Dit is een geconsolideerde versie (NL.IMRO.9928.ProgrammaRuimte-GC01) van de onderstaande besluiten, bijgewerkt tot en met:
in werking getreden op 1 augustus 2014;
in werking getreden op 4 februari 2016.
Voor u ligt het Programma ruimte, behorend bij de Visie ruimte en mobiliteit.
In dit Programma ruimte is het strategische beleid uit de visie doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Daarbij is de inzet om stapsgewijs een nieuwe balans tussen flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven en duidelijkheid over provinciale kaders en spelregels te bereiken.
In het verlengde van de nieuwe sturingsfilosofie wil de provincie meer ruimte geven aan initiatieven vanuit de markt en de samenleving. Naast de geboden ruimte, kan directe betrokkenheid van de provincie in concrete coalities wenselijk en noodzakelijk zijn om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken (zodat de provinciale doelen worden gerealiseerd).
Dit programma biedt daarom ook zoveel mogelijk de ruimte om kansen, vernieuwende ideeën en plannen uit de samenleving, gezamenlijk door te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. Door bijvoorbeeld het proces van gebiedsgerichte verkenningen, kennisontwikkeling, strategisch onderzoek en beleidsinformatie op onderdelen meer in samenwerking met partners in de regio te organiseren, schept de provincie belangrijke voorwaarden voor het (laten) ontstaan van nieuwe vitale coalities van partijen en initiatieven uit de samenleving.
In de Agenda ruimte, die jaarlijks door GS zal worden vastgesteld wordt concreet vorm gegeven aan de uitvoering. Omdat deze niet eenzijdig kan worden opgesteld, treft u deze nog niet aan bij de ontwerpdocumenten.
Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mmobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie ruimte en mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma ruimte. Het gaat om:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is
2. vergroten van de agglomeratiekracht
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Programma ruimte.
De realisatiemix uit het Programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Realisatiestrategie:
Operationeel doel | Wat willen we bereiken? |
Realisatiemix | Hoe gaan we dit bereiken? |
Het juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij onder meer om de Verordening ruimte, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het Programma ruimte. Bij de inzet van financiële instrumenten gaat het om subsidieverlening, om (een bijdrage aan) procesgeld of in geval van mobiliteit om de Brede Doeluitkering (BDU) en het Meerjaren Programma Infrastructuur (MPI). Bij het bestuurlijk instrumentarium gaat het om bestuurlijke afspraken. Een bijzondere categorie is nader uit te werken beleid.
De regio's
In het Programma ruimte wordt het begrip 'regio' frequent gebruikt. Dit begrip kan in twee opzichten worden gebruikt: in functioneel en in bestuurlijk opzicht.
In functioneel opzicht wordt het begrip bijvoorbeeld gebruikt waar sprake is van afstemming van programma’s op de regionale behoefte. Voor verschillende thema’s zal de schaal waarop de regionale behoefte moet worden afgestemd verschillen. Bepalend daarvoor is de mate waarin er sprake is van een regionale markt. De woningmarkt heeft een andere regionale schaal dan de kantorenmarkt, of die voor bedrijventerreinen. Het is zaak dat bij programmering, maar ook bij afstemming van concrete plannen steeds in het oog te houden. In dit programma wordt dat bij de verschillende thema’s ook gedaan.
Functionele regio’s verschillen dus van schaal en komen alleen daarom al niet per definitie overeen met bestuurlijke regio’s. De omvang daarvan staat bovendien in veel gebieden ter discussie. Komende periode zal er een aantal veranderingen plaatsvinden. Zo zal er één Metropoolregio Rotterdam - Den Haag, met beperkte taak, worden geformeerd en is Goeree-Overflakkee al in een eerdere fase één gemeente geworden. Een aantal andere regio’s, zoals Holland-Rijnland en Midden-Holland, bezinnen zich op hun toekomst.
Voor de provincie is het noodzakelijk om afspraken te kunnen maken op bovenlokaal en bovenregionaal niveau over de provinciale ambities. De bovenlokale vraagstukken op het gebied van wonen, werken en ruimtelijke ordening worden door de samenwerkende gemeenten op verschillende schaalniveaus opgepakt. Er is daarbij een onderscheid te maken tussen strategisch niveau en operationeel niveau:
Op strategisch niveau geldt dat de indeling in Zuidvleugel, Groene Hart en Zuidwestelijke Delta de meest logische indeling is. In voorkomende gevallen zal de provincie op dat niveau overleg entameren. Op operationeel niveau zullen wij ons voor het overleg verstaan met de regio’s zoals gemeenten die verkiezen in stand te houden. Aanknopingspunt voor de inhoudelijke gesprekken vormen per thema de functionele regio’s. In sommige bestuurlijke regio’s zullen meerdere woningmarktgebieden zijn en dus meerdere functionele regio’s voor het thema wonen. Het is aan de regio om in dergelijke gevallen te bepalen of er overlegd wordt op het niveau van de bestuurlijke of de functionele regio. Dit kan per onderwerp verschillend zijn.
Relatie met andere beleidsprogramma’s
Zowel de Visie ruimte en mobiliteit als het Programma ruimte bevat integraal ruimtelijk beleid. Voor de herkenbaarheid en aansluiting tussen deze beleidsdocumenten is een uniforme hoofdstukindeling gehanteerd.
De operationele beleidsuitspraken op het gebied van mobiliteit, wonen, economie, groen, water en energie landen in het Programma ruimte voor zover ze ruimtelijk van aard zijn. Het niet-ruimtelijke beleid staat in zelfstandige sectorale programma’s. Deze programma’s zijn nevengeschikt, er is geen sprake van een hiërarchie.
Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer en draagt daardoor bij aan de keuzemogelijkheid voor reizigers en vervoerders. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten.
De provincie Zuid-Holland heeft de volgende strategische doelen voor de ontwikkeling van mobiliteit en de bebouwde ruimte:
In het Programma ruimte worden deze strategische doelen verder geoperationaliseerd.
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied.
Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. De provincie laat die keus aan hen.
Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele behoefteramingtotalen per gebied die worden beschreven in paragraaf
De Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) cijfers worden driejaarlijks geactualiseerd. De provincie zal eenzelfde termijn hanteren voor de actualisatie van de behoefteramingen voor kantoren. De regio’s worden in het voortraject nauw betrokken bij het opstellen van de uitvraag voor het opstellen van de behoefteramingen voor kantoren. De provincie acht het wenselijk dat regionale visies voor kantoren afgestemd worden op door de provincie vastgestelde behoefteramingen. Bij het bepalen van de regionale behoefte voor kantoren gelden de kwantitatieve gegevens van de actuele behoefteramingtotalen per gebied die worden beschreven in paragraaf
Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies.
De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening ruimte. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als de visies voor wonen en kantoren voldoen aan de behoefteramingen, de locatiekeuzes en kwalitatieve uitgangspunten, zullen GS de visies formeel aanvaarden en beoordeelt de provincie niet langer individuele bestemmingsplannen die overeenkomen met deze regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van GS, is daarmee voldaan aan de eerste trede van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Voor aanpassing en het afronden van de regionale visies voor wonen en kantoren geldt als uiterste termijn 1 juli 2015.
Nieuwe verstedelijking past in regionale visies en de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en andere in de visie en verordening aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.
Naast het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de provincie de ruimte beter benutten door in te zetten op transformeren, herstructureren en verdichten bij voorkeur binnen de invloedsgebieden van de stations en haltes van Stedenbaan. Met de partners van Stedenbaan zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over ruimtelijke ontwikkelingen rond de stations en haltes van Stedenbaan.
Operationeel doel | In overleg met de regio’s opstellen van regionale visies voor wonen en kantoren, waarbij herprogrammering op basis van behoefteramingen als onderdeel van de visies wordt uitgewerkt. |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken met de regio's over regionale visies en herprogrammering Verordening ruimte: artikel, Ladder voor duurzame verstedelijking |
Regionale visies
In de afgelopen periode zijn er samen met de regio’s al flinke stappen gezet om de programmering van het planaanbod aan te passen op de gewijzigde maatschappelijke vraag naar wonen en werken. Toch zijn we er nog niet. Daarom heeft de provincie de regio’s verzocht om regionale visies te actualiseren dan wel op te stellen voor wonen en kantoren. De schaal van deze regionale visies is afgestemd op de markt voor de desbetreffende functie. De regionale visies zijn afgestemd op behoefteramingen die door de provincie zijn vastgesteld. De provincie wordt betrokken bij de totstandkoming van deze visies en committeert zich aan de afspraken in de door haar aanvaarde regionale visies.
Regionale visies kunnen leiden tot het faseren van bestemmingsplannen. Heroverweging van een plan is aan de orde als het structureel niet meer nodig is, dat wil zeggen dat regionaal is vastgesteld dat het niet voor 2030 (planhorizon van de VRM) tot ontwikkeling zal komen. Het vastleggen van de verwerking van de regionale visies in bestemmingsplannen is een verantwoordelijkheid voor de gemeente. Op 1 juli 2015 verwacht de provincie de regionale visies ontvangen te hebben. Indien een regionale visie per 1 juli 2015 ontbreekt, zal de provincie in overleg met elke gemeente beoordelen welke plannen op lange termijn nodig zijn of naar verwachting structureel niet meer nodig zijn.
Stedelijke ontwikkelingen buiten BSD groter dan 3 hectare
Volgens de Verordening ruimte moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten BSD van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vastgestelde Programma ruimte staan. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking buiten BSD bij PS. Indien in regionale visies of bestemmingsplannen locaties worden opgenomen buiten bestaand stads- en dorpsgebied die groter zijn dan 3 hectare, dienen die dus door PS in het Programma ruimte te worden opgenomen, voorzover zij daar al niet in opgenomen zijn. Bij een verschil tussen het Programma ruimte en de regionale visie, is het programma leidend.
Kaart woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen
In dit Programma ruimte staan kaarten en tabellen met woningbouwlocaties en plannen/reserveringen voor bedrijventerreinen buiten BSD groter dan 3 ha. Het betreft zowel “harde” als “zachte” capaciteit. De kaart is voorzien van een overzicht met de namen van de plaatsen en plannen en met de oppervlaktes van de locaties.
Woningbouwlocaties
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.
De mogelijke locaties voor Greenportwoningen in de Duin- en Bollenstreek zijn niet bij voorbaat aangewezen. Het is mogelijk dat er ook clusterlocaties worden ontwikkeld groter dan 3 ha. Dit soort clusterlocaties zijn niet opgenomen op onderstaande kaart maar zijn wel toegestaan.
Ook de mogelijke locaties voor compensatiewoningen volgens het principe ‘ruimte voor ruimte’ zijn niet bij voorbaat aangewezen. Het is mogelijk dat er clusterlocaties worden ontwikkeld groter dan 3 hectare, als dit vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit de voorkeur verdient boven meerdere kleinere locaties. Dit soort clusterlocaties zijn niet opgenomen op onderstaande kaart, maar zijn wel toegestaan.
Bedrijventerreinen
De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte wordt geboden voor bedrijventerreinen met de hoogst mogelijke milieucategorie en watergebonden bedrijventerreinen. In de Verordening ruimte is dit nader uitgewerkt.
Onderstaande kaart geeft ruimtelijke reserveringen aan voor zowel het harde als het zachte aanbod. De zachte locaties wil de provincie garanderen voor een volgende planperiode (2021-2030). Dat zijn locaties voor HMC- en watergebonden bedrijventerreinen, maar ook voor kennisintensieve bedrijventerreinen.
Om deze terreinen te garanderen geldt er voor de zachte plannen vrijwaring. In de Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee moet het aantal ruimtelijke reserveringen worden teruggebracht. Voor de terreinen in de Zuidplaspolder, Dordtse Kil IV en Gorinchem Noord is ontwikkeling op korte termijn aan de orde.
Andere stedelijke ontwikkelingen
Ook andere stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha zijn in dit Programma ruimte opgenomen. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan over sportvelden, begraafplaatsen en accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Als dergelijke voorzieningen onderdeel zijn van een op de kaarten en in de tabellen aangegeven woningbouwlocatie of bedrijventerrein is geen afzonderlijke vermelding opgenomen. Zelfstandige voorzieningen zijn wel als zodanig op de kaarten en in de tabellen opgenomen.
Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen
Tabel 1 Woningbouwlocaties | |||
gemeente | plaats | naam locatie | bruto opp in ha |
Holland Rijnland | |||
Alphen aan den Rijn | Benthuizen | Bentlanden II | 7 |
Alphen aan den Rijn | Hazerswoude | De Weidelanden | 8 |
Alphen aan den Rijn | Hazerswoude-Rijndijk | Oostvaasrtpark | 9 |
Alphen aan den Rijn | Hazerswoude-Rijndijk | Westvaartpark | 15 |
Alphen aan den Rijn | Rijnwoude | Groenendijk oost | 36 |
Alphen aan den Rijn | Zwammerdam | Limes | 5 |
Kaag en Braassem | Leimuiden | Leimuiden-West | 7 |
Kaag en Braassem | Roelofarendsveen | Braassemerland | 54 |
Kaag en Braassem | Roelofarendsveen | Centrum / Waterryck | 65 |
Kaag en Braassem | Roelofarendsveen | Nieuwe Wetering | 17 |
Katwijk | Katwijk | Locatie Valkenburg | 318 |
Lisse | Lisse | Geestwater of Poelpolder | 11 |
Nieuwkoop | Langeraar | Langeraar noordwest | 10 |
Nieuwkoop | Nieuwkoop | Buytewech noord | 17 |
Nieuwkoop | Nieuwkoop | Vrouwenakker | 3 |
Nieuwkoop | Nieuwveen | De Verwondering of Hazeweg | 21 |
Nieuwkoop | Noorden | Land van Koppen | 6 |
Nieuwkoop | Ter Aar | Ter Aar west | 4 |
Nieuwkoop | Ter Aar | Ter Aar zuidoost | 6 |
Noordwijk | Noordwijk | Bronsgeest | 27 |
Noordwijk | Noordwijk | De Nes | 6 |
Noordwijk | Noordwijk | Offem-Zuid | 27 |
Noordwijk / Noordwijkerhout | Noordwijk | Sancta Maria | 19 |
Noordwijkerhout | Noordwijkerhout | Molenweg | 3 |
Noordwijkerhout | Noordwijkerhout | St. Bavo | 14 |
Teylingen | Voorhout | Hooghkamer | 35 |
Teylingen | Voorhout | Nieuw Boekhorst of Voorhout | 56 |
Voorschoten (en Leidschendam-Voorburg) | Voorschoten | Duivenvoordecorridor | 33 (bebouwing 5) |
Haaglanden | |||
Den Haag | Den Haag | Haagse Tuinen II | 15 |
Den Haag | Den Haag | Haagse Tuinen (Madestein) | 15 |
Den Haag | Den Haag | Vroonlaan | 26 |
Leidschendam-Voorburg (en Voorschoten) | Voorburg | Duivenvoordecorridor | 33 (bebouwing 5) |
Pijnacker-Nootdorp | Pijnacker | Ackerswoude / De Wig | 31 |
Pijnacker-Nootdorp | Pijnacker | Tuindershof / Keijzershof | 34 |
Westland | De Lier | Molensloot | 27 |
Westland | Kwintsheul | Holle Watering | 16 |
Westland | Monster | De Duinen | 15 |
Westland | Monster | Monster noord | 5 |
Westland | Monster | Westmade | 66 |
Westland | Naaldwijk | Hoogeland | 7 |
Westland | Poeldijk | Poeldijk Westhof | 21 |
Westland | 's-Gravenzande | Gantel De Baak | 5 |
Westland | 's-Gravenzande | Poelkade / Het Nieuwe Water | 29 |
Westland | 's-Gravenzande | Poelpolder / Het Nieuwe Water | 30 |
Westland | Wateringen | Erasmuszone / Wippolder | 23 |
Regio Rotterdam | |||
Barendrecht | Barendrecht | Lagewei - Vrouwepolder | 24 |
Brielle | Brielle | Oude Goote | 19 |
Brielle | Vierpolders | Vierpolders | 3 |
Hellevoetsluis | Hellevoetsluis | Boomgaard / Noordwest | 56 |
Lansingerland | Bergschenhoek | Driehoek Oosteindseweg-Emmastraat | 24 |
Lansingerland | Bergschenhoek | Hoeksekade noord | 4 |
Lansingerland | Bergschenhoek | Hoeksekade noord | 9 |
Lansingerland | Berkel | Driehoek Berkel noord | 5 |
Lansingerland | Berkel | Westpolder / Bolwerk | 53 |
Lansingerland | Bleiswijk | De Hoefslag / Korenmolenweg | 10 |
Lansingerland | Bleiswijk | Schil om Bleiswijk / Merenweg | 28 |
Maassluis | Maassluis | Dijkpolder / Wilgenrijk | 91 |
Nissewaard | Zuidland | Kreken van Nibbeland | 16 |
Nissewaard | Heenvliet | Heerlijk Heenvliet | 4 |
Nissewaard | Oudenhoorn | De Akkerranden | 6 |
Rotterdam | Hoek van Holland | Buitengebied noord en oost II | 47 |
Rotterdam | Hoek van Holland | Dick van den Burgweg | 19 |
Rotterdam | Hoek van Holland | Zuidelijk strand | 32 |
Rotterdam | Rotterdam | Terbregge oost | 11 |
Westvoorne | Rockanje | De Drenkeling | 22 |
Westvoorne | Rockanje | Nieuwe Achterweg | 7 |
Drechtsteden | |||
Dordrecht | Dordrecht | Belthurepark | 113 |
Dordrecht | Dordrecht | Smitsweg | 33 |
Midden-Holland | |||
Bodegraven-Reeuwijk | Bodegraven | Weideveld 2 | 6 |
Bodegraven-Reeuwijk | Driebruggen | Groendijck-Oost | 3 |
Bodegraven-Reeuwijk | Nieuwerbrug | De Wijde Wiericke | 3 |
Bodegraven-Reeuwijk | Reeuwijk | De Steupel | 4 |
Bodegraven-Reeuwijk | Reeuwijk-Brug | Breevaart, Oude Tol fase III | 3 |
Bodegraven-Reeuwijk | Reeuwijk-Dorp | Reesvelt II | 4 |
Gouda | Gouda | Westergouwe | 144 |
Krimpenerwaard | Bergambacht | Bergambacht | 4 |
Krimpenerwaard | Haastrecht | Bos en Water | 3 |
Krimpenerwaard | Schoonhoven | Schoonhoven noord | 9 |
Krimpenerwaard | Schoonhoven | Thiendenland II | 29 |
Waddinxveen | Waddinxveen | De Triangel | 100 |
Waddinxveen | Waddinxveen | Glasparel+ | 7 |
Waddinxveen | Waddinxveen | 't Suyt / Plan Nooitgedacht | 11 |
Zuidplas | Moerkapelle | Moerkapelle noord | 28 |
Zuidplas | Moerkapelle | Moerkapelle zuid | 14 |
Zuidplas | Moordrecht | De Brinckhorst / Moordrecht west | 14 |
Zuidplas | Nieuwerkerk | Esse Zoom / Groene Zoom | 30 |
Zuidplas | Nieuwerkerk | Nieuwerkerk noord | 183 |
Zuidplas | Zevenhuizen | Zevenhuizen zuid | 56 |
Zuidplas | Zuidplas | Rode Waterparel | 140 |
Zuidplas | Zuidplas | Rode Waterparel Westlob | 53 |
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden | |||
Giessenlanden | Hoornaar | Hoornaar west | 5 |
Gorinchem | Gorinchem | Hoog Dalem | 29 |
Hardinxveld-Giessendam | Giessendam | De Blauwe Zoom | 10 |
Leerdam | Leerdam | Broekgraaf | 37 |
Molenwaard | Groot-Ammers | Onbekend | 4 |
Molenwaard | Langerak | Woonleefhart | 12 |
Molenwaard | Streefkerk | Kooikerspad | 4 |
Hoeksche Waard | |||
Binnenmaas | Heinenoord | Oosteinde fase 2b/3 | 6 |
Binnenmaas | Mijnsheerenland | Hofwijk fase 1 en 2 | 3 |
Binnenmaas | Puttershoek | Rustenburg | 6 |
Binnenmaas | 's-Gravendeel | 's-Gravendeel west | 18 |
Binnenmaas | 's-Gravendeel | Tuinzigt v/h Evides | 11 |
Cromstrijen | Numansdorp | Torensteepolder fase 1 | 15 |
Cromstrijen | Numansdorp | Torensteepolder fase 2 | 10 |
Korendijk | Goudswaard | Goudswaard oost | 3 |
Korendijk | Nieuw-Beijerland | Nieuw-Beijerland oost | 10 |
Korendijk | Piershil | Piershil zuidoost | 3 |
Korendijk | Zuid-Beijerland | Zuid-Beijerland oost | 5 |
Oud-Beijerland | Oud-Beijerland | Stougjesdijk oost | 38 |
Strijen | Strijen | Kleine Loo / Land van Essche III | 6 |
Strijen | Strijen | Strijen Oost | 22 |
Goeree-Overflakkee | |||
Goeree-Overflakkee | Dirksland | Kleine Boezem | 8 |
Goeree-Overflakkee | Goedereede | Onbekend | 9 |
Goeree-Overflakkee | Nieuwe Tonge | Nieuwe Tonge | 9 |
Goeree-Overflakkee | Ooltgensplaat | Onbekend | 6 |
Goeree-Overflakkee | Ouddorp | Grond van Breen | 9 |
Goeree-Overflakkee | Oude-Tonge | Oude Tonge | 11 |
Goeree-Overflakkee | Sommelsdijk | Onbekend | 5 |
Goeree-Overflakkee | Sommelsdijk | Onbekend | 35 |
Goeree-Overflakkee | Stad aan 't Haringvliet | Onbekend | 6 |
Goeree-Overflakkee | Stellendam | Dorpsgebied Stellendam | 13 |
Bruto opp in ha: Oppervlakte van gehele bestemmingsplan waarin de woningbouwlocatie is gelegen c.q. oppervlakte van het als woningbouwlocatie aangeduide gebied in een andersoortig gemeentelijk document. De vermelde oppervlakte kan deels ook groene ruimte en/of bestaand stads- en dorpsgebied betreffen. |
Tabel 2 Bedrijventerreinen zachte capaciteit | |||
gemeente | plaats | naam terrein | uitgeefbaar opp in ha |
Holland Rijnland | |||
Alphen aan den Rijn | Alphen aan den Rijn | Steekterpoort II | 11-21 |
Alphen aan den Rijn | Groenendijk | Groenendijk oost | 6-10 |
Alphen aan den Rijn | Hazerswoude-Rijndijk | Prinsenschouw | 11-21 |
Kaag en Braassem | Leimuiden | Drechthoek II | 7 |
Kaag en Braassem | Roelofarendsveen | Veenderveld 2 | 22-45 |
Katwijk | Valkenburg | Westpark (zuid van Tjalmaweg) | 11-21 |
Noordwijkerhout | Noordwijkerhout | 's-Gravendam oost | 11-21 |
Zoeterwoude | Zoeterwoude | Groenendijk west | 6-10 |
Teylingen | Warmond | Greenib | 3-5 |
Haaglanden | |||
Westland | Maasdijk | Honderdland fase 2 | 22-45 |
Regio Rotterdam | |||
Brielle | Brielle | Seggelant III | 11-21 |
Hellevoetsluis | Hellevoetsluis | Kickersbloem 3 | 46-99 |
Nissewaard | Geervliet | Geervliet oost (Bernissester) | 22-45 |
Rotterdam | Hoek van Holland | Haak-Kulkweg (waterweg noord) | 22-45 |
Rotterdam | Rotterdam | Science en Business Park | 46-99 |
Drechtsteden | |||
Dordrecht | Dordrecht | Dordtse Kil IV | 46-99 |
Midden-Holland | |||
Bodegraven-Reeuwijk | Nieuwerbrug | Werklint* | 3-5 |
Bodegraven-Reeuwijk | Reeuwijk-Brug | Zoutman west | 6-10 |
Krimpenerwaard | Bergambacht | Nieuwe Wetering Kruiswijk | 3-5 |
Krimpenerwaard | Lekkerkerk | Lekkerkerk oost | 3-5 |
Krimpenerwaard | Stolwijk | Zuidelijke Entree | 3-5 |
Waddinxveen | Waddinxveen | Business Park Vredenburg | 6-10 |
Waddinxveen | Waddinxveen | Logistiek Park A12 | 22-45 |
Waddinxveen | Waddinxveen | Milieupark A12 noord | 22-45 |
Zuidplas | Nieuwerkerk aan den IJssel | A20 noord | 22-45 |
Zuidplas | Nieuwerkerk aan den IJssel | A20 zuid | 22-45 |
Zuidplas | Zevenhuizen | Knibbelweg oost | 46-99 |
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden | |||
Gorinchem | Gorinchem | Groote Haar (Gorinchem noord) | 22-45 |
Hardinxveld-Giessendam | Hardinxveld | Het Oog | 6-10 |
Hoeksche Waard | |||
Korendijk | Zuid-Beijerland | Zuid-Beijerland uitbreiding | 3-5 |
Strijen | Strijen | Verlengde Edisonlaan | 3-5 |
Goeree-Overflakkee | |||
Goeree-Overflakkee | Nieuwe Tonge | De Tram uitbreiding | 3-5 |
Goeree-Overflakkee | Stellendam | Noordereiland | 6-10 |
* Bodegraven-Reeuwijk: Werklint: Optie slechts bedoeld voor bedrijven die worden uitgeplaatst in het kader van de Transformatievisie Oude Rijnzone |
Tabel 3 Bedrijventerreinen harde capaciteit | |||
gemeente | plaats | naam terrein | uitgeefbaar opp in ha |
Holland Rijnland | |||
Nieuwkoop | Nieuwveen | Schoterhoek II | 6-10 |
Noordwijk | Noordwijk | 's-Gravendijck | 3-5 |
Noordwijkerhout | Noordwijkerhout | Delfweg uitbreiding | 6-10 |
Katwijk | Rijnsburg | Klei-Oost-Zuid | 25 |
Katwijk | Rijnsburg | Vinkenwegzone | 4-6 |
Katwijk | Valkenburg | Tjalmastrook Noord Westpark 2 | 11 |
Teylingen | Sassenheim | Oosthoutlaan | 6 |
Haaglanden | |||
Delft | Delft | Harnaschpolder | 22-45 |
Westland | Naaldwijk | Trade Park Westland Mars | 11-21 |
Regio Rotterdam | |||
Lansingerland | Bergschenhoek | Leeuwenhoekweg | 6-10 |
Lansingerland | Berkel | Oudeland | 46-99 |
Lansingerland | Bleiswijk | Bleizo / Hoefweg zuid | 22-45 |
Ridderkerk | Ridderkerk | Nieuw Reijerwaard | 46-99 |
Brielle | Brielle | Seggelant 2 | 6-10 |
Vlaardingen | Vlaardingen | De Vergulde Hand west | 11-21 |
Midden-Holland | |||
Bodegraven-Reeuwijk | Bodegraven | Groote Wetering II | 3-5 |
Krimpenerwaard | Bergambacht | Nieuwe Wetering | 3-5 |
Krimpenerwaard | Schoonhoven | Zevender | 11 |
Zuidplas | Nieuwerkerk aan den IJssel | Hooge Veenen III, fase 2 | 3-5 |
Zuidplas | Zevenhuizen | Plantagekwadrant (Het Nieuwe Midden) | 11-21 |
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden | |||
Giessenlanden | Schelluinen | Schelluinen west | 11-21 |
Leerdam | Schoonrewoerd | Schoonrewoerd | 6-10 |
Hoeksche Waard | |||
Binnenmaas | Binnenmaas | Reedijk uitbreiding | 6-10 |
Binnenmaas | Blaaksedijk | Regionaal bedrijventerrein Hoeksche Waard 2e fase | 22-45 |
Binnenmaas | Blaaksedijk | Regionaal bedrijventerrein Hoeksche Waard 3e fase | 11-21 |
Binnenmaas | Puttershoek | Suikeruinie (voormalige) | 11-21 |
Cromstrijen | Numansdorp | Proeftuin | 10 |
Oud-Beijerland | Oud-Beijerland | Hoogewerf oost | 6-10 |
Goeree-Overflakkee | |||
Goeree-Overflakkee | Oude-Tonge | Bedrijvenpark Oostflakkee | 6-10 |
Tabel 4 Andere stedelijke ontwikkelingen | |||
gemeente | plaats | naam terrein | uitgeefbaar opp in ha |
Drechtsteden | |||
Sliedrecht | Sliedrecht | Recreatief Knooppunt Sliedrecht | 20 |
Haaglanden | |||
Westland | Honselersdijk | Horti Campus | 20 |
Holland Rijnland | |||
Leiden | Leiden | Volkstuinen Oostvlietpolder | 3 |
Regio Rotterdam | |||
Sportvelden Bernisse Noord | Heenvliet / Geervliet | Nissewaard | 7 |
Verdichting, herstructurering en transformatie zijn een financieel zware opgave. Rijkssubsidies voor verstedelijking en stedelijke vernieuwing zijn c.q. worden afgebouwd en het investeringsvermogen van woningcorporaties is verminderd.
Operationeel doel | Transformeren van gebieden naar een andere functie, daar waar die functie meer passend is zowel vanuit kwaliteit als vanuit behoefte |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: Afspraken met gemeenten over transformatiegebieden Verordening ruimte |
Diverse locaties in en nabij het stedelijk gebied zullen een andere functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de Vlietzone, de Binckhorst in Den Haag of Stadshavens in Rotterdam. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Op een beperkt aantal plekken richt de transformatie zich vooral op de herontwikkeling naar gemengd stedelijk gebied. Dit gaat gepaard met een meer intensieve benutting van de ruimte rekening houdend met de ligging ten opzichte van het openbaar vervoernetwerk. Aan de rand van de steden gaat het vooral om het combineren van stedelijke functies met recreatieve en groene functies.
De provincie wil ook ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In de monitor van de Visie ruimte en mobiliteit zal worden bijgehouden in hoeverre er op deze terreinen verdringing plaatsvindt.
In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.
