rijnland opgestart. Het doel van dit project is het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio Holland Rijnland om daarmee een belangrijke voorwaarde te creëren voor de verdere economische ontwikkeling van de regio en de realisatie van de woningbouwopgave.

De opgaven voor As Leiden-Katwijk bestaan uit:

  • ontwikkelen van 15.400 woningen in periode 2010-2020 (waaronder uitleglocatie Valkenburg)
  • ontwikkelen biolifescience in Leiden
  • aanleg bovenregionale infrastructuur (Rijnlandroute, RijnGouwelijn)
  • verdere ontwikkeling greenport
  • inrichting rijksbufferzone bij Katwijk

Integrale Ontwikkeling Delft Schiedam
Het programma IODS combineert de aanleg van de A4 tussen Delft en Schiedam met de aanpak en ontwikkeling van het gehele gebied van Midden-Delfland. Zo omvat het IODS een kwaliteitsprogramma bestaande uit natuur, ecopassages, stedelijke ontwikkeling, meer routes en voorzieningen voor recreanten, groene diensten voor agrariërs en het saneren van verspreid liggende glastuinbouw.

Samengevat bestaat IODS uit een zestal projecten:

  • groenblauw Lint
  • saneren glastuinbouw
  • recreatieve Routestructuur
  • groen ondernemen, een nieuwe landbouw (inclusief grondinstrument)
  • A4 Delft – Schiedam
  • stedenbouwkundige inpassing Schiedam - Vlaardingen

Kust
Aan het project kustontwikkeling liggen drie opgaven ten grondslag. De eerste opgave heeft betrekking op de versterking van de zwakke schakels. De zwakke schakels in de Zuid-Hollandse kust bevinden zich langs de kust van Noordwijk, Katwijk, Scheveningen, Voorne, het Flaauwe Werk en de Delflandse Kust. De tweede opgave heeft betrekking op de zandmotor. Voor de kust wordt een zandmotor geplaatst. De zandmotor is een enorme berg zand die vlak voor de Delflandse Kust in zee wordt aangebracht. Wind, golven en zeestroming verspreiden het zand langs de kust. Zo groeit de kust in zeewaartse richting op natuurlijke wijze aan. Door de zandmotor groeit de kust mee met de stijgende zeespiegel, zodat ook voor de langere termijn de veiligheid van de kust gewaarborgd blijft. Daarnaast biedt het zand extra ruimte voor natuur en recreatie. Ten slotte gaat het om de integrale ontwikkeling van de Delflandse Kust. De Delflandse Kust is aangewezen als prioritaire zwakke schakel in de Hollandse kust. Een prioritaire zwakke schakel is een kustvak dat naar verwachting tussen nu en 20 jaar moet worden versterkt om aan de eisen voor de veiligheid te voldoen bij stijging van de zeespiegel, hogere stormfrequentie en nieuwe golfrandvoorwaarden. Belangrijk uitgangspunt is dat niet alleen gekeken wordt naar de benodigde maatregelen voor de veiligheid maar ook naar de kansen voor de ruimtelijke kwaliteit.

De uitvoeringsagenda bestaat uit vier hoofdprojecten:

  • kustontwikkeling
  • verbetering regionale ontsluiting
  • rolverdeling kustplaatsen
  • blauw-groen netwerk in het achterland

Delflandse Kust:
Het tekort aan hoogwaardige landschappelijke gebieden in het achterland van de Delflandse Kust als uitloopgebied voor de stedeling vraagt om een stevige kwantitatieve uitbreiding en functiecombinaties van natuur en recreatie. Zeewaartse kustuitbreiding zou een bijdrage kunnen leveren aan het opheffen van dat tekort. De slechte bereikbaarheid van de Delflandse Kust vanuit het achterland, met uitzondering van Hoek van Holland en Scheveningen, vraagt om een regionaal bereikbaarheidsoffensief. De kustzone is een unieke woon- en werklocatie. Bij een woningbouwopgave gaat het niet primair om een kwantitatieve opgave, maar om het opschroeven van de kwaliteit. Een woningbouwopgave is niet voorzien in de zeewaartse kustuitbreiding.
De gebiedsvisie maakt duidelijk hoe de Delflandse Kust kan bijdragen aan het realiseren van deze doelstellingen:

  • een veilige, natuurrijke kustzone;
  • een goed bereikbare kust met meer ruimte voor recreatie;
  • een kust met een duidelijk profiel van hoogwaardige kwaliteit die bijdraagt aan het (inter)nationaal vestigingsmilieu en zes ambities, te weten:
    • uitbreiding van de kust ten behoeve van natuur en recreatief medegebruik;
    • ontwikkeling van een robuust landschap met betekenis voor de hele regio;
    • ontwikkeling van een hoogwaardige regionale ontsluiting van de Delflandse Kust;
    • ontwikkeling van badplaatsen met ieder een eigen uitgesproken profiel;
    • verbetering van de toegankelijkheid van de kustzone voor fietsers, wandelaars en watersporters;
    • ontwikkeling van een blauw-groen netwerk dat de kust met het achterland verbindt.

