In de Visie ruimte en mobiliteit is in paragraaf 3.3 (Vitale en aantrekkelijke cultuurlandschappen) een tekstblok gewijd aan agrarische bebouwing. In deze tekst is niet specifiek ingegaan op intensieve veehouderij. De tekst wordt daarom aangevuld met een passage over intensieve veehouderij. De toegevoegde tekst is met een rode kleur gemarkeerd.
Paragraaf 3.3 Vitale en aantrekkelijke cultuurlandschappen
(…)
Agrarische bebouwing
Het vraagt een bepaalde schaalgrootte van een agrarisch bouwblok om in verduurzaming en modernisering te investeren met een verantwoorde terugverdientijd (rentabiliteit). Een zekere omvang is daarnaast nodig voor dierenwelzijn en voor ruimtelijke inpassing van activiteiten en voorzieningen. En ook voor agrarische bebouwing geldt het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.
In de meeste gevallen biedt de toegestane maximale omvang van 2 hectare voor een agrarisch bouwvlak voldoende ruimte voor de toekomst. De provincie houdt de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor het gangbare agrarisch bedrijf begrensd op 2 hectare voor een agrarisch bouwblok. Bij samenvoeging van akkerbouwbedrijven in het kader van schaalvergroting mag het nieuwe bouwperceel even groot zijn als de voormalige bouwpercelen tezamen.
In verband met mogelijke verbreding van activiteiten (met bijvoorbeeld zorg, recreatie of duurzame energieopwekking door middel van biomassavergisting) biedt de provincie indien nodig meer ruimte. Een bouwblok kan dan onder voorwaarden met ten hoogste 0,5 hectare uitbreiden. Een voorwaarde is dat de agrarische hoofdfunctie behouden blijft.
De Actualisering 2016 van de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Besluitvorming over het onderwerp ‘intensieve veehouderij’ is door Provinciale Staten uitgesteld. Dit onderwerp maakte al wel deel uit van het ontwerp van de Actualisering 2016, zoals dat ter inzage is gelegd.
Reden voor uitstel van de besluitvorming waren de op dat moment nog lopende gesprekken met een aantal sectorpartijen over een vrijwillig maatregelenpakket met betrekking tot dierenwelzijn en duurzaamheid.
Inmiddels hebben de betrokken sectorpartijen overeenstemming bereikt over een maatregelenpakket en hierover onderling afspraken gemaakt. De resultaten zijn op 1 november 2017 aan Provinciale Staten geboden in de vergadering van de Statencommissie Duurzame Ontwikkeling. Dit is aanleiding om thans over te gaan tot vaststelling van dit resterende onderdeel van de Actualisering 2016.
De provincie voert een terughoudend beleid ten aanzien van intensieve veehouderij. Dit beleid is neergelegd in de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. Daarnaast zijn in de Verordening ruimte regels opgenomen voor bestemmingsplannen.
Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is uitgesloten, ongeacht of het gaat om een hoofdtak of een neventak.
Voor bestaande bedrijven wordt uitbreidingsruimte geboden binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare. Deze uitbreidingsruimte is gekoppeld aan twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de bedrijfsvoering plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid. De tweede voorwaarde is dat een neventak niet uitgroeit tot hoofdtak. Gebleken is echter dat de regeling voor uitbreiding van bestaande bedrijven in juridische zin onverbindend is, omdat de eis van certificering niet gestoeld is op ruimtelijke gronden. De uitbreidingsregeling is dus in strijd met de Wet ruimtelijke ordening. Momenteel ontbreekt dus een rechtsgeldige regeling die het mogelijk maakt om in bestemmingsplannen uitbreidingsruimte te bieden aan bestaande bedrijven. Voor de provincie was dit aanleiding om beleid en regels tegen het licht te houden in het kader van de Actualisering 2016.
In Zuid-Holland bevinden zich ongeveer 100 bedrijven met reële agrarische activiteiten die een hoofdtak of neventak intensieve veehouderij hebben. Bij ongeveer 60% van deze bedrijven worden varkens gehouden. Bij de overige bedrijven gaat het om kippen, geiten en mestkalveren.