Bij transformatie van terreinen met categorie 3 en hoger alsmede watergebonden bedrijventerreinen dient de gemeente in het bestemmingsplan aan te geven of het, gelet op de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, noodzakelijk is binnen de regio te voorzien in compensatie van het bedrijventerrein, en zo ja, waar die compensatie zal plaatsvinden.
Belangrijke tranformatiegebieden:
Bedrijventerrein Binckhorst, gemeente Den Haag
Bedrijventerrein Binckhorst is een gemengd bedrijventerrein, waar enkele watergebonden bedrijven gevestigd zijn. Het gaat om het afvaloverslagstation van de AVR en om twee beton-metselzandcentrales. De Binckhorst wordt getransformeerd naar gemengd stedelijk gebied, waar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Het Stadsgewest Haaglanden heeft een onderzoek verricht naar alternatieven voor de uit te plaatsen milieuhinderlijke en watergebonden bedrijvigheid. Dit onderzoek heeft vooralsnog geen haalbare alternatieven opgeleverd. Daarom ligt het accent nu op optimale inpassing. Hierbij geldt het provinciale doel om voldoende ruimte voor watergebonden bedrijven en in milieucategorie 4 en hoger te houden. Binnen de milieucontour van de betoncentrale mag geen woningbouw gerealiseerd worden.
Vlietzone, gemeente Den Haag
Voor de Vlietzone heeft de gemeente in overleg met Rijswijk en Leidschendam-Voorburg een gebiedsperspectief vastgesteld. In dit perspectief wordt ingegaan op de verbetering van de groene kwaliteiten van de Vlietzone en op de reservering voor een mogelijk toekomstige verstedelijking, passend bij de uitgangspunten van de verschillende deelgebieden. De provincie hecht aan de groene kwaliteiten. In het perspectief wordt ook ingegaan op de wijze waarop initiatieven en ontwikkelingen door de betrokken gemeentebesturen in procedure worden genomen.
Stadshavens – gemeente Rotterdam
Als de kavels op de Tweede Maasvlakte worden uitgegeven, ontstaat ruimte voor een herverkaveling van het havenindustrieelcomplex. Er vinden verschuivingen van functies plaats, onder andere binnen Stadshavens. Deze gebieden worden getransformeerd naar de beoogde gemengde, stedelijke woonwerkmilieus in delen van het havengebied. Voor de provincie is het belangrijk dat de transformatie bijdraagt aan de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie, waarbij rekening wordt gehouden met kwalitatieve vraagontwikkelingen op de regionale woningmarkt en het versterken van de mainportfunctie.
BleiZo
Nu duidelijk is dat er geen factory outlet center wordt gerealiseerd, is het van belang Bleizo op een andere manier te ontwikkelen. In 2018 zal station Bleizo gerealiseerd worden. Het is voor de provincie bespreekbaar om Bleizo programmatisch over te hevelen van de Stadsregio Rotterdam naar Stadsgewest Haaglanden. Bleizo kan daarna worden toegevoegd als kantorenlocatie. De provincie beschouwt Prisma als een deel van Bleizo en uitplaatsing van het Woonhart Zoetermeer naar een deel van Prima wordt niet op voorhand uitgesloten. Leisure ziet de provincie als een positieve ontwikkeling.
Recreatief knooppunt Sliedrecht
De Merwedezone biedt een ontwikkelingskader voor het regiopark met recreatieve knooppunten. Ten behoeve van het recreatief knooppunt Sliedrecht moeten sportvelden worden uitgeplaatst van een bedrijventerrein naar een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De uitplaatsing van de sportvelden moet plaatsvinden in combinatie met de knooppuntontwikkeling Sliedrecht.
Uitgangspunt bij de ontwikkeling van het regiopark moet zijn dat de verrommeling wordt tegengegaan, dat de agrarische bedrijfsvoering wordt gerespecteerd en dat de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied worden behouden en versterkt.
Transformatie van glastuinbouwgebieden
Naast bovengenoemde transformatiegebieden is er nog een aantal niet duurzame (of verouderde) glastuinbouwgebieden waar transformatie zal gaan plaatsvinden. Deze transformatiegebieden met niet duurzaam glas hebben de aanduiding transformatie op kaart 1 “Transformeren, herstructureren en verdichten” van het Programma ruimte:
Deze gebieden kunnen transformeren naar een andere functie. De nog aanwezige glastuinbouwbedrijven vallen op grond van de Verordening ruimte 2014 onder de regeling voor verspreid glas, dit houdt in dat per bedrijf een oppervlakte van maximaal 2 ha glas mogelijk is.
Operationeel doel | Voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen en woonmilieus |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken over regionale woonvisies |
Dit doel wordt hierna uitgewerkt op vijf punten:
1. Behoefte en plancapaciteit
Ontwikkeling kwantitatieve woningbehoefte
De woningbehoefteraming (WBR) en de Bevolkingsprognose (BP) zijn het uitgangspunt voor het overleg met de regio's over de reële behoefte aan woningen. De WBR gaat uit van het binnenlands migratiesaldo nul per regio, terwijl de BP uit gaat van een prognose over binnenlandse migratiebewegingen. Daarnaast voert de provincie een kwalitatieve woningmarktverkenning uit op basis van het landelijke woningbehoefteonderzoek (het WoON). Het gaat daarbij om de behoefte aan woningen per financieringsvorm/prijsklasse en woonmilieu. De ramingen en de verkenning worden elke drie jaar uitgevoerd. Deze versies zijn van 2013.
Tabel Toename gewenste woningvoorraad
Regio/subregio | WBR 2012-2019 | WBR 2020-2024 | WBR 2025-2029 | WBR 2012-2029 | WBR 2030-2039 |
Holland Rijnland | 17.660 | 8.006 | 5.954 | 31.620 | 4.872 |
Wv Rijnstreek | 3.144 | 1.500 | 1.052 | 5.696 | 271 |
Wv Overig Holland Rijnland | 14.516 | 6.506 | 4.902 | 25.924 | 4.601 |
Haaglanden | 46.288 | 27.678 | 26.412 | 100.368 | 47.072 |
Stadsregio Rotterdam | 27.409 | 16.244 | 13.794 | 57.447 | 17.067 |
Wv Voorne-Putten | 3.674 | 1.018 | -290 | 4.402 | -2.734 |
Wv Overig Stadsregio Rotterdam | 23.735 | 15.226 | 14.084 | 53.045 | 19.801 |
Drechtsteden | 5.920 | 2.299 | 1.334 | 9.553 | -7 |
Midden-Holland | 6.875 | 3.055 | 1.922 | 11.852 | 753 |
Wv Bodegraven-Reeuwijk, Boskoop | 1.520 | 802 | 552 | 2.874 | 377 |
Wv Gouda, Waddinxveen, Zuidplas | 3.763 | 1.649 | 1.209 | 6.621 | 998 |
Wv Krimpenerwaard | 1.592 | 604 | 161 | 2.357 | -622 |
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden | 3.806 | 1.643 | 924 | 6.373 | 606 |
Hoeksche Waard | 1.622 | 799 | 240 | 2.661 | -1.207 |
Goeree-Overflakkee | 901 | 511 | 344 | 1.756 | -153 |
Zuid-Holland | 110.481 | 60.235 | 50.194 | 221.630 | 69.003 |
Regio/subregio | BP 2012-2019 | BP 2020-2024 | BP 2025-2029 | BP 2012-2029 | BP 2030-2039 |
Holland Rijnland | 19.498 | 9.818 | 8.113 | 37.429 | 8.033 |
Wv Rijnstreek | 2.955 | 1.288 | 666 | 4.909 | -383 |
Wv Overig Holland Rijnland | 16.543 | 8.530 | 7.447 | 35.520 | 8.416 |
Haaglanden | 46.391 | 24.860 | 21.859 | 93.110 | 38.597 |
Stadsregio Rotterdam | 26.434 | 14.464 | 11.805 | 52.703 | 14.157 |
Wv Voorne-Putten | 3.904 | 1.346 | 243 | 5.493 | -2.417 |
Wv Overig Stadsregio Rotterdam | 22.530 | 13.118 | 11.562 | 47.210 | 16.574 |
Drechtsteden | 5.063 | 2.679 | 2.223 | 9.965 | 1.225 |
Midden Holland | 6.153 | 5.242 | 4.584 | 15.979 | 4.105 |
Wv Bodegraven-Reeuwijk, Boskoop | 1.361 | 764 | 540 | 2.665 | 150 |
Wv Gouda, Waddinxveen, Zuidplas | 3.391 | 4.203 | 4.120 | 11.714 | 5.022 |
Wv Krimpenerwaard | 1.401 | 275 | -76 | 1.600 | -1.067 |
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden | 3.386 | 1.663 | 1.089 | 6.138 | 456 |
Hoeksche Waard | 2.307 | 539 | -69 | 2.777 | -1.680 |
Goeree-Overflakkee | 1.007 | 444 | 235 | 1.686 | -277 |
Zuid-Holland | 110.239 | 59.709 | 49.839 | 219.787 | 64.616 |
Overzicht per (sub)regio van WBR 2013 en BP 2013, ingedeeld naar bestuurlijke regio’s, daarbinnen uitgesplitst naar subregio’s in regio’s waarvan een deel uitmaakt van de Zuidvleugel of als anticipeergebied is benoemd. De WBR gaat per definitie uit van migratiesaldo nul en dus exclusief bovenregionale afspraken.
In een aantal stedelijke (subregio's) is de in de bevolkingsprognose (BP) 2013 voorspelde huishoudensgroei lager dan die in de WBR 2013. De afgelopen jaren was sprake van een oplopend woningtekort in deze gebieden en een licht binnenlands vertrekoverschot naar omliggende landelijke (sub)regio’s. Deze trend is doorgetrokken in de BP 2013. De BP 2013 heeft daarmee meer het karakter van een scenario (wat gebeurt er als deze ontwikkeling zich op de lange termijn doorzet) dan een voorspelling met een grote mate van waarschijnlijkheid. De inzet van de provincie is om met de stedelijke regio’s het gesprek aan te gaan op welke manier kan worden ingespeeld op de veranderende woningmarkt, zodat aan de maatschappelijke vraag kan worden voldaan en in die regio’s de woningtekorten niet steeds verder oplopen. Daarmee kan ook het risico worden verminderd dat anticipeergebieden op de korte termijn stedelijke druk opvangen en op de lange termijn met extra grote overschotten worden geconfronteerd.
Ontwikkeling woningbehoefte naar woonmilieu en prijsklasse
De provincie heeft in 2013 een woningmarktverkenning (WMV) laten uitvoeren op basis van het meest recente landelijk Woningbehoefte Onderzoek Nederland (het WoON). De resultaten daarvan dienen als uitgangspunt voor het overleg met de regio over de te accommoderen behoefte naar woonmilieus en prijsklasse. De bestaande regionale woonvisies gaan uit van de woningmarktverkenning uit 2010, die de periode betrof tot 2020. De WMV 2013 loopt tot 2030. De resultaten van de verkenning en de duiding daarvan voor het beleid zijn samengevat in de bijlage bij het Programma ruimte. Daarin staan ook tabellen met een uitsplitsing naar (sub)regio en naar periode. De belangrijkste conclusies en beleidslijnen voor de ruimtelijke vertaling daarvan zijn als volgt.
Woonmilieus
De vraag naar centrumstedelijke, buitencentrum en centrumdorpse milieus is beduidend groter dan die was in 2010. De vraag naar landelijke woonmilieus neemt af.
De vraag naar woonmilieus is maar voor een deel onderling uitwisselbaar. Als te weinig wordt voorzien in de vraag naar stedelijke woonmilieus, dan zal maar een klein deel van de vragers kiezen voor een dorps of landelijk woonmilieu en zal het woningtekort in de steden oplopen.
Voor de ruimtelijke vertaling van de behoefte naar locaties gaan wij uit van de volgende lijn. Nieuwe woningen in centrumstedelijke, buitencentrum- en centrumdorpse woonmilieus kunnen alleen in bestaand stads- en dorpsgebied worden gebouwd. Nieuwe woningen in groenstedelijke en dorpse milieus kunnen zowel binnen als buiten BSD worden gebouwd. Uit oogpunt van agglomeratiekracht is het een voordeel als ook die woningen kunnen worden gerealiseerd in bestaande groenstedelijke en dorpse wijken.
Prijsklasse
Vooral het aantal huishoudens met lage inkomens neemt toe. In de hoogste inkomensgroep neemt het aantal huishoudens af.
Dit leidt tot een grotere behoefte aan sociale huurwoningen dan in de WMV 2010 is geraamd.
De omvang van het gewenste bouwprogramma voor sociale huurwoningen wordt echter vooral bepaald door keuzes die gemeenten en corporaties maken over sloop, verkoop van huurwoningen, huurharmonisatie en huisvestingsbeleid. De provincie vindt het belangrijk dat die partijen in regionaal verband daarover afspraken maken.
Raming plancapaciteit
Het Programma ruimte bevat in de bijlage een indicatieve raming van plancapaciteit voor woningbouw per (sub)regio. Deze raming is voor de periode tot 2020 gebaseerd op (ontwerp)regionale woonvisies voor die periode. Voor de totale capaciteit is uitgegaan van de door gemeenten ingevulde provinciale planmonitor wonen. De werkelijke plancapaciteit voor die periode, in het bijzonder de zachte capaciteit, ligt doorgaans hoger.
Voor de periode tot 2020 zijn de regio’s er in geslaagd om de plancapaciteit zo te faseren en doseren dat de balans tussen vraag en aanbod sterk is verbeterd. Voor de periode na 2020 is in de stedelijke regio’s een punt van aandacht dat een deel van de uitgefaseerde plannen mogelijk niet meer aansluit op de kwalitatieve behoefte van die periode. Voor de landelijke regio’s is dit risico beduidend groter omdat de kwantitatieve behoefte daar in die periode sterk terugloopt.
2. Regionale woonvisies
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast. Hierin bepalen gemeenten de gewenste gezamenlijke ontwikkelrichting voor woningbouw en de woonkwaliteiten. De woonmilieubalans is een vertaling van de gewenste kwaliteiten. De provincie gaat daarbij uit van de vijfledige indeling in woonmilieus die het onderzoeksbureau ABF onderscheidt. Gemeenten benoemen gezamenlijk de kwalitatieve omschrijvingen van woningbouwkansen in de regio en de vergelijkbaarheid tussen locaties. De provincie verwacht dat de regio’s uiterlijk 1 juli 2015 hun woonvisies op basis van de WBR/BP 2013 hebben geactualiseerd.
Regionale woonvisies worden gemaakt voor één of meerdere woningmarktgebieden. Gedeputeerde Staten maken in overleg met de regio’s en gemeenten een indicatieve referentiekaart voor een indeling in woningmarktgebieden.
De regionale woonvisie bevat een realistisch en regionaal afgestemd kwalitatief en kwantitatief woningbouwprogramma, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Hierbij vraagt de provincie rekening te houden met onderstaande punten:
3. Terugvalopties
Indien nodig hanteert de provincie de volgende terugvalopties:
4. Planreductie
Uit een regionale woonvisie of bij gebreke daarvan de toepassing van de terugvaloptie kan blijken dat een plan structureel niet meer nodig is. Dan is planreductie aan de orde. De provincie zal dan in overleg gaan met de betreffende gemeente op welke wijze en termijn het betreffende plan een andere bestemming kan krijgen. Uiteraard is daarbij ook relevant of er al een woonbestemming is gevestigd of nog niet. Voorts ligt het voor de hand dat de aanduiding op de kaart met uitleglocaties van meer dan 3 ha in het Programma ruimte (indien van toepassing) dan wordt verwijderd.
Aanvaarding van de regionale woonvisie waarin een bestemde locatie niet meer is opgenomen leidt op zichzelf niet tot een uit de verordening voortvloeiende verplichting om het bestemmingsplan te herzien. Dat gegeven biedt ruimte voor maatwerkafspraken tussen provincie en gemeente.
5. Bestuurlijke afspraken
De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van woningbouw. Dit neemt niet weg dat bestemmingsplannen voor locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan de Verordening ruimte (waaronder de Ladder voor duurzame verstedelijking) en het Programma ruimte (waaronder de stappen die in deze paragraaf beschreven staan onder 1 en 2). De afspraken met de gemeente Nieuwkoop in het kader van de Noordse Buurt vormen hier ten aanzien van de verstedelijkingsafspraken een uitzondering op voor wat betreft het hanteren van de bestaande bovenregionale verstedelijkingsafspraken.
Afspraken van lokale of regionale aard betreffen bijvoorbeeld W4 en de Oude Rijnzone. Deze afspraken blijven uitgangspunt voor de provincie, maar gewijzigde omstandigheden kunnen voor alle partijen aanleiding geven voor heroverweging. Dit gebeurt bij voorkeur in het kader van (actualisering van) regionale woonvisies. Bij bestuurlijke afspraken op een lokale of subregionale schaal gaat het om het voorzien in een deel van de regionale woningbehoefte: de afspraken komen dus niet bovenop de regionale behoefteraming uitgaande van binnenlandsmigratiesaldo nul.
In de gemeente Nieuwkoop wordt de verouderde glastuinbouwlocatie Noordse Buurt gesaneerd. Dit vindt plaats om de kwaliteit van het landschap, de waterhuishouding, de waterkwaliteit en de ecologische structuur rondom het Natura2000-gebied de Nieuwkoopse Plassen te verbeteren. Om de glassanering in de Noordse Buurt te financieren, is met de gemeente Nieuwkoop overeengekomen 430 woningen boven de behoefteraming te realiseren, aansluitend aan een vijftal kernen.
In de gemeente Maassluis biedt de locatie Dijkpolder de mogelijkheid om invulling te geven aan een woningvraag die in deze subregio slechts in uitleglocaties gerealiseerd kan worden. In de Dijkpolder kan woningbouw ontwikkeld worden die aansluit bij de verhoudingen 80% binnenstedelijk bouwen en 20% in uitleglocaties, zoals in de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel is opgenomen. In de komende 10 jaar bestaat er voldoende perspectief voor de ontwikkeling van de eerste fase van Dijkpolder (met een bandbreedte van ca 300 tot 1150 woningen).
Met de gemeente Zoeterwoude is in het kader van de bestuursovereenkomst inzake het HOV-Net Zuid Holland Noord van 17 mei 2013 de afspraak gemaakt dat zij minimaal 300 woningen zal realiseren. De provincie gaat akkoord met een woningbouwprgramma van 325 woningen in Meerburg. De gemeente Zoeterwoude wordt verzocht om met de gemeente Leiden en Leiderdorp verder in overleg te treden voor het maken van afspraken, zodat deze programmering regionaal kan worden ingepast.
Met de gemeente Voorschoten en Leidschendam Voorburg zijn bestuurlijke afspraken gemaakt voor de ruimtelijke invulling van de Duivenvoordecorridor. De afspraken zijn gericht op het realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en het waarborgen van een duurzame recreatiefunctie in een overwegend groen landschap. Dit betekent dat, ondanks dat de Duivenvoordecorridor gelegen is in een gebied met beschermingscategorie 1, waar aanpassing en transformatie niet is toegestaan, deze afspraken wel uitgevoerd kunnen worden. Voorwaarden hiervoor zijn:
Operationeel doel | Voorzien in huisvesting voor kort- en lang verblijvende arbeidsmigranten |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: faciliteren bij de aanpak van knelpunten |
Arbeidsmigranten zijn belangrijk voor de Nederlandse economie. In de greenports maar ook in de Rotterdamse haven werken veel arbeidsmigranten. Hun huisvesting vraagt om specifieke oplossingen. Arbeidsmigranten die zich slechts voor kortere tijd in Nederland vestigen, kunnen tijdelijke woonruimte vinden in de vorm van short stay of logies. Deze accommodaties kunnen gerealiseerd worden in tijdelijke en permanente bouwwerken. Uitgangspunt is dat het hier gaat om normale stedelijke functies waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.
Operationeel doel | Realiseren van de 600 greenportwoningen zoals afgesproken in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek. Deze 600 woningen maken onderdeel uit van de verstedelijkingsafspraken voor de Duin- en Bollenstreek. De opbrengsten van deze woningen komen ten goede aan de GOM. |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken met Duin- en Bollenstreek |
In het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek heeft de provincie afspraken gemaakt over de realisering van 600 greenportwoningen in de Duin- en Bollenstreek. Aan deze afspraak zijn onderstaande voorwaarden verbonden:
Operationeel doel | Realiseren van de bovenregionale woningbouwopgave conform bestuurlijke afspraken |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: Bestuurlijke afspraken: onder meer over de woningbouw op het voormalige vliegveld Valkenburg |
De provincie heeft voor vier locaties bestuurlijke afspraken gemaakt om een bovenregionale woningbouwopgave te realiseren. Het gaat om:
Duin- en Bollenstreek
De Duin- en Bollenstreek heeft tot 2030 een eigen woningbouwbehoefte van 11.000 woningen en een bovenregionale behoefte van 4600 woningen plus 600 greenportwoningen. Verdere fasering en dosering van dit woningbouwprogramma volgt in het kader van de regionale woonvisie Holland Rijnland. De Verstedelijkingsafspraak dat de 4.900 woningen tot 2020 uit de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek voor bovenregionale opvang zijn, wordt als uitgangspunt beschouwd.
Valkenburg
Ten behoeve van de ontwikkeling van locatie Valkenburg, heeft de Stuurgroep Valkenburg een Masterplan vastgesteld. Op het voormalig vliegveld wordt een woningbouwprogramma tot maximaal 5000 woningen geaccommodeerd, met bovenregionale betekenis.
Onze ambitie is een integrale gebiedsontwikkeling van het vliegveld naar duurzame woon-, werk- en recreatiemilieus. Er wordt daarbij uitgegaan van een vraaggerichte bronpunten benadering die start ten noorden van de korte landingsbaan. Een groenblauw raamwerk dient als drager voor de ontwikkeling. Inzet is om aan te sluiten bij de bestaande (landschappelijke) karakteristiek. Het topmilieu zal gerealiseerd worden in het zuidelijk deel van de locatie, waarbij gestreefd wordt om het bestaande open groene karakter van de zuidzijde van de locatie zo lang mogelijk te respecteren. Conform de wens van PS streeft de provincie naar een zo breed mogelijke groene buffer om zo een passende tegenhanger te ontwikkelen van de stedelijke dynamiek rondom. Indien uit de behoefteraming naar voren komt dat er minder woningen in het topmilieu nodig zijn dan de geplande 500, dan wordt de grond die hierdoor niet bebouwd wordt toegevoegd aan de Groene Bufferzone. In elke fase van de ontwikkeling is er bijzondere aandacht voor de vormgeving van de stadsranden en de mogelijkheid van doorgaande routes. Tijdelijk gebruik van de locatie tijdens de gefaseerde ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.
Gezien de nieuwe situatie op de woningmarkt is een vraaggestuurde aanpak waarbij het programma gedoseerd en gefaseerd wordt ontwikkeld noodzakelijk. Hierbij is afstemming over de woningbehoefte binnen de regio en met regio-overstijgende woningmarkten een voorwaarde. Wij gaan er vanuit dat eventuele ongewenste concurrentie tussen locaties in het kader van de woningbouwprogrammering van Holland Rijnland c.q. de Leidse regio inzichtelijk wordt.
De provincie wil graag met de Stuurgroep Valkenburg en andere stakeholders in overleg treden om tot een gedeelde uitvoeringsstrategie te komen.
De ontwikkeling van Valkenburg zal nader worden beoordeeld in het kader van het bestemmingsplan, inclusief een bij het bestemmingsplan te voegen ruimtelijk kwaliteitsbeeld, dat is aangesloten op het ruimtelijke kwaliteitskader zoals geformuleerd in de Verordening ruimte. Daarnaast is een met Holland Rijnland c.q. de Leidse regio afgestemd woningbouwprogramma voor Valkenburg van belang.
Zuidplaspolder
De Zuidplaspolder is een strategisch duurzame reservering voor woningbouw. Het accommoderen van de marktvraag en ontwikkelen op het juiste moment staan centraal. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, wanneer het locaties betreft die buiten het bestaande stads- en dorpsgebied liggen. Voor zover deze locaties in bestemmingsplannen zijn vastgelegd behoeft de Ladder voor duurzame verstedelijking niet meer doorlopen te worden. Er wordt vanuit gegaan dat de meeste woonmilieus in voldoende mate binnen het bestaande stads- en dorpsgebied kunnen worden opgevangen. Volgens de huidige inzichten is er onvoldoende ruimte elders in de Zuidvleugel om de vraag naar dorpse en landelijke woonmilieus te kunnen accommoderen. Nieuwe dorpse woonmilieus worden in eerste instantie ontwikkeld in aansluiting op de bestaande kernen van Moerkapelle en Zevenhuizen. Landelijke woonmilieus kunnen ontwikkeld worden in de Rode Waterparel/Nieuwerkerk-Noord en het Nieuwe Midden.
De planning zoals opgenomen in de Herijkingsstudie (7.000 woningen tot 2030 in dorpse en landelijke woonmilieus) wordt als basis gehanteerd. Het gaat daarbij om een indicatie, niet om een streefaantal of ambitie.
Knoop Leiden West
In de Overeenkomst Knoop Leiden West is een stelsel van bestuurlijke afspraken gemaakt voor een integrale ontwikkeling van de “Knoop” in samenhang met andere projecten in de As Leiden-Katwijk. De afspraken voor de ontwikkeling van woningen op de locaties Rijnfront-Noord, Rijnoevers, Frederiksoord Zuid (Oegstgeestse deel), de locatie Rijnoevers (meest zuidelijke eiland) en Rijnfront Zuid. De provincie gaat er vanuit dat deze ontwikkeling ook wordt verwerkt in de regionale woonvisie voor Holland Rijnland en zal zonodig in overleg treden over de fasering en dosering van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Topmilieus
Voor het leveren van een bijdrage aan een (internationaal) vestigingsklimaat zijn ruimtelijke reserveringen essentieel voor wonen in het zogeheten ‘topmilieu’. Het gaat om woningbouw met een lage dichtheid van 5 tot 10 woningen per hectare, gekoppeld aan investeringen in het landschap. De woningen hebben een verkoopprijs (vrij op naam) van meer dan 600.000 euro (prijspeil 2013). In het portefeuillehoudersoverleg Wonen en Verstedelijking is afgesproken dat vier locaties voor deze categorie hun ruimtelijke reservering behouden. Dit zijn: Dordrecht Belthurepark, Zuidplas Rode Waterparel, een deel van Valkenburg en een deel van de Westlandse Zoom.
Operationeel doel | Verblijfsgerechtigden krijgen tijdig een passende woning aangeboden |
Realisatiemix | Huisvestingswet Gemeentelijke huisvestingsverordening |
De provincie heeft op basis van de Huisvestingswet een wettelijke toezichthoudende taak op de huisvesting van statushouders (veelal in de sociale woningbouw). Het Rijk stelt de taakstelling vast per gemeente. Verblijfsgerechtigden worden door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) toegewezen aan gemeenten. De provincie ziet erop toe dat de gemeenten deze taak goed en adequaat uitvoeren.
Operationeel doel | Woningzoekenden kunnen zich vrij vestigen in Zuid-Holland |
Realisatiemix | Huisvestingsverordening Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken over vrije vestiging in de regionale woonvisies |
De provincie heeft op basis van de Huisvestingswet een wettelijke toezichthoudende taak op de inhoud van lokale huisvestingsverordeningen. Het uitgangspunt van de provincie is vrije vestiging in Zuid-Holland. Dat betekent dat eventuele lokale vestigingsbeperkingen moeten worden afgebouwd, onder andere door het afbouwen van schaarste in de sociale woningvoorraad.
In het kader van de intrekking van de wet op de WGR-plusregio’s krijgt de provincie de bevoegdheid om op verzoek van één of meer gemeenten, regio’s aan te wijzen waarbinnen de huisvestingsverordening op regionale schaal moet worden vastgesteld. Zodra de wettelijke taak is vastgelegd zal de provincie in het Programma ruimte een regio-indeling toevoegen waarbij de samenhang in de woningmarkt het bepalend criterium is.
Operationeel doel | Voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve vraag voor bedrijventerreinen in 2030 |
Realisatiemix | Verordening ruimte Van kwantitatief programmeren naar kwalitatief programmeren. Komende periode wordt verkend hoe deze verandering te maken. Uitvoeirngsstrategie Regionale Economie |
De provincie streeft naar een concurrerend vestigingsklimaat. Daarvoor dienen bedrijven voldoende passende ruimte tot hun beschikking te hebben om te kunnen ondernemen. Door afnemende vraag naar ruimte is het aanbod van bedrijventerreinen tot 2030 over het algemeen voldoende. Tegelijkertijd voldoet het bestaande aanbod niet altijd aan de gewenste kwaliteit. Dat vraagt om een aanpak gericht op kwaliteit van het aanbod in plaats van kwantiteit en het beter benutten van het bestaande aanbod van bedrijventerreinen.
De focus op kwaliteit vraagt tevens om een andere houding van de provincie. Elk gebied kent andere opgaven, andere spelers en andere coalities. De opgave wordt om ruimte te geven aan lokale en regionale initiatieven die bijdragen aan de gewenste kwaliteit. Daarbij passen maatwerk, flexibiliteit en een verbindende rol van de provincie. Dat heeft gevolgen voor de programmeringsopgaven en de ruimtelijke reserveringen voor bedrijventerreinen in de verschillende regio’s.
De provincie wil ook meer flexibiliteit voor gemeenten mogelijk maken. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 schept de provincie de mogelijkheid om te transformeren, om beter te kunnen inspelen op de vraag. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 3 is functiemenging alleen mogelijk wanneer de belangen van bedrijven niet worden geschaad.
Bedrijventerreinen waar bedrijven gevestigd zijn van categorie 3 en hoger (HMC) en watergebonden bedrijven, mogen worden getransformeerd naar een andere functie. Het aantal hectare dat wordt getransformeerd, moet door de gemeente wel worden gecompenseerd, tenzij aangetoond kan worden dat er geen behoefte is. Deze behoefte moet zijn afgestemd in regionaal verband en aangegeven moet worden waar de eventuele compensatie zal plaatsvinden.
