Inleiding
Ingevolge artikel 3.8, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) ontvingen wij op 12 oktober 2015 het raadsbesluit van 5 oktober 2015 betreffende de (gewijzigde) vaststelling van het bovengenoemde bestemmingsplan.
Overwegingen
Gelet op de provinciale belangen die in het geding zijn, achten wij het noodzakelijk om met betrekking tot dit bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 Wro een reactieve aanwijzing te geven. Op de hieraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen gaan wij hierna in. Dit aanwijzingsbesluit strekt ertoe dat onderdelen van het bestemmingsplan geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Het aanwijzingsbesluit treedt in werking op het moment van uw bekendmaking. Zodra het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden, vervalt het vaststellingsbesluit voor het betreffende onderdeel van het bestemmingsplan.
Inzet aanwijzingsbevoegdheid
Conform het bepaalde in de wet is vereist dat wij aangeven waarom het provinciaal belang in casu niet met de inzet van andere (provinciale) instrumenten kan worden beschermd. Hierbij is van belang dat de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid heeft vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: de VRM) en de te beschermen provinciale ruimtelijke belangen in de Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening). De VRM en de verordening zijn op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. Wij hebben hiermee vooraf heldere kaders gecreëerd waaraan bestemmingsplannen c.q. daarmee gelijk te stellen plannen of besluiten moeten voldoen. Voor de inhoudelijke afwegingen of er provinciale belangen in het geding zijn, baseren wij ons op de verordening en op de Visie en het Programma van de VRM.
Als sprake is van strijdigheid met een of meer regels van de verordening, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening in het geding komt, is een aanwijzing een slagvaardig instrument om de inwerkingtreding van bepaalde onderdelen van een bestemmingsplan te voorkomen. Andere tot ons ter beschikking staande instrumenten zijn hiervoor niet of minder geschikt.
Welke provinciale belangen in het onderhavige bestemmingsplan in het geding zijn, hebben wij eerder uiteen gezet in onze zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan bij brief van 20 februari 2014. Daarnaast is tijdens de totstandkoming van het bestemmingsplan ambtelijk overleg gevoerd teneinde de provinciale belangen die in het betreffende plan worden geschaad te bespreken.
Gelet op het voorgaande vinden wij dat de in het geding zijnde provinciale belangen genoegzaam bij de gemeenteraad bekend waren of konden zijn. Wij hebben geconstateerd dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan onze zienswijze weliswaar is overgenomen, maar dat er een regeling is toegevoegd die wederom strijd oplevert met het provinciaal belang.
Inhoudelijke overwegingen aanwijzingsbesluit
In het bestemmingsplan Ontwikkeling Boerhaavelaan dat bij besluit van 5 oktober door u gewijzigd is vastgesteld, is in artikel 3.1.1 onder b de mogelijkheid opgenomen om in het bestemmingsplan 200 m2 BVO detailhandel te realiseren. Dit past binnen het provinciaal beleid vanwege de ligging nabij het station. In artikel 3.6.6 van het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan ook een afwijkingsmogelijkheid van artikel 3.1.1 opgenomen waarmee ‘kleinschalige detailhandel’ mogelijk wordt gemaakt, zonder een beperking van het metrage. Hierdoor is, gelet op de richtlijn van 200 m2 BVO, strijdigheid ontstaan met het provinciaal beleid omdat er hiermee ook vestigingen mogelijk worden gemaakt die een stuk omvangrijker zijn dan 200 m2 BVO.
Motivering:
De provincie beoogt met haar detailhandelsbeleid te bevorderen dat de detailhandelsstructuur levensvatbaar blijft in centra van steden, dorpen en wijken. Beoogd is daarom detailhandel in de periferie zo beperkt mogelijk te houden. Uitzonderingen zijn er ook voor bijvoorbeeld onderhavige stationslocatie. Echter dienen de afmetingen per vestiging beperkt te blijven tot circa 200 m2 en gerelateerd te zijn aan de functie van het station. Forse afwijking hiervan, zoals in dit plan mogelijk is gemaakt, kan leiden tot negatieve ruimtelijke effecten voor het centrum van Zoetermeer.
Vanwege deze strijdigheid met de uitgangspunten uit de Visie ruimte en mobiliteit en artikel 2.1.4 van de Verordening ruimte 2014 is het derhalve nodig om de gehele afwijkingsmogelijkheid in artikel 3.6.6 van het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan Ontwikkeling Boerhaavelaan te schrappen, middels een reactieve aanwijzing ex artikel 3.8 lid 6 Wro.
Besluit
Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan op voornoemde onderdelen in strijd met de verordening vastgesteld. Met een ongewijzigde inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden de provinciale belangen geschaad en is een goede ruimtelijke ordening in het geding. Daarom geven wij op grond van artikel 3.8 lid 6 Wro een aanwijzing, ertoe strekkende dat artikel 3.6.6 van het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan geen onderdeel blijft uitmaken van het op 5 oktober 2015 gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan Ontwikkeling Boerhaavelaan met het plannummer NL.IMRO.9928.DOSx2015x0007526RA-VA01