In de Nota van Toelichting behorende bij het ontwerp van de Actualisering 2016, zoals dat ter inzage heeft gelegen in de periode 17 juni tot en met 14 juli 2016, is onderstaande tekst opgenomen over intensieve veehouderij.
“In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat de provincie ruimte geeft voor extra inspanningen met betrekking tot duurzaamheid en dierenwelzijn bij intensieve veehouderijbedrijven. De huidige doelen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, blijven staan. Met de sector en de gemeenten worden afspraken gemaakt om deze doelen te bereiken. Tevens wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om eisen te stellen aan duurzaamheid.
Gebleken is dat de huidige regeling voor intensieve veehouderij in de Verordening ruimte 2014 in juridisch opzicht niet houdbaar is, omdat de daarin opgenomen voorwaarde van certificering vanwege het ontbreken van ruimtelijke relevantie in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening. Inspanning om via het rijk gedaan te krijgen dat wij in onze verordening eisen kunnen stellen over duurzaamheid en dierenwelzijn hebben niet tot resultaat geleid.
De provincie onderzoekt welke afspraken met sectorpartijen mogelijk zijn over versterking van duurzaamheid en dierenwelzijn tezamen met het bieden van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor het veehouderijbedrijf. Dergelijke afspraken kunnen geen juridische borging krijgen in de nieuwe verordening. Zolang er nog geen afspraken zijn worden de uitbreidings- en verplaatsingsmogelijkheden beperkt tot 10% ten opzichte van de huidige bebouwing. Afhankelijk van de inhoud van eventuele afspraken met de sector behoort een ruimere vergroting tot de mogelijkheden.“
Bij de vaststelling van de Actualisering 2016 hebben Provinciale Staten de besluitvorming over het onderdeel intensieve veehouderij aangehouden, in afwachting van het maken van onderlinge afspraken over dierenwelzijn en duurzaamheid door de betrokken sectorpartijen en de betrokken ondernemers. Vooruitlopend daarop hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van de Actualisering 2016 besloten al wel uitbreidingsruimte te bieden aan bestaande bedrijven die hun dieren op biologische wijze houden of daartoe overgaan. In samenhang daarmee is ook de definitie van intensieve veehouderij aangepast. Het houden van geiten is onder de definitie gebracht. En het criterium “zonder weidegang” is aangescherpt tot “zonder substantiële weidegang”, omdat anders bedrijven die slechts beperkte weidegang bieden toch buiten de definitie van intensieve veehouderij vallen.
.Op 1 november 2017 hebben de sectorpartijen NVV en LTO en de betrokken ondernemers een manifest met een maatregelenpakket met betrekking tot duurzaamheid en dierenwelzijn overhandigd aan Provinciale Staten in de vergadering van de Statencommissie Duurzame Ontwikkeling. Deze partijen hebben begin oktober 2017 de gedeputeerde voor Duurzame Landbouw over dit manifest geïnformeerd.
In het manifest is aangegeven dat NVV en LTO in het Hoofdlijnenakkoord (coalitieakkoord VVD, CDA, D66 en SP) een uitdaging hebben gelezen om voor de sector intensieve veehouderij in Zuid-Holland duurzaamheid en dierenwelzijn nadrukkelijk te verbinden aan de bedrijfsontwikkeling. De sectorpartijen zijn gezamenlijk met de betrokken Zuid-Hollandse ondernemers deze uitdaging aangegaan. Zij konden daarbij aanhaken bij plannen en initiatieven van de verschillende sectoren op nationaal niveau, respectievelijk het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij, de Koers voor een vitale pluimveehouderij in 2025, de LTO Toekomstvisie “Gezonde geitenhouderij” en ”Eerlijk is (h)eerlijk, de LTO-toekomstvisie Vleesveehouderij.