Programmeren
In de kolom T + IJV (transformatie en ijzeren voorraad) in de onderstaande tabel is onder andere de vervangingsvraag opgenomen. De vraag voor de vervanging en transformatie bedraagt voor de periode 2021 tot 2030 2% tot 2,5% van de totale voorraad. In de behoefteramingen wordt daarnaast een zogenaamde ‘ijzeren voorraad’ gehanteerd. Het gaat hier om de voorraad die direct uitgeefbaar is en daarom op voorhand beschikbaar moet zijn. De omvang hiervan is bepaald op de vraagbehoefte voor drie tot vijf jaar.
Op basis van de behoefteramingen uit 2012, zijn in onderstaande tabel – waar mogelijk - de vraag en aanbodcijfers uitgesplitst naar subregio. Deze totale vraag per regio is overgenomen uit de beleidsvisie Regionale Economie en Energie 2012-2015. Voor de subregio’s is de transformatievraag niet bekend. De regionale bedrijventerreinenvisies schetsen een actueel beeld van de transformatievraag.
De kolom ‘hard aanbod’ omvat het aanbod waarvoor een bestemmingsplan van kracht is; de kolom ‘zacht aanbod’ het aanbod waarvoor in het provinciaal beleid (Provinciale structuurvisie 2020) een aanduiding bedrijventerrein was vastgelegd, maar nog geen bestemmingsplan is vastgesteld.
Vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen per deelregio van nu tot 2030 (netto hectares)
Regio | Vraag tot 2030 | T1 + IJV | Totaal behoefte tot 2030 | Hard aanbod | Zacht aanbod | Vraag aanbod tot 2030 | |
Zuid-Holland Zuid | 195 | 162,5 | 357,5 | 340 | 121 | -103,50 | Overschot |
Goeree-Overflakkee | 10 | 3 | 13 | 25 | 19 | -31 | Overschot excl. transformatie |
Hoeksche Waard | 24 | 6,5 | 30,5 | 126 | 51 | -146,5 | Overschot excl. transformatie |
Drechtsteden | 115 | 33 | 148 | 99 | 90 | -41 | Overschot excl. transformatie |
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden | 46 | 12,5 | 58,5 | 25 | 54 | -20,5 | Overschot excl. transformatie |
Holland Rijnland | 85 | 127,5 | 212,5 | 107 | 113 | -7,5 | Overschot |
Midden Holland | 41 | 49 | 90 | 136 | 86,5 | -132,5 | Overschot |
Krimpenerwaard | 11 | 3,5 | 14,5 | 9 | 4,5 | 1 | Tekort excl. transformatie |
Midden Holland Noord (vooral Zuidplaspolder) | 30 | 8,5 | 38,5 | 127 | 82 | -170,5 | Overschot excl. tranformatie |
Haaglanden | 190 | 134 | 324 | 226 | 30 | 68 | Tekort |
Stadsregio Rotterdam | 785 | 438 | 1223 | 441 | 291 | 491 | Tekort |
Totaal Zuid-Holland | 1296 | 911 | 2207 | 1250 | 641,5 | 315,5 | Tekort |
De transformatieopgaven zijn niet bekend per deelregio. De getallen per deelregio zijn dus uitsluitend ijzeren voorraad.
De 126 hectare in de Hoeksche Waard zijn inclusief Suikerunieterreinen van 21 hectare buitendijks en 16 hectare binnendijks (bestaande uit netto 11 hectare en 5 hectare groen). Thans zijn deze terreinen bestemd voor de suikerfabriek en agro-industriële bedrijvigheid.
De behoefte voor de Stadsregio Rotterdam is door Ecorys bepaald binnen een bandbreedte. In onderstaande tabel is voor de Stadsregio Rotterdam de hoge behoefteraming opgenomen die gezien de economische ontwikkeling minder opportuun lijkt.
Vraag tot 2030 | T + IJV | totaal behoefte tot 2030 | hard aanbod | zacht aanbod | Vraag – aanbod tot 2030 | ||
Stadsregio Rotterdam hoog | 865 | 479 | 1344 | 441 | 291 | 612 | Tekort |
De geactualiseerde regionale behoefteramingen voor bedrijventerreinen laten over het algemeen een minder grote behoefte aan ruimte zien dan in het verleden. De huidige (in 2012 geactualiseerde) ramingen liggen voor 2030 op provinciaal niveau circa 30% lager dan de ramingen uit 2009. Gelet op het feit dat er toen een groot tekort was in het aanbod aan bedrijventerreinen, is dat een gunstige ontwikkeling. Het tekort wordt minder. Op regio-, subregio- en sectorniveau ligt het beeld echter genuanceerder. Wanneer het harde en het zachte planaanbod wordt afgezet tegen de vraag in 2030, zijn er in twee regio’s tekorten. De andere drie regio’s hebben meer hard en zacht planaanbod dan naar de huidige verwachting nodig is tot 2030.
Met name in de Stadsregio Rotterdam is het kwalitatieve en kwantitatieve tekort aan bedrijventerreinen aanzienlijk. De keuze van Rotterdam om Schieveen uit te faseren tot na 2030 is gebaseerd op kwalitatieve overwegingen (het juiste terrein op de juiste plaats) en de inzet op meer hoogwaardige bedrijvigheid. Deze keuze versterkt de urgentie van bovenregionaal programmeren. De behoefte van de Stadsregio Rotterdam kan en moet worden opgevangen in naburige regio's met name in Midden-Holland Noord (Zuidplaspolder) en Drechtsteden. De overschotten in deze regio's zijn daarvoor niet toereikend. De provincie heeft kennis genomen van het gesprek dat tussen de Hoeksche Waard en de Stadsregio Rotterdam plaats vindt. De Hoeksche Waard (behoudens de watergebonden bedrijventerreinen bij ’s-Gravendeel en Puttershoek) en Goeree-Overflakkee vervullen geen bovenregionale opvangfunctie. In deze regio's is een aanzienlijk overschot, zelfs in het harde aanbod. Hier is herprogrammering aan de orde. Met de regio's Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee zal de provincie uiterlijk 1 juli 2015 vaststellen waar de overcapaciteit zal worden teruggebracht. Het geprognotiseerde tekort in Haaglanden vraagt op de middellange termijn om aandacht.
Onderstaande tabel geeft de confrontatie weer tussen de behoefteramingen op korte termijn (tot 2020) en het harde aanbod. Deze gegevens zijn relevant om te kunnen beoordelen welke bestemmingsplannen moeten worden doorgezet.
Vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen tot 2020 gespecificeerd naar regio’s (netto hectares)
Regio | Vraag 2010-2020 | T + IJV | Totaal vraag tot 2020 | Hard aanbod | Vraag - hard aanbod | |
Zuid-Holland Zuid | 110 | 73 | 183 | 340 | -157 | Overschot |
Goeree-Overflakkee | 6 | 3 | 9 | 25 | -16 | Overschot excl. transformatie |
Hoeksche Waard | 13 | 6,5 | 19,5 | 126 | -106,5 | Overschot excl. transformatie |
Drechtsteden | 66 | 33 | 99 | 99 | 0 | Excl. transformatie |
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden | 25 | 12,5 | 37,5 | 25 | 12,5 | Tekort excl. transformatie |
Holland Rijnland | 50 | 80 | 130 | 107 | 23 | Tekort |
Midden Holland | 26 | 28 | 54 | 136 | -82 | Overschot |
Krimpenerwaard | 7 | 3,5 | 10,5 | 9 | 1,5 | Tekort excl. transformatie |
Midden Holland Noord | 19 | 8,5 | 27,5 | 127 | -99,5 | Overschot excl. transformatie |
Haaglanden | 100 | 53 | 153 | 226 | -7,3 | Overschot |
Stadsregio Rotterdam | 395 | 199 | 594 | 441 | 153 | Tekort |
De regio Haaglanden kent een overschot aan hard aanbod in de periode 2010-2020. De provincie wil de komende jaren terughoudendheid van de gemeenten in de regio Haaglanden in het opstellen van bestemmingsplannen die zacht aanbod hard maken. Hierdoor kan het zachte aanbod gefaseerd worden ingezet tot 2030.
De subregio's Drechtsteden en Midden-Holland Noord (Zuidplaspolder) moeten opvang bieden voor de behoefte van de Stadsregio Rotterdam. Bestemmingsplannen voor Dordtse Kil IV en de locaties in de Zuidplaspolder moeten dus worden doorgezet. In verband met het tekort in Holland Rijnland geldt dit ook voor Veenderveld II. Bovenstaande tabel laat verder een tekort zien in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Daar moet Gorinchem-Noord in voorzien. Gelet op de ligging heeft dat terrein bovendien een bovenregionale functie.
De weidevogelcompensatie voor Veenderveld 2 moet nog in het op te stellen bestemmingsplan voor Veenderveld 2 geregeld worden.
Kwaliteit
Om een goed beeld te krijgen van de kwalitatieve behoefte, wordt door de provincie een strategische verkenning gestart. Herstructurering van bedrijventerreinen blijft een belangrijke opgave voor gemeenten en heeft prioriteit boven nieuwe uitleg. Tegelijkertijd voldoet het bestaande aanbod niet aan de juiste kwaliteit. Er is sprake van een kwalitatieve mismatch. De zeer diverse economische structuur van Zuid-Holland vraagt om een gedifferentieerd en kwaliteitsrijk aanbod van bedrijventerreinen. Het Havenindustrieel Complex (HIC), de greenports en de kennisintensieve bedrijvigheid stellen specifieke eisen aan bedrijventerreinen. Om deze sectoren ook in de toekomst vestigingsmogelijkheden te kunnen bieden, is een voldoende groot areaal HMC-bedrijventerreinen en watergebonden bedrijventerreinen nodig.
Toch blijkt het niet goed mogelijk om met de huidige behoefteramingen op sector niveau de (kwalitatieve) behoefte inzichtelijk te krijgen. Bij de in de tabellen weergegeven vraagcijfers wordt nog uitgegaan van een kwantitatieve benadering van de vraag. De provincie verkent de mogelijkheden om de actuele behoefte per sector naar kwaliteitseisen in beeld te brengen.
Operationeel doel | Realiseren van een beter woon- en leefklimaat door te voldoen aan wettelijke normen |
Realisatiemix | Wetgeving |
De ambitie is om verdichting, herstructurering en transformatie in steden en dorpen samen te laten gaan met behoud en zo mogelijk versterking van de milieukwaliteit en het woon- en leefklimaat.
Milieu
De provincie zal aan de wettelijke milieueisen voor lucht, geluid en externe veiligheid moeten voldoen. Milieueisen worden steeds meer door de Europese Unie bepaald en worden eerder strenger en uitgebreider dan omgekeerd. Zo is sinds 1 januari 2014 voor personen- en vrachtauto’s de scherpere Euro V1 norm voor luchtkwaliteit van toepassing. Verder zal ter verbetering van de gezondheid en luchtkwaliteit in 2015 een Europese norm gaan gelden voor ultrafijn stof (Pm 2,5), die in 2020 zal worden aangescherpt. Naarmate het schoner, stiller en veiliger is, valt er beter te verdichten, intensiveren en herstructureren, zijn functies beter te mengen en transformeren en is het doorgaans aangenamer vertoeven. Hiermee draagt een hoge milieukwaliteit zowel bij aan de gebruikswaarde als de belevingswaarde van de ruimte. Primair zet de provincie in op bronbeleid. Voor het verbeteren van de luchtkwaliteit is de provincie partner in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, dat er op is gericht om tijdig de door de Europese Unie vastgelegde kwaliteiten te bereiken. De provincie wil in voorkomende gevallen meezoeken naar oplossingen en maatwerk.
Externe veiligheid
De provincie zet zich in voor de bescherming van grote groepen burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen en met luchtvaart. Rond Rotterdam The Hague Airport en de veel bevaren waterwegen wordt aanvullend ruimtelijk veiligheidsbeleid gevoerd. Voor alle transportassen geldt dat zij onderdeel uitmaken van het provinciedekkend basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Risicovolle activiteiten worden zoveel mogelijk geclusterd op geschikte terreinen en de daarvoor geschikte transportassen. Om op lange termijn de knelpunten rond het spoorvervoer op te lossen zet de provincie in op maximaal vervoer over de Betuweroute en de aanleg van een ‘dedicated’ goederenlijn tussen Rotterdam en Antwerpen (RoBel) om zo de problemen bij Zwijndrecht en Dordrecht op te lossen.
Geluidruimteverdeling op bedrijventerreinen
In de provincie wordt geluidruimteverdeling op steeds grotere schaal toegepast. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gemeente Rotterdam, die een aantal geluidruimte-verdeelplannen in haar bestemmingsplannen heeft opgenomen.
Met geluidruimteverdeling kan een efficiënt gebruik van de gronden van het industrieterrein tot stand worden gebracht. Ook kan daarmee worden voorkomen dat een industrieterrein ‘op slot raakt’. Verlening van een milieuvergunning voor een inrichting op een in fysieke zin nog niet vol industrieterrein is dan niet meer mogelijk. Dit komt omdat de beschikbare geluidruimte geheel in beslag is genomen door de overige op het terrein gevestigde inrichtingen. Met geluidruimteverdeling wordt voorkomen dat een bedrijf vertrekt naar een ander industrieterrein. Geluidruimteverdeling is dus een instrument voor intensief ruimtegebruik.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor een deel van de op het industrieterrein gelegen inrichtingen, welke vaak ook zijn aangemerkt als de HMC. Geluidruimteverdeling dient in juridische zin goed te zijn vormgegeven. Indien een gemeente het voornemen heeft tot geluidruimteverdeling over te gaan, moet dit worden gekoppeld aan het bestemmingsplan. De provincie heeft een model voor geluidruimteverdeling in het kader van de ruimtelijke ordening laten ontwikkelen. Dit model kan als handreiking door gemeenten worden gebruikt. De provincie wil verder onderzoek doen naar een goede, juridisch gedragen methodiek voor geluidruimteverdeling.
Operationeel doel | Realiseren en in stand houden van een stedelijke groenstructuur binnen het stedelijk gebied |
Realisatiemix | Handreiking bodemafdekking Programma ruimte, Agenda ruimte: nadere beleidsuitwerking |
In de stedelijke groen- en waterstructuur komen diverse doelen en opgaven bijeen, die een (boven)regionale component hebben en daarmee ook van provinciaal belang zijn. De primaire verantwoordelijkheid voor de stedelijke groen- en waterstructuur ligt in de meeste gevallen bij de gemeente en/of het waterschap. Om die reden zijn in de VRM wel de provinciale belangen met betrekking tot deze structuur benoemd en is de structuur zelf indicatief op kaart weergegeven. Daarbij is volstaan met de relatief grote groengebieden binnen het stedelijk gebied, omdat die het meest duidelijk een rol spelen in de bovenregionale groenblauwe structuur.
De provincie wil graag in samenwerking met betrokken gemeenten, regio’s en waterschappen de stedelijke groen- en waterstructuur concreet benoemen, beschermen en versterken en daarbij de rol van de provincie bepalen. Tevens wil de provincie graag meedenken en zonodig participeren in initiatieven van gemeenten, regio’s en waterschappen. Eén van de invalshoeken daarbij is de uitwerking van het Delta(deel)programma Nieuwbouw en Herstructurering met betrekking tot klimaatbestendigheid en de Regionale Adaptatiestrategie Haaglanden. In dit licht worden nader te bepalen onderdelen van de stedelijke groen- en waterstructuur van provinciaal belang geacht. Binnenstedelijke herstructurerings- en verdichtingsprojecten en projecten van waterschappen ter realisering van de binnenstedelijke wateropgave moeten de groenblauwe structuur respecteren en waar mogelijk bijdragen aan de verdere realisatie daarvan. Van belang is verder dat bij de planvorming rekening wordt gehouden met de geschiktheid van de bodem om water vast te houden en/of te bergen en daarnaast met het benutten van de ruimte voor waterberging.
Operationeel doel | De ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en aan de randen van steden en dorpen verbeteren |
Realisatiemix | Visie ruimte en mobiliteit: kwaliteitskaart, Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit Programma ruimte, Agenda ruimte: opstellen en toepassen Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit |
De provincie wil meer sturen op ruimtelijke kwaliteit. De provincie wil onder meer de ruimtelijke kwaliteit verbeteren in het buitengebied en aan de randen van steden en dorpen.
De kwaliteitskaart in de Visie ruimte en mobiliteit is een eerste stap om meer te sturen op ruimtelijke kwaliteit. De kaart toont de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt en is afgestemd met decentrale overheden. De provincie vraagt bij nieuwe ontwikkelingen om rekening te houden met de bestaande kwaliteiten in een gebied zoals vastgelegd op de kwaliteitskaart.
Een nadere handreiking vormen de Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit, als verdere uitwerking van de kwaliteitskaart. Deze bieden inspiratie in het werken met ruimtelijke kwaliteit. De gebiedsprofielen benoemen de unieke elementen in een gebied en de ambities die de provincies met de gebiedskwaliteiten heeft. Ze bieden initiatiefnemers handreikingen hoe nieuwe functies het beste in het buitengebied of aan de stads- en dorpsrand kunnen worden ingepast en hoe bestaande plannen geoptimaliseerd kunnen worden. De provincie stelt de gebiedsprofielen samen met gemeenten en waterschappen op. In 2014 wil de provincie de gebiedsprofielen voor alle regio’s afronden.
Operationeel doel | Niet onmogelijk maken van nieuwe infrastructuur door ruimtelijk reserveren |
Realisatiemix |
Visie ruimte en mobiliteit: kaart van de ruimtelijke hoofdstructuur |
De provincie vindt het belangrijk om de ontbrekende schakels en capaciteitsverruimingen in het infrastructuurnetwerk ruimtelijk te reserveren. Onderstaand overzicht geeft deze ruimtelijke reserveringen weer, hiermee is nut en noodzaak van ieder afzonderlijk project nog niet bewezen. Het zijn niet enkel provinciale reserveringen. Er staat ook een aantal reserveringen van rijksinfrastructuur en een enkel gemeentelijk tracé op de lijst. Op de kaart van de ruimtelijke hoofdstructuur van de Visie ruimte en mobiliteit zijn alleen de ontbrekende schakels opgenomen.
Hoofdwegen
Hoofdspoor
Regionale wegen
Aansluitingen hoofdwegennet en onderliggend wegennet
Regionaal openbaar vervoer
Vaarwegen
Operationeel doel | Gemeenten en regio’s stimuleren om ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied zoveel mogelijk te realiseren binnen de invloedsgebieden van de stations en haltes van Stedenbaan |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: bestaande afspraken met de partners over ruimtelijke ontwikkelingen rondom de Stedenbaanstations herijken en kansen definiëren |
De doelstelling van Stedenbaan is het verhogen van het aantal reizigers per openbaar vervoer door het verkorten, versnellen en veraangenamen van de reis, waardoor deze aantrekkelijker wordt. Dit draagt bij aan de agglomeratiekracht van de Zuidelijke Randstad. In het kader van Stedenbaan zijn in 2007 en 2011 ruimtelijke ambities vastgesteld door de Zuidvleugelpartners. Deze ruimtelijke ambities zijn geoperationaliseerd in aantallen woningen en omvang van kantoorruimte. Er is meer kennis van Transit Oriented Development (TOD) en een toenemende aandacht voor allianties. Ook vraagt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving van de stations en haltes meer aandacht.
Operationeel doel | Bovenregionale voorzieningen realiseren in stedelijke centra |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: met gemeenten afspraken maken om uitvoering te geven aan dit doel Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Het provinciaal concentratiebeleid voor kantoren, detailhandel en voorzieningen draagt bij aan de vitaliteit en daarmee kwaliteit van de centra. De provincie vindt het wenselijk dat gemeenten bovenregionale voorzieningen zoveel mogelijk in stedelijke centra realiseren zodat deze voorzieningen een bijdrage kunnen leveren aan de vergroting van de agglomeratiekracht. Het gaat om de volgende voorzieningen: MBO/HBO-instellingen, universiteiten, ziekenhuizen en specialistische klinieken, musea, bioscopen en theaters. De provincie wil hierover afspraken maken met gemeenten. De gemeenten kunnen in hun bestemmingsplannen locaties voor dit type voorzieningen vastleggen.
In de provincie bevindt zich een grote voorraad bestaande kantoren. De leegstand van kantoren is nog steeds aanzienlijk. Van het beschikbare kantorenaanbod is maar een beperkt aandeel kansrijk in termen van verhuurmogelijkheden. De provincie streeft ernaar om de leegstand te beperken door plancapaciteit te reduceren en door bestaande leegstaande kantoren te herstructureren of te transformeren. Er is geen specifiek provinciaal beleid om hergebruik van kantoren of functieverandering te bevorderen.
Concentreren van kantoren op HOV locaties
Operationeel doel | Nieuwe plancapaciteit voor kantoren bundelen op concentratielocaties |
Realisatiemix | Verordening ruimte Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken in REO verband Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Zuid-Holland zet in op een sterke, internationaal concurrerende economie en de daarbij behorende positie op de kantorenmarkt. Een gevarieerd aanbod van kwalitatief hoogwaardige kantoren is hiervoor noodzakelijk.
De oplopende problematiek op de kantorenmarkt, zoals de structurele leegstand en een overmaat aan plancapaciteit, heeft veel kantorenlocaties tegelijkertijd onder druk gezet. Terughoudendheid in nieuwbouw is nodig. Dit bevordert een actief beheer en exploitatie van bestaande kantoren door duurzame renovatie en transformatie naar andere bestemmingen.
In het landelijk Convenant Leegstand Kantoren (2012) is afgesproken dat partijen zoveel mogelijk de monitor en de prognoses van het EIB zullen hanteren.
Ten aanzien van nieuwbouwbehoefte in Zuid-Holland gaat de provincie uit van een maximale vraag van 1,1 miljoen m² bruto vloeroppervlak (bvo) voor de periode 2013-2020. Voor de periode 2020-2030 gaat de provincie voorlopig uit van een maximale vraag van 1,2 miljoen m² bvo. De ingangsdatum behoefteraming voor kantoren gaat uit van 1 januari 2013.
Nieuwbouwvraagramingen kantoren 2013 - 2020 en 2020 - 2030, volgens het EIB, in m² bvo
REO-gebied | 2013-2020 | 2020-2030 |
Holland Rijnland | 46.000 | 49.000 |
Haaglanden | 567.000 | 752.000 |
Midden Holland | 24.500 | 26.400 |
Regio Rotterdam | 456.400 | 353.000 |
Zuid-Holland Zuid | 59.700 | 64.300 |
Zuid-Holland | 1.153.600 | 1.245.300 |
Gemiddeld/jaar | 165.000 | 124.500 |
De cijfers in de bovenstaande tabel zijn inclusief een vraag naar vernieuwbouw. Op basis van expertoordelen mag ervan worden uitgegaan dat vernieuwbouw kan voorzien in zo’n 10 tot 20% van de totale vraag in de periode 2013-2020 en 35 tot 45% in de periode 2020-2030. De nieuwbouwvraag voor Zuid-Holland daalt in deze twee perioden dan tot minimaal circa 920.000 respectievelijk 700.000 m² bvo. Deze bandbreedte hangt samen met lastig in te schatten markt(prijs)ontwikkelingen, ontwikkelingen binnen het overheidsbeleid, verduurzamingsontwikkelingen, etc. De percentages kunnen regionaal en lokaal verschillen. Het is derhalve van belang om de marktontwikkelingen goed te blijven monitoren.
Groei op concentratielocaties
Het aantal concentratieilocaties wordt in vergelijking met de PSV 2011 verder beperkt. Dit is gebaseerd op meerdere ontwikkelingen. Aan de ene kant conjunctureel vanwege de crisis, aan de andere kant structureel door bijvoorbeeld het nieuwe werken en het telewerken, die leiden tot minder vierkante meter kantoorruimte per werknemer. Vanuit de markt is nadrukkelijk aangegeven dat het aantal locaties beperkt dient te worden om versnippering tegen te gaan. Dit is ook besproken met de grote kantorengemeenten. Deze beperking van het aantal locaties past binnen de provinciale inzet op het vergroten van de agglomeratiekracht. Om dit te bereiken, is concentratie wenselijk van voorzieningen als kantoren, detailhandel en bovenlokale voorzieningen en zijn er goede verbindingen nodig tussen de verschillende centra. Hieruit volgt de keuze voor locaties die gelegen zijn bij belangrijke treinstations langs Stedenbaan.
Het gaat om de volgende concentratielocaties: Leiden CS, Den Haag CS/NOI, Gouda CS, Rotterdam CS, Rotterdam Alexander, Delft CS, en Dordrecht CS. Kantoren kunnen ontwikkeld worden binnen de invloedsgebieden van deze stations. Daarnaast zijn de locaties Den Haag Internationale Zone en Rotterdam Kop van Zuid aangewezen als concentratielocatie voor kantoren. Deze locaties ligges centraal in het stedelijk gebied en zijn - hoewel niet direct gelegen bij een treinstation - goed ontsloten met het openbaar vervoer. Ten slotte zijn ook Leiderdorp Vierzicht en Zoeterwoude Meerburg aangewezen als concentratielocatie omdat daar in het verleden overeenkomsten over zijn gesloten (W4 resp. HOV-net). Dordrecht-Amstelwijck geldt als uitwijklocatie, omdat de ontwikkelingsruimte bij Dordrecht CS vanwege de externe veiligheid zeer beperkt is. De begrenzing van de concentratielocaties zonder treinstation is vastgelegd in de verordening.
Dit betekent niet dat harde plancapaciteit buiten de concentratiegebieden niet meer gerealiseerd kan worden. Bestemmingsplannen kunnen worden uitgevoerd. Aanpassing daarvan is pas aan de orde indien de locaties niet worden opgenomen in de te actuele kantorenvisies (zie onder).
In aanvulling op deze concentratielocaties is er een aantal scienceparken waar nieuwe kantoren mogelijk zijn ten behoeve van verdere versterking van de Kennisas. Het gaat om Bioscience Park Leiden-Oegstgeest, TIC Delft, (TU/Technopolis, Biotech Park), Estec-Space in Noordwijk, Businesspark en Rotterdam EUR Hoboken en EUR Woudestein. De locaties vormen, samen met de kenniscentra een onderdeel van de Kennisas. De specifieke kantoren ten behoeve van de scienceparken worden niet meegerekend in de planvoorraad van de betreffende regio.
De provincie wil de ontwikkeling van bedrijvigheid op de kenniscentra en scienceparken optimaal faciliteren om zo clustervorming te stimuleren en de economie te versterken. Het gaat om specifieke segmenten van de vastgoedmarkt, zeker op de scienceparken, met een internationale dimensie. In vrijwel alle gevallen gaat het om een combinatie van laboratorium- of testfaciliteiten in combinatie met kantoren. Over de aard en toelaatbaarheid van bedrijven op deze kenniscentra bestaan afspraken of kunnen deze worden gemaakt.
Overige uitzonderingen op de kantorenlocaties worden gemaakt voor onder meer kleinschalige, zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied zoals banken en gemeentehuizen en bedrijfsgebonden kantoren. Dit is aangegeven in de Verordening ruimte.
Reductie plancapaciteit
Operationeel doel | Voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan kantoren |
Realisatiemix | Verordening ruimte Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken in REO-verband Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Vraag naar nieuwbouw versus harde en zachte plancapaciteit 2013-2030
REO gebied | Nieuwbouwbehoefte | planaanbod | Saldo planaanbod minus nieuwbouw | |
Periode | 2013-2020 | 2020-2030 | 2013-2030 | 2013-2030 |
Holland Rijnland | 46.000 | 49.000 | 243.000 | 148.000 |
Haaglanden | 567.000 | 752.000 | 922.000 | -397.000 |
Midden Holland | 25.000 | 26.000 | 57.000 | 6.000 |
Regio Rotterdam | 456.000 | 353.000 | 1.388.000 | 579.000 |
Zuid-Holland Zuid | 60.000 | 65.000 | 200.000 | 75.000 |
Totaal | 1.153.200 | 1.245.000 | 2.810.000 | 411.000 |
Bron: EIB 2012, 2013 en PZH
In 2010 (bij de herziening van de toenmalige structuurvisie) bedroeg de plancapaciteit ruim 4 miljoen m². Een recente inventarisatie geeft aan dat de plancapaciteit per 2013 circa 2,87 mln m² bedraagt. Deze reductie is te verklaren door het schrappen van zachte plancapaciteit, recente oplevering van projecten en een verbeterde inventarisatie in samenwerking met de regio’s. In overeenstemming met het landelijk convenant aanpak leegstand kantoren wordt in de VRM ingezet op beperking van de plancapaciteit voor nieuwbouwkantoren, op basis van regionale vraag- en aanbod ramingen. Als uitgegaan wordt van de lange termijn dan lijkt, op het niveau van Zuid-Holland als geheel, de verhouding tussen vraag (2,4 mln) en plancapaciteit (2,8 mln) kwantitatief vrijwel in evenwicht. De verschillen in kwaliteit en per regio zijn echter groot. Een groot deel van de plancapaciteit ligt namelijk op niet-preferente en weinig kansrijke locaties. Uitbreiding van de kantoorvoorraad wordt voorzien op kantoorconcentratielocaties. De expliciete keuze voor vergroting van de agglomeratiekracht en de marktconsultaties hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Andersom hebben kansrijke locaties nieuwe ontwikkelingsruimte nodig. De grote regionale verschillen in vraag en aanbod vragen een verschillende aanpak. Voor een gezonde kantorenmarkt en een realistische verstedelijkingsstrategie is het noodzakelijk dat een reductie van de plancapaciteit van kantoren plaatsvindt, die in eerste instantie moet worden gezocht buiten de concentratielocaties voor kantoren.Er is een regionale danwel lokale verantwoordelijkheid voor het terugdringen van de leegstand door planreductie, transformatie en sloop.
Twee gebieden zullen voor 2015 nog bijzondere aandacht krijgen:
Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de nieuwbouw, waarbij de provincie de concentratielocaties benoemt. De door de regio’s voor 1-7-2015 aangepaste regionale visies, zal de provincie per regio beoordelen.