Project Mainport Rotterdam (PMR)
De Rotterdamse haven is één van de belangrijkste ter wereld. De haven levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. In het bestaande haven- en industriegebied is voor nieuwe bedrijven en bestaande klanten die willen uitbreiden, vrijwel geen ruimte meer beschikbaar. Als de haven zich op een goede manier wil blijven ontwikkelen moet die extra ruimte er komen. Daarom wil de Nederlandse overheid de mainport Rotterdam versterken en tevens de leefbaarheid in regio Rijnmond vergroten. Kortom: versterken van de economie en de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond door toevoeging van natuur- en recreatiegebieden. Om deze dubbele doelstelling te realiseren is het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) opgericht. Dit project bestaat uit drie deelprogramma's. Opgaven die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn:

  • aanleg Maasvlakte 2 en bijbehorende natuurcompensatie; 
  • realisatie van 750 hectare natuur- en recreatiegebied; 
  • transformatie van bestaande havengebieden.

De provincie vervult een regisseurrol bij de ontwikkeling van 750 ha natuur- en recreatiegebied.
Aan de noordrand van Rotterdam ontstaan nieuwe mogelijkheden voor natuur en recreatie in de Schiezone (50 hectare), en de Zuidpolder en Schiebroekse Polder (Vlinderstrik, totaal 100 hectare). Ten zuiden van de stad komt het 600 hectare grote Landschapspark Buytenland in Albrandswaard, goed bereikbaar voor fietsers en wandelaars via een nieuwe groene verbinding over de snelweg. Door deze gebieden kunnen fietsers en wandelaars hun weg vinden naar meer groen: in Midden-Delfland, de Rottemeren en langs de Oude Maas. Rijk, provincie, stadsregio en gemeenten geven een garantie voor groen rond de stad: nu en in de toekomst. Deze 750 ha nieuw natuur- en recreatiegebied hoort, net als de aanleg van Maasvlakte 2, bij Project Mainportontwikkeling Rotterdam. De te ontwikkelen 750 ha vormt uitdrukkelijk geen compensatie voor Maasvlakte 2 maar komen bovenop deze compensatie en is bedoeld om de leefbaarheid in de regio Rotterdam te vergroten.

Oude Rijnzone
De Oude Rijnzone is het gebied langs de rivier de Oude Rijn, grofweg tussen Leiden en Bodegraven. De gemeenten Leiden, Leiderdorp, Zoeterwoude, Rijnwoude, Alphen aan den Rijn, Bodegraven, het Hoogheemraadschap van Rijnland, het Rijk en de provincie Zuid-Holland werken samen om de ontwikkeling van de Oude Rijnzone in veel opzichten te stimuleren. Bij het project zijn ook verschillende organisaties van bewoners en gebruikers betrokken.

De partijen spannen zich gezamenlijk in om te komen tot herstructurering en integrale ontwikkeling van dit gebied, die erop is gericht de kwaliteit te verbeteren. Deze regionale samenwerking maakt het mogelijk om oplossingen te zoeken die voorheen niet haalbaar leken.

Hof van Delfland
Hoofddoel: in tien jaar het ontwikkelen van een gevarieerd landschap(spark) van internationale en recreatieve allure, te realiseren door:

  • Bescherming en ontwikkeling (versterking) open cultuurlandschap.
  • Creëren van een vitale agrarische sector.
  • Nieuwe functies voor recreatie, zorg en cultuur toevoegen in randen en uitloopgebieden.
  • Verbetering van de overgangen stad-land-duurzame glastuinbouwgebieden.
  • Realiseren van groenblauwe longen vanuit het Hof van Delfland in het stedelijk gebied.
  • Optimaliseren van de bereikbaarheid en 'doorwaadbaarheid' van het Hof van Delfland.
  • Landschappelijke inpassing van infrastructuur.
  • Versterken van de natuurkwaliteit.
  • Uitbreiden recreatief netwerk door aanleg van fiets- en wandel en kanoroutes.
  • Saneren van verspreid liggende glastuinbouw.
  • Bij de inrichting rekening houden met klimaatverandering.