De betrokken ondernemers onderschrijven de opvatting van de provincie (zoals die vastligt in het Hoofdlijnenakkoord) dat in Zuid-Holland alleen plaats kan zijn voor een duurzame en diervriendelijke veehouderijsector. Het afzonderlijke veehouderijbedrijf in Zuid-Holland houdt op die manier rekening met zijn maatschappelijke omgeving en met vragen die daar leven. Tegelijk is het voor een bedrijf van belang dat het zich kan richten op de marktsituatie en zich kan aanpassen aan steeds veranderende marktomstandigheden. Deze ontwikkelingen binnen de verschillende sectoren en het gesprek met de provincie hebben er toe geleid dat de Zuid-Hollandse ondernemers in de varkenshouderij, de pluimveehouderij, de geitenhouderij en de vleeskalfhouderij zich bereid verklaren in hun verdere bedrijfsontwikkeling zich verder in te zetten op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn. Dat betekent dat zij er eigener beweging toe overgaan bij uitbreiding of verplaatsing van een agrarisch bedrijf extra te verduurzamen en extra in te zetten op het bevorderen van dierenwelzijn binnen de bedrijfsvoering.
Hun bereidheid daartoe is in het manifest als volgt geformuleerd:
Het aangeboden manifest is ondertekend door LTO en NVV tezamen met de afzonderlijke ondernemers in de varkenshouderij, de pluimveehouderij, de geitenhouderij en de vleeskalfhouderij. Deze ondernemers representeren vrijwel alle Zuid-Hollandse ondernemers in deze sectoren. Een enkele ondernemer heeft dus niet ondertekend. Dit betreft onder andere stoppende ondernemers of ondernemers die hun bedrijf niet beschouwen als intensieve veehouderij. Niettemin vinden wij de lijst van ondertekenende ondernemers representatief voor de verschillende Zuid-Hollandse veehouderijsectoren en het aangeboden manifest is in onze ogen een overtuigend en geloofwaardig initiatief.
Inhoudelijk is dit manifest gelijkwaardig aan de onverbindend gebleken artikelen in de verordening ten aanzien van duurzaamheid en dierenwelzijn. Het vrijwillige en zelfbindende karakter van het manifest bieden weliswaar niet de juridische garanties die deze artikelen destijds beoogden, maar wij vinden het manifest voldoende vertrouwenwekkend voor het op gang brengen en houden van deze gewenste maatschappelijke ontwikkelingen door de direct verantwoordelijken. Wij zijn dan ook bereid die extra ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken die het manifest bepleit.
Voor de toekomst van de intensieve veehouderij in Zuid-Holland zijn meerdere ruimtelijke overwegingen van belang. Deze vorm van veehouderij past vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm niet bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan. Daarnaast is Zuid-Holland een dichtbevolkte provincie. De nabijheid van mensen en vee brengt potentiële effecten voor het milieu en de volksgezondheid met zich mee.
De provincie continueert daarom het terughoudende ruimtelijk beleid ten aanzien van (nieuwvestiging van) intensieve veehouderij. Het gaat daarbij om het houden en fokken van geiten, slacht-, leg-, en pelsdieren in gebouwen, al dan niet met beperkte mogelijkheden voor uitloop of weidegang. In de praktijk gaat het met name om varkens, pluimvee, melkgeiten en mestkalveren. Het houden en fokken van rundvee voor de melkproductie valt niet onder het beleid voor intensieve veehouderij.
De provincie Zuid-Holland is verheugd dat de sector zelf maatregelen treft gericht op een diervriendelijkere en duurzamere bedrijfsvoering. De provincie beseft dat de bedrijven uitbreidingsruimte nodig hebben om de andere bedrijfsvoering in fysieke en bedrijfseconomische zin te kunnen realiseren. Voor de provincie is dit aanleiding om de bestaande bedrijven met een hoofdtak of neventak intensieve veehouderij, dezelfde uitbreidings- en verplaatsingsmogelijkheden te bieden als andere agrarische bedrijven. Uitbreiding van bebouwing is mogelijk binnen het bouwperceel met een omvang van maximaal 2 hectare. Een bestaande neventak mag daarbij uitgroeien tot hoofdtak. Ook dit is een verruiming ten opzichte van het bestaande beleid. De neventak moet dan wel groter zijn dan 20% van de economische bedrijfsomvang. Peildatum is 1 januari 2017 en gerekend over de periode 2014-2016.
De specifieke regeling voor bestaande bedrijven waar dieren op biologisch wijze worden gehouden, komt te vervallen. Op grond van deze regeling konden biologische bedrijven uitbreiden binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare. Omdat deze regeling nu voor alle bestaande bedrijven gaat gelden, vervalt de noodzaak van een afzonderlijke regeling voor biologische bedrijven.