Daarbij gaat de provincie ervan uit dat de regio in haar visie:
Kantoorbestemmingen die nog niet zijn gerealiseerd en die noch in de verordening passen, noch zijn opgenomen in de op deze wijze geactualiseerde regionale visie die de instemming heeft van GS, vallen onder de aanpassingstermijn voor bestemmingsplannen. In uitzonderingsgevallen kan nog wel gebruik worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid voor onbenutte bouw- en gebruiksrechten.
De provincie constateert dat Holland Rijnland met de reeds gerealiseerde nieuwbouw nu al bijna over de door EIB tot 2020 ingeschatte capaciteit heen is. Onder handhaving van het beginsel dat in Holland Rijnland capaciteit dient te worden aangepast aan de behoefte wil de provincie komend jaar in overleg met de regio’s kijken of er overloop zou kunnen zijn tussen Haaglanden en Holland Rijnland.
Operationeel doel | Versterken van de provinciale detailhandelsstructuur en optimaliseren van de ruimtelijke kwaliteit door te voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve vraag voor reguliere detailhandel |
Realisatiemix | Verordening ruimte Nota Detailhandel Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Het provinciale detailhandelsbeleid is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. De dynamiek in de detailhandel wordt bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.
De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieen: ‘te ontwikkelen centra’, ‘te optimaliseren centra’ en de ‘overige aankoopplaatsen’. De eerste twee categorieën omvat het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.
Te ontwikkelen centra
Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:
Te optimaliseren centra
De andere aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status ‘Optimaliseren’ volgens het ‘nee-tenzij-principe’. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.
Overige aankoopplaatsen
De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten.Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:
In de toelichting op het bestemmingsplan dient ingegaan te worden op eventuele toename van de leegstand en de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van het verzorgingsgebied alsmede mogelijkheden voor saldering. Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig. De provincie beoordeelt de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.
Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO) en wordt zonodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd.
Een overige aankoopplaats kan op een andere centrale en goed bereikbare locatie binnen hetzelfde verzorgingsgebied geaccommodeerd worden indien bij de achterblijvende locatie sprake is van zowel feitelijke als planologische sanering van detailhandel. Hier zou sprake van kunnen zijn op het moment dat meerdere locaties worden samengevoegd op een nieuwe locatie of bij opheffing en verplaatsing van een slecht functionerende aankoopplaats. Indien er als gevolg van de verplaatsing bovengemeentelijke effecten optreden of per saldo sprake is van een toename van het winkelareaal gelden dezelfde toelichtingsvereisten voor het bestemmingsplan zoals hierboven geschetst.
De provincie biedt ruimte voor een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat detailhandel in de bestaande centra moet plaatsvinden: kleinschalige detailhandel in de vorm van een gemakswinkel, als leerwerkplaats bij beroepsonderwijs, bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen alsmede andere locaties met veel bezoekers of passanten of met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties. Kleinschalige detailhandel is buiten de centra ook mogelijk bij een agrarisch bedrijf met een assortiment van producten uit eigen teelt alsmede ondergeschikte detailhandel bij productiebedrijven.
Internetdetailhandel
De provincie beschouwt afhaalpunten voor de internetdetailhandel als een vorm van detailhandel, vanwege de hiermee gepaard gaande publieksfuncties. Ze horen daarom thuis in winkelconcentraties. De provincie staat op dit standpunt naar aanleiding van de resultaten van een integraal onderzoek naar de gevolgen van internetdetailhandel, voor de kwaliteit van de leefomgeving en de mobiliteit. Afhaal- en brengpunten voor de internetdetailhandel van niet dagelijkse goederen zonder een etalage/showroomfunctie kunnen ook gesitueerd worden buiten winkelconcentraties, zoals bedrijfsterreinen, kantoorlocaties en brandstofverkoopplaatsen. Afhaalpunten voor dagelijkse artikelen buiten de winkelconcentraties zijn nooit mogelijk geweest. Deze lijn wordt gehandhaafd.
Ondergeschikte detailhandel
Er wordt meer ruimte geboden voor productiegebonden detailhandel. Als gevolg van de voortschrijdende ICT en digitalisering weten producenten eenvoudiger consumenten te vinden. Daarom zal ondergeschikte detailhandel bij productiebedrijven worden toegestaan.
Operationeel doel | Versterken van de detailhandelsstructuur en optimaliseren van de ruimtelijke kwaliteit door te voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve vraag voor perifere detailhandel |
Realisatiemix | Verordening ruimte Nota Detailhandel Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, wordt uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in centra.
PDV-locaties
Er zijn opvanglocaties aangewezen voor grootschalige detailhandel in meubelen (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting) met een minimumoppervlakte van 1000 m² bruto vloeroppervlak en voor detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s. Deze zogenaamde PDV-locaties (voor Perifere Detailhandels Vestigingen) zijn aangeduid in de Verordening ruimte. Bij (ontwerp)bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 1000 m² bruto vloeroppervlak (bvo) op een PDV-locatie mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder andere om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Hiervoor gelden vrijwel dezelfde eisen rond een DPO en REO-advies als bij nieuwe detailhandel in centra.
Tuincentra en bouwmarkten
Tuincentra en bouwmarkten, met een minimum brutovloeroppervlakte van 1000 m² kunnen op bedrijventerreinen gehuisvest worden. Hiervoor geldt dat moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder andere om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Hiervoor gelden vrijwel dezelfde eisen rond een DPO en REO-advies als bij nieuwe detailhandel in centra en op PDV-locaties.
A-B-C-categorie
Detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeel- en fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke vloeistoffen versterkt de detailhandelsstructuur niet en is moeilijk inpasbaar in centra. Vestiging van deze branches kan daarom vanuit ruimtelijke overwegingen zonder verdere voorwaarden buiten de reguliere detailhandelsstructuur plaatsvinden.
GDV-locaties
In Zuid-Holland bevinden zich twee locaties voor Grootschalige Detailhandels Vestigingen (GDV): Alexandrium II en een deel van Haaglanden Megastores. Een GDV-locatie heeft meerdere grootschalige vestigingen, waarbij de branchebeperkingen van het perifere detailhandelsbeleid niet gelden. De omvang van een vestiging is minimaal 1.500 m². In de regionale detailhandelvisies van zowel Stadsgewest Haaglanden als de Stadsregio Rotterdam wordt niet de wens uitgesproken voor uitbreiding van het aantal GDV-locaties. Alexandrium II wordt beperkt uitgebreid. De provincie ondersteunt de gekozen koers van beide regio’s.
Operationeel doel | Plancapaciteit en bestaand winkelareaal terugbrengen |
Realisatiemix | Verordening ruimte Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken over aanpak leegstand Nota Detailhandel Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Als programmatisch kader zijn onderstaande ontwikkelingsmogelijkheden voor de reguliere detailhandel van toepassing.
Tabel Ontwikkelingsmogelijkheden, huidig oppervlakte en leegstand detailhandel in m² winkeloppervlak per REO-gebied
REO-gebied | Huidige oppervlakte in gebruik | Leegstand | Ontwikkelingsmogelijkheden 2020 (r2013) | Ontwikkelingsmogelijkheden 2030 (r2013) |
Stadsregio Rotterdam | 1.752.000 | 197.000 | -68.000 | -79.000 |
Haaglanden | 1.349.000 | 168.000 | 274.000 | 342.000 |
Zuid-Holland Zuid | 849.000 | 76.000 | -156.000 | -165.000 |
Holland Rijnland | 807.000 | 76.000 | -96.000 | -99.000 |
Midden Holland | 325.000 | 37.000 | -38.000 | -32.000 |
Zuid-Holland totaal | 5.082.000 | 554.000 | -83.000 | -33.000 |
Bron: Notitie detailhandel Zuid-Holland, actualisatie VRM 2013
Bovenstaand overzicht laat zien dat het huidige winkelvloeroppervlak in omvang verminderd kan worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren. De regio Haaglanden vormt hierop een uitzondering. Door vermindering van winkelvloeroppervlak en planvoorraad wordt verder disfunctioneren van de detailhandelsstructuur voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit niet verder aangetast. Het overzicht van de winkelleegstand toont de noodzaak aan om detailhandelsontwikkelingen vooral te concentreren in de provinciale structuur voor reguliere detailhandel en op PDV-locaties en tegelijkertijd het (plan)aanbod te reduceren.
Overcapaciteit
De planvoorraad dient in omvang verminderd te worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren.
Met de regio’s vindt overleg plaats om “papieren” plannen te reduceren in lijn met de gebiedstotalen. Met “papieren” plannen worden mogelijkheden voor detailhandel bedoeld die nog niet fysiek gerealiseerd zijn, maar waarvan de realisatie wel mogelijk is gemaakt in een bestemmingsplan. Voor zover een bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor nieuwe detailhandel buiten de aangewezen locaties en buiten de genoemde uitzonderingen, is dit niet in overeenstemming met de verordening. De aanpassingstermijn voor bestemmingsplannen is hierop in principe van toepassing. In uitzonderingsgevallen kan nog wel gebruik gemaakt worden van de afwijkingsmogelijkheid voor onbenutte bouw- en gebruiksrechten.
Tabel Overzicht provinciale structuur reguliere detailhandel, PDV-en GDV-locaties
status | sinds | |
Haaglanden | ||
Den Haag Centrum | ontwikkelen | 2007 |
Delft Binnenstad | ontwikkelen | 2007 |
Zoetermeer Stadshart | ontwikkelen | 2007 |
Rijswijk in de Boogaard | ontwikkelen | 2012 |
Leidschendam Leidsenhage | ontwikkelen | 2012 |
Naaldwijk Centrum | optimaliseren | 2007 |
's-Gravenzande Centrum | optimaliseren | 2007 |
Den Haag Frederik Hendriklaan | optimaliseren | 2012 |
Den Haag Leijweg | optimaliseren | 2012 |
Delft in de Hoven | optimaliseren | 2012 |
Den Haag Megastores | GDV/PDV | 2007 |
Delft Ikea | PDV | 2007 |
Delft Leeuwestein | PDV | 2007 |
Naaldwijk Industriestraat | PDV | 2007 |
Zoetermeer Woonhart | PDV | 2007 |
Stadsregio Rotterdam | ||
Rotterdam Centrum | ontwikkelen | 2007 |
Rotterdam Alexandrium I |
ontwikkelen | 2007 |
Rotterdam Zuidplein | ontwikkelen | 2007 |
Rotterdam Keizerswaard | optimaliseren | 2012 |
Rotterdam Hoogvliet | optimaliseren | 2012 |
Spijkenisse Centrum | optimaliseren | 2007 |
Vlaardingen Centrum | optimaliseren | 2007 |
Hellevoetsluis Struytse Hoeck | optimaliseren | 2007 |
Schiedam Centrum | optimaliseren | 2007 |
Krimpen a/d IJssel Centrum | optimaliseren | 2007 |
Maassluis Koningshoek | optimaliseren | 2014 |
Capelle a/d IJssel Koperwiek | optimaliseren | 2007 |
Berkel en Rodenrijs Centrum | optimaliseren | 2012 |
Barendrecht Centrum | optimaliseren | 2012 |
Ridderkerk Centrum | optimaliseren | 2012 |
Rotterdam Alexandrium II & III | GDV | 2007 |
Capelle a/d IJssel - Hoofdweg (Capelle XL) | PDV | 2007 |
Rotterdam Stadionweg | PDV | 2007 |
Barendrecht Reijerwaard / Cornelisland | PDV | 2007 |
Spijkenisse Kolkplein | PDV | 2007 |
Hellevoetsluis Moerman | PDV | 2007 |
Maassluis Electraweg | PDV | 2007 |
Ridderkerk Donkersloot | PDV | 2007 |
Rotterdam Marconiplein | PDV | 2007 |
Vlaardingen Hoogstad | PDV | 2007 |
Barendrecht Vaanpark | PDV | 2007 |
Spijkenisse Schiekamp | PDV | 2007 |
Zuid-Holland Zuid | ||
Dordrecht historische binnenstad | ontwikkelen | 2007 |
Gorinchem Centrum | optimaliseren | 2007 |
Oud-Beijerland Centrum | optimaliseren | 2007 |
Zwijndrecht Walburg | optimaliseren | 2007 |
Sliedrecht Centrum | optimaliseren | 2007 |
Middelharnis Centrum | optimaliseren | 2007 |
Hendrik-Ido-Ambacht De Schoof | optimaliseren | 2012 |
Leerdam Centrum | optimaliseren | 2007 |
Papendrecht Centrum | optimaliseren | 2007 |
Sliedrecht Nijverwaard | PDV | 2007 |
Oud-Beijerland De Bosschen | PDV | 2007 |
Dordrecht Mijlweg | PDV | 2007 |
Gorinchem Spijksedijk | PDV | 2007 |
Leerdam Nieuw Schaijk | PDV | 2007 |
Middelharnis | PDV | 2007 |
Numansdorp | PDV | 2007 |
Strijen Woonstrada | PDV | 2007 |
Holland Rijnland | ||
Leiden historische binnenstad | ontwikkelen | 2007 |
Leiden Luifelbaan | optimaliseren | 2012 |
Leiderdorp Winkelhof | optimaliseren | 2007 |
Katwijk Centrum | optimaliseren | 2007 |
Alphen a/d Rijn Centrum | optimaliseren | 2007 |
Lisse Centrum | optimaliseren | 2007 |
Alphen a/d Rijn Euromarkt | PDV | 2007 |
Leiden Lammenschansweg | PDV | 2007 |
Leiderdorp Baanderij | PDV | 2007 |
Leiderdorp Meubelplein | PDV | 2007 |
Zoeterwoude / Hazerswoude Rijnekeboulevard | PDV | 2007 |
Katwijk 't Heen | PDV | 2007 |
Midden Holland | ||
Gouda historische binnenstad | ontwikkelen | 2007 |
Gouda Bloemendaal | optimaliseren | 2012 |
Bodegraven Centrum | optimaliseren | 2007 |
Bergambacht Centrum | optimaliseren | 2007 |
Schoonhoven Centrum | optimaliseren | 2007 |
Nieuwerkerk a/d IJssel Reigerhof | optimaliseren | 2007 |
Goudse Poort | PDV | 2007 |
Operationeel doel | Samenwerking met belangrijke stakeholders van de Haven Rotterdam om de Uitvoeringsagenda Havenvisie 2030 te realiseren. De provincie richt zich daarbij vanuit haar rol en verantwoordelijkheid op onderstaande thema’s:
|
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: bestuurlijke afspraken over ruimtelijke reserveringen (bijvoorbeeld voor wind, warmte(net) en biobased economy (biomassa-overslag, bioraffinage, bioLNG terminals, etc.) Strategiekaart behorende bij de Visie ruimte en mobiliteit Programma mobiliteit: regionale infrastructuur Voor zover de bovengenoemde thema’s geen ruimtelijke of infrastructurele implicaties hebben, worden de betreffende acties opgenomen in de:
|
De Havenvisie 2030 en het bijbehorende Uitvoeringsprogramma wijzen de weg naar een toekomstbestendige mainport. De Havenvisie is tot stand gekomen in gezamenlijkheid met alle stakeholders van de Haven Rotterdam. Realisatie van de ambities uit de Havenvisie is alleen mogelijk door een gezamenlijke inzet van publieke en private partijen. Hiervoor is tussen de belangrijkste stakeholders, waaronder de provincie, het ‘Convenant Uitvoering Havenvisie 2030‘ opgesteld. De provincie heeft zich gecommitteerd aan een aantal acties uit het convenant. Daarnaast zet de provincie, aansluitend op haar eigen rol en verantwoordelijkheid, ook andere instrumenten in, ter realisering van de verdere groei van de mainport binnen de milieugebruiksruimte.
Operationeel doel | Versterken van het (regionaal) logistiek netwerk |
Realisatiemix | Uitvoeringsstrategie Regionale Economie Programma mobiliteit |
In de Rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een (inter)nationaal kernnet logistiek gedefinieerd voor de modaliteiten weg, water en rail. Dit netwerk is door de provincie regionaal aangevuld en gecompleteerd. Beoogd is een logistiek systeem waarbij de keuze tussen de modaliteiten niet bij voorbaat vast hoeft te staan, maar op basis van de actuele omstandigheden kan worden gemaakt. Dit synchromodaal vervoer maakt een flexibele en duurzame inzet van alle modaliteiten mogelijk zodat de beschikbare capaciteit beter wordt benut. Dit is belangrijk voor de versterking van de concurrentiepositie van de economische topsectoren in Zuid-Holland en dan met name voor de greenports en de mainport Rotterdam.
Het logistiek netwerk is opgebouwd uit twee onlosmakelijk met elkaar verbonden componenten. Enerzijds is er het gebruik van het netwerk voor de afwikkeling van goederen door het (logistieke) bedrijfsleven. Anderzijds zijn er de daarvoor benodigde verbindingen (rail, water en weg) en knooppunten (distributie centra, containerterminals, laad en loswallen, railterminals, etc.).
Een aantal provinciale wegen, vaarwegen en railverbindingen die veelvuldig worden gebruikt door het logistieke bedrijfsleven, is onderdeel van het netwerk. Ook is er een aantal knooppunten in Zuid-Holland belangrijk voor het functioneren van het netwerk. In samenwerking met het bedrijfsleven en andere overheden probeert de provincie het netwerk zo optimaal mogelijk te krijgen.
Voor het functioneren van het netwerk is het essentieel dat de knooppunten waar mogelijk ruimtelijk worden versterkt. Dat kan ook structurerend werken op de omgeving. Het gebruik van een containerterminal zal bijvoorbeeld toenemen bij intensivering of uitbreiding van de bedrijvigheid.
Als er voldoende potentie is voor containerterminals in de omgeving van Delft en Gouda, zal de benodigde ruimte langs de vaarweg worden gereserveerd. Bedrijventerreinen aan het water worden dan zo veel mogelijk gebruikt door bedrijven die gebruik maken van vervoer over water. Zand- en grintoverslag blijft mogelijk langs de verschillende vaarwegen. Agrologistieke handels- en transportcentra (Coolport Waal- en Eemhaven, ABC-Westland) aan het kernnet worden waar mogelijk ruimtelijk versterkt. Als er voldoende vraag is vanuit het bedrijfsleven, wordt ruimte gerealiseerd voor een railterminal in Bleiswijk in overleg met de gemeente Lansingerland. Naast locaties voor potentiële terminals, wordt ook gezocht naar potenties voor markt en logistieke concepten
De provincie wil daarnaast de verbindingen tussen de mainport en de handelsgebieden binnen de greenports verbeteren. Deze handelsgebieden zijn Barendrecht, ABC-Westland in Poeldijk, Honderdland in Maasdijk, de veilingen van Naaldwijk, Bleiswijk, Rijnsburg en Aalsmeer en het Pot- en Containerteeltterrein in Boskoop.
Watergebonden bedrijvigheid
In het kader van Deltri werkt de provincie Zuid-Holland samen met de provincie Noord-Brabant, de regio’s (de stadsregio Rotterdam, de Drechtsteden en West-Brabant), het Havenbedrijf en de gemeente Rotterdam aan de ontwikkeling van een logistieke en maritieme topregio. Binnen dit samenwerkingsverband is een strategie ontwikkeld om voor beide sectoren voldoende bedrijventerreinen aan te kunnen bieden, gekoppeld aan het Havenindustrieelcomplex. Zeker gezien de schaalvergroting, (de vergroting van de binnenvaartschepen en de benodigde kadelengte) zijn ruimtelijke reserveringen voor de maritieme en logistieke sector noodzakelijk.
Operationeel doel | Beter afstemmen van de verschillende functies van het gebruik van de ruimte met betrekking tot efficiënt ruimtegebruik in de haven Rotterdam en de omliggende regio |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: nadere beleidsuitwerking: afspraken maken |
De provincie Zuid-Holland is onder meer verantwoordelijk voor natuurontwikkeling, de kwaliteit van specifieke woonmilieus en de economische ontwikkeling van de mainport. Om duurzame ontwikkeling van diverse functies mogelijk te maken, zal de provincie daarom actief toezien op de ruimtelijke afwegingen voor hindergevoelige functies (wonen, natuur, recreatie, etc.) ten opzichte van het Havenindustrieelcomplex.
De opgave tot 2030 omvat:
Tevens wil de provincie meewerken aan een regionaal en lokaal Afsprakenkader Industriegeluid. Dit zal leiden tot een duurzame ontwikkeling van de havengebieden ten westen van de Beneluxtunnel in optimale balans met een goede leefomgevingskwaliteit. Hiervoor is het onder meer noodzakelijk om afspraken te maken over de geluidscontouren en nieuwe woningbouw binnen de 55 dB(A) contour.
Wat de geur en de stankoverlast betreft, wordt gewerkt aan een zogenaamde hotspotbenadering met inzet van e-noses.
Operationeel doel | Oplossen en voorkomen van knelpunten als gevolg van de combinatie van risicovolle activiteiten en aanwezigheid van grote groepen burgers waarbij er, als gevolg van ruimtelijke ontwikkeling, geen significante toename van het aantal blootgestelden is die kunnen komen te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: werkwijze externe veilgheid en RO Beleidsvisie duurzaamheid en milieu |
Het beschermen van grote groepen burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen is een doel. Onderstaande risicobronnen kunnen in geval van een ongeval of andere calamiteit gevolgen hebben voor grote groepen burgers:
Om het ontstaan van nieuwe knelpunten rond deze risicobronnen te voorkomen, vraagt de provincie de gemeenten om aannemelijk te maken dat op termijn aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, wanneer het groepsrisico als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt en het berekende groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt. De provincie vraagt in dat geval aan te tonen dat een maximale inspanning is geleverd om de gevolgen van een ongeval tot een minimum te beperken. Indien in bovengenoemde situatie het aantal blootgestelden toeneemt, dan vraagt de provincie maatregelen te nemen ter voorkoming of mitigatie van de gevolgen.
Daarnaast wordt voor specifieke infrastructuur met een groot economisch belang aanvullend beleid gevoerd om ontwikkelingen nabij deze infrastructuur niet te laten interfereren met de economische ontwikkeling. Dat gaat over de oevers van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg en Rotterdam The Hague Airport.
Operationeel doel | De veiligheid langs de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas waarborgen |
Realisatiemix | Verordening ruimte |
In de Verordening ruimte is een veiligheidszonering opgenomen voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas. De zonering is van toepassing in het gebied tussen Hoek van Holland en de splitsing van de Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel. Voor dit gebied geldt een bebouwingsvrije zone en een zone waarin bebouwing alleen is toegestaan nadat een nadere afweging is gemaakt. Er zijn in de Verordening ruimte enkele uitzonderingen opgenomen. Indien dit speelt moet er advies gevraagd worden aan de Veiligheidsregio Rotterdam, de vaarwegbeheerder of de havenbeheerder.
Operationeel doel | Modernisering en intensivering van het bestaande teeltareaal |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken om modernisering en intensivering te bevorderen. Financiering: subsidieverlening (planvormingssubsidie) Kennisontwikkeling: gereedschapskist instrumentarium modernisering Programma mobiliteit Uitvoeringsstrategie regionale Economie |
De provincie streeft naar een greenport waar het accent ligt op specifieke hoogwaardige productie met een centrale plaats voor logistiek, handel, kennis en innovatie. Door modernisering en intensivering van het gebruik van het bestaande teeltareaal, kunnen de greenports zich verder ontwikkelen. Het gaat daarbij om productielocaties en de bijhorende ontsluiting.
Bij modernisering van het teeltareaal is een substantiële private betrokkenheid van belang. De primaire verantwoordelijkheid aan overheidszijde ligt bij de (samenwerkende) gemeenten. De provincie onderzoekt samen met gemeenten en het bedrijfsleven verbetermogelijkheden. Alle mogelijkheden om met andere overheden en het bedrijfsleven tot versnelling van het proces te komen, zijn wat de provincie betreft bespreekbaar. Te denken valt aan private en publieke investeringen in het openbare gebied, onteigening, fiscalisering of andere financieringsconstructies. De provincie stelt een gereedschapskist met instrumenten voor modernisering ter beschikking en draagt via subsidie bij aan planvorming ten behoeve van modernisering van het teeltareaal.
Operationeel doel | 'Glas voor glas' regeling toepassen om zo de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren |
Realisatiemix | Verordening ruimte |
In de Verordening ruimte is de glas-voor-glas regeling opgenomen. De regeling maakt uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf tot meer dan 2 hectare kassen mogelijk, mits elders fysiek glas wordt gesaneerd en de ruimtelijke kwaliteit per saldo wordt verbeterd.
Operationeel doel | Versterking van de greenport door weloverwogen functiemenging mogelijk te maken in glastuinbouwgebieden als deze de greenport versterken |
Realisatiemix | Verordening ruimte Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Greenportgerelateerde bedrijven vestigen zich tot op heden op agrogerelateerde bedrijventerreinen in de regio. De provincie heeft de intentie om hier flexibeler mee om te gaan, door in de Verordening ruimte weloverwogen vormen van functiemenging binnen het glasteeltareaal van de greenport Westland–Oostland mogelijk te maken, mits het gaat om bedrijven die het greenportcluster versterken.
Operationeel doel | Behoud van voldoende en passende ruimte voor de greenport Aalsmeer |
Realisatiemix | Verordening ruimte Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
De Zuid-Hollandse gemeenten Kaag en Braassem en Nieuwkoop maken deel uit van de greenport Aalsmeer. Deze omvat verder de Noord-Hollandse gemeenten Haarlemmermeer, Uithoorn, Amstelveen en Aalsmeer en de Utrechtse gemeente de Ronde Venen.
De Stuurgroep Greenport Aalsmeer heeft in februari 2015 met een Ruimtelijke Visie voor de Greenport Aalsmeer ingestemd. Deze Ruimtelijke Visie geeft aan wat de toekomst is van de verschillende productiegebieden binnen de Greenport Aalsmeer. Om de toekomst van de verschillende gebieden te bepalen zijn alle 40 gebieden in de Greenport Aalsmeer bekeken en op basis van 5 criteria ingedeeld in 5 verschillende gebiedscategorieën. Iedere gebiedscategorie heeft zijn eigen opgaven.
Het geplande glastuinbouwgebied Nieuw Amstel Oost 1 blijft opgenomen binnen de begrenzing van het glastuinbouwgebied in de Verordening ruimte. Invulling als glastuinbouwgebied is echter pas aan de orde als de behoefte hiertoe is aangetoond. Het is gewenst in het bestemmingsplan ontwikkeling voor glastuinbouw mogelijk te maken via een wijzigingsbevoegdheid. Zolang de behoefte aan nieuwe glastuinbouw niet is aangetoond blijven de gronden gereserveerd. Dit betekent dat er in deze gebieden geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden die een eventueel toekomstige transformatie naar glastuinbouw belemmeren, tenzij het een ontwikkeling betreft die past binnen het huidige agrarische grondgebruik.
De geplande glastuinbouwgebieden Nieuw Amstel Oost 2 en 3 zijn de eerste decennia waarschijnlijk niet nodig. Deze gebieden zijn daarom niet meer opgenomen binnen de begrenzing van het glastuinbouwgebied, zoals dat begrensd is in de Verordening ruimte. Dit neemt niet weg dat het ook voor deze gebieden wenselijk is deze voor de lange termijn beschikbaar te houden voor transformatie naar glastuinbouw mocht daar op termijn behoefte aan ontstaan. Dit kan door deze gronden op een vergelijkbare manier te beschermen als Nieuw Amstel Oost 1. Omdat het gaat om een lange termijn reservering, zou regeling via de Verordening ruimte 2014 in dit geval te belastend zijn. Daarom is gekozen voor een juridisch lichtere, maar inhoudelijk vergelijkbare, tekst hierover in het Programma ruimte. Deze tekst geeft aan dat er geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden die een eventuele toekomstige ontwikkeling als glastuinbouwgebied significant beperken, tenzij het een ontwikkeling betreft die past in het huidige agrarisch grondgebruik. Bij het beoordelen van bestemmingsplannen voor deze gebieden zien Gedeputeerde Staten hierop toe. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is niet nodig, nu ontwikkeling voor glastuinbouw de eerste decennia waarschijnlijk niet aan de orde is.
De maatwerkgebieden in Nieuwkoop blijven een functie vervullen voor de greenport. Hoewel het gaat om verouderde gebieden, is er toch ook nog een aantal moderne bedrijven gevestigd. In de Verordening ruimte 2014 zijn deze gebieden opgenomen als glastuinbouwgebied, met de nadere aanduiding ‘maatwerkgebied Greenport Aalsmeer’. Dit betekent dat aan blijvers de ruimte wordt geboden om hun glastuinbouwbedrijf voort te zetten en uit te breiden en dat aan stoppers een andere passende bestemming kan worden toegekend. Belangrijk is dat de sector zelf met initiatieven komt, die onderling en met de omgeving goed zijn afgestemd. In overleg met andere partijen wordt verkend welke ontwikkelingskansen er zijn voor andere functies (agrarisch, wonen, recreatie, natuur, zorg, anders). De uitvoeringsagenda Greenport Aalsmeer zal een voorzet geven.
De belangrijkste opgaven voor de Greenport Aalsmeer zijn de modernisering en indien nodig herstructurering van het teeltareaal van de toekomstbestendige glastuinbouwgebieden, het realiseren van duurzaamheidsvoorzieningen, en de sanering en transformatie van verouderd glasareaal in niet toekomstbestendige glastuinbouwgebieden. Ten behoeve van de uitvoering van deze opgaven van de Ruimtelijke Visie Greenport Aalsmeer wordt een uitvoeringsagenda en -strategie opgesteld. In de uitvoeringsagenda zullen de benodigde projecten en het benodigde instrumentarium worden geformuleerd en uitgewerkt.
Operationeel doel | Herstructureren van de greenport Boskoop |
Realisatiemix | Verordening ruimte Uitvoeringsstrategie Regionale Economie Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken over de herstructurering met relevante stakeholders |
De grondgebonden boom- en sierteelt in Boskoop heeft een kleinschalig type veenlandschap opgeleverd, dat uniek is in Zuid-Holland. Het aandeel van de pot- en containerteelt (PCT), die niet grondgebonden is, neemt toe. Deze teelt krijgt, in combinatie met de kennis- en handelsfunctie, ruimte voor concentratie in de droogmakerij in en rond het PCT-terrein. Daardoor kan in het veengebied meer ruimte ontstaan voor hoogwaardige en duurzame opengrondteelt in een aantrekkelijke omgeving. Er is ruimte voor kleinschalig glas in combinatie met deze opengrondteelt. Deze ontwikkeling en een efficiëntere zoetwatervoorziening maken herstructurering noodzakelijk. Met deze herstructurering wordt gestreefd naar een economisch concurrerende greenport, die zoveel mogelijk zelfvoorzienend is en waarvan de landschappelijke kwaliteit aanzienlijk is verbeterd.
De ruimte voor niet-grondgebonden pot- en containerteelt op het PCT-terrein, naast de grondgebonden boom- en sierteelt, is opgenomen in de Verordening ruimte. Kassen bij volwaardige grondgebonden boom- en sierteeltbedrijven zijn toegestaan tot een derde deel van het bedrijfsoppervlak. Bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven binnen het PCT-terrein gelden ruimere bebouwingsmogelijkheden voor kassen, namelijk tot de helft van het beteelbare oppervlak per bedrijf. Op het PCT-terrein kan in beperkte mate ook ruimte worden geboden aan bedrijven en andere functies indien die een directe binding hebben met de boom- en sierteelt en een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van de greenport.
Operationeel doel | De ontsluiting van greenport Boskoop verbeteren |
Realisatiemix | Programma mobiliteit |
De provincie vindt een betere ontsluiting van de greenport Boskoop wenselijk. De aanleg van de westelijke randweg en een keuze voor een noordelijke ontsluitingsvariant in Boskoop zijn daarbij belangrijk.
Operationeel doel | Onderzoeken of de regeling glas-voor-glas kan worden uitgebreid naar teeltareaal-voor-teeltareaal in de greenport Boskoop |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte:: onderzoek naar een regeling om flexibel om te kunnen gaan met de sierteeltcontour |
De greenport Boskoop heeft een behoorlijk areaal teeltbedrijven buiten de sierteeltcontour en heeft verzocht om een regeling analoog aan de glas-voor-glas regeling, om flexibel om te kunnen gaan met de sierteeltbedrijvigheid. Tevens zou het mogelijk moeten worden om met gebruikmaking van de glas-voor-glasregeling meer ondersteunend glas te realiseren dan nu in de Verordening ruimte toegestaan wordt. De provincie gaat de mogelijkheden onderzoeken om deze wens van greenport Boskoop te realiseren.
Operationeel doel | Herstructurering Duin en Bollenstreek |
Realisatiemix | Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) |
De Greenport Duin- en Bollenstreek heeft een groot economisch belang voor Zuid-Holland. Het is een sterk cluster van productie, handel en kennis dat wereldwijd nieuwe groeimarkten aanboort en daarnaast verbindingen legt met de nabij gesitueerde clusters Life Sciences en Space. Om te werken aan een goed investeringsklimaat voor een duurzame en vitale greenport, hebben de gezamenlijke gemeenten de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht. Deze geeft uitvoering aan herstructurering en revitalisering in het gebied.
Voor de Duin- en Bollenstreek is het beleid gericht op verdere ontwikkeling tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport, met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Nauw verweven met het economisch belang van de greenport, is het economisch belang van de regio als toeristische trekker en belangrijk landschappelijk en cultureel erfgoed, met de Keukenhof als exponent. Voor beide economische pijlers is behoud van het bollenareaal van belang. In de Bollenstreek is een herinrichtingsopgave aan de orde, waarin verbetering van de productie-omstandigheden gepaard gaat met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Hiervoor is een verdergaande schaalvergroting van grondgebonden bollenteeltbedrijven nodig in combinatie met de sanering van vrijkomende bebouwing. Ook wordt op bescheiden schaal een verdere concentratie en herstructurering van bollengerelateerde glastuinbouw en bedrijvigheid nagestreefd. Van belang is dat deze locaties zo goed mogelijk aansluiten op het logistiek netwerk van greenports en mainport. Een ander onderdeel van de herstructurering is de opgave om de zelfvoorziening voor zoetwater te vergroten.
In de Intergemeentelijke Structuurvisie van de gemeenten voor de Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) zijn deze doelstellingen ook neergelegd. Het werkingsgebied van de GOM is in de ISG gedefinieerd. Vertaald naar de terminologie van de Visie ruimte en mobiliteit gaat het om het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied en buiten de uitleglocaties voor woningbouw zoals opgenomen in de door Gedeputeerde Staten aanvaarde actuele regionale woonvisie, alsmede de woningbouwlocaties die groter zijn dan 3 ha, zoals opgenomen in dit programma.
Binnen het werkingsgebied van de GOM geeft de ISG invulling aan het handelingskader ruimtelijke kwaliteit, zoals opgenomen in visie, programma en verordening. De samenwerkende gemeenten hebben onder meer afgesproken dat binnen het werkingsgebied geen andere woningen worden gebouwd dan ‘Greenportwoningen’ en ‘ruimte voor ruimte’-woningen. De provincie erkent deze afspraak. De GOM verstrekt bouwtitels voor de Greenportwoningen. De opbrengst hiervan wordt ingezet ten behoeve van de projecten uit het meerjarenprogramma van de GOM, waarmee onder meer de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Ook zal er in het beleid ruimte zijn voor de realisering van z.g. clusterlocaties (kleiner en groter dan 3 ha) voor Greenportwoningen. Voorzover de locaties groter zijn dan 3 ha behoeven zij niet als zodanig in het Programma ruimte opgenomen te zijn.
De provincie maakt verdere afspraken met de zes gemeenten in de Bollenstreek in een apart daarvoor opgesteld Afsprakenkader. Hoofdpunten daarin zijn:
Operationeel doel | Voldoende ruimte voor ondersteunend glas bij opschaling bollenbedrijven |
Realisatiemix | Verordening ruimte Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) |
In de Verordening ruimte is opgenomen dat op volwaardige bollenbedrijven ten hoogste 3000 m² ondersteunend glas is toegestaan. De regeling ‘glas voor glas’ maakt het onder voorwaarden mogelijk een groter oppervlak aan kassen te realiseren, mits daar sanering van kassen elders binnen het bollenteeltgebied tegenover staat.
Voor bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en stekbedrijven, die in de huidige situatie al beschikken over meer dan 3.000 m² glas, is in de verordening opgenomen dat ten hoogste 6.000 m² glas is toegestaan.
Operationeel doel | Handhaven van het teeltareaal bollengrond door het compenseren van bollengrond wanneer grond onttrokken wordt voor andere ontwikkelingen |
Realisatiemix | Verordening ruimte GOM |
De provincie streeft ernaar om minimaal 2625 hectare eerste klas bollengrond te handhaven. Nieuwe ontwikkelingen of functies in het bollenteeltgebied die ten koste gaan van het areaal bollengrond, moeten worden gecompenseerd. Dit is vastgelegd in de Verordening ruimte. Hierin is tevens opgenomen dat daartoe een financiële afdracht plaatsvindt aan de GOM.
Operationeel doel | Bescherming bieden aan de graslanden in de Bollenstreek |
Realisatiemix | Verordening ruimte |
De waardevolle graslanden in de Duin- en Bollenstreek vragen om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Dit omdat deze graslanden een functie vervullen als weidevogelgebied en vanwege de openheid van het landschap. De regeling in de Verordening ruimte is daarom vooral gericht op instandhouding van het graslanden, behoudens enkele die mogen worden ingezet als compensatiegebied voor bollengrond.
Operationeel doel | Handhaven (overige) duurzame glaslocaties |
Realisatiemix | Verordening ruimte Gebiedsprofielen Subsidie |
Naast de vier greenports is er een aantal andere locaties met duurzaam glas. Hier is glas gevestigd dat ook in de toekomst tot het teeltareaal blijft behoren. Voorbeelden zijn locaties in Rijnsburg, Voorne en de recent aangewezen locaties in de Hoeksche Waard en op Goeree-Overflakkee. Deze locaties behouden in de Verordening ruimte de aanduiding duurzaam glastuinbouwgebied.
Operationeel doel | Door sanering van verspreide glastuinbouw de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied verbeteren |
Realisatiemix | Visie ruimte en mobiliteit: Kwaliteitskaart Gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit Subsidie sanering glastuinbouw |
Binnen Zuid-Holland ligt ook een aantal verspreid gelegen glasbedrijven met een beperkte economische waarde, gelegen op locaties die minder wenselijk worden geacht. Deze locaties komen in aanmerking voor sanering en kunnen in principe niet worden uitgebreid. De provincie heeft een faciliterende en stimulerende rol in deze nog te realiseren sanering van 150 hectare verspreid liggende kassen. Zij kan de sanering faciliteren met instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en stimuleren door subsidie. De inzet verschilt per gebied. Leidend is de te realiseren verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het bereiken van de doelstelling hangt vooral af van de mate waarin de gemeenten zelf actie ondernemen en de bereidheid van ondernemers om te saneren. Saneringen die leiden tot verplaatsing van bedrijven, dragen bij aan de concentratie van glastuinbouwbedrijven, waarbij ook duurzaamheidsvoordelen zijn te behalen. Sanering vindt ook plaats via de glas-voor-glasregeling.
Een aantrekkelijke groene ruimte is een voorwaarde voor een duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat. De groene ruimte kent kwaliteiten die onderscheidend en uniek zijn vanwege de typisch Zuid-Hollandse combinatie van kustlandschap, veenlandschap en rivierdeltalandschap. De provincie kent een aantal topkwaliteiten die bijdragen aan het behoud van de biodiversiteit en het cultureel erfgoed. Instandhouding en versterking van deze topkwaliteiten is van groot belang. Versterking van de recreatieve kwaliteit in de provincie is eveneens een belangrijke opgave, vooral in en om de stad.
Om de kwaliteit van het landschap, groen en erfgoed te versterken, heeft de provincie onderstaande strategische doelen geformuleerd:
Strategische doelen
Beleid en uitvoering groen en cultureel erfgoed
De doelstellingen en prioriteiten van het provinciale groenbeleid zijn opgenomen in de Beleidsvisie Groen. Aanvullend op deze beleidsvisie stelt de provincie jaarlijks een actualisatie van het Uitvoeringsprogramma Groen op. In het programma staan de projecten waaraan de provincie samen met gebiedspartners (grotendeels via cofinanciering) werkt om de groene beleidsdoelen te realiseren, waarbij veelal ook doelen voor water en cultuurhistorie worden meegenomen. Het programma biedt ruimte voor het verkennen van nieuwe projecten en nieuwe realisatie- en beheermethoden via pilots. De ruimtelijk relevante ontwikkelingen zijn opgenomen in dit Programma ruimte. Voor de uitvoering wordt in de realisatiemix verwezen naar het Uitvoeringsprogramma Groen.
Voor het cultuurbeleid heeft de provincie haar doelstellingen en prioriteiten vastgelegd in de beleidsvisie Cultureel Erfgoed 2013-2016. Aanvullend op deze beleidsvisie wordt jaarlijks een Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen opgesteld. Een erfgoedlijn is een geografische structuur die meerdere monumentale stippen verbindt tot een streep of lijn op de kaart. De erfgoedlijnen zijn ensembles van erfgoed, landschap en water die kwaliteit verschaffen aan de ruimte en beschikken over groot recreatief en toeristisch potentieel. In het programma staan projecten voor zeven erfgoedlijnen (Limes, Oude Hollandse Waterlinie, Landgoederenzone, Trekvaarten, Atlantikwall, Waterdriehoek en Goeree-Overflakkee), waaraan de provincie samen met gebiedspartners (grotendeels via cofinanciering) werkt om doelstellingen te realiseren op het gebied van beschermen, benutten en beleven. Daarbij zijn veelal ook doelen voor groen en water meegenomen.
De ruimtelijk relevante ontwikkelingen zijn opgenomen in dit Programma ruimte. Voor de uitvoering wordt in de realisatiemix verwezen naar het Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen.
Het veenlandschap van het Groene Hart
Operationeel doel | Versterken en behouden van het veenweidelandschap in het Groene Hart |
Realisatiemix | Veenweideconvenant Gouwe Wiericke Veenweidepact Krimpenerwaard Programma en Kernprojecten Stuurgroep Groene Hart Uitvoeringsprogramma Groen Uitvoeringsprogramma Erfgoed (Oude Hollandse Waterlinie) |
In het veenlandschap kiest de provincie voor behoud en versterking van het waterrijke en open karakter en de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen.
Het Hollands Plassengebied kan zich verder ontwikkelen tot een toeristisch aantrekkelijk watersportgebied, passend ingebed in de waardevolle cultuur- en natuurlandschappen.
In het veenweidelandschap van de Krimpenerwaard ligt de opgave vooral in een goede integratie van landbouw, natuur, landschappelijke kwaliteit en waterbeheersing, mogelijk in combinatie met de dijkversterkingsopgave. In de Alblasserwaard Vijfheerenlanden staat behoud en ontwikkeling van de landbouw centraal, in combinatie met de ontwikkeling van goede stad-landovergangen en versterking van de recreatieve kwaliteit onder meer door de totstandkoming van het regiopark Merwedezone. Ook hier speelt een dijkversterkingsopgave.
Het gebied tussen de Oude Rijn en de Hollandsche IJssel kent een grote verscheidenheid aan kwaliteiten. Een belangrijke opgave is de verbetering van de overgangen tussen stad en land en versterking van de recreatieve kwaliteit. Ook hier ligt een integratie opgave rond landbouw, natuur en waterbeheersing. In Groene Hart verband zet de provincie de samenwerking met de provincies Utrecht en Noord-Holland voort, zoals het Veenweide-Innovatiecentrum en het programme Waterrecreatie Groene Hart. De Stuurgroep Groene Hart is uitgebreid met waterschappen en gemeenten. De overheden werken gezamenlijk in een 10-tal kernprojecten aan een mooi en vitaal Groene Hart. Dit programma omvat uitvoeringsmaatregelen en (beleids)onderzoeksprojecten 2014-2016.
Het Zuid-Hollandse rivierdeltalandschap
Operationeel doel | De instandhouding en de voltooiing van Deltanatuur, het bieden van ontwikkel- en vergroeningsmogelijkheden voor de grondgebonden landbouw en gerichte ontwikkeling van recreatie en toerisme, gekoppeld aan de kust en het waternetwerk van zeearmen en rivieren |
Realisatiemix | IRP Goeree-Overflakkee Uitvoeringsprogramma Groen Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta Uitvoeringsprogramma Erfgoed (Goeree) |
In de Zuid-Hollandse delta zijn de wateropgaven en de opgaven voor de eilanden nauw met elkaar verweven.
Op Voorne-Putten richt de opgave zich op versterking van de toeristische- en ecologische kwaliteiten, met een accent op de kustzone, op verbetering van de overgangen tussen stad en land en op versterking van de recreatieve kwaliteit. De kansen voor de landbouw staan in dit perspectief centraal en liggen vooral in verbreding. In de Hoeksche Waard staat behoud en ontwikkeling van de landbouw centraal in combinatie met de versterking van de recreatieve en landschappelijke kwaliteit. Dat geldt ook voor Goeree-Overflakkee, waar bovendien opgaven liggen in versterking van de toeristische kwaliteiten en de instandhouding van bijzondere cultuurhistorische en ecologische waarden. Voor alle drie is versterking van de overgangen tussen land en water een opgave. Daarbij gaat het om gebiedsgerichte verbetering van de samenhang in recreatieve, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten. Voor het Eiland van Dordrecht ligt de opgave in de voltooiing van Deltanatuur en recreatiegebied, in combinatie met de ontwikkeling van goede stad-landovergangen. Voor het Nationaal Park de Biesbosch staat actieve bescherming centraal, in combinatie met versterking van een toeristisch profiel dat past bij de specifieke natuurlijke kwaliteiten
Het Zuid-Hollandse kustlandschap
Operationeel doel | Versterking van de toeristische kwaliteiten, waaronder betere ontsluiting van het kustlandschap |
Realisatiemix | Uitvoeringsprogramma Groen (duinen) Uitvoeringsprogramma Erfgoed (Atlantikwall) Strategische Agenda voor de Kust Suppletieprogramma voor de Kust Impulsprogramma Recreatie en Vrije Tijd |
Veel meer dan de andere grote landschappen wordt het kustlandschap gekenmerkt door een afwisseling van stedelijkheid en landelijkheid. Instandhouding van de kwaliteiten van het duingebied is van groot belang, met het oog op biodiversiteit en kustveiligheid. Voor de gehele kustzone is gebiedsgerichte versterking van de toeristische kwaliteiten een centrale opgave. Verbetering van de bereikbaarheid van de kust is hier onderdeel van. Van belang is dat de diverse badplaatsen aan de Zuid-Hollandse kust een eigen, onderscheidend profiel ontwikkelen met bijbehorend aanbod (bijvoorbeeld een zeejachthaven) afgestemd op hun ligging en bereikbaarheid. Op de eilanden staat versterking van de kwaliteit centraal. De randen van de Maasvlakte bieden kansen voor specifieke en dynamische vormen van kustrecreatie. In het Westland ligt de opgave bij de verbetering van de overgangen van het glastuinbouwgebied naar de kustzone en een betere ontsluiting van de kust. In Duin, Horst en Weide ligt het accent op bescherming van de duinen en de landgoederenzone, in combinatie met drinkwaterwinning in de duinen.
Vrijkomende bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied
Operationeel doel | Toelaten van niet agrarische functies in vrijkomende bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied |
Realisatiemix | Verordening ruimte |
Vrijkomende bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied kan een andere functie krijgen mits de milieugebruiksruimte van omliggende agrarische bedrijven in stand blijft en er geen bovenmatige verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functie is. In de Verordening ruimte zijn voor het hergebruik van bestaande bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied aanvullende regels opgenomen. Het gaat daarbij onder andere om hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.
Agrarische bebouwing
Operationeel doel | Agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel en mag in principe een maximale omvang hebben van 2 hectare |
Realisatiemix | Verordening ruimte |
De provincie wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Daarom heeft de provincie in de Verordening ruimte opgenomen dat een agrarisch bouwkavel een maximale omvang mag hebben van 2 hectare. Indien nodig is extra ruimte voor verbreding van activiteiten (met bijvoorbeeld zorg, recreatie of duurzame energieopwekking door middel van biomassavergisting) tot maximaal 2,5 ha mogelijk.
Agrarische bedrijven voor de intensieve veehouderij kunnen hun bestaande bouwkavel uitbreiden tot maximaal 2 hectare onder voorwaarde van certificering. De in artikel 2.2.2 van de Verordening ruimte bedoelde certificering wordt nader door Gedeputeerde Staten uitgewerkt.
Niet-agrarische bebouwing
Operationeel doel | Niet-agrarische bedrijvigheid moet zo veel mogelijk gevestigd worden op bedrijventerreinen |
Realisatiemix | Verordening ruimte |
Uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf met meer dan 10% is alleen mogelijk als verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is. Het gaat daarbij zowel om de beschikbaarheid van ruimte op een bedrijventerrein, als om de praktische en financiële uitvoerbaarheid van verplaatsing van het gehele bedrijf.
Operationeel doel | Nieuwe recreatiewoningen zijn alleen mogelijk op verblijfsrecreatieparken |
Realisatiemix | Handreiking ruimtelijke kwaliteit Verordening ruimte |
Nieuwe recreatiewoningen zijn alleen toegestaan in bestaande of in nieuwe parken. Indien recreatiewoningen worden toegevoegd op een bestaand verblijfsrecreatiepark, gaat de provincie uit van aanpassing. Indien er sprake is van een nieuw te ontwikkelen verblijfsrecreatiepark is sprake van transformatie. De regels uit de Verordening ruimte en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zijn dan van toepassing. Permanente bewoning van recreatiewoningen beschouwt de provincie als een onwenselijke ontwikkeling. Wegens bijzondere omstandigheden (of in uitzonderingsgevallen) kan de gemeente voor maximaal enkele woningen van dit beleid afwijken. Een recreatiewoning wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling.
Operationeel doel | Behouden van grondgebonden landbouw om openheid van het landschap te garanderen |
Realisatiemix | Verordening ruimte Uitvoeringsprogramma Groen |
De provincie heeft een bescheiden rol in het landbouwbeleid. Zij kan faciliteren met haar instrumentarium uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zij kan innovatiemaatregelen stimuleren en veranderingen agenderen door te lobbyen bij het Rijk en de Europese Unie. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie stuurt in grote mate de vitaliteit van de sector. De inzet verschilt per gebied:
In de Verordening ruimte is opgenomen dat er voldoende ruimte wordt geboden voor een vitale landbouw die waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten en de biodiversiteit. Het oprichten van agrarische bebouwing is dan ook alleen mogelijk indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.
Operationeel doel | Tegengaan van de achteruitgang van de biodiversiteit: realiseren en beheren van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en uitwerken van beheerplannen voor Natura2000-gebieden |
Realisatiemix | Verordening ruimte Uitvoeringsprogramma Groen |
In de Realisatiestrategie EHS heeft de provincie aangegeven hoe de opgave voor nieuwe natuur tot 2027 gerealiseerd wordt. Ze voldoet hiermee aan de internationale doelen voor Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het accent ligt op nieuwe natuur in de veenweiden en de delta. In de veenweiden worden naast natuurdoelen ook doelen voor water, recreatie en agrarische structuurversterking gerealiseerd. De opgave voor nieuwe natuur wordt in een aantal fases gerealiseerd. Uitgangspunt is dat de doelen en de middelen in balans zijn. De provincie heeft gebiedspartijen uitgenodigd om met een bod te komen hoe de natuurdoelen gerealiseerd kunnen worden. De begrenzing van de EHS is op 11 december 2013 door PS vastgesteld en opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte. Deze EHS heeft geen betrekking op de zee. Dat is een verantwoordelijkheid van het Rijk.
In de Verordening ruimte is aangegeven dat er geen bestemmingen mogen worden gerealiseerd die de kenmerken en waarden significant beperken of die leiden tot vermindering van de oppervlakte of samenhang van gebieden die tot de EHS behoren, tenzij daarmee een zwaarwegend belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moeten mitigerende maatregelen de schade zo veel mogelijk beperken en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Toestemming hiervoor wordt alleen verleend als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook moet voldaan worden aan de overige voorwaarden voor een ontheffing van de Verordening ruimte.
De Europese Unie wil de achteruitgang van de biodiversiteit keren door een samenhangend netwerk van natuurgebieden op Europees niveau: Natura2000. Dit bestaat uit de gebieden die eerder al zijn aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zuid-Holland kent 23 Natura2000-gebieden, allen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat om de grote natuurgebieden zoals de Nieuwkoopse Plassen, de duinen en de Deltawateren. Deze gebieden zijn niet alleen van groot belang voor behoud van de biodiversiteit, maar ook voor de groenbeleving.
Voor elk van de 23 gebieden wordt een Natura2000-beheerplan opgesteld, waarin bepaald wordt hoe de natuurdoelen gerealiseerd gaan worden. De provincie heeft een belangrijke rol bij het opstellen van deze beheerplannen. Maatregelen variëren van het verbeteren van de milieu- en watercondities tot het (her)inrichten van terreindelen en het aanpassen van het beheer en de zonering. Prioriteit gaat uit naar maatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De instandhoudingsdoelen zullen ‘robuust’ gerealiseerd worden, zodat er in en rond Natura2000-gebieden voldoende economische ontwikkelruimte blijft en gebieden niet ‘op slot’ gaan. Over de uitvoering van die maatregelen maakt de provincie afspraken met terreinbeheerders en andere betrokkenen.
De ambitie voor de eerste beheerplanperiode is minimaal het realiseren van de behoudsopgaven en het tegengaan van een verdere verslechtering van de aangewezen habitattypen en leefgebieden van soorten. De verbeter- en/of uitbreidingsopgaven zullen in de daaropvolgende beheerplanperioden hun beslag krijgen.
Operationeel doel | Behouden van biodiversiteit door het vroegtijdig signaleren of een ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de Natuurbeschermingswet 1998 |
Realisatiemix | Vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 Bestemmingsplanadvisering |
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft tot doel gebieden met hoge natuurwaarden en bijzondere plant- en diersoorten te beschermen. De provincie is in de meeste gevallen bevoegd gezag voor de vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is deze vergunningverlening vaak pas aan de orde nadat het bestemmingsplan is vastgesteld. De provincie vindt het van belang dat het bestemmingsplan al voldoende inzicht geeft in de mogelijke effecten op natuurwaarden en plant- en diersoorten. Zo wordt voorkomen dat een bestemmingsplan ruimtelijke ontwikkelingen toelaat die in strijd zijn met de Natuurbeschermingswet en dus alsnog niet gerealiseerd kunnen worden. Wanneer een bestemmingsplan daar onvoldoende inzicht in geeft, zal de provincie de gemeente daarop aanspreken.
Operationeel doel | Flankerende maatregelen voor behoud biodiversiteit |
Realisatiemix | Uitvoeringsprogramma Groen |
De komende jaren richt de provinciale inzet voor het behoud van de biodiversiteit zich vooral op goed beheerde bestaande natuurgebieden en op de ontwikkeling van robuuste kerngebieden binnen de ecologische hoofdstructuur (EHS). De provincie wil aanvullende maatregelen nemen die verder bijdragen aan de realisatie van internationale doelen. Deze richten zich op een groenblauwe dooradering in blijvend landbouwgebied rond de natuurkerngebieden en een effectieve inzet van agrarisch natuurbeheer voor het in stand houden van de weidevogelpopulatie. Verder richt de provincie zich op het stimuleren van inrichtingsmaatregelen die de biodiversiteit versterken in recreatiegebieden om de stad en op het benutten van de mogelijkheden voor tijdelijke natuur op braakliggende terreinen.
Operationeel doel | Beschermen en waar mogelijk versterken van de kroonjuwelen cultureel erfgoed |
Realisatiemix | Verordening ruimte Beleidsvisie Cultureel Erfgoed Cultuurhistorische Hoofdstructuur |
In de Visie ruimte en mobiliteit en op de Kwaliteitskaart zijn dertien ‘cultuurhistorische kroonjuwelen’ benoemd tot topkwaliteit in de groene ruimte.
Door hun unieke karakter zijn deze gebieden bepalend voor de identiteit van een regio. Vaak hebben ze ook een toeristische waarde. Tegelijk zijn ze kwetsbaar. Daarom is voor deze kroonjuwelen bescherming van kracht, gericht op behoud van de uitzonderlijke kwaliteit. Vanwege het unieke karakter van de kroonjuwelen zijn ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met de schaal en aard van het landschap niet mogelijk. Ontwikkelingen die passen bij de schaal en aard van het landschap wel.
Per gebied is aangegeven hoe invulling gegeven kan worden aan het behoud en eventueel versterking ervan.
Operationeel doel | De cultuurhistorische kwaliteiten behouden, beschermen en beleefbaar houden en maken |
Realisatiemix | Verordening ruimte, o.a. via de beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit Uitvoeringsprogramma Groen Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit Beleidsvisie Cultureel Erfgoed en Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen |
Cultureel erfgoed is een belangrijke factor voor de kwaliteit van het cultuurlandschap. De cultuurhistorie kan een belangrijke toegevoegde waarde zijn voor de belevings- en gebruikskwaliteit van de groene ruimte. De provincie staat voor de opgave om de cultuurhistorische waarden in het landschap te behouden en ervoor te zorgen dat deze bijdragen aan de belevings- en gebruikskwaliteit. Daarbij gaat het om de waarden die zijn opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS).
In de Beleidsvisie Cultureel Erfgoed 2013-2016 geeft de provincie haar ambitie aan voor het cultureel erfgoed. Het provinciaal erfgoedbeleid richt zich op twee sporen:
De inzet is om middelen vanuit groen en erfgoed waar mogelijk te bundelen bij de uitvoering van de Beleidsvisie Groen en de Beleidsvisie Cultureel Erfgoed. De nadruk bij de inzet van de erfgoedmiddelen ligt op de gewenste ontwikkelingen in de erfgoedlijnen.
Operationeel doel | De windvang en het zicht op de molens in het landelijk gebied voldoende behouden |
Realisatiemix | Verordening ruimte Beleidsvisie Cultureel Erfgoed Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen |
De provincie maakt onderscheid tussen traditionele windmolens in stedelijk en landelijk gebied. In het landelijk gebied geldt voor monumentale windmolens een molenbiotoop. Deze is in de Verordening ruimte vastgelegd. Op deze wijze is voldoende vrije windvang geborgd en wordt recht gedaan aan de kenmerken en waarden van de windmolen in relatie tot zijn omgeving (de ruimtelijke kwaliteit). Dankzij de molenbiotoop kan de molen blijven draaien en blijft de bouwkundige (functionele) staat behouden.
Operationeel doel | De windvang voor molens in het stedelijk gebied voldoende behouden |
Realisatiemix | Verordening ruimte Beleidsvisie Cultureel Erfgoed en Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen Bestuurlijke afspraken |
In het stedelijk gebied is het moeilijker om de vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen. Dit met name vanuit het oogpunt van de vele andere belangen die hier een rol spelen. In de Verordening ruimte is daarom een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die gemeenten de ruimte geeft om in bijzondere gevallen af te wijken van de molenbiotoop. Deze afwijkingsmogelijkheid is onder meer van toepassing bij de ontwikkeling van groot openbaar belang binnen een molenbiotoop in bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, vindt er overleg plaats tussen de gemeente en de provincie en worden afspraken gemaakt, ook met het oog op mogelijke negatieve financiële gevolgen voor onderhoud en restauratie van de molen.
Operationeel doel | Nieuwe ontwikkelingen binnen de biotoop van de afzonderlijke landgoederen en kastelen, moeten de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop beschermen en waar mogelijk versterken. |
Realisatiemix | Verordening ruimte Beleidsvisie Cultureel Erfgoed en Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen |
Het provinciaal beleid is gericht op de bescherming en versterking van de historische landgoederen en de ontsluiting voor een breed publiek. De provincie wil de waarden van de historische landgoederen en kastelen integraal meewegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen. De ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ heeft betrekking op de bescherming van de historische buitenplaats of het kasteel en de kasteellocatie
Operationeel doel | Het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie |
Realisatiemix | Verordening ruimte Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit |
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een voormalige verdedigingslinie, opgenomen op de voorlopige lijst van Werelderfgoed van de Unesco, waarbij water werd gebruikt als verdedigingswapen. Slechts een klein deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt in Zuid-Holland.