Verdere groei van het aantal intensieve veehouderijen vindt de provincie ongewenst. Nieuwvestiging is daarom uitgesloten. Het bestaande beleid bood nog mogelijkheden voor nieuwvestiging van bedrijven die substantiële weidegang of uitloop bieden, omdat die bedrijven buiten de definitie van ‘intensieve veehouderij’ vielen. Dit wordt nu verder aangescherpt. Alleen bedrijven die in nog ruimere mate, ten minste een aanmerkelijk deel van het jaar, aan vrijwel alle dieren de mogelijkheid van vrije weidegang of vrije uitloop bieden (en in die zin dus grondgebonden zijn), vallen buiten de definitie en kunnen nog nieuw gevestigd worden. Hierbij valt in het bijzonder te denken aan bedrijven die kunnen aantonen dat zij een mate van weidegang bieden die veel verder gaat dan de drie genoemde certificaten MDV, Milieukeur of biologisch, bijvoorbeeld in de rundveehouderij.
In de geldende verordening is aangegeven dat het bij intensieve veehouderij gaat om het houden van geiten, slacht-, fok-, leg- of pelsdieren. De categorie fokdieren is daarbij onnodig ruim, omdat ook het fokken van dieren anders dan geiten, slacht-, leg- en pelsdieren er onder valt. In de geldende verordening is dit deels ondervangen door het fokken van dieren ten behoeve van de melkrundveehouderij expliciet uit te zonderen. Eigenlijk zou ook het fokken van andere dieren uitgezonderd moeten worden, zoals rijpaarden. Het is mogelijk dit op een eenvoudigere manier te regelen door fokdieren niet meer als afzonderlijke categorie te noemen, maar door aan te geven dat het gaat om het houden én fokken van geiten, slacht-, leg- of pelsdieren.
Bovenstaande leidt tot aanpassing van de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte 2014. In de visie en het programma gaat het om een kort tekstblok, waarin het terughoudende beleid ten aanzien van intensieve veehouderij is geformuleerd. In de Verordening ruimte is dit nader uitgewerkt in regels voor bestemmingsplannen. In de bij de verordening behorende toelichting is het beleid nader uitgelegd. Ten opzichte van de huidige verordening wordt een uitgebreidere toelichting op dit punt opgenomen, waarin onder andere meer wordt uitgelegd welke vormen van veehouderij wél onder de definitie van intensieve veehouderij vallen en welke niet.
Wij vinden het van belang de ontwikkelingen te volgen die in gang worden gezet met deze aanpassing. Het manifest spreekt reeds de bereidheid uit van LTO en POV om jaarlijks met ons te overleggen over de uitvoering van dit manifest. Hierbij gaat het onder andere over uitbreidingsplannen die bekend zijn, over reeds gerealiseerde uitbreidingen, verplaatsing, nieuwvestiging, en over de vraag of en welke certificaten voor duurzaamheid en dierenwelzijn daarbij zijn ingezet.
Wij zullen daarbij tevens een relatie leggen met effecten op emissies, op de leefomgeving en op de volksgezondheid. Hierbij is het noodzakelijk een verbinding te leggen met bestaande provinciale monitoring (bijvoorbeeld Barometer Duurzame Landbouw) en met monitoring die andere partijen uitvoeren. Het doel is immers om het integrale effect te kunnen beoordelen.
Voor de beoordeling van de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden in een concrete situatie is zowel het ruimtelijk spoor van belang als het milieuspoor.
Ruimtelijk spoor (Wro)
Via het ruimtelijk spoor stelt de provincie via de Verordening ruimte voorwaarden aan de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij in het gemeentelijk bestemmingsplan. Het sturen op de ruimtelijke mogelijkheden voor intensieve veehouderij is daarmee aangemerkt als provinciaal belang, als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Milieuspoor (Wabo)
Gedeputeerde Staten zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geen bevoegd gezag voor veehouderijen in Zuid-Holland. Veehouderijen vallen op grond van de Wabo onder gemeentelijk bevoegd gezag. Of er sprake is van vergunningplicht volgt uit het Besluit omgevingsrecht (Bor). In plaats van een vergunning kan ook een melding op grond van het Activiteitenbesluit vereist zijn.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft enkele onderzoeken gedaan naar de relatie tussen veehouderij en de gezondheid van omwonenden. Recent is uitgebracht het rapport: “Veehouderij en gezondheid omwonenden (aanvullende studies), analyse van gezondheidsaspecten, risicofactoren en uitstoot van bio-aerosolen”. Uit het onderzoek blijkt dat rondom pluimveehouderijen en geitenhouderijen mensen een grotere kans hebben op longontsteking. De grotere kans bedraagt 7,2% respectievelijk 5,4% extra patiënten. Er zijn aanwijzingen dat fijnstof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties. Maar ook specifieke ziekteverwekkers afkomstig van dieren kunnen niet worden uitgesloten. Gezien de onzekerheden rondom de oorzaken van de verhoogde kans op longontsteking is nog verder onderzoek nodig. Als nader onderzoek meer inzicht geeft in de oorzaken van de verhoogde kans op longontsteking, kan worden bezien welke (bedrijfs)maatregelen kunnen worden getroffen om de risico’s voor de volksgezondheid te minimaliseren. Het ligt voor de hand dat dit dan leidt tot maatregelen in het milieuspoor.
Geitenhouderij: ‘pas op de plaats’
Gelet op de hierboven geconstateerde onduidelijkheid over de oorzaken van de verhoogde kans op longontsteking rondom geitenhouderijen, vind de provincie een ‘pas op de plaats’ voor de geitenhouderij wenselijk. Zolang onduidelijk is óf, en zo ja, welke, maatregelen via het milieuspoor nodig zijn, zal de provincie via het ruimtelijk spoor generieke maatregelen treffen.
In de Verordening ruimte wordt nieuwvestiging van geitenhouderij en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen dan ook uitgesloten, ongeacht de aard en mate van weidegang. Om ervoor te zorgen dat deze nieuwe regel directe werking heeft, wordt niet alleen een instructieregel voor bestemmingsplannen opgenomen (als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening), maar ook een rechtstreeks werkende regel (als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening). Het gaat vooralsnog nadrukkelijk om een tijdelijke maatregel. Als de resultaten van nader onderzoek naar de oorzaken van de verhoogde kans op longontsteking bekend zijn, zal opnieuw worden bezien of maatregelen nodig zijn en zo ja, of die maatregelen worden getroffen via het milieuspoor of via het ruimtelijk spoor. Het Inter Provinciaal Overleg (IPO) heeft onlangs bij het rijk aangedrongen op spoedige uitvoering van dit onderzoek.
Nu voor geiten in de verordening voorlopig een eigen regeling wordt opgenomen, naast de in de verordening opgenomen regels voor de andere vormen van intensieve veehouderij, wordt het begrip geitenhouderij afzonderlijk gedefinieerd en uit de definitie voor intensieve veehouderij gehaald. Dit betreft een aanpassing vanwege juridisch-technische overwegingen. In beleidsmatig opzicht blijft het namelijk wel gaan om intensieve veehouderij. Als op een later moment deze specifieke regeling voor geitenhouderij niet meer nodig blijkt te zijn, zal geitenhouderij weer worden opgenomen in de definitie van intensieve veehouderij.
Pluimveehouderij
Anders dan bij geiten is bij pluimvee bekend wat de verklarende factor is voor de verhoogde kans op longontsteking, te weten fijnstof. Dat betekent dat gemeenten bij de beoordeling van aanvragen om vergunning voor uitbreiding of nieuwvestiging van een pluimveehouderij maatregelen kunnen voorschrijven om die risico’s tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Op grond van het aangeboden manifest gaan wij er van uit de Zuid-Hollandse ondernemers bovenwettelijke maatregelen nemen op het gebied van emissiereductie en dat zij vooroplopen bij de bouw van emissiearme stallen. Verder heeft het rijk onlangs scherpere regels voor emissiereductie aangekondigd.
Er is voor de pluimveehouderij daarom onvoldoende aanleiding voor een ‘pas op de plaats’ als bij de geitenhouderij.