De provincie vindt het belangrijk dat de betrokken gemeenten de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie behouden en versterken door ze op te nemen in bestemmingsplannen. In overleg met de regio en de gemeenten zijn de kernkwaliteiten als handreiking uitgewerkt in het Gebiedsprofiel Ruimtelijke Kwaliteit voor de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden.
Operationeel doel | Het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van Unesco Werelderfgoedcomplex Kinderdijk |
Realisatiemix | Verordening ruimte Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit Beleidsvisie Cultureel Erfgoed en Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen Gebiedsvisie Kinderdijk |
De molens, boezems en gemalen van Kinderdijk zijn van grote betekenis. Het ensemble van negentien molens, twee lage boezems en twee hoge boezems vormen een icoon van het vernuft van het Nederlandse waterbeheer door de eeuwen heen.
De provincie vindt het belangrijk dat de betrokken gemeenten de kernkwaliteiten van het werelderfgoedcomplex Kinderdijk behouden en versterken door ze op te nemen in bestemmingsplannen. In overleg met de regio en de gemeenten zijn de kernkwaliteiten uitgewerkt in het Gebiedsprofiel Ruimtelijke Kwaliteit voor de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. Het gaat hierbij vooral om het behouden en versterken van de zichtlijnen van en naar het complex Kinderdijk, door de openheid van het gebied te bewaren en de samenhang tussen alle onderdelen van het ensemble in stand te houden.
Daarnaast ligt er een ontwikkelopgave om een verbinding te leggen tussen historisch en hedendaags waterbeheer, door het watersysteem zichtbaar en begrijpelijk te maken. Ook ligt er een opgave om bezoekers een rijke ervaring van dit bijzondere erfgoed te bieden, alsmede om de bereikbaarheid en voorzieningen voor bezoekers te verbeteren.
Operationeel doel | Het realiseren van voldoende recreatiemogelijkheden rond het stedelijk gebied door het afronden van Recreatie om de Stad en overige groenprojecten rond de stad |
Realisatiemix | Uitvoeringsprogramma Groen |
De provincie heeft met de gebiedspartners afspraken gemaakt over de realisatie van het projectenpakket Recreatie om de Stad (RodS). De RodS-projecten zijn al ver in de uitvoering. Ze moeten in 2016 klaar zijn. Op dit moment bereidt de provincie nieuwe projecten voor. Deze projecten zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Groen.
Naast het projectenpakket RodS realiseert de provincie samen met partners 750 hectare groen rond Rotterdam (Project Mainportontwikkeling Rotterdam, waaronder 600 hectare in het Buijtenland van Rhoon) en de kwaliteitsprojecten groen in het kader van de Integrale Ontwikkeling Delft-Schiedam (IODS, waaronder 100 hectare nieuwe natuur en nieuwe recreatieve verbindingen). Op grond van het Advies Veerman (die een inhoud en aanpak met meer draagvlak heeft voorgesteld) zal de 600 ha groen in het Buijtenland van Rhoon middels een programmatische aanpak en in nauwe samenwerking met de partijen uit het gebied worden ingevuld. Landbouw, natuur en recreatie zullen in harmonie binnen het bestaande cultuurlandschap worden ontwikkeld. Ruimtelijk is het gebied globaal in tweeën te delen: ten noorden van de Essendijk zal het accent op recreatie liggen, ten zuiden van de Essendijk op natuur en natuurbeleving. In het hele gebied is er ruimte voor combinaties met aangepaste agrarische bedrijvigheid. Met het faciliteren van dit advies door de provincie is het voor het Rijk mogelijk om uitvoering te geven aan dit deel van de afspraken die zijn gemaakt rond de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Indien nodig zal het vigerende bestemmingsplan Buijtenland van Rhoon in een herziening worden aangepast. Ook realiseert de provincie een aanvullend pakket voor kwaliteitsverbetering van groengebieden rond de stad (Versnellingsprojecten Groen).
Tot de belangrijke recreatieve landschappen behoren de groene buffers. Daarnaast zijn er recreatiegebieden die door hun maat, schaal, ligging en recreatieve gebruikswaarde als belangrijk recreatief landschap geduid kunnen worden. Voorbeelden zijn het complex van Bieslandse Bos en Balij, de Rottemeren, het Bentwoud en de Brielse Maas.
Met de realisatie van deze projecten en de projecten uit het herijkte projectenpakket RodS is er voldoende aanbod aan recreatief groen rond het stedelijk netwerk. Binnen de projecten worden veelal ook doelen voor water gerealiseerd.
Operationeel doel | Versterken van het toeristische en recreatieve netwerk door het realiseren van recreatieve poorten en de Toeristische Overstap Punten |
Realisatiemix | Uitvoeringsprogramma Groen |
Recreatieve poorten en Toeristische Overstap Punten (TOP’s) dragen bij aan de verbeterde ontsluiting van het landelijk gebied voor wandelen, fietsen en varen. De afgelopen jaren zijn vooral TOP’s ontwikkeld in de veenweidegebieden. De komende jaren wil de provincie in de overige gebieden TOP’s (laten) ontwikkelen, zodat er een provinciebreed netwerk ontstaat.
Operationeel doel | Het oplossen van knelpunten in het recreatietoervaartnet |
Realisatiemix | Uitvoeringsprogramma Groen |
De provincie Zuid-Holland is de meest waterrijke provincie van Nederland. Jaarlijks varen hier gemiddeld 150.000 recreatievaartuigen. Een goed functionerend netwerk van recreatieve vaarwegen is van groot economisch belang. Voor een deel van de Zuid-Hollandse vaarwegen heeft de provincie de verantwoordelijkheid voor onderhoud en beheer. Dit is op basis van de Waterwet in de nieuwe provinciale Vaarwegverordening geregeld en betreft de vaarwegen uit het Basis Recreatie Toervaart Netwerk (BRTN).
Het Zuid-Hollandse netwerk van vaarwegen met recreatief belang is uitgebreider dan alleen het BRTN. De verantwoordelijkheid voor ontwikkeling, onderhoud en beheer van deze andere vaarwegen ligt bij de waterschappen en gemeenten.
Er wordt onderscheid gemaakt wordt in 3 categorieën recreatieve vaarwegen, te weten:
In de Verordening ruimte is opgenomen dat nieuwe activiteiten in en om deze recreatieve vaarwegen (uit categorie II) niet mogen leiden tot achteruitgang van de bestaanbare recreatieve bevaarbaarheid. Voor ingrepen van zwaarwegend maatschappelijk belang kan via een ontheffingsclausule een uitzondering worden gemaakt.
Er worden in de nieuwe regeling geen hoogte/breedte/dieptematen maten voor de recreatieve vaarwegen opgenomen. Er wordt als uitgangspunt voor de ruimtelijke bescherming de “huidige bevaarbaarheid” gehanteerd (deze moet minstens gelijk blijven) omdat ieder type vaarweg afhankelijk van het soort recreatieve gebruik zijn eigen eisen aan afmetingen stelt en de verantwoordelijkheid voor ontwikkeling, beheer en onderhoud, bij andere overheden ligt.
Operationeel doel | Aanleggen van ontbrekende schakels fietsinfrastructuur en beter benutten van bestaande fietsinfrastructuur |
Realisatiemix | Uitvoeringsprogramma Fiets |
In het Uitvoeringsprogramma Fiets is opgenomen dat tussen 2012 en 2016 veertig stad-landverbindingen aangepakt worden. Bij de fietsprojecten is nadrukkelijk aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Bij de voorbereiding wordt gezocht naar een route die optimaal ingepast kan worden in het landschap. Verder wordt gekeken naar een goede aanhaking op het stedelijk fietsnetwerk.
De inzet is de komende jaren daarnaast gericht op routes met een ‘snelfietskarakter’. Een completering en opwaardering van dit netwerk, van kern tot kern, is noodzakelijk om de fiets als alternatieve vervoerswijze te kunnen faciliteren.
Operationeel doel | Realiseren van een provinciebreed wandelnetwerk |
Realisatiemix | Uitvoeringsprogramma Groen |
Voor wandelaars wil de provincie de komende jaren samen met gebiedspartijen het provinciaal wandelroutenetwerk realiseren. Op deze manier ontstaat een provinciedekkend netwerk met nieuwe verbindingen en bewegwijzering.
Vanuit de ambitie om Zuid-Holland een duurzame, concurrerende en leefbare Europese topregio te laten zijn, streeft de provincie naar groei met een duurzaam karakter, die gebaseerd is op de aanwending van hernieuwbare grondstoffen, energie efficiency en zuinig ruimtegebruik In samenhang met de water- en energie opgave wil de provincie de kansen en natuurlijke kwaliteiten van bodem en ondergrond meer en duurzamer benutten, bij ruimtelijke keuzen, planvorming en/of gebiedsprocessen.
Strategische doelen
Genoemde strategische doelen worden in dit programma nader geconcretiseerd in onderstaande operationele doelen.
Operationeel doel | Waterveiligheid realiseren door middel van primaire waterkeringen (en compartimenteringskeringen) |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: onderzoek doen naar de rol van compartimenterende dijken en de ruimtelijke kwaliteit van dijken |
Het Rijk is de kadersteller voor de primaire keringen (rivierdijken, zeekeringen en duinen) en de waterschappen voeren het beheer en onderhoud van de waterkeringen uit. Primaire keringen beschermen tegen overstromingen vanuit de zee en de grote rivieren. Uitgangspunt is een basisveiligheidsniveau voor gebieden, dat wordt vertaald in normen voor delen van dijkringen. Vooral de combinatie met compartimenteringskeringen binnen een dijkring kan een effectieve manier zijn om gevolgen van een eventuele overstroming te beperken. Aanvullend op dijkversterking kunnen ook meerlaagse maatregelen de waterveiligheid vergroten, waaronder maatregelen voor waterrobuust inrichten (zie beperking overstromingsrisico's)
De provincie onderzoekt de invloed van bestaande compartimenterende keringen op de potentiële gevolgen van overstromingen. Ook zal de provincie de ruimtelijke kwaliteit van dijken (als structurerend element in het landschap) onderzoeken. Voor de vertaling van de voorkeursstrategieën die binnen het Deltaprogramma zijn ontwikkeld, voorziet de provincie nadere uitwerkingen in integrale gebiedsvisies of -plannen. Dit geldt in ieder geval voor het Eiland van Dordrecht, de Albasserwaard-Vijheerenlanden (met de Merwedes) en de Krimpenerwaard (met de Hollandsche IJssel en de Lek).
Operationeel doel | Waterveiligheid realiseren door middel van regionale keringen |
Realisatiemix | Verordening ruimte Afzonderlijke waterverordeningen per waterschap |
De provincie is de kadersteller voor de regionale keringen en de waterschappen voeren het beheer en onderhoud uit. Het gewenste beschermingsniveau van de genormeerde regionale keringen is vastgelegd in de afzonderlijke waterverordeningen per waterschap. In de Verordening ruimte is opgenomen dat gemeenten verplicht zijn om de zones, die bij een regionale kering horen, vast te leggen in hun bestemmingsplannen. De provincie legt na overleg met de waterschappen afspraken over de uitvoering van verbeteringsmaatregelen vast in een uitvoeringsbesluit.
De provincie wil samen met de waterschappen en andere provincies verkennen op welke wijze de afzonderlijke normstelsels voor regionale keringen en wateroverlast kunnen worden geïntegreerd waarbij het uitgangspunt is dat meer doelgericht en gebiedsgericht wordt gewerkt.
Operationeel doel | Risico’s minimaliseren bij nieuwe ontwikkelingen in buitendijkse gebieden |
Realisatiemix | Verordening ruimte Instrument RisicoApplicatieBuitendijks |
In buitendijkse gebieden langs de grote rivieren neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden, ook gezien de klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico’s. In de Verordening ruimte wordt aan gemeenten gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Gemeenten kunnen de RisicoApplicatieBuitendijks (RAB) gebruiken, een instrument dat de provincie hiervoor heeft ontwikkeld. Het staat gemeenten vrij om ook de risico`s op functie-uitval, economische schade en milieuschade in beeld te brengen.
Operationeel doel | Beperken overstromingsrisico’s in binnendijkse gebieden, door waterrobuust (her)inrichten |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: nadere beleidsuitwerking, waaronder het aanwijzen van aandachtsgebieden overstromingsrisico’s |
De provincie zal in overleg met alle betrokken partijen ‘aandachtsgebieden overstromingsrisico’s’ aanwijzen. De provincie wil dat de mogelijkheden van waterrobuust inrichten hier expliciet worden meegewogen bij ruimtelijke (her)ontwikkeling, aanvullend op landelijk regelgeving. Aandachtsgebieden kunnen om twee redenen worden aangewezen: ten eerste om nieuwe waterveiligheidsopgaven in de toekomst te voorkomen, en ten tweede om de gevolgschade bij een eventuele overstroming te beperken.
Het voorkómen van nieuwe waterveiligheidsopgaven is van belang in gebieden waar de mogelijkheden voor een nieuwe ronde van dijkverbeteringen beperkt zijn. Toekomstige dijkverzwaringen kunnen tegen grenzen aanlopen vanwege ruimtegebrek, technische of andere belemmeringen en aanwezige gebiedskwaliteiten. In deze situaties is het beter om een toename van het risico zoveel mogelijk te beperken door een waterrobuuste inrichting. De provincie inventariseert ook in welke gebieden de gevolgschade van een eventuele overstroming onaanvaardbaar hoog is.
Operationeel doel | Risico op wateroverlast minimaliseren door te voldoen aan de normen die hiervoor gelden |
Realisatiemix | Afzonderlijke waterverordeningen per waterschap |
Wateroverlast vanuit het oppervlaktewatersysteem kan leiden tot overlast en schade aan functies en eigendommen. Het garanderen van een bepaald beschermingsniveau is voor bewoners en bedrijven een belangrijke economische vestigingsfactor. De provincie stelt het beschermingsniveau vast in normen. Een groot deel van Zuid-Holland voldoet aan deze normen. Deze normen zijn gedifferentieerd naar gebruiksfunctie en vastgelegd in de waterverordening Zuid-Holland. Maar er zijn knelpunten. In sommige stedelijke gebieden en glastuinbouwgebieden staan de mogelijkheden om water af te voeren of te bergen nu al onder grote druk. Dit zal in de toekomst toenemen door verdere verdichting en de effecten van klimaatverandering. De provincie zet hier in op alternatieve vormen om water af te voeren en te bergen. Ook in de natste, laagste gedeelten van de veenweidegebieden is het soms lastig om extra neerslag te bergen. De relatief beperkte schade die hier optreedt, staat in de regel in geen verhouding tot de hoge kosten om het te voorkomen. De provincie wil flexibeler, integraler en innovatiever om kunnen gaan met de aanpak van de wateroverlast. Een aanpassing van het normstelsel moet het mogelijk maken om meer doelgericht en gebiedsgericht te gaan werken. Samen met de waterschappen en de buurprovincies wordt dit nader uitgewerkt. In het kader van de wateragenda zijn voorstellen uitgewerkt om voor specifieke gevallen gebiedsnormen mogelijk te maken, die vaak onder de categorie innovatief geschaard kunnen worden en kunnen afwijken van de generieke norm. Daaraan ligt een gebiedsproces ten grondslag waarbij publieke en private partijen betrokken worden. Het initiatief voor zo een gebiedsproces ligt bij de waterschappen. De provincie wil actief meedenken.
Operationeel doel | De waterkwaliteit verbeteren en de mogelijkheden van innovatieve energieopwekking onderzoeken door een getijdencentrale in de Brouwersdam te realiseren |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: Mogelijkheid onderzoeken voor een getijdencentrale in de Brouwersdam |
De waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit van de Grevelingen kunnen sterk verbeterd worden door de getijdenwerking terug te brengen. Het getij kan daarnaast duurzame energie leveren. De provincie onderzoekt samen met de provincie Zeeland, het Rijk en private partijen de mogelijkheid voor een getijdencentrale in de Brouwersdam. Als de turbines ook een pompfunctie krijgen, dragen ze bij aan de effectiviteit van eventuele waterberging in de Grevelingen.
Operationeel doel | Duidelijkheid verschaffen aan gebruikers van zoet water door het voorzieningenniveau vast te leggen |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken met partijen over voorzieningenniveau voor zoetwater |
Binnen de context van de landelijke Deltabeslissing Zoetwater zal de provincie samen met de betrokken partijen het voorzieningenniveau bepalen. Dat is een middel om aan te geven wat de gebruikers van zoet water in een bepaalde regio kunnen verwachten van de overheid, zowel onder normale omstandigheden als in droge jaren. Als een gebruiker hogere eisen stelt aan de waterkwaliteit of de leveringszekerheid, kan hij hier zelf voor zorgen en/of zijn investeringen hierop afstemmen. Het voorzieningenniveau maakt transparant wat de verschillende gebruikers in verschillende gebieden onder normale omstandigheden aan zoet water kunnen verwachten van de overheid en dat er grenzen zijn aan wat geleverd kan worden.
Operationeel doel | Reserveren gebieden voor strategische grondwatervoorraad |
Realisatiemix | Provinciale Milieuverordening |
Om de drinkwatervoorziening op langere termijn te kunnen blijven garanderen, wijst de provincie een aantal gebieden aan als strategische zoetgrondwatervoorraad. Het grondwater in deze gebieden wordt gereserveerd voor de toekomstige drinkwatervoorziening. Gebieden zijn indicatief aangegeven en bevinden zich aan de weerszijden van de Lek en delen van de Vijfheerenlanden, Alblasserwaard en het eiland van Dordrecht. Hierbij is aansluiting gezocht bij de al bestaande winningen. De reservering heeft tot gevolg dat in deze gebieden een aantal functies en ontwikkelingen worden uitgesloten en dat zorgvuldig met overige functies moet worden omgegaan die een nadelige invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater en een risico vormen voor de drinkwatervoorziening. Exacte uitwerking van het beschermingsniveau voor deze gebieden vindt plaats bij de herziening van de Provinciale Milieuverordening (PMV).
De bron voor de duinwaterwinning is buiten Zuid-Holland gelegen in de Afgedamde Maas. Voor de bescherming van deze bron is het van belang dat er afstemming is met provincies Gelderland en Brabant
Operationeel doel | Duurzame gietwatervoorziening in greenports realiseren door hier in principe het eerste watervoerend pakket voor te reserveren |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken over reserveren eerste watervoerend pakket in greenports |
De overheid blijft zich inspannen om de greenports te voorzien van voldoende zoet water, maar kan geen garanties geven. De sector zal zelf op tijd met besparingen en innovaties moeten anticiperen op (eventuele) situaties van minder zoet water in de toekomst.
Vanwege het belang van een duurzame gietwatervoorziening in de greenports, heeft ondergrondse opslag in het eerste watervoerend pakket daar prioriteit boven andere gebruiksvormen in dit deel van de ondergrond. Van deze prioritering kan worden afgeweken als in een door de gemeente vastgesteld plan een integrale afweging heeft plaatsgevonden van ondergrondse en bovengrondse belangen en in dat plan ruimte wordt gecreëerd voor een andere functie in het eerste watervoerend pakket, bijvoorbeeld warmte-koudeopslag).
De provincie wil dat gemeenten met intensieve glastuinbouw in bestemmingsplannen voldoende ruimte reserveren voor ondergrondse opslag in het eerste watervoerend pakket. Als hulpmiddel heeft de provincie een ‘kansenkaart ondergrondse hemelwaterberging’ gemaakt voor zes concentratiegebieden in de greenports.
De begrippen bodem en ondergrond worden in de praktijk verschillend en door elkaar gebruikt, waardoor er een verschil in interpretatie kan ontstaan over de reikwijdte van de beleidsvisie. In één benadering wordt onder bodem verstaan het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen. Anderen zien de ondergrond als het deel van de aarde vanaf het maaiveld tot circa 10 kilometer diepte, waarin onder bodem wordt verstaan dat gedeelte van de ondergrond waarin zich de bodemvormende processen afspelen. Het begrip ondergrond omvat tevens de ondergrondse ruimte.
Operationeel doel | Efficiënt en effectief gebruik van de ondergrond door verbetering en bundeling van kabels en leidingen |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: overleggen en afspraken maken met gebruikers van de ondergrond |
De provincie streeft naar een betere bundeling van ondergrondse kabels en leidingen, waarbij afstemming plaatsvindt met bovengrondse structuren zoals wegen en spoorwegen. De drukte in de ondiepe ondergrond manifesteert zich in een wirwar van kabels en leidingen. Bij bouwwerkzaamheden worden regelmatig hoge kosten gemaakt voor het tijdelijk omleggen van deze kabels en leidingen. Bovendien wordt voor een nieuwe toepassing vaak een eigen nieuw netwerk aangelegd en is voor de directe omgeving rond de tracés sprake van beperkingen en belemmeringen in het gebruik. Om hier meer structuur in aan te brengen, wil de provincie afspraken maken met de gebruikers van de ondergrond. Het ontwikkelen van een (boven)regionaal leidingnet behoort tot de mogelijkheden. Hierbij moet rekening worden gehouden met archeologische waarden.
Operationeel doel | Verantwoord omgaan met natuurlijke hulpbronnen door een integrale afweging te maken bij de winning van fossiele brandstoffen |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: overleg en bestuurlijke afspraken (in IPO verband) met het Rijk Toepassen Bodemladder Advisering Mijnbouwwet |
De provincie wil een bijdrage leveren aan de transitie naar duurzame energie. De provincie wil dat bij besluitvorming over winning van fossiele brandstoffen deze transitiegedachte meegenomen wordt. Bovendien is het van belang dat bij de keuzes voor nieuwe winlocaties, de regionaal ruimtelijke belangen worden meegewogen. De provincie is kritisch ten aanzien van de winning van nieuwe vormen van fossiele energie zoals schaliegas en steenkoolgas, vanwege negatieve milieueffecten op korte en lange termijn. De provincie zal in een later stadium een standpunt bepalen over deze nieuwe vormen van fossiele energie. Dat doet zij mede op basis van onderzoeksresultaten bij proefprojecten. Dit standpunt zal worden bepaald met toepassing van de Bodemladder, waarbij nut en noodzaak van de winning prominenter dan voorheen aan de orde zullen komen, en het instrumentarium voor ruimtelijke kwaliteit. De provincie streeft ernaar dat decentrale ruimtelijke belangen worden meegewogen bij de besluitvorming over vergunningsaanvragen op grond van de Mijnbouwwet. In IPO-verband wil de provincie afspraken maken met het Rijk over de winning van fossiele brandstoffen.
Operationeel doel | Duurzaam gebruik van de ondergrond door het afwegen van bodembelangen via het toepassen van de bodemtoets en de Bodemladder als procesinstrumenten bij ruimtelijke planvorming en gebiedsontwikkeling |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: overleg met stakeholders over toepassing en uitwerking van de Bodemladder Staat van Zuid-Holland: Bodematlas |
De provincie onderzoekt de introductie van een bodemtoets om de bodem op een transparante en betrouwbare wijze bij beleidskeuzes te betrekken. Het benutten en het beschermen van de kwaliteiten van bodem en ondergrond moeten met elkaar in balans zijn. Een mogelijk instrument om die balans te vinden, is de bodemtoets en daarbinnen de Bodemladder. De bodemtoets is bedoeld als een instrument dat de kwaliteiten van bodem en ondergrond expliciet en op evenwichtige wijze meeneemt bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is een procesinstrument waarmee de partners in het proces met elkaar de belangen van bodem en ondergrond in een zo vroeg mogelijk stadium in beeld brengen en meewegen. Als handreiking voor het uitvoeren van de bodemtoets heeft de provincie de Bodemladder ontwikkeld. De bodemtoets en de Bodemladder zijn nieuwe instrumenten die door concrete toepassingen verder kunnen worden uitgewerkt. Het is van belang dat ervaringen met concrete toepassingen worden uitgewisseld. De benodigde (regionale) informatie over bodem en ondergrond wordt opgenomen in de Bodematlas, als onderdeel van de Staat van Zuid-Holland.
Om de balans te kunnen bepalen tussen benutten en beschermen, kan aansluiting worden gezocht bij bestaande handreikingen en methoden.
Voor het maken van keuzes rond het gebruik van bodem en ondergrond, introduceert de provincie een handelingsperspectief en afwegingssystematiek in de vorm van de Bodemladder. In deze ladder staan twee benaderingen centraal. Enerzijds is het de primaire voorkeur dat het gebruik hernieuwbaar is, als dat niet mogelijk is omkeerbaar en in laatste instantie beheersbaar. Anderzijds moet het gebruik in alle gevallen aanvaardbaar zijn. De Bodemladder wordt toegepast bij het maken van afwegingen voor het gebruik van de bodem en de ondergrond bij gebiedsopgaven en wanneer zich conflicterende functies/claims op de bodem aandienen. De onderdelen van de Bodemladder worden hieronder toegelicht. Hernieuwbaarheid, omkeerbaarheid, beheersbaarheid Hernieuwbaarheid Hernieuwbaarheid betreft de mate waarin natuurlijke processen een ingreep of verandering in bodem of ondergrond terugbrengen in de oorspronkelijke toestand, en de termijn waarop. De redelijkheid van de termijn voor herstel kan van functie tot functie verschillen. In de Bodemladder is sprake van hernieuwbaar gebruik wanneer de periode voor natuurlijk herstel niet meer dan dertig jaar bedraagt. Omkeerbaarheid Indien herstel van het bodemsysteem niet op natuurlijke wijze mogelijk is, heeft het de voorkeur dat de consequenties van het gebruik omkeerbaar zijn. Door aanvullende maatregelen te treffen kunnen de bodem en de ondergrond in een toestand worden teruggebracht die vergelijkbaar is met de oorspronkelijke situatie, ofwel kunnen de gevolgen van het bodemgebruik worden hersteld. Omkeerbaarheid gaat ook over de mate waarin het technisch en financieel mogelijk is om de bodem na een ingreep terug te brengen in de oorspronkelijke toestand of in een nieuwe, gewenste toestand te brengen. Beheersbaarheid Beheersbaarheid betreft de mate waarin risico’s rondom initiatieven en projecten (technisch en/of financieel) beheerst kunnen worden. Het gaat primair om de milieuhygiënische gevolgen voor bodem en ondergrond zelf, maar ook om de gevolgen voor andere milieucompartimenten, de veiligheid en de fysieke leefomgeving. De huidige wet- en regelgeving met het daarbij geldende normenstelsel en de beleidskaders vormen de referentie. Op ondergeschikte punten kan een beperkte normoverschrijding aanvaardbaar zijn als er een groot maatschappelijk belang aan een functie wordt gehecht en er - het totaal overziend - een positieve bijdrage wordt geleverd aan de fysieke leefomgeving (‘positieve evenredigheid’). Van belang is in hoeverre de normoverschrijding kan en zal worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. Als effecten en risico’s onbekend zijn, wordt per geval afgewogen of met toepassing van het voorzorgsprincipe niets mag gebeuren of dat door beheersmaatregelen (bijvoorbeeld intensieve monitoring en bepalen van acceptabele grenswaarden) toch gestart kan worden met een project of initiatief. Het gaat om verantwoord omgaan met onzekerheden, waarbij het aanvaarden van onzekerheden mede afhankelijk is van de aard en omvang van de risico’s en de mogelijkheid om te monitoren op de risico’s. Om nieuwe ontwikkelingen van de grond te krijgen, is het juist relevant om ruimte te bieden, bijvoorbeeld in de vorm van pilots, om nieuwe inzichten te verkrijgen. Aanvaardbaarheid Bepalende factoren bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid zijn nut, noodzaak en impact. Nut Onder ‘nut’ wordt verstaan de mate van meerwaarde die een functie of ingreep heeft voor belangrijke maatschappelijke opgaven. Dit wordt in principe primair beoordeeld tegen de provinciale maatschappelijke opgaven, maar opgaven van mede-overheden kunnen hierin ook bepalend zijn. De mogelijke functies van de bodem en de ondergrond kunnen sterk bijdragen aan de strategische doelstellingen uit de Visie ruimte en mobiliteit. De provincie streeft ernaar de kansen van de bodem te (laten) benutten. Bij een beoogd nieuw gebruik is het noodzakelijk vooraf goed te doordenken of de ingreep in de bodem noodzakelijk is of dat er wellicht een andere (bovengrondse) mogelijkheid is om het beoogde doel te bereiken, waarbij effecten en kosten meegewogen worden. Noodzaak Onder ‘noodzaak’ wordt verstaan de urgentie om een functie te realiseren mede in relatie tot alternatieve mogelijkheden. Het belang dat aan de maatschappelijke opgave wordt toegekend, zal mede bepalend zijn voor het oordeel in hoeverre aantasting van de waarden van de bodem aanvaardbaar is. Andersom zal de waardering van het belang van het bodemthema mede bepalend zijn voor het gewicht dat aan nut en noodzaak wordt toegekend. Er is dus sprake van communicerende vaten. Impact Onder ‘impact’ wordt verstaan de maatschappelijke beleving van de mogelijk op te treden risico’s en de beheersbaarheid. De wijze waarop risico’s worden beleefd, wordt voor een belangrijk deel bepaald door de wijze waarop belanghebbende partijen worden betrokken in de besluitvorming en het vertrouwen van burgers in de verstrekte informatie. De provincie staat een open en transparante communicatie voor bij het zoeken van maatschappelijk draagvlak voor het gebruik van bodem en ondergrond. |
Operationeel doel | Omgaan met veenbodemdaling: inzetten op behoud veennatuur en veenbodem (CO2) in veenweidepactgebieden |
Realisatiemix | Veenweidepact Krimpenerwaard Veenweideconvenant Gouwe Wiericke Veenweide Innovatie Centrum Uitvoeringsprogramma Groene Hart Systeeminnovatie landbouw Programma ruimte, Agenda ruimte: Afspraken maken over aanpak bodemdaling in de Veenweidepacten |
Veengebieden hebben continu te maken met bodemdaling. Het verschil tussen land- en zeeniveau en het onderlinge verschil tussen polderniveaus worden daardoor groter, de (zoute) kwel neemt toe en gebouwen en infrastructuur (dijken, wegen, riolering, kabels en leidingen) kunnen verzakken. Het proces van bodemdaling kan niet worden gestopt, maar wel worden afgeremd. De provincie geeft voor het behouden van het veenweidelandschap en de daarbij behorende landschappelijke en cultuurhistorische waarden, prioriteit aan de landbouwgronden in drie veenweide(pact)gebieden: de Krimpenerwaard, Gouwe-Wiericke en De Venen/Nieuwkoop met het inliggend Natura2000-veengebied de Nieuwkoopse Plassen. Hier wordt getracht om met verschillende (waterbeheer)maatregelen de bodemdaling zo veel mogelijk tegen te gaan. De provincie is trekker van deze pactgebieden en werkt daarin intensief samen met andere overheden en belangenorganisaties.
Operationeel doel | Omgaan met veenbodemdaling: inzetten op transitie of adaptatie in knikpuntgebieden |
Realisatiemix | Integraal gebiedsproces in knikpuntgebied doorlopen of starten Programma ruimte, Agenda ruimte: Aanpak knikpuntgebieden |
In een aantal gebieden nadert het kritieke moment waarop de bodemdaling het moeilijk maakt om de huidige (meestal agrarische) functie op dezelfde wijze te handhaven. Dit zijn de ‘knikpuntgebieden bodemdaling’. De nu benoemde knikpuntgebieden zijn door de waterschappen aangedragen en te beschouwen als oefen- of leergebieden. In knikpuntgebieden waar nog geen gebiedsproces loopt, start de provincie samen met de betrokken partijen een verkenning om de problematiek in beeld te brengen en om te bepalen op welke wijze en wanneer een transitie of adaptatie nodig is c.q. kan plaatsvinden. Aangedragen als knikpuntgebied zijn het restveengebied bij Moordrecht, de Middelburg Tempelpolder bij Boskoop, de polder Achttienhoven naast de Nieuwkoopse Plassen en de polder Lange Weide.
Operationeel doel | Beter benutten van natuurlijke bodemkwaliteiten voor een klimaatbestendige inrichting, voor natuur en voor agrarische functies |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken over benutten van de natuurlijke bodemkwaliteit in gebiedsprocessen Financiën/procesgeld voor actualisatie en ontsluiting van informatie Bodemladder Risicokaart ondergrondverdichting met betrekking tot agrarisch gebruik |
De bodem is vanwege natuurlijke kwaliteiten bijzonder geschikt voor bepaalde functies zoals landbouw, natuur, drinkwatervoorziening en waterregulatie. De provincie wil dat de geschiktheid van de bodem voor specifieke functies nadrukkelijk wordt betrokken bij de ruimtelijke planvorming, bijvoorbeeld voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
De provincie vindt het van belang dat specifieke bodemkwaliteiten voor bijvoorbeeld de landbouw of de natuur in stand blijven en waar mogelijk worden versterkt. Te denken valt hierbij aan het behouden en versterken van een goede bodemstructuur door behoud van organische stof en het behouden van de bodembiodiversiteit. Bij een te sterke bodemverdichting zal de doorlatendheid en het vochtbergend vermogen van de bodem afnemen. Dit kan onder meer leiden tot wateroverlast, oppervlakkige afstroming en piekbelasting bij poldergemalen. Ook is er meer kans op uitspoeling van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater. Er is een risicokaart ondergrondverdichting met betrekking tot agrarisch landgebruik.
Operationeel doel | Saneren of beheersen spoedlocaties en adequate nazorg van rest verontreinigingen |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken met gemeenten en omgevingsdiensten over de aanpak van spoedlocaties Bodemconvenant 2010-2014: financiën (procesgeld, subsidies) Provinciale Milieuverordening |
De provincie heeft op grond van de Wet bodembescherming de verantwoordelijkheid voor de aanpak van bodemverontreiniging. Samen met andere overheidspartijen is het Bodemconvenant 2010-2014 afgesloten. Daarin is vastgelegd dat locaties die een risico vormen voor de mens, uiterlijk in 2015 beheerst of gesaneerd zijn. Locaties die spoedeisend zijn vanwege verspreidingsrisico’s of ecologische risico’s, zullen eind 2015 in beeld zijn gebracht en waar mogelijk beheerst of gesaneerd zijn. De verwachting is dat de aanpak van de overige spoedlocaties doorloopt tot 2018. Over de aanpak van de spoedlocaties worden afspraken gemaakt met de gemeenten en omgevingsdiensten. Verwacht wordt dat de sanering van niet-spoedlocaties plaatsvindt als er ook een ruimtelijke herontwikkeling aan de orde is. Op deze manier verbetert in de loop van de tijd de totale bodemkwaliteit.
Bodemsanering vindt vaak ‘functioneel’ plaats, dus met het oog op het bovengrondse ruimtegebruik. Het gevolg is dat er restverontreinigingen in de bodem achterblijven. Deze vragen om nazorg en/of gebruiksbeperkingen. De provincie heeft op grond van de Wet bodembescherming de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving.
Operationeel doel | Herontwikkeling van locaties met bodemverontreiniging en voormalige stortplaatsen door deze beter af te stemmen op ruimtelijke ontwikkelingen |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: onderzoek en overleg met stakeholders (gemeenten, grondeigenaren e.d.). Bodemladder Financiën (procesgeld) |
De provincie wil beter gebruik maken van de mogelijkheden om via ruimtelijke planprocessen of gebiedsontwikkeling te komen tot een aanpak van verontreinigde locaties. Dit vanuit twee invalshoeken. Ten eerste door de juiste functie op de juiste plaats te plannen, rekening houdend met de chemische bodemkwaliteit. De kosten voor bodemsanering zijn bijvoorbeeld hoger bij de ontwikkeling van een gevoelige functie zoals wonen, dan bij een minder gevoelige functie zoals een bedrijventerrein. Ten tweede is de inzet om ruimtelijke ontwikkelingen aan te grijpen om de bodem te saneren. Daarvoor is van belang dat verontreinigde locaties actief worden betrokken bij een beoogde ontwikkeling, dus niet vanwege de verontreiniging worden ontweken.
Daarnaast is het wenselijk om de mogelijkheden te onderzoeken om de aanpak van de bodemverontreiniging gebiedsgericht te benaderen, mogelijk in afstemming met de ruimtelijke ontwikkeling. Het begrip ‘bodemkwaliteit’ wordt dan verbreed naar de fysische en biologische kwaliteit.
In Zuid-Holland bevinden zich meerdere locaties waar in het verleden afvalmateriaal is gestort en die nog braak liggen. De provincie zet zich in om de schaarse ruimte zo goed mogelijk te benutten. Dat geldt ook voor deze stortplaatsen. Ruimtelijke ontwikkeling geeft de kans om ze aan te pakken en een andere bestemming te geven, bijvoorbeeld door zonnepanelen te plaatsen. Door bij gebiedsontwikkeling de voormalige stortplaatsen voor in het planproces mee te nemen, wordt bijgedragen aan een verbetering van de bodemkwaliteit. De provincie maakt hierover afspraken met partijen in de publieke en private sector.
Operationeel doel | De archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden behouden en waar mogelijk ontwikkelen door deze te betrekken in het beleid voor ruimtelijke kwaliteit en bij gebiedsontwikkelingen |
Realisatiemix | Verordening ruimte Beleidsvisie Cultureel Erfgoed (incl. de Cultuurhistorische Hoofdstructuur) en Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen Werkwijzer Servicepunt Archeologie Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit Visie ruimte en mobiliteit: kwaliteitskaart Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie |
De identiteit van Zuid-Holland wordt mede bepaald door de in de bodem aanwezige archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit versterken door deze waarden nadrukkelijk te betrekken in het beleid voor ruimtelijke kwaliteit en bij gebiedsontwikkelingen. Dit geldt in ieder geval voor terreinen met vastgestelde archeologische waarden. Door deze waarden mee te nemen, te behouden of zelfs te accentueren, wordt de ruimtelijke kwaliteit van het terrein verhoogd.
De provincie vindt de bescherming van zowel bekende als verwachte waarden van belang. De gebieden waar het om gaat zijn opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS).
De bescherming van bekende waarden is opgenomen in de Verordening ruimte. Uitgangspunt is behoud ‘in situ’, dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe onverstoord behouden blijft, tenzij andere belangen prevaleren. Dan kan gekozen worden voor het opgraven van het archeologisch erfgoed, oftewel voor behoud ‘ex situ’.
De gemeenten hebben het voortouw bij de bescherming van verwachte waarden. Het gemeentelijk archeologiebeleid is hierop van toepassing. Voor gemeenten die geen eigen archeologiebeleid hebben geformuleerd, gelden de regels van de CHS. Dit betekent dat bij ontwikkelingen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek nodig is. Dit is ook vastgelegd in de Verordening ruimte. Dit archeologisch onderzoek vindt ook plaats bij gemeentegrensoverschrijdende projecten en wanneer de provincie zelf opdrachtgever, (mogelijk) verstoorder of vergunningverlener is. De provincie maakt haar afwegingen vervolgens op grond van de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) met betrekking tot de zogenaamde selectiebesluiten archeologie.
De provincie neemt haar besluiten inzake de archeologische monumentenzorg op basis van vastgesteld provinciaal beleid, dat gebaseerd is op kennis en inzicht in de aard en staat van de bekende en verwachte archeologische waarden, verantwoord is vanuit het perspectief van zorg voor het bodemarchief en transparant is voor alle gebruikers en belanghebbenden. De provinciale werkwijze is beschreven in de Werkwijzer Servicepunt Archeologie.
Operationeel doel | De hoge en zeer hoge waarden van de Romeinse Limes beschermen |
Realisatiemix | Verordening ruimte Beleidsvisie Cultureel Erfgoed en Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen |
De Limes, de noordgrens van het voormalige Romeinse Rijk, bevindt zich langs de zone van de Oude Rijn en langs het Rijn-Schiekanaal (de Vliet) tussen Leiden en Voorburg. De archeologische waarden betreffen: forten, burgerlijke nederzettingen, grafvelden, scheepswrakken en militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens De Limes is opgenomen op de voorlopige lijst van Unesco-werelderfgoed.
De provincie vindt bescherming van de Limes van groot belang. Daarom is bescherming van zowel de bekende als de verwachte hoge tot zeer hoge waarden opgenomen in de Verordening ruimte. De Limes is voorts onderdeel van de ontwikkelopgave voor cultureel erfgoed die is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Erfgoedlijnen.
Operationeel doel | Verhogen van het aandeel duurzame energie in 2020, reduceren uitstoot CO2 en energieverbruik reduceren |
Realisatiemix | Opstellen van (regionale) ruimtelijke Actie-agenda’s Energie, waarbij besparen, opwekken en CO2-reductie integraal worden benaderd |
Nederland heeft met de Europese Unie de afspraak om in 2020 14% duurzame energie op te wekken. De provincie werkt aan de realisatie van de doelstelling. Voor Zuid-Holland betekent dit dat in 2020 tussen de 6 en 10% hernieuwbare energie wordt geproduceerd. De provincie wil dit bereiken door in te zetten op windenergie, warmte, biomassa en zonne-energie. Daarnaast werkt de provincie mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Het gaat om een CO2-reductie van 20% in 2020 ten opzichte van 1990 en om een energie-efficiëntiebesparing van 20% in 2020 ten opzichte van 2007. Als de besparingsambities niet gehaald worden, betekent dit automatisch dat ingezet moet worden op een hoger aandeel hernieuwbare energie. Vanwege deze onderlinge relaties, wordt onderzocht of de provincie, samen met haar partners op regionaal niveau, ruimtelijke Actie-agenda’s Energie kan opstellen die ingaan op besparing, opwekking en CO2-reductie per gemeente, regio of sector.
Het kabinet zet in de EU in op ten minste een emissiereductie van 40% in 2030 ten opzichte van 1990.
Operationeel doel | Verhogen van het aandeel duurzame energie in 2020 door het mogelijk maken van een opgesteld vermogen van 735,5 MW windenergie op land |
Realisatiemix | Verordening ruimte Programma ruimte, Agenda ruimte: gemeenten faciliteren en stimuleren om de aangewezen windlocaties te ontwikkelen en indien noodzakelijk inpassingsplannen opstellen Koepelstartnotitie Inpassingsplannen Locaties Windenergie |
Met het Rijk zijn afspraken gemaakt om in 2020 te voorzien in 735,5 MW opgesteld vermogen op land. Hiervoor zijn ‘locaties windenergie’ aangewezen. Deze locaties zijn opgenomen op de kaartbijlage van de verordening. De locaties zijn het resultaat van een afweging tussen eisen vanuit windenergie en voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit. De locaties combineren windenergie met technische infrastructuur, grootschalige bedrijvigheid en grootschalige scheidslijnen tussen land en water. Mede door de grote omvang en ruimtelijke invloed van moderne windturbines is het van belang om deze geconcentreerd te plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie te voorkomen. Daarbij wordt voorkeur gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen. Bestaande opstellingen binnen de ‘locaties windenergie’ kunnen ter plaatse vervangen en opgeschaald worden. In gebieden die vanuit landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of recreatief oogpunt kwetsbaar zijn, is plaatsing uitgesloten.
Ook zijn er nadere afspraken gemaakt met gemeenten. De rol van de provincie is het ruimtelijk faciliteren van deze opgave en gemeenten te stimuleren om deze locaties te ontwikkelen. Daarnaast heeft de provincie bevoegdheden vanuit de Wet ruimtelijke ordening en de Elektriciteitswet inzake het vergunnen en bestemmen van windparken. Indien een gemeente niet wil meewerken aan de ontwikkeling en realisering van een locatie windenergie, zal de provincie gepast gebruik maken van haar bevoegdheden die de Elektriciteitswet biedt om de locaties windenergie mogelijk te maken en stelt zij een inpassingsplan vast. Provinciale Staten hebben voor een aantal locaties de Koepelstartnotitie Inpassingsplannen Locaties Windenergie vastgesteld. Hieronder wordt per regio ingegaan op de locaties windenergie. Private partijen zijn aan zet voor initiatieven tot plaatsing van windturbines. Het totale bestaand opgesteld vermogen komt momenteel uit op circa 270 MW.
Bij de plaatsing van windturbines dienen op projectniveau effecten ten aanzien van o.m. natuur, flora en fauna, bescherming van waardevolle cultuurhistorische stads- en dorpsgezichten, geluid, externe veiligheid, slagschaduw, lichtschittering, vaarwegen en waterstaatswerken, landschappelijke inpassing, watertoets en archeologie te worden onderzocht. Het voorgaande dient in een MER en/of een ruimtelijke onderbouwing te worden vastgelegd.
In principe wordt voor het behalen van de windenergieopgave vastgehouden aan de door Provinciale Staten vastgestelde locaties. Mochten die om technische of andere redenen niet haalbaar zijn, dan zullen locaties, die niet eerder door Provinciale Staten waren afgewezen, door de provincie alsnog worden overwogen. Daarvoor is dan aanpassing van de verordening nodig.
In de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden staat 9 MW bestaand opgesteld vermogen op de locatie Giessenlanden. Bedrijventerrein Gorinchem Noord (9 MW) is als locatie windenergie opgenomen in het provinciaal beleid. Met de gemeente Gorinchem wordt samengewerkt om zo spoedig mogelijk een bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Gorinchem-Noord vast te stellen, met de daarin opgenomen locatie windenergie. De windenergie dient in combinatie met het bedrijventerrein ontwikkeld te worden.
In de Drechtsteden zijn nog geen windturbines opgesteld. In het provinciaal beleid is de locatie Nedstaal (12 MW) in de gemeente Alblasserdam opgenomen. Onder meer voor deze locatie hebben Provinciale Staten de Koepelstartnotitie Inpassingsplannen Locaties Windenergie vastgesteld. Bij de ontwikkeling van de locatie Nedstaal is de impact op het werelderfgoed Kinderdijk een belangrijk aandachtspunt. Gedeputeerde Staten zullen een impact study laten uitvoeren en via de Rijksdienst Cultureel Erfgoed contact opnemen met Unesco over de locatie windenergie Nedstaal.
Daarnaast is een locatie opgenomen langs de Dordtsche Kil, op de bedrijventerreinen Dordtsche Kil I, II, III, IV tot aan Duivelseiland (20 MW), mits voldoende doorzichten worden gegarandeerd. De locatie Merwedehaven Dordrecht (3-9 MW) kan worden gerealiseerd in samenhang met de locatie Oosteinde Papendrecht (3 MW, eveneens opgenomen in de Koepelstartnotitie Inpassingsplannen Locaties Windenergie). In Zwijndrecht heeft de provincie de locatie Groote Lindt opgenomen in de Verordening ruimte (6-9 MW).
Op Goeree-Overflakkee staat zo’n 60 MW aan bestaand opgesteld vermogen op land. De provincie heeft afspraken gemaakt over de realisatie van maximaal 260 MW (inclusief bestaande en/of reeds vergunde windturbines) met de gemeente in het bestuursakkoord ‘Duurzame Energie op Goeree-Overflakkee’ en met de gemeente en de Coöperatie Windgroep Goeree-Overflakkee in de samenwerkingsovereenkomst ‘Wind Werkt voor Goeree-Overflakkee’.
Voor de locatiekeuze is het planMER Windenergie Goeree-Overflakkee opgesteld. In het planMER geniet de plaatsingsvisie clusters in de randzone afgewisseld met vides de voorkeur. Aan deze plaatsingsvisie wordt door de provincie en gemeente grotendeels vastgehouden. Niet op alle locaties is een volwaardig cluster te realiseren. In deze locaties wordt een lijnopstelling toegestaan. De locaties die voor windenergie worden aangewezen zijn: de Noordrand, Van Pallandtpolder, Anna Wilhelminapolder en Battenoert. Binnen deze locaties mogen windparken in clusters of lijnopstelling worden gerealiseerd. Naast deze nieuw aangewezen locaties, bevinden zich in de gemeente drie locaties waar al windturbines staan of zijn vergund. Deze locaties Herkingen, Piet de Wit en Hellegatsplein, zijn in de Verordening ruimte eveneens als locatie windenergie aangegeven.
Voor Battenoert worden in het planMER Windenergie Goeree-Overflakkee aanzienlijke negatieve landschappelijke effecten verwacht, vanwege de interferentie met het beoogde windpark op de Krammersluizen in de gemeente Schouwen-Duiveland. Omdat op de locatie Battenoert al windturbines aanwezig zijn en interferentie met het windpark Krammer dus reeds een gegeven is, is ook deze locatie aangewezen als locatie windenergie.
In tegenstelling tot het bestuursakkoord ‘Duurzame Energie op Goeree-Overflakkee’ mag in de Noordrand meer dan 60 MW gerealiseerd worden. De exacte situering van de te plaatsen windturbines in de locatie Noordrand dient in goed overleg met de gebiedspartijen van de beoogde gebiedsontwikkeling Noordrand te worden afgestemd.
In de locaties windenergie op Goeree-Overflakkee kan met de huidige stand der techniek redelijkerwijs voor circa 225 MW windenergie gerealiseerd worden.
Bij het realiseren van de locaties windenergie op Goeree-Overflakkee zijn cumulatieve effecten mogelijk op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) en plant- en diersoorten (Flora- en faunawet) en op het landschap. De invulling van de locaties vereist daarom in de volgende fase van besluitvorming (projectMER) een integrale aanpak. Effecten van de locaties windenergie op beschermde gebieden en soorten moeten in samenhang worden onderzocht en getoetst. Bij de ontwikkeling van één van de locaties windenergie dient onderzoek te worden uitgevoerd, waarin alle op het eiland te ontwikkelen locaties windenergie worden meegenomen. Er dient te worden voorkomen dat ontwikkeling van één locatie windenergie de ontwikkeling van andere locaties windenergie onmogelijk maakt.
Ten aanzien van de plaatsingsvisie ‘robuuste clusters in de randzone afgewisseld met vides’ moet worden gezocht naar logische cluster-opstellingen met aandacht voor de onderlinge afstanden tussen en hoogtes van windturbines. Ook van belang zijn de mogelijke interferentie met de andere locaties windenergie en de aansluiting bij de overgang van land en water.
Door o.a. de geluidsproductie en slagschaduw beïnvloeden windturbines de leefomgeving. Voor de vervolgfase zijn daarom thematische aandachtspunten geformuleerd voor de leefomgeving. Dit zijn:
Bij de bovenstaande algemene punten zullen gemeente en provincie, gezien de aard van de stakeholders en de wens om integraal vorm te geven aan windenergieontwikkeling op Goeree-Overflakkee, zich waar nodig inzetten voor het bereiken van de doelstelling.
Naast deze thematische aandachtspunten leiden de planMER-resultaten tot aandachtspunten per locatie. Deze specifieke aandachtspunten zijn:
Locatie windenergie |
Aandachtspunten |
Noordrand |
Ecologische effecten Scheelhoek |
Van Pallandtpolder |
Bestaande windturbine-opstelling |
Anna Wilhelminapolder |
Ecologische effecten Krammer Slikken |
Battenoert |
Landschappelijke interferentie met project Krammersluizen |
In de regio Haaglanden staat 10,5 MW bestaand opgesteld vermogen (Zoetermeer). Voor de locatie Maasland (9 MW, Westland en Midden-Delfland) hebben Gedeputeerde Staten de Koepelstartnotitie Inpassingsplannen Locaties Windenergie vastgesteld. De provincie heeft daarnaast de locatie A4 CEVA Den Haag (3MW) opgenomen in de Verordening ruimte. Het voormalige zoekgebied windenergie A4-A12-A13 is vervallen.
In de Hoeksche Waard staat 8,3 MW bestaand opgesteld vermogen (Westerse Polder Cromstrijen en Mariapolder Strijen). De provincie gaat ervan uit dat deze locaties worden opgeschaald tot zo’n 15 MW per locatie, aangezien de locaties landschappelijk aanvaardbaar worden geacht, mits binnen de locaties een lijnopstelling wordt gerealiseerd. Daarnaast zijn de locaties Piershil-Spui (15 MW), de Hogezandse Polder (30 MW) en bedrijventerrein Hoeksche Waard langs de Oude Maas bij de Heinenoordtunnel (15 MW) opgenomen als locatie windenergie in de Verordening ruimte. De locatie aan de Oude Maas dient in samenhang met de locatie aan de Oude Maas in Barendrecht te worden ontwikkeld.
In de regio Holland-Rijnland staat 16 MW bestaand opgesteld vermogen (Zoeterwoude en Rijnwoude). Op dit moment werkt de provincie samen met de gemeente Zoeterwoude aan de realisering van windturbines op het terrein van Heineken (12 MW). Daarnaast heeft de provincie de locatie Valkenburgse Meer (9 MW), die binnen de afspraken van de energieneutrale woonwijk Valkenburg kan worden ontwikkeld, en de locatie A44 Akzo Nobel (4-6 MW) opgenomen in de Verordening ruimte. Het voormalige zoekgebied windenergie A44/Valkenburgsmeer is vervallen.
In de regio Midden-Holland staat 12 MW bestaand opgesteld vermogen (Waddinxveen). Deze locatie is opgenomen in de Verordening ruimte. Het Distripark Doelwijk is aangewezen als locatie windenergie (3-6 MW), aansluitend op de bestaande turbines. Indien mogelijk mag hier een cluster windenergie gerealiseerd worden. Een eventuele vijfde turbine ten oosten van de bestaande 4 turbines dient geen belemmering te vormen voor de realisatie en beheer van het project Parallelstructuur A12 en de reeds geplande infrastructuur in Zuidplas Polder.
In de Stadsregio Rotterdam staat circa 150 MW bestaand opgesteld vermogen. In de regio zijn twee windenergieconvenanten van kracht, te weten het Convenant Realisatie Windenergie Rotterdamse Haven (2009) en het Convenant Realisatie Windenergie Stadsregio Rotterdam (2012). De provincie heeft beide convenanten ondertekend. Het havenconvenant betreft het haven- en industriegebied van Rotterdam en heeft als doelstelling een extra opgesteld vermogen van 150 MW in 2020. Het totale in onderzoek zijnde aantal MW in 2020 voor het havengebied komt daarmee op 283-300 MW. Het convenant voor de Stadsregio Rotterdam heeft als doelstelling 150 MW in 2020 op het grondgebied van de Stadsregio buiten het haven- en industriegebied. Beide convenanten zijn vertaald in het provinciaal beleid. Een aantal locaties uit het windenergieconvenant van de stadsregio Rotterdam zijn technisch niet haalbaar. Met de stadsregio is bestuurlijk afgesproken dat de gemeenten in 2014 aanvaardbare alternatieve locaties aanwijzen. Deze kunnen echter pas na de vaststelling van de VRM ter besluitvorming aan Provinciale Staten worden voorgelegd. De provincie participeert bij beide convenanten in de ambtelijke project- en evaluatiegroep. Voor het Havenconvenant vervult de provincie een secretarisrol.
Realisatiestrategie
De provincie streeft naar maximale invulling van de vastgestelde locaties windenergie. Gelet op de afspraken met het Rijk, ziet de provincie toe op de voortgang. De provincie zal overeenkomsten sluiten met gemeenten die willen meewerken aan de realisatie van de locaties windenergie en zelf de ruimtelijke inpassing en vergunningverlening van de locaties willen regelen. De provincie zal in dat geval geen gebruik maken van de bevoegdheid tot coördinatie en besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning en eventueel andere benodigde vergunningen die zij op basis van de Elektriciteitswet heeft. De provincie hanteert daarbij de lijn dat op 31 december 2015 de besluitvorming voor de betreffende locatie(s) windenergie bij de gemeente zover gevorderd is dat het ontwerp bestemmingsplan voor de realisatie van de windturbines ter inzage ligt of reeds heeft gelegen of op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een (herroepelijke) omgevingsvergunning voor het realiseren van de windturbines is verleend. Mocht de gemeente op 31 december 2015 niet aan deze lijn kunnen voldoen zal de provincie de bevoegdheid voor de omgevingsvergunning en ruimtelijke inpassing zelf uitvoeren. Als een initiatiefnemer een locatie windenergie wenst te ontwikkelen en na ambtelijk en bestuurlijk overleg blijkt dat de betreffende gemeente daar niet aan wil meewerken, dan behoudt de provincie haar bevoegdheid. In dat geval zal de provincie een provinciaal inpassingsplan vaststellen en de vergunningen verlenen, ook wanneer het om een locatie windenergie van minder dan 5 MW gaat. De provincie gaat ervan uit dat de exploitant bij de ontwikkeling van een locatie windenergie een participatieplan opstelt en daar de omgeving direct bij betrekt. Afhankelijk van de situatie kan bijvoorbeeld gezorgd worden voor een vorm van maatschappelijk rendement voor de omgeving. Ook valt te denken aan aandelen, obligaties of andere vormen van mede-eigendom.
Operationeel doel | Verhogen van het aandeel duurzame energie in 2020 door initiatieven vanuit de samenleving te faciliteren om windturbines te mogen plaatsen. |
Realisatiemix | Verordening ruimte Programma ruimte, Agenda ruimte: onderzoek of verruiming van de maximale bovengrens van 45 meter ook voor het buitengebied kan gaan gelden. |
De ashoogte van middelgrote turbines is begrensd op maximaal 45 meter. Lid 3 van artikel 2.4.1 van de Verordening ruimte bepaalt dat een bestemmingsplan windturbines met een ashoogte van 45 meter toelaat op een locatie binnen de stedelijke agglomeratie, inclusief de regionale kernen en het glastuinbouwgebied Westland-Oostland voor zover dat passend is bij de lokale situatie. Dit is ter beoordeling van de gemeente. De provincie kan wel een zienswijze indienen indien te weinig rekening is gehouden met het omringende landschap en de landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten. De provincie wil onderzoeken of verruiming van de maximale bovengrens van 45 meter ook voor het buitengebied kan gaan gelden.
Ten slotte is er voor bestaande turbines buiten de locaties windenergie een lid aan artikel 2.3.1. van de Verordening ruimte toegevoegd, waarin staat opgenomen dat vervanging van bestaande windturbines buiten de aangewezen locaties voor windenergie mogelijk is mits de ashoogte niet toeneemt. Indien het voornemen bestaat de ashoogte te verhogen, dient een studie te worden gedaan naar de landschappelijke inpasbaarheid ervan. Op basis van de uitkomsten hiervan kunnen Provinciale Staten de locatie aanmerken als nieuwe locatie voor windenergie.
Operationeel doel | Verhogen van het aandeel duurzame energie in 2020 door het produceren van 4450 MW windenergie in 2023 op zee |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: overleg met Rijk en de kustgemeenten |
In het SER-energieakkoord is afgesproken om extra windparken op zee te realiseren. Het gaat vooralsnog om een totaal opgesteld vermogen van 4450 MW in 2023. De vergunningverlening voor dergelijke parken op zee is een rijksaangelegenheid. Mogelijk heeft de provincie wel een rol bij het bepalen van de locaties waar de energie aan land komt. In het overleg tussen Rijk, provincie en kustgemeenten over de wenselijkheid en mogelijkheid richt de provincie zich met name op het borgen van belangen vanuit ruimtelijke kwaliteit en natuur en de relatie met windenergie op land.
Operationeel doel | Verhogen van het aandeel duurzame energie in 2020 door binnen bestaand stads- en dorpsgebied meer zonne-energie op te wekken |
Realisatiemix | Visie ruimte en mobiliteit |
De provincie staat positief tegenover het opwekken van zonne-energie in bestaand stads- en dorpsgebied. Zij wil mogelijke initiatieven zo veel mogelijk faciliteren en stimuleren, als de plaatsing van zonnepanelen niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit.
De aanleg van zonnepanelen door particulieren en bedrijven neemt sterk toe. In de meeste gevallen gaat het om plaatsing op gebouwen. Binnen het bestaande stads- en dorpsgebied ligt de verantwoordelijkheid voor de plaatsing van zonnepanelen bij de gemeenten.
Operationeel doel | Zonnepanelen stimuleren op bebouwde ruimten buiten bestaand stads- en dorpsgebied en terughoudend zijn met zonnepanelen in het landschap |
Realisatiemix | Visie ruimte en mobiliteit, kwaliteitskaart |
Bij de plaatsing van zonnepanelen buiten bestaand stads- en dorpsgebied gaat de voorkeur van de provincie uit naar meervoudig ruimtegebruik door benutting van bebouwing, agrarische bouwblokken, infrastructuur, stortplaatsen en (nader te bepalen) restruimtes. Bij plaatsing worden richtlijnen vanuit ruimtelijke kwaliteit in acht genomen.
Zonnevelden zijn een vorm van enkelvoudig ruimtegebruik. Ze sluiten andere functies op dezelfde plaats nagenoeg uit. Ze hebben in beginsel een duidelijke invloed op de kwaliteit van het landschap en beperken de ruimte voor voedselproductie. Afhankelijk van de omvang zijn zonnevelden te beschouwen als een vorm van aanpassing dan wel transformatie van het landschap. In een provincie waarin onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed is, is een terughoudende benadering in die open ruimte op zijn plaats, in combinatie met een stimulerende benadering voor de bebouwde ruimte.
Omdat zonnevelden een relatief nieuw fenomeen zijn, wil de provincie onder voorwaarden wel ruimte bieden voor ‘bottom up’-initiatieven. De ervaringen hiermee kunnen aanleiding zijn om te bezien of zonnevelden in de onbebouwde ruimte in bepaalde gevallen alsnog mogelijk gemaakt kunnen worden, indachtig de richtlijnen voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast geeft de provincie ook meer experimenteerruimte voor tijdelijke zonnevelden in het buitengebied. Hierbij valt te denken aan gebieden waarvoor op termijn een andere bestemming is voorzien, maar waar die bestemming om diverse redenen vooralsnog niet wordt gerealiseerd.
Operatoneel doel | Een bijdrage leveren aan de transitie naar een duurzame economie door het benutten van restwarmte, aardwarmte en warmte-koudeopslag (WKO) voor 20PétaJoule in 2020 door de aanleg van een warmtenet voor het transporteren van restwarmte van de haven en geothermie naar de greenports en het stedelijk gebied. |
Realisatiemix | SER-akkoord Programma ruimte, Agenda ruimte: opstellen (regionale) warmteplannen Ruimtelijke reservering warmtenet (indicatief) |
De provincie werkt aan het tot stand brengen van nieuwe koude- en warmtenetwerken om op (boven)regionale schaal vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Hiervoor gaat de provincie in gesprek met haar partners om te bezien of er op (boven)regionale schaal ruimtelijke reserveringen in de ondiepe ondergrond kunnen worden gemaakt.
Kansen liggen vooral in een betere verbinding tussen de mainport Rotterdam en de greenport Westland-Oostland. Aanbieders van restwarmte zijn vooral kolencentrales, afvalverbrandingsinstallaties en andere grote industriële complexen in de mainport. Daarnaast kan de glastuinbouw lokaal restwarmte leveren. Die komt voort uit geothermiebronnen of uit bedrijven die nog via warmtekrachtkoppeling elektriciteit, warmte en CO2 opwekken.
Uitwisseling van reststromen kan een grote bijdrage leveren aan de transitie naar een energie-efficiënte samenleving. Op dit moment wordt al warmte geleverd aan glastuinbouwbedrijven in Oostland en aan het stadsverwarmingsnet in Rotterdam. De netten in Leiden en Den Haag kunnen op termijn ook vervangen worden door rest- of aardwarmte.
Realisatie van het warmtenetwerk houdt meer in dan het aanleggen van een warmteleiding. Er moet ook voorzien worden in een retourleiding voor de afvoer van het afgekoelde water. Bovendien gaat de levering van rest- of aardwarmte aan de greenports bij voorkeur gepaard met de levering van CO2 voor de plantengroei, die eveneens uit de mainport kan komen. Ook daar is een leiding voor nodig. Verder wordt nagedacht over een netwerk van koudeleidingen. De provincie heeft de ruimte gereserveerd die nodig is voor het transporteren van restwarmte van de haven en geothermie naar de greenports en het stedelijk gebied. Hiermee geeft de provincie invulling aan het SER-akkoord, waarin is opgenomen dat er regionale warmteplannen dienen te worden opgesteld.
Operationeel doel | Een bijdrage leveren aan de transitie naar duurzame economie door het verbeteren van de ruimtelijke afstemming tussen vraag en aanbod van energie in de bodem |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: in IPO-verband afspraken maken met het Rijk over gebruik van de ondergrond en het verkrijgen van de bevoegd-gezagrol voor aardwarmte |
Het gebruik van bodem en ondergrond kan een bijdrage leveren aan de energietransitie. Door de drukte in de ondergrond is een betere afstemming tussen vraag en aanbod van bodemenergie essentieel. De provincie neemt de regie om deze afstemming te operationaliseren.
Wanneer het gaat om winning van warmte uit de diepe ondergrond (aardwarmte, tot enkele kilometers diep) is het Rijk vergunningverlener. Voor Zuid-Holland ligt hier een groot potentieel. De afstemming tussen vraag en aanbod voor aardwarmte, mede in relatie tot het totstandbrengen van de elders genoemde warmte- en koudenetwerken, is beter te realiseren wanneer de provinciale ruimtelijke aspecten een sterkere positie krijgen in de besluitvorming op vergunningaanvragen op grond van de Mijnbouwwet. Het toetsingskader van de Mijnbouwwet moet daartoe verbreed worden en de belangen van de decentrale overheden moeten beter in de procedure worden ingebed. De provincie zet dan ook in op een zware adviesrol, zo mogelijk bindend advies in de Mijnbouwwetprocedures, ook voor vergunningverlening voor aardwarmtewinning. De provincie wil hierover - in IPO-verband - met het Rijk in overleg treden.
De provincie zet in op een betere benutting van de potenties van de ondergrond voor bodemenergiesystemen (warmte-koudeopslag en aardwarmte), door deze op een planmatige manier te clusteren in een Bodemenergieplan. De provincie verkent de mogelijkheden om deze Bodemenergieplannen te verbreden naar geothermie.
Operationeel doel | Toename energie neutrale woningen en gebouwen. Er wordt naar gestreefd alle nieuwe gebouwen in 2020 energieneutraal te laten zijn |
Realisatiemix | EU-richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) |
Om aan de provinciale ambities voor duurzame energie te voldoen, is de inzet op warmte, wind en zon alleen niet voldoende. Meer en meer zal de provincie samen met de partners ook inzetten op energiebesparing in bestaand stedelijk gebied, zoals bij renovatie en nieuwbouw van woningen en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw.
De Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) schrijft voor dat alle nieuwe gebouwen in de EU per 31 december 2020 'bijna energieneutraal’ moeten zijn en de energie voor een zeer groot deel uit hernieuwbare bronnen moet komen. Voor nieuw te bouwen overheidsgebouwen geldt deze regel al vanaf 2018. In het SER-akkoord is de ambitie aangegeven om jaarlijks 300.000 bestaande woningen en andere gebouwen energieneutraal te maken. Dit is een landelijk cijfer. Voor de situatie in Zuid-Holland is een nadere analyse nodig. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie.
De provincie volgt het EU-beleid voor energie-efficiency bij nieuwbouw en het bestaand stedelijk gebied. De Energy Efficiency Directive (EED) wordt gehandhaafd door de omgevingsdiensten. Het EU-beleid houdt in dat bedrijven verplicht zijn elke maatregel op het gebied van energie-efficiency door te voeren, mits deze een terugverdientijd heeft van vijf jaar of korter. Daarnaast geldt sinds 2012 de EMG (energieprestatienorm maatregelen op gebiedsniveau), waardoor maatregelen zoals aansluiting op een warmtenet ook meetellen.
Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. Energiebesparing bij transformatie of herstructurering van het stedelijk gebied kan gerealiseerd worden door oude woningen te vervangen door woningen met een hoge energieprestatiecoëfficiënt (EPC).
Operationeel doel | Ruimte geven aan initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenleving door een andere manier van sturen |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: uitwerken van een nieuwe werkwijze |
De provincie kiest voor een nieuwe sturingsfilosofie, die ruimte biedt aan initiatieven vanuit de samenleving.
De maatschappij kan en wil meer betrokken worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. De aanwezige creativiteit en innovatiekracht van burgers en bedrijven biedt kansen voor groei in Zuid-Holland. Een grotere betrokkenheid van de samenleving vraagt een aanpassing in het denken en doen van de provincie.
Grootschalige ruimtelijke programma’s zijn verleden tijd. Dit komt onder meer door een daling van de bevolkingsgroei waardoor er minder woningen nodig zijn, door de groei van het thuiswerken waardoor er minder kantoorruimte nodig is en door de groei van het internetwinkelen waardoor de behoefte aan winkelvloeroppervlakte vermindert. Hierdoor zal er minder sprake zijn van grootschalige nieuwe verstedelijking, maar veel meer van kleinschalige transformatie.
Deze veranderingen vragen een andere rol en houding van de overheid. De provincie zal veel minder vaak eigen ruimtelijke projecten alleen uitvoeren. Ze krijgt meer een rol als partij tussen de partijen. Dat betekent meewerken in netwerken, allianties zoeken, maar ook actief op zoek gaan naar nieuwe initiatieven en deze de ruimte geven. Dat neemt niet weg dat de provincie haar verantwoordelijkheid behoudt als kadersteller op het gebied van de ruimtelijke ordening, waar het gaat om belangen op bovenlokaal niveau.
De provincie heeft in haar nieuwe sturingsfilosofie gezocht naar de juiste balans tussen enerzijds flexibiliteit en anderzijds het sturen op een goede ruimtelijke ontwikkeling. De provincie is van mening dat de strikte regelgeving in de verordening heeft plaats gemaakt voor meer ruimte voor andere overheden en maatschappelijke partijen. Dit gebeurt door aan ontwikkelingen in de verordening vaker doelbepalingen te koppelen in plaats van verbodsbepalingen. Daarnaast is in de Visie ruimte en mobilieit de regelgeving in de verordenig op een aantal punten verruimd.
Voor de toepassing en uitvoering van de VRM zal de samenwerking nadrukkelijk worden gezocht. In de nog op te stellen Agenda ruimte zal dit verder worden vormgegeven.
De provincie Zuid-Holland biedt via de Agenda ruimte, de ruimte om de aanpak van maatschappelijke en strategische vraagstukken, waar mogelijk en zinvol, samen met partners uit de regio (medeoverheden, maatschappelijke initiatieven, kennisinstituten en bedrijfsleven) te verkennen. Een instrument om gezamenlijk tot gefundeerde (politieke) agendering te komen is het Werkprogramma van de strategische verkenningen. Een eerste invulling van het Werkprogramma gebeurt in 2014. De vier rode draden en strategische doelen vormen hiervoor het vertrekpunt.
Operationeel doel | Omgaan met initiatieven uit de samenleving |
Realisatiemix | Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken |
Wanneer de provincie gevraagd wordt om mee te werken aan een ingebracht initiatief, besluit zij of en hoe ze hiermee omgaat. Wanneer het initiatief een provinciaal doel dient, kan de provincie voor een participerende rol kiezen en samen met de initiatiefnemer en andere betrokkenen onderzoeken hoe dit initiatief tot een goed resultaat gebracht kan worden. Wanneer het initiatief strijdig is met een provinciaal doel, zal de provincie niet meewerken. Wanneer het om een initiatief gaat dat geen provinciaal doel dient maar ook niet strijdig is met een provinciaal doel, zal de provincie een afweging maken. De rol van de provincie kan dan per initiatief verschillen. Wanneer het geen provinciaal doel dient maar de provincie toch meewerkt, zal het bijna altijd om een faciliterende rol gaan.
De provincie kan het grootste deel van de operationele doelen die in dit programma genoemd worden, niet alleen bereiken. Ze heeft andere overheden en de samenleving hard nodig.
De gemeenten blijven de belangrijkste (gespreks)partners voor de provincie. Veel initiatieven vanuit de energieke samenleving zullen eerder van lokale dan van provinciale aard zijn en via een gemeente de provincie bereiken. Bovendien wil de provincie samen met de gemeente optrekken in geval een initiatiefnemer als eerste de provincie benadert.
Natuurlijk zijn er ook vraagstukken die de gemeentegrenzen overstijgen. De provincie zal dan de samenwerking zoeken die het best bij het vraagstuk past. Dat kan (een samenwerkingsverband van) een groep gemeenten zijn of een regio of bovenregionaal samenwerkingsverband (zoals het portefeuillehoudersoverleg Wonen en Verstedelijking voor de Zuidvleugel). Voor veel algemene ruimtelijke vraagstukken of onderwerpen die gemeentegrensoverschrijdend zijn, zal de regio of subregio de meest geschikte en logische partner zijn.
In 2010 zijn de samenwerkingsafspraken tussen provincie, de gemeenten en regio’s vastgelegd in het Procesconvenant Ruimtelijke Ordening Zuid-Holland. Dit is in de eerste helft van 2013 geëvalueerd. Belangrijkste conclusie is dat de gemeenschappelijke doelstellingen van het convenant nog steeds gedeeld worden. De provincie werkt samen met de partners aan een herijking van het convenant.
Naast de samenwerkingsverbanden in gemeentelijk en (sub)regionaal verband werkt de provincie ook nauw samen met waterschappen en met de partners van de Zuidvleugel, het Groene Hart en de Zuidwestelijke Delta.
Waterschappen
Provinciale ambities in het domein water – die nauw gerelateerd zijn aan de ruimtelijke opgaven – wil de provincie verwezenlijken in overleg en samenwerking met de waterschappen, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid. In het najaar van 2012 heeft de provincie met alle Zuid-Hollandse waterschappen een aantal afspraken over samenwerking vastgelegd in de Wateragenda Zuid-Holland 2012-2015.
Zuidvleugel
Om samenhang in de ruimtelijke ontwikkeling te bevorderen heeft het Rijk besloten samen met provincies en regio’s een adaptieve agenda voor de Zuidelijke Randstad op te stellen. De adaptieve agenda is een belangrijk hulpmiddel en kader voor het Rijk, de provincie en de regio’s bij het maken van afspraken over onderzoeken, programma’s en projecten in plansystematiek van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).
In de adaptieve agenda schetsen het Rijk, de provincie en de regio’s een gezamenlijk beeld van de ruimtelijk-economische toekomst van de Zuidelijke Randstad. Bij de adaptieve agenda wordt ook een uitvoeringsstrategie opgesteld. De provincie heeft aangegeven voor een aantal thema’s de regie te willen nemen en de opgaven samen met de andere partijen uit te willen werken. In de Agenda ruimte wordt dit afgestemd en wordt hier verder vorm aan gegeven.
Groene Hart
Voor de ontwikkeling van het Groene Hart werkt de provincie samen met de provincies Utrecht en Noord-Holland aan het Uitvoeringsprogramma Groene Hart. De provincie zet in op versterking van de samenwerking, om invulling te geven aan de door het Rijk gevraagde regierol.
Zuidwestelijke Delta
Op het niveau van de Zuidwestelijke Delta werkt de provincie samen met het Rijk, de waterschappen en de provincies Zeeland en Noord-Brabant. Voor dit gebied is een uitvoeringsprogramma opgesteld, gericht op verbetering van de veiligheid, de waterhuishouding, de ecologie en het economische perspectief voor de hele (Vlaams-Nederlandse) Delta.
monitor Visie ruimte & mobiliteit |
tweejaarlijks | ||||
| | | | ||||
monitor Programma ruimte | monitor Programma Mobiliteit | jaarlijks |
De provincie monitort de voortgang van haar beleid. In de Monitor Visie ruimte en mobiliteit wordt de voortgang van strategische doelen op het gebied van ruimte en mobiliteit beschreven. Deze monitor wordt iedere twee jaar geactualiseerd en heeft als functie te signaleren, informeren en agenderen. De monitors van beide uitvoeringsprogramma’s worden jaarlijks uitgebracht en hebben als functie te agenderen, verantwoorden en bij te sturen. In het onderstaande schema zijn de functies van de verschillende monitors weergegeven.
monitor Visie ruimte en mobiliteit |
monitor Programma ruimte |
monitor Programma mobiliteit |
|
informeren | X | X | |
agenderen | X | X | |
verantwoorden | X | X | X |
bijsturen | X | X |
De monitors worden gepubliceerd in de Staat van Zuid-Holland. De nulmetingen van de monitors van de visie en uitvoeringsprogramma’s verschijnen in het najaar van 2014.
Verkenning kwalitatieve woningbehoefte en plancapaciteit woningbouw
Ontwikkeling woningbehoefte naar woonmilieu
De vraag naar stedelijke woonmilieus is beduidend meer dan in 2010. Zie figuur 1.
In de Woningmarktverkenning 2013 (WMV2013) is te zien dat de vraag naar stedelijke of centrum-dorpse woonmilieus in vrijwel iedere regio beduidend hoger is dan in 2010. Ook in de periode 2020-2029 lijkt het erop dat die stedelijk georiënteerde vraag veel groter is dan de vraag in 2010. Verder laten de onderliggende cijfers zien dat ook de centrumkernen in de landelijke gebieden op korte termijn in belang winnen. Dit vlakt op langere termijn weer af. Consumenten geven dus aan dicht bij de stad te willen wonen. De term “dicht bij de stad” is voor hen verbonden aan goed bereikbare locaties met hoogwaardige voorzieningen in een stedelijke omgeving.
Groenstedelijk en dorps zo veel mogelijk in BSD realiseren i.v.m. agglomeratievoordelen. Zie figuur 2.
Een bijzondere categorie is het “groenstedelijk” of “dorps” woonmilieu (volgens ABF-kenmerken). Het karakter is dat van een groene wijk met een stedelijk karakter of een woonwijk met een hoge dichtheid bij een dorp. Dit woonmilieu kan zowel in of in de buurt van stad of dorp gebouwd worden als de bereikbaarheid van voorzieningen en onderwijs met Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) goed is.
Het is een voordeel om die locaties vooral in het BSD te realiseren, omdat dit agglomeratievoordelen oplevert. Locaties in het stedelijke gebied hebben een positief effect op de stedelijke economie. Locaties die niet via HOV verbonden zijn met werken, voorzieningen en onderwijs dragen wel bij aan het voorzien in het gevraagde woonmilieu, maar niet aan het vergroten van agglomeratievoordelen.
De vraag naar landelijk woonmilieus neemt af in alle regio’s.Zie figuur 3.
Deze vraag zal veelal ontwikkeld worden buiten stad of dorp, in elk geval niet direct in de buurt van voorzieningen of op goed bereikbare locaties. Dat zijn de kenmerken van dit woonmilieu. In WMV 2010 werd in het stedelijke gebied van de Zuidvleugel een wens voor dit woonmilieu geraamd op 20% in het stedelijke regio’s en 50% in de landelijke regio’s. In de WMV 2013 is voor de periode tot 2030 een vraag van ca. 15% in de stedelijke regio’s geraamd en ca. 20% in de landelijke regio’s.
Beperkte realiseringsmogelijkheid stedelijk woonmilieu leidt mogelijk tot oplopend woningtekort.
In de vragersmarkt is de ligging van de gewenste woonomgeving erg belangrijk. Niet iedere vraag past in het stedelijk gebied of in het centrum-dorpse gebied. Deze afweging speelt bij het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ruimtelijk zijn er veel mogelijkheden om in de steden en dorpen woningen toe te voegen door transformatie, herstructurering of functieverandering. In de steden zijn er grote transformatiegebieden. De ontwikkeling van die gebieden is financieel gezien vaak echter een lastige opgave. Dat kan ertoe leiden dat die ontwikkeling langer duurt dan uit oogpunt van de vraag gewenst is. Tegelijk willen die woonconsumenten ook niet buiten de stad wonen. Dat is het kenmerk van een vragersmarkt. Dat betekent dat het niet kunnen activeren van grote locaties in de stad kan leiden tot een oplopend woningtekort in stedelijke woonmilieus. Het totale stedelijke woningtekort kan daardoor oplopen van ca. 45.000 huishoudens op dit moment tot 85.000 huishoudens in 2025.
Figuur 1. Gewenst percentagecentrumstedelijk, buitencentrum en centrumdorps milieu van de uitbreiding van de woningvoorraad volgens WMV 2013 . Locatie nieuwbouw van die milieus: in stad of dorp
Figuur 2. Gewenst percentage groenstedelijk en dorps milieu van de uitbreiding van de woningvoorraad volgens WMV 2013. Locatie nieuwbouw van die milieus: in of nabij stad of dorp
Figuur 3. Gewenst percentage landelijk milieu van de uitbreiding van de woningvoorraad volgens WMV 2013. Locatie nieuwbouw van die milieus: buiten stad of dorp
Ontwikkeling woningbehoefte naar prijsklassen.
In de Woningmarktverkenning 2013 (WMV 2013) is een woningmarktprognose gemaakt. Welke woningen sluiten aan bij de wensen en mogelijkheden in de jaren tot 2030?
Woningvraag: vooral groei van één-inkomens-huishoudens.
Volgens de WMV 2013 neemt vooral het aantal huishoudens met lage inkomens (< € 34.000) toe, waarbij de huishoudengroei in Zuid-Holland vooral ouderen en alleenstaanden betreft. Dat levert andere inkomensperspectieven op dan in de afgelopen decennia, namelijk géén toename van het aantal jonge tweeverdieners.
Van de 224.000 huishoudens die er tussen 2011 en 2030 bijkomen in Zuid-Holland, behoren er 188.000 (84 %) tot de inkomensgroep < € 34.000, de doelgroep van het inkomensafhankelijke huurbeleid (IAH). In de hoogste inkomensgroep (> € 43.600) - veelal tweeverdieners - neemt het aantal huishoudens in die periode met 6.000 af.
Woningbehoefte: voorraadgroei blijft achter bij huishoudensgroei.
Tussen 2011 en 2030 wordt een nieuwbouwproductie van afgerond 300.000 woningen in Zuid-Holland voorzien. Er zullen naar verwachting ruim 100.000 woningen aan de voorraad worden onttrokken (door sloop, samenvoeging, bestemmingsverandering). Per saldo neemt de voorraad in 19 jaar tijd met ca. 200.000 woningen toe. Ten opzichte van de verwachte huishoudengroei (+224.000) blijft de berekende voorraadgroei dus achter. Een deel daarvan zoekt woonruimte in een “bewoonde andere ruimte” (bar). De rest zal tijdelijk (moeten) inwonen bij andere huishoudens (oplopend woningtekort).
Druk op de sociale voorraad.
De inkomensgroep < € 34.000 groeit in Zuid-Holland van 700.000 huishoudens in 2011 naar 888.000 huishoudens in 2030. Bijna de helft van alle Zuid-Hollandse huishoudens behoort in 2030 tot die groep. Een belangrijk deel van de groei van die groep komt voort uit de pensionering van de grote naoorlogse geboortegeneratie. De inkomens dalen na pensionering, waardoor de omvang van de doelgroep toeneemt. Veel van die huishoudens beschikken bij pensionering echter wel over een afbetaalde koopwoning. Ca. 30.000 huishoudens zullen een sociale huurwoning betrekken.
Een deel van de sociale huurvoorraad is niet beschikbaar voor de doelgroep, omdat er huishoudens in wonen met een hoger inkomen.
Strategisch voorraadbeheer belangrijker dan percentages.
De omvang van de voor de doelgroep beschikbare sociale voorraad hangt af van de wijze waarop woningcorporaties hun voorraad beheren. Dat kan door middel van
Uit de WMV 2013 blijkt dat de keuzen wat betreft de bestaande voorraad (sloop, verkoop, huurbeleid, toewijzingsbeleid) van zeer grote invloed zijn op het aantal sociale woningen dat bijgebouwd moet worden teneinde te kunnen voorzien in de behoefte. Strategisch voorraadbeheer is daarom belangrijker dan het stellen en halen van percentages sociale nieuwbouw.
De (sub)regionaal samenwerkende gemeenten hebben aangegeven in de actualisering van de regionale woonvisies tot 1 juli 2015 samen met corporaties meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden en effecten van voorraadbeheer en daarvoor een regionaal beleid te formuleren. Voor een regio die per 1 juli 2015 geen afgestemd beleid heeft wat betreft strategisch voorraadbeheer zal de provincie in overleg met de in de regio aanwezige corporaties en huurdersverenigingen gaan om inzicht te bieden in het strategisch voorraadbeheer en de consequenties daarvan voor het woningbouwprogramma van de gemeenten.
Ontwikkeling woningbehoefte en plancapaciteit.
Stijging en daling van de kwantitatieve vraag per regio verschillend.Zie figuur 4 en 5.
In de stedelijke regio’s stijgt de kwantitatieve woningbehoefte ten opzichte van 2010 in de regio’s Haaglanden, stedelijk Holland Rijnland en Drechtsteden. Dit is het gevolg van de trendmigratie van buitenlandse vestiging. In vrijwel alle stedelijke regio’s daalt de woningbehoefte na 2020 behalve in de Stadsregio Rotterdam. Daar stijgt zij.
In sommige landelijke anticipeerregio’s – zoals Krimpenerwaard en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden - stijgt op korte termijn tot 2020 de woningbehoefte, maar op lange termijn daalt deze. De vraag wordt hoe die regio’s met stijging op korte termijn en soms sterke daling op langere termijn omgaan.
De relatief hogere woningvraag in sommige landelijke regio’s is het gevolg van het feit dat in het recente verleden de stedelijke regio’s onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden hadden voor woningbouw in en direct rond de stad. Als ook door omstandigheden die ontwikkeling in de toekomst niet zou kunnen plaatsvinden, zullen ca. 5000 woningen extra in de landelijke regio’s gerealiseerd kunnen worden, maar loopt toch het woningtekort in het stedelijk gebied op van 45.000 in 2010 naar 85.000 in 2025.
In de tabellen is eveneens de uitkomst van de Bevolkingsprognose 2013 (BP 2013) weergegeven. Deze geeft het effect weer van de trendmigratie. Als deze hoger is dan de WBR dan ondervindt een (sub)regio een woondruk ten gevolge van immigratie. Is de BP lager dan is sprake van een ontspannen woningmarkt. De verhouding tussen WBR en BP geeft een duiding van het risico van afzet.
Resultaat van faseren en doseren is meer balans in vraag en aanbod.
In 2010 is geconstateerd dat op basis van de WBR 2010 en de toenmalig bekende regionale woningbouwplanning sprake was van een grote overcapaciteit aan plannen.
Als richting van een reële marktopname is destijds verkend of de nationaal geconstateerde 60% uitvoerbaarheid van plannen door faseren en doseren per regio tot een meer reële planning zou leiden.
Op basis van de aanvaarde en concept woonvisies wordt duidelijk dat de gemeenten de afgelopen drie jaar veel hebben gedaan aan het realistisch faseren en doseren van de plancapaciteit. De uitkomst van de verkenning van de marktopname per regio is sterk verschillend. De balans tussen behoefte en plancapaciteit tot 2020 is daarom voor alle regio’s in Zuid Holland sterk verbeterd.
Omzetten van plannen in stedelijke regio’s. Zie figuur 6 en 7.
In de stedelijke regio’s hebben een aantal verkenningen geleid tot een aanzienlijke reductie van de woningbouwplanning. De ambitie van alle regio’s samen om 6.000 woningen per jaar te slopen en daarna te herbouwen is gelet op de teruggelopen investeringskracht van de corporaties aanzienlijk neerwaarts bijgesteld. Daarnaast zijn ambitieuze grootschalige binnenstedelijke gebiedsprojecten uit de woningbouwplanning tot 2020 verdwenen.
Daarnaast is geldende plancapaciteit gefaseerd tot na 2020. Dat is in deze stedelijke regio’s geen probleem omdat ook na 2020 er een aanzienlijke kwantitatieve woningbehoefte blijft. Aandachtspunt bij deze uitfasering is dat dit plannen kunnen zijn die niet worden uitgevoerd omdat zij niet aansluiten bij de huidige en toekomstige kwalitatieve vraag naar woonmilieus en prijsklassen.
Faseren en doseren in landelijke regio’s.Zie figuur 8 en 9.
Bij het faseren en doseren in de landelijke regio’s hebben twee richtingen elkaar versterkt. Enerzijds zorgt de relatief hogere woningbehoefteraming 2013 voor sommige regio’s dat meer plannen tot uitvoer kunnen komen. Anderzijds is het aandeel van sloop- en herbouwprogramma’s in die regio’s in de totale woningbouwplanning veel lager dan in stedelijke regio’s en vallen er (ten opzichte van de stedelijke regio’s) minder plannen weg door de beperkte investeringskracht van corporaties. De marktopname van de woningbouwplanning komt daarom meer overeen met de WBR.
Ook de landelijke regio’s hebben geldende plannen gefaseerd naar na 2020. Uit figuur 5 blijkt dat de woningbehoefte na 2020 voor de landelijke regio’s halveert. Het risico dat uitgefaseerde plannen door de gewijzigde kwalitatieve vraag en de gehalveerde kwantitatieve vraag niet meer tot uitvoering komen is in landelijke regio’s groter dan in de stedelijke regio’s. Dit is af te leiden uit een vergelijking van de gemiddelde behoefte over 2010-2029 (voor stedelijke regio’s figuur 4, voor landelijke regio’s figuur 5) met de gemiddelde totale plancapaciteit, die voor die gehele periode beschikbaar is (voor stedelijke regio’s figuur 6, voor landelijke regio’s figuur 8).
Hierop wordt ingespeeld door middel van het Anticipatieprogramma Bevolkingsdaling.
Figuur 4. Behoefteraming per jaar stedelijke regio’s volgens WBR en BP 2013
Figuur 5. Behoefteraming per jaar in landelijke regio’svolgens WBR en BP 2013
Figuur 6. Behoefteraming tot 2020 en totale plancapaciteit per jaar in 2010 stedelijke regio’s
Figuur 7. Behoefteraming en plancapaciteit tot 2020 per jaar in 2013 in stedelijke regio's
Figuur 8. Behoefteraming tot 2020 en totale plancapaciteit per jaar in 2010 in landelijke regio's
Figuur 9. Behoefteraming en plancapaciteit tot 2020 per jaar in 2013 in landelijke